By wilburteerman | December 18, 2012 - 6:00 am - Posted in Alweerwolven, Astronomisch gedachtegoed, Duimzuigerij, Nederlands

Goedemorgen allemaal, dit is, zo zal vrijdag 21.12.2012 blijken, wellicht het meest laatste weerbericht. Weerlicht, donder en bliksem, wederom een voorspelling van een apocalyptische afperking van een weergaloos baktun. In de nacht van donderdag op vrijdag wordt er een donderende stenenregen verwacht die z’n weerga niet kennen zal. De hemel zal openscheuren en, godbetert, ons compleet overdonderen met de ergste verdoemenis waarmee goden geëquipeerd zijn. Stenenhagel met brandende rotsblokken, zo groot als bergtoppen, zullen onze aarde trachten te decimeren en zodoende onze planeet permanent verminken, mogelijkerwijs pertinent verwijderen uit het firmament. Honderden miljoenen aardbewoners zullen omkomen, in nederige nederzettingen, nipahutten in mangrovebossen tot en met de meest monumentale megapolen. Ter aarde bestellen zal een nodeloze aangelegenheid zijn, zo voorspel ik u.

Dit alles zal gepaard gaan met enkele verschroeiende opklaringen bij een temperatuur die kan oplopen tot zo’n 999 graden. Fahrenheit of Celcius, is van triviaal belang. Zonnecrème voegt niets meer toe. Zonnebanken, zet ze maar op Marktplaats. Meer landinwaarts komt het hier en daar tot springvloed en kan plaatselijk een zondvloed tot gevolg hebben. Arken, adellijk of armetierig, zolang er van ieder maar twee in passen, dient het alles een doel.

Orkanen catastrofaal of ogenschijnlijk met rust, verwoestend doch aan de kust eerst nog matig. In het halfduister zal de neerslag geleidelijk overgaan in een dikke zwarte sluier van kilometers dikke bewolking en verdwijnt de mensheid, naar het schijnt, voorgoed van deze de wereldkloot.

Jammerlijk jeremiëren en wanhopig weeklagen heeft weinig zin. Je kunt verbolgen, grammoedig zijn of boos. Einde wisselvalligheid. Vanaf vrijdag zijn we, zo luidt althans de weersverwachting, eindelijk weerloos.

image by Furryscaly, edited by Gsorsnoi

Met het puin van de uiteengereten tempel op de achtergrond staarde de gigantische Reuze Navelpad naar het kleine schepsel dat hij op zijn handpalm zag staan. In een flits waren alle eerdere gebeurtenissen uit zijn geheugen gewist, zodat hij zich niet langer meer bewust was van zijn eigen voorafgegane handelingen en drong het niet dadelijk tot de pad door wie hij hier in zijn hand had genomen en waarom. Bovendien overheerste in hem een geweldig gevoel van boosheid dat zich zo plotseling tot razernij had ontstoken zodat helder denken überhaupt een inspannende opgave voor hem was geworden. Van herkenning was daarom ineens totaal geen sprake meer. Het minuscule mannetje dat hij voor zich hield kon daarom dan ook wel ieder willekeurig individu zijn. De Reuze Navelpad was in zijn ongenoegen, dat als in een kettingreactie opwelde tot een ontzagwekkende woestheid, in de afgelopen minuten van het één op het andere moment teruggekeerd naar een primitief bewustzijn. Al de eerdere menselijke eigenschappen die Graaf Schaurig in een vroeg stadium na zijn geboorte bij hem naar boven had gebracht, was hij voor het moment compleet verloren. Gevoed door zijn verbolgenheid vloeide iedere vorm van beschaving uit hem weg en trilde hij als een prehistorisch beest op zijn poten, klaar om alles in zijn omgeving te verscheuren en kort en klein te slaan.
Het kleine figuurtje op zij hand stond er daarom niet zonder reden behoorlijk twijfelmoedig bij, Retroman als inwoner van Lilliput tegenover de huizenhoge Gulliver. Hij begon reeds vrees te krijgen dat de pad met wie hij nu oog in oog stond, weleens niet langer de pad zou wezen zoals hij hem eerder had leren kennen. Stevig omklemde hij daarom zijn samuraizwaard, maar voelde zich volstrekt weerloos nu hij aan de genade deze grootse verschijning was overgeleverd. Een slag van zijn zwaard zou bij dit monster niet meer uithalen dan een speldenprik in een gepantserde reptielenhuid. Onzeker wachtte hij daarom af wat er zou gebeuren. Geheel onwillekeurig tastte hij vanuit zijn ooghoeken zijn nieuwe omgeving af, maar hield terwijl hij dat deed zijn blik strak op het abominabele aangezicht van de pad gericht. Normaal had hij nooit echt last van hoogtevrees, maar met de gegeven omstandigheden drong er toch een misselijkheid bij hem op en voelde hij het tintelen in zijn hoofd. Toen de pad zijn hand zelfs dichter bij die grote kop van hem bracht, om zijn vondst beter te kunnen bestuderen, steeg daarmee ook geleidelijk het hoogteverschil met de grond. Retroman werd met de minuut angstiger en wist zich geen raad met hoe hij reageren zou. Instinctief kroop hij daarom op zijn knieën ineen om zo zijn balans te kunnen bewaren, zijn armen daarbij beschermend voor zijn lijf gebogen. De hemel zal niet meer komen, dacht hij nog. Dit is de hel al. Het stonk er zelfs naar. De pad had hem zo dicht bij zijn muil gebracht dat hij ieder zuchtje ademhaling kon voelen en kon ruiken. Onpasselijk werd hij ervan. Twee ogen zo enorm dat zelfs Cthulhu er wit van zou wegtrekken, keken hem indringend aan. Om in het graf nog nachtmerries van te krijgen. Ontzagwekkende bolle oogballen waren het. Ze stonden in zo’n hoek strak naar beneden gericht dat het de aanblik ervan alleen nog maar naargeestiger maakte. En iedere maal dat de pad met zijn ogen moest knipperen kon Retroman het geluid horen dat de twee enorme vliezen maakten wanneer deze over de oogbollen trokken.
“P-p-pad?” sprak Retroman beverig.
Geen reactie. Geen herkenning. Geen signaal naar hem dat dit geweldige monster nog een band met hem hebben zou. Hij hield het niet meer. Vreet me op of smijt me dan nu maar naar het hiernamaals, moest zijn overtuiging zijn geweest. Hij had het fatum reeds omarmd en durfde het gevecht al niet meer aan. Nu zelfs zijn onwaarschijnlijke vriend zich tegen hem had gekeerd, was de laatste hoop vervlogen. Gohes City was ten dode opgeschreven.

Als er naast onze held in ninja-tenue überhaupt nog een levende ziel in deze metropool rondliep, dan had deze het beslist met Retroman eens moeten zijn. Na de algehele zombificatie en het vreetfestijn dat door hen en de slurpingen van navelpadden was aangericht, kon de verderfenis enkel nog verder toenemen indien er nu een totale destructie op gang kwam. Als geen ander was de Reuze Navelpad hiertoe in staat. Ontzagwekkend in formaat, oversteeg hij alle bouwwerken in zijn nabije omgeving. Een enorm woest amfibisch beest dat nog weerzinwekkender aanscheen dan de ‘koning der tirannieke reptielen’, temidden van enkele duizenden zombies verspreid over de straten om hem heen. Het volume van de grootste nabij gelegen tempel paste met gemak nog drie keer in zijn lijf. Met poten zo massief als woudreuzen en vervaarlijk uitziende gespierde armen waartegen geen ander wezen in een man-tot-man gevecht zou zijn opgewassen, kon hij met het grootste gemak een compleet woonblok van de kaart vegen. Hij kon er klappen mee uitdelen dat qua impact zou neerkomen op het tegelijk worden aangereden door enkele stoomlocomotieven van het zwaarste soort die ieder vele tientallen wagonnen voorttrokken. En zijn kop was eveneens grotesk. Het viel met niets te vergelijken.
Het nietige leven van Retroman werd opnieuw ontzien; de Reuze Navelpad keek iets rechter naar voren en staarde langs zijn hand. Hij ontwaarde de vele gewetenloze monsters die hem als irritante mieren voorkwamen, vergat het schepsel dat hij vasthield en sloot hem onnadenkend op in zijn vuist. Retroman draaide zich daarop abrupt om op zijn zij om te voorkomen dat hij onder het massieve gewicht van de hand geplet zou worden. De ruimte tussen wat voor een pad doorging als pink en ringvinger nam daarin het meest in omvang af. De man die eerder eigenhandig hele legers van zombies te lijf ging, moest nu vooral uitkijken dat zijn eigen gestel niet in de verdrukking kwam.

Retroman verdween vervolgens uit het korte termijn geheugen van de reusachtige Navelpad wiens aandacht nu volledig op de mierenkolonie van zombies was gericht. Uiterst gebiologeerd en briesend van woede stond deze de nieuwe bevolking van Gohes City in zich op te nemen. Zijn holle ogen schoten daarbij panisch heen en weer. Bij ieder groepje individuen dat hij kort als fotofragmenten tot zich nam, kwamen ze hem over als beelden uit een psychose. Pechduiveltjes die erop uit waren hem tot op het bot te tergen. Naargeestige grimassen en kwijlende blikken staarden hem terug aan. Het maakte hem steeds woester, maar vooral ook angstig. De lucht betrok en paste zich in sfeer aan tot een heuse nachtmerrie. Onder de eerste spatten van een wolkbreuk zag hij hoe gretig de blikken van de zombies stonden gekeerd, nu deze hersenloze verschijningen de schrik van zich hadden afgeschud. In de Reuze Navelpad hadden ze eerder geen prooi gehad, omdat er voorheen tussen zombies en padden en verstandhouding was ontstaan, daar de padden hun aantallen alleen maar in omvang deed toenemen. In de gevechten met hem en zijn ninjavriend hadden zij zich steeds op Retroman gefocust en was de Reuze Navelpad vooral een sta-in-de-weg. Nu was hij een directe bedreiging. Eentje waar ze beslist nog appeltje mee hadden te schillen.
De confrontatie die hem als intense hallucinatie voorkwam deed de ademhaling van de pad versnellen. Het angstzweet stond hem op zijn rug. Had hij geen amfibie geweest maar een ondersoort van de wolf, dan hadden zijn oren nu plat naar achteren gestaan en had hij zijn scherpe tanden ontbloot om instinctief verweer te tonen. In plaats daarvan sperde hij zijn bek wijd open en trok het laatste beetje kleur uit zijn ogen weg naar inktzwart. Het gaf hem een uiterlijk wat van de Duivel zelf kon zijn. Wijdbeens stond hij de hyperventileren en rechte hij zijn rug. Hij balde zijn vuisten – zodat Retroman nog minder lucht kreeg en het bewustzijn dreigde te verliezen – en ging ten slotte finaal door het lint.

Het eerste bouwwerk dat het moest ontgelden was de toch al grotendeels vernielde tempel. Als een baldadig kind schopte hij het bruusk uit elkaar. Zombies die er eventueel in waren achtergebleven werden terstond vermorzeld. Brokken puin schoten door de aanzwellende regenbui in alle voorwaartse richtingen uiteen en rolden de zombies die op de straten stonden geposteerd als bowlingballen omver. Hij wachtte even voordat hij de volgende vernieling teweeg bracht en slaakte eerst een helse oerkreet. Het geluid ervan moest hebben geklonken als een donkere versie van de strijdkreet van een dondervogel en was tot ver buiten de buitenste ringen van Gohes City nog hoorbaar. Indien er nog wezens waren in deze stad die zijn aanwezigheid nog niet hadden opgemerkt, dan wisten zij dit nu wel. Vervolgens pakte hij met één hand een naaldvormige toren van het eerstvolgende Oosterse kunstwerk beet en trok het van de constructie los, hield het even boven zijn hoofd en slingerde het uiteindelijk in een richting weg waar hij een samenscholing van zombies onder een grote overhang had zien staan dat toegang bood tot een keizerlijk uitziende woning. Zij die eronder stonden weken niet eens uiteen. Hun rottende lijven werden krachtig door een houten poort geperst die het begaf onder het intense geweld. Honderdduizend splinters en stinkende brokken vlees besmeurde de natte binnenplaats erachter. De spitse toren had de buitenmuur aan de poortzijde opgerukt, zodat de opgekrulde daken stuk werden gereten.

Met zijn linkerarm nog voor zijn lijf van de uitgevoerde worp, keek de gigantische pad opzij en ontwaarde nog meer vijanden in de constructie waar hij de toren van had losgetrokken. Eén ferme slag was genoeg om ook hen onder flink veel steen en gruis te bedelven. Hij haalde uit naar het binnenste van het bouwcomplex waardoor het op z’n fundamenten rammelde en daarna als een kaartenhuis in elkaar stortte. Divers bouwmateriaal dat eens zo fraai in elkaar had gestoken, kwam nu aan zijn voeten te liggen en begroef tegelijk een tiental zombies. De pad liep van deze straat weg en zette de vernielslag voort door om zich heen te slaan en trapte tegen ieder bouwwerk aan waarin hij zombies ontdekte.
Na korte tijd kwam het zover dat hij zijn rechtervuist wilde openen om een gevel opzij te kunnen drukken. Zonder er aandacht aan te hebben geschonken, had hij de vuist continu lichtjes dichtgeknepen. Hij wist ook niet waarom hij dat deed. Maar zodra hij zijn natte hand openvouwde ontdekte hij dat hij al die tijd een passagier met zich mee had gevoerd. Stomverbaasd staarde hij naar zijn hand waaraan hij in de regen een klein mannetje zag hangen die het nu bijzonder zwaar begon te krijgen. Bij het openvouwen van de hand was de half versufte Retroman van de handpalm naar de onderzijde van zijn pink gerold. Daar had hij nog net voldoende realiteitsbesef gehad om naarstig zijn samuraizwaard tussen pink en ringvinger te prenten teneinde niet ter aarde te storten. Verdoofd van het eerdere zuurstoftekort gelukte het hem maar net om met één hand grip te houden op het gevest van zijn zwaard. De rest van zijn lichaam bungelde er maar wat onder. Deze situatie moest alleen niet veel langer gaan duren of de gewezen ninja zou hier alsnog op de straatstenen een hele ongelukkige dood gaan vinden. Het zweet op zijn eigen hand en de sijpelend regendruppels tussen zijn vingers begonnen terrein te winnen waardoor zijn greep begon te verslappen.

Aanspraak doen op zijn korte termijn geheugen kon de Reuze Navelpad niet. Daarvoor was hij te ver teruggevallen in zijn dierlijke natuur. Hij kwam daardoor in een worsteling van eigen herinneringen terecht waarin hij driftig probeerde erachter te komen wie dit rare figuurtje nou eigenlijk was. Tevens vroeg hij zich af of hij al die moeite wel moest doen en dit individu niet gewoon als één van de vele nare zombies moest beschouwen. Dan kon hij hem van zich afwerpen en het gevecht met zijn omgeving hervatten. Gelukkig echter voor de ongelukkige Retroman had de pad voldoende indrukken bij deze reuze amfibie achtergelaten waardoor de herkenning hem op het laatste moment ervan overtuigde dat het kleine mannetje een goede inborst betrof. Vage beelden waarin hij zij aan zij met deze man had gestaan in opstand tegen de zombies en navelpadden drongen zich plotseling aan hem op. De pad schrok zelfs zo van dit besef dat hij hierdoor ongecontroleerd met zijn bovenlijf ietwat naar achteren schokte en zo ook zijn hand wat naar buiten boog waardoor het zwaard tussen pink en ringvinger losschoot. Retroman kwam nu los in de stortbui te hangen en begon al toe te geven aan zijn zoveelste bijna-dood ervaring. Of zou het nu echt gebeuren?
Nee, ook nu niet, in een reflex bracht de Reuze Navelpad zijn handen samen en vormde daarmee een ruime kom waardoor hij zijn vriend kon opvangen. Voor de zoveelste keer had hij het leven van zijn vriend gered. Bedremmeld en vermoeid keek hij recht omhoog in de enorme ogen van zijn grote paddenvriend en meende zelfs heel even dat hij hem zag glimlachen. Niet goed begrijpend wat hij verder moest voelen of ervaren gaf Retroman zich nu compleet over aan de genade van de pad. Hij was bovendien te uitgeput om zelf nog iets te ondernemen. Dit avontuur had al een te grote tol geëist van zijn gestel.
De Reuze Navelpad werd vervoerd van een gelukzalig gevoel waarin hij zich realiseerde dat hij helemaal niet zo alleen stond in deze gemene strijd en besloot dat hij iets voor de veiligheid van de lilliputter moest doen. Hij tilde daarom zijn kleine vriend omhoog en plaatste hem boven op zijn schouder, midden in een ietwat natte huidplooi waarbij Retroman in elk geval geen krachtsinspanningen hoefde te leveren om in evenwicht te blijven.

Nu de kleine zwaardvechter in veiligheid was gebracht, kregen de zombies weer de volle aandacht van dit monster van formaat dat zo deel uit kon maken van de Kaiju, de kolossale mysterieuze wezens uit de Japanse monsterfilms. Verschillende verdiepingen van de sierlijke architectuur om hem heen die eerder nog leeg hadden gestaan, werden nu in rap tempo herbevolkt door de vele zombies die in de gebouwen hun weg omhoog hadden gezocht. Wat hun precieze bedoelingen waren was de pad nog niet geheel bekend, maar dat ze kwaad in de zin hadden was hem wel duidelijk. Het mocht nog een geluk heten dat zombies in het algemeen geen vermogen kenden om zich te mobiliseren en een gezamenlijk plan uit te werken. Daar hadden zij simpelweg de intelligentie niet voor. Geestvermogen was hun niet weggelegd daar er voor intellect een werkend stel hersenen verreist was. En precies het ontbreken daarvan maakte dat zombies de wezenloze monsters zijn zoals ze in vele verhalen worden opgetekend.
Desondanks stonden ze deze verschijning, die zomaar een broer van Godzilla kon zijn geweest, hinderlijk in de weg en staarden ze hem naar het leven. Mochten ze de kans al krijgen, dan vraten ze hem met het grootste genoegen op.
Daarom sloeg de Reuze Navelpad – nu hij zijn beide handen vrij had – met alle liefde zijn klauwen tezamen en slingerde hij deze als in een kanonskogel opzij tegen een groots wooncomplex dat in de Han-stijl was opgetrokken. Het bouwwerk kwam terstond met een grote klap los van diens brede basis en vloog in alle richtingen in brokstukken uit elkaar. Opnieuw zeilden er tientallen zombies door het droevige hemelruim. Het voordeel van het kapot rammen van deze huizen, tempels en pagodes, was dat de monsters die zich op de nat geregende straten hadden opgesteld eveneens door het vallende puin werden bedolven. In de modderstromen die hier en daar waren ontstaan werden sommige kadavers zelfs naar lagergelegen terrein weggevoerd. Op plaatsen waar de pad gaten in de aarde had getrokken door gebouwen omver te rammen, waren ook kleine watervallen ontstaan. Zombies werden hierin weggespoeld alsof het prut in afvoerputten betrof.

Waar de zombies zelf de kans kregen, namen zij het ook tegen de Reuze Navelpad op. Ze sprongen vanaf de gebouwen op zijn lijf of klommen langs zijn voeten omhoog en beten zich vast in zijn huid. Terwijl de pad door de drijfnatte straten banjerde moest hij om de haverklap stoppen om ze als muggen dood te slaan of van zijn huid te vegen. Enkelen kropen zo hoog op dat ze bijna zijn knieën bereikten. Haren vonden ze niet om zich aan op te trekken, zodat ze zich ofwel omhoogwerkten door hun nagels diep in de gladde huid van de pad te begraven en zo naar boven te klauteren of ze klommen gewoon over elkaar heen. Bij een aantal leverde dit op dat er aan reeds halfvergane lichamen werd getrokken zodat ledematen uit de gewrichten lossprongen en naar beneden in de plassen donderden.
Zodra ze eenmaal een bloot stukje bruine huid voor zichzelf hadden veroverd, gingen de tanden erin en vraten ze de huid kapot. Dit had tot gevolg dat de Reuze Navelpad in een kort tijdsbestek een helse jeuk moest ondergaan. Echte grote wonden waren het namelijk niet. Je zou het kunnen vergelijken met de schade die schurftmijt aanricht en oplevert dat het slachtoffer zich tot bloedens toe openkrabt. De stortregen verzachtte de huidirritatie enigszins, maar het kon de intensiteit niet wegnemen. Weldra was hij meer bezig met het verwijderen van zijn ongenode gasten van zijn bruine lijf, dan dat hij serieus de kans kreeg om ze op afstand te houden. Hij sloeg ze plat en schudde wild met zijn benen om zo verlost te raken van deze afschuwelijke marteling. Maar niets hielp.

Het maakte hem gek en voerde zijn razernij alleen nog maar verder op. Ten slotte werd hij zo nijdig dat hij zijn hoofd naar achteren kantelde, zijn armen spreidde en het fel uitschreeuwde.
Nu pas kwam het ‘Bruce Banner-effect’ echt los. Als een kolkende rivier stroomde al de furiositeit door zijn aderen naar boven en ontstond er een witte gloed achter zijn ogen. Van schrik lieten alle zombies in één keer los en stortten neer in de waterplassen om hem heen. Ook Retroman schrok zich wild en moest zich stevig aan de huidplooi vastklampen om niet van zijn lijf te worden gesmeten. Het lichaam van Reuze Navelpad trilde alsof er een aardbeving gaande was en een energiegolf maakte zich van hem los. Het verspreidde zich in een cirkel om hem heen en drukte de ondergrond met meer dan een meter naar beneden. Met een geweldige kracht trok het alles dat het tegenkwam omver. Zombies losten simpelweg op in stof en gebouwen raakten verpulverd. Het geluid waarmee de energiestoot werd voortgebracht klonk ongeveer zoals een brullende vulkaan. Iets vergelijkbaars had de Reuze Navelpad al eens laten zien toen hij Retroman met een oerkreet bevrijdde van de vele babypadden die aan zijn broekspijpen langs zijn benen een weg naar zijn navel zochten.
Alleen was dit nog niet het einde van de geweldige krachten die dit indrukwekkende wezen bezat. Want zodra de gigantische pad zijn muil opende, kondigde een lichtschijnsel in zijn bek zijn ultieme wapen aan.

Wordt beslist vervolgd.

Ben jij er klaar voor om je leven in de waagschaal te leggen en de waarheid te horen over de angstaanjagende verschijningen van de werkelijkheid en onze verschrikkelijke positie die ons armetierig menselijk ras daarin vormt? Zekerheid te krijgen over zulke vreselijke rampspoed die jou kan treffen en bovennatuurlijke machten te aanschouwen die je tot waanzin kunnen drijven? Realiseer je je dat je iets over onze plaats in het universum te weten kunt komen wat je liever niet had gehoord? Misschien heb je veel kans geplaagd te worden met de meest huiveringwekkende nachtmerries die alle verstand te boven gaan of zul je lijden aan waanstoornissen en intense depressies die je tot moorden kunnen aanzetten! Dergelijke macabere gevolgen vallen allen toe te schrijven aan de verboden kennis over een afschrikwekkende godheid die miljoenen jaren geleden op aarde terechtkwam. Als priester van een pantheon van goden, die bekend staan als De Grote Ouden, is hij gemaakt van een voor mensen onbekende, buitenaardse materie. Hij komt van de planeet Vhoorl en wordt uiterlijk omschreven als een zeemonster met een groene huid en een lichaamsomvang zo groot als een berg. Hij communiceert met ons op telepathische wijze middels angstdromen en sluimert al eeuwen op de oceaanbodem – wachtend tot hij bevrijd wordt en weer over de wereld kan heersen.
Het ligt niet in mijn wil om deze abominabele wetenschap over te brengen. Veel keuze heb ik echter niet; bovennatuurlijke krachten hebben mij aangezet tot het optekenen van dit naargeestige verhaal. Met het bloed op mijn handen als gevolg van dwangmatige zelfverminking door ingebeelde jeuk ben ik tot een willoos en armzalig wezen slaaf geworden van Cthulhu.
Lees niet verder! Bespaar jezelf de treurnis en keer terug naar een bestaan dat, hoe zwaar soms ook, altijd zorgeloos zal zijn in contrast met één waarin je wèl gekozen had de nu volgende tekst te lezen…

I. AANTEKENINGEN VAN GUSTAF JOHANSEN

Op groezelige dagen zoals deze wanneer er zo veel is dat mij bezig houdt, ben ik gewoon om afleiding te zoeken in onze bibliotheek (had geluisterd!). Alleen dan is er voor mij de gelegenheid de onordelijkheid van mijn gedachten te rangschikken. Je kunt me in die situaties vinden op de drie bovenste etages van onze redactie. Boekenkasten met ruim 30.000 boeken strekken zich daar uit langs alle mogelijke zijden van de muren. Het is een compact doch indrukwekkend bouwwerk dat je meteen herkent aan de 19e eeuwse architectuur. Zes balustraden, per drietal voorzien van één wenteltrap die diagonaal ten opzichte van elkaar staan opgesteld, markeren de grote open ruimte in het midden. Daglicht valt er via het glas-in-looddak door de etages heen doordat er is gekozen voor gegoten, gietijzeren vloerwerk.
Ik moet er wel even wat trappen voor bestijgen, maar als ik eenmaal boven ben, is er niets meer wat mij ervan weerhoudt om aan mijn eigen bovenkamer toe te komen. Door er wat oud papierwerk op te schonen, boeken te alfabetiseren en onbekende paperassen opnieuw van een identiteit te voorzien, vind ik rust in mijn hoofd. De meeste van mijn collega’s zijn reeds lang naar huis wanneer de bewakers mij na een paar uur weer bij de receptie zien verschijnen. Dan groet ik beide heren een goede nachtdienst en ga ik met een leeg hoofd huiswaarts.
Bij schemering en bij nacht is men er aangewezen op lantaarns die uit veiligheidsoverwegingen zelf moeten worden meegebracht en bevestigd dienen te worden aan plafondhaken die tussen de boekenrijen te vinden zijn. De angst is dat je ze omstoot wanneer je ze naast je op de grond neerzet. Ook de hitte die van de lamp opstijgt kan de boeken schroeien zodat deze vlam vatten. Toch schend ik die regel dikwijls, alhoewel het niet het werk is om even op het trappetje te gaan staan en mijn lichtbron aan zo’n haak op te hangen. ‘s Winters kan het namelijk nog wel eens erg fris zijn in de bibliotheek. Door de nabijheid van de lamp kan de warmte die er vanaf straalt dan net het verschil maken tussen koeltjes en aangenaam.
In voorkomende gevallen wil ik nog wel eens bewust half werk doen en spendeer ik de helft van mijn tijd in het doorbladeren of bestuderen van enig leesmateriaal. Zonder er echt naar te hebben gezocht, viel mijn oog deze avond op iets wat mijn interesse wekte. Bij het uitnemen van een dik oud boek uit de hoek van een boekenkast, trok ik onbedoeld wat extra paperassen mee. Het stapeltje viel naast het trappetje waar ik op stond op de grond uiteen. Als een onordelijk hoopje papier lag het over zo’n anderhalve meter op de vloer verspreid. Eén blaadje voegde zich er een moment later bij doordat het zich had los gemaakt van de rest en gehinderd werd door de luchtweerstand. Ik stapte van mijn verhoging af en raapte het papierwerk bijeen. Aanvankelijk wilde ik het nog netjes terugplaatsen in de lege plaats die er op de boekenplank was ontstaan, maar koos ervoor alleen het boek erin te plaatsen door mij uit te rekken en op mijn tenen te staan. Eén blik op de uit aantekeningen bestaande tekst die bovenop was komen te liggen, deed mij branden van nieuwsgierigheid waardoor ik verder wenste te lezen. (Inmiddels was ik reeds reddeloos verloren!) Ik maakte het mezelf gemakkelijk door in het doodlopend gangpad op een fauteuil te gaan zitten en het stapeltje op schoot te nemen. Direct merkte ik dat ik te weinig licht had en schoof het even van mij af naar een stuk meubilair dat ernaast stond en mij altijd doet denken aan credenstafeltjes zoals in priesterkoren wel wordt gebruikt. Feitelijk was het een sierlijk vormgegeven bijzettafeltje waar de bibliotheek van de Tycoon Newspaper er precies veertig van rijk is. Ieder gangpad is voorzien van dit chique ameublement. Ik keerde terug in de zetel en verving mijn vondst met de lantaarn. Opnieuw las ik die eerste diepzinnige en – zo bleek later – vermaledijde aantekeningen door die waren opgetekend in een ouderwets schoonschrift.

“De wetenschappen, die zich elk in haar eigen richting uitspant, heeft ons tot noch toe weinig schade berokkend, maar op één dag zal het samenvoegen van deze uiteengevallen kennis zich ontvouwen tot zulke angstaanjagende verschijningen van de werkelijkheid, en van onze verschrikkelijke positie daarin, dat we ofwel gek zullen worden van de openbaring of vluchten uit dit dodelijke licht naar de vrede en veiligheid van een nieuwe donkere tijd”.

Na de tekst drie keer te hebben herlezen om het op me in te laten werken, zocht ik nog even of de auteur van deze handgeschreven tekst zijn naam had achterlaten. Maar zowel op de voor- als achterzijde trof ik noch een naam noch zijn of haar initialen aan. Ik legde het getaande briefje terzijde en ontfermde mij over de andere wanordelijk geraakte documenten. De teksten daarop waren allen met een schrijfmachine uitgewerkt, in tegenstelling tot het eerdere. Na enige bestudering ervan ontdekte ik dat de ze samen één geheel vormden. Toen ik eenmaal meende het begin te hebben gevonden, besloot ik maar te gaan lezen. Eerst dacht ik dat dit schrijfwerk weinig verband konden hebben met het manuscript dat ik opzij had gelegd en ik een weinig rationele beschrijving aan het lezen was, maar daar zou ik later heel anders over oordelen. Deze waardevolle verslaglegging bleek beter op zijn plaats te zijn in de Tycoon Newspaper Archieven, precies aan de overzijde van waar ik nu zat.

“Er bestaat een kennis zo bekoorlijk dat het verlangen ernaar je van binnen uit kan verteren. De honger deze waarheid meester te worden, dreef één man tot waanzin. De vondst van een mysterieus manuscript en de beoefening van een parkwandeling die op z’n zachtst uitgedrukt merkwaardig valt te noemen, bezorgden dit individu van luttele betekenis van repeterende en intense nachtmerries. En net die ijzingwekkende angstdromen vormden de vervaarlijke cohesie tussen de monstrueuze machten vanuit het universum en de nietige mens. Geplaagd met de cognitie van deze materie en diens manifestatie in onze onderbewuste droomwereld moet ten zeerste worden bevreesd en bovenal vermeden. Genade voor zij die dit lezen zullen, opdat de rechtschapen machten jullie zielen moge bewaren. En als ook ooit de hemel haar zegen aan mij wil verlenen, zal het een totale vereffening zijn van de voortvloeisels voortgekomen uit mijn weinig benijdenswaardige waarschijnlijkheid mijn blik vast te pinnen op één bepaald verdwaald en verweerd velletje papier. Ge doet er duizend malen verstandiger aan dit betwistbare bewustzijn te argwanen en uit te bannen dan te kiezen voor de seductie van dit ijselijke inzicht.”

Stomverbaasd rechtte ik mijn rug en liet de betekenis van deze dubieuze bijdrage op mij inwerken. Waarom zou je een dergelijk verslag überhaupt nog optekenen als je reeds zeker bent dat je de lezer wenst te behoeden voor de informatie die het bevat? Maar welk recht van spreken heb ik nu eenmaal? Inmiddels was ik reeds hetzelfde station gepasseerd. Turend over de rand van het papier keek ik in de lengte van het gangpad alsof ik mij ervan wenste te vergewissen dat ik hier wel alleen was. Al moet ik zeggen dat de eventuele aanwezigheid van een vertrouwd persoon mij op het ogenblik best bevallig aanscheen. Na de stille duisternis voorbij het bereik van lantaarn een paar seconden te hebben bestudeerd, overtuigde ik mijzelf van het tegengestelde en vestigde mijn aandacht weer op mijn leeswerk.

“In een decor van kronkelende wandelpaden tussen beuken en platanen met op de achtergrond de rododendrons die langzaam de eerste tekenen van bloei lieten zien, vonden we een man alleen met zijn Ierse terriër. Het was exceptioneel rustig in het park. Niemand zal echt zin hebben gehad om er met dit gure weer op uit te trekken. Dikke wolken in een palet dat zuiver bestond uit verschillende grijstinten pakten zich rusteloos boven het stadspark samen, maar het zicht erop bleef van beneden af deels ongezien. Het eerste jonge blad blokkeerde partieel het zicht in de kruinen van de bomen. Dit natuurlijke plafond dat langzaam vorm begon aan te nemen, tezamen met de opkomende witte en roze bloesem die aan de struiken ontwaakten, vormden welhaast de enige aanwijzingen dat de lente ons in het volgende seizoen stond op te wachten. Maar voorlopig was het nog lang niet zover. De seizoenen waren duidelijk van slag. Waar de voorgaande weken als te zacht werden ervaren, was koning Winter nu ineens bezig met zijn toegift. Een straffe wind hield het land in haar greep en maakte dat de bittere kou een gevoelstemperatuur opleverde zo rond het vriespunt.
Het was de derde dag van maart en de eerste dag dat de man en de hond weer samen optrokken. In de dagen ervoor hadden zij elkaar moeten missen doordat de man om zijn expertise was opgeroepen voor een nogal onalledaagse zaak in de hoofdstad van Noorwegen. Hij was afgereisd per boot om een man te ontmoeten in het centrum van de stad wiens vrouw leed aan imperatieve hallucinaties. Aangekomen in de Oude Stad van koning Harold III, die bekend stond als een hard doch vreedzaam heerser, stond hij aan de deur van een ouderwets gebouw met gepleisterde gevel. Een vermoeid uitziende man van achter in de vijftig beantwoordde zijn huisbezoek. Hij stelde zich voor als Oleg Sjöberg. Deze maakte melding van de zorgelijke kwestie waarin hij zich bevond met zijn vrouw. Zij kwam uit de Johansen familie. De toestand in dat geslacht was al jaren kritiek. Al sinds het begin van de 20e eeuw maakten dit maagschap een labiele indruk. Het overgrote deel leed aan psychoses of meende achtergevolgd te worden door hogere machten als gevolg van paranoïde schizofrenie. Bovenal werden ze geplaagd door heftige nachtmerries welke een grote invloed had op het dagelijks functioneren. Professionele hulp wilde in geen van de gevallen baten, de meeste hulpbehoevenden kwamen om door enigmatische rampspoed of hadden suïcidale neigingen. En nu mevrouw Sjöberg sinds enige maanden was gaan automutileren, begon haar man zich toch ook ernstig zorgen te maken. Jaren was het goed gegaan en leek ze een uitzondering op haar voorouders. Maar het ging mis zodra haar nieuwsgierigheid het won van het bewust in het ongewisse te blijven en wenste toch meer te willen weten omtrent haar komaf. De heer Sjöberg stelde voor dat de man eens met haar ging praten, in de hoop meer duidelijk te krijgen over wat er speelde. Wat bij zijn vrouw begonnen was als een beetje jeuk, sloeg binnen enkele dagen al om naar een compulsieve krabben als gevolg van huidirritatie. Bezorgd over haar toestand en het leergeld dat haar familie voor hun curiositeit heeft moeten betalen, hoopte hij dat de man hier een verklaring voor kon geven.
Inmiddels onzeker geworden of hij daar wel behoefte aan had, nam hij haar mee voor een wandeling langs de Bispervika, een industriële baai nabij het centrum van Oslo. Ze liepen er richting de grote veer van DFDS Seaways waarmee hij een uur eerder was afgemeerd. Deze werd weer gereed gemaakt voor de overtocht naar Kopenhagen. Zolang ze haar loefzijde niet passeerden, die nog ver voor hun lag, hielden ze het moderne operagebouw duidelijk in het zicht aan hun linkerkant schuin naar achteren, waar ze zich steeds verder van verwijderden. In tijden dichter bij de midzomernacht had de zon hel op haar overkapping weerkaatst – dat tevens een promenade vormde – en zou het pijn doen aan hun ogen. Zo wandelend tussen deze imposante objecten liepen ze langs een dok waar werd geladen en gelost en kwam langzaam het gesprek op gang. Daar vertelde de vrouw dat ze onlangs had zitten struinen in de familiearchieven, waar ze kennis had genomen van voorvallen die ze achteraf liever niet had geweten. Had ze nu maar naar haar verstand geluisterd. Het zag er nu naar uit dat ze spoedig haar verstand verliezen zou.
Tegen de climax van haar labyrintische relaas begon ze steeds onsamenhangender te praten. Heftig gebarend met haar handen alsof ze demonische manifestaties wilde afzweren, vermaande hij de man niet verder te graven. Uiteindelijk overhandigde ze hem beverig  een stuk papier van bedenkelijke staat waar ze maar al te graag afstand van wenste te doen. Ineens viel het de man op dat de vrouw één hand had verbonden en de andere vol zat met gekorste wonden. Dit kwam, zo begreep hij nu, door de zelfverminking die een resultaat was van haar psychoses. Panisch staarde ze naar het document alsof het geschreven was door de Duivel zelf. Ze drukte het zowat in de palm van de mans hand om zeker te zijn dat het er zou blijven en zwalkte zwakjes achteruit.
“D-dat de geest van mijn grootvader Gustaf Johansen u moge behoeden voor het kwade,” sprak zij met een meest triest gezicht. En juist op dat moment trok er een schaduw over haar heen die er bleef hangen en in omvang begon toe te nemen. Nog maar net bijtijds wist de man te reageren, rende en dook vervolgens met zijn volle gewicht naar voren tegen het lijf van de verwarde vrouw. Op een haar na kon hij zo voorkomen dat mevrouw Sjöberg werd vergruizeld door een vallende zeecontainer. Samen rolden ze naast elkaar over de wal toen de enorme laadkist onder een luid kabaal achter hen neerstortte.”

Beng! En zo werd ik zelf even flink onaangenaam gestoord door een harde klap in de bibliotheek terwijl ik gespannen zat te lezen in deze aangrijpende vertelling. Adrenaline werd plots in verhoogde concentratie afgescheiden opdat mijn lichaam zichzelf snel van energie kon mobiliseren indien er reden was om ergens op te reageren. Spontaan rechtte ik mijn rug en liet de documenten toch bijna uit mijn handen glippen. Op mijn beurt geschrokken moest ik concluderen dat het een loos alarm was; het dikke boek dat ik eerder had teruggezet was van de boekenplank gekukeld en was met een harde doffe bons op de vloer terecht gekomen. Ik staarde er even bedenkelijk naar en vervloekte de timing waarop het uit evenwicht was gekomen. Verder liet ik mij niet van mijn stuk brengen, keek nog even tussen de verschillende doorkijkjes om mijzelf er nogmaals van te overtuigen dat ik alleen was en naar de tekst weer voor mijn neus.

“De klap moest tot in het Stortinget, het parlement van Noorwegen, te horen zijn geweest. Een zwakke schakel in de staalkabels die de container in de lucht moest houden, terwijl het over hun hoofden werd gehesen, moest het hebben begeven. Met zijn oren nog pijnlijk suizend van de dreun, richtte de man zich moeizaam op en zocht direct naar mevrouw Sjörberg. Tot zijn bittere spijt moest hij echter concluderen dat ze was doorgerold tot over de rand van de kade. Geschokt stak hij zijn beide handen voor zijn mond. Voor hem op de stenen omlijsting die de Bispervika omarmde, lag nog precies het onderlijf van de vrouw. Het bovenste deel lag over de rand gevouwen en onderging een dodelijke massage van romp van een Russisch vrachtschip dat hier in haven lag aangemeerd.
Getroffen door dit afschuwelijke tafereel deinsde de man naar achteren. Hij vergewiste zich er daarbij van dat er geen andere moorddadige objecten op zijn pad zouden komen. Dit heeft zo moeten wezen, overtuigde hij zichzelf. Mevrouw Sjöberg, een descendent van die Gustaf Johansen, was gedoemd eens op zo’n ijzingwekkende manier aan haar einde te komen. Dit heeft altijd al zo moeten zijn. Koude rillingen voerden er terstond over zijn rug toen hij zich realiseerde wat zij in zijn handen gedrukt had gekregen.”

Haastig draaide ik de pagina om die ik in mijn eigen handen had geklemd, omdat we onderaan de bladzijde waren gekomen. En wat ik daar kreeg te lezen ging alle realiteit voorbij. Dezelfde angst sloeg nu ook mij om het hart. Zonder de brug te lezen die de schrijver naar het opvolgende fragment had geslagen, werd ik geconfronteerd met een schuinsgedrukte tekst waar een naargeestige profetie uit sprak. Als bezeten door een onbekende kracht verstevigde ik eerst mijn greep op het papiertje dat ik met beide handen vast had. Vervolgens begon mijn lichaamstemperatuur op te lopen en raakte mijn grip verslapt doordat ik mijn handen niet kon controleren niet te gaan beven. Zweet parelde over mijn voorhoofd toen ik mij besefte dat de man over hetzelfde manuscript repte als hetgeen ik eerder van de gietijzeren bibliotheekvloer had geraapt. De afzender van dit schrijven heeft dit avontuur naar alle waarschijnlijkheid niet overleefd. En ik kon wel eens de volgende zijn…

Wordt vervolgd

image by Alice Chaos, edited by Gsorsnoi

De jonge vrouw was nooit zwanger geweest. Toch gaf ze hier geboorte aan een stel schepsels van het allerakeligste soort. Haar hele binnenste werd naar buiten toe opengetrokken door de jonge navelpaddden die hun levensvatbare fase hadden bereikt. Gekraak uit haar ruggengraat maakte duidelijk dat deze het begaf onder de geweldig krachten. Een ander naargeestige geluid groeide uit tot een luid kabaal. Het leek alsof iemand een grote mand met ratelslangen had omver geschopt waarop de angstwekkende reptielen waarschuwend hun staarten lieten ratelen. De gigantische massa duivelse wezentjes verspreidde zich als knikkers over de matten. Vele broertjes en zusjes lieten ze daarbij achter in de vormeloos geworden slierten dril achter hen. Ze rolden over elkaar heen en zochten naar hun balans, maar nog meer naar voedsel. In de buik van de Aziatische jongedame was er een heftige concurrentiestrijd gaande geweest om de laatste spaarzaam geworden levenssappen. Het was een lugubere strijd om de tepel geweest. Alleen zochten zij niet naar de moedermelk, maar naar de krachtige roem dat een mens in leven houdt. Nu zij er niet meer was, stortten ze zich op de enige bron van voedsel die hier rondliep: Retroman.
Zelfs de zombies weken uiteen bij het zien van deze onvoorstelbare grootmacht. Honderden, misschien wel duizenden uiterst huiveringwekkende griezels kropen gelijktijdig over zijn voeten en langs zijn broekspijpen omhoog. Allen waren zij onderweg naar dat ene plekje op zijn lijf dat zij zelf met hun geboorte niet hadden meegekregen, het enige litteken dat alle mensen hun levenlang met zich meedragen vanaf de eerste dag dat ze voet op Aarde hadden gezet en een achterblijfsel was van de verdroogde navelstreng.

Retroman bleef er stokstijf bij staan en wist niet wat hij moest doen. De angst verlamde hem, zodat hij een eventuele uitweg niet meer kon zien – als die er al was. Gelaten liet hij daarom datgene gebeuren waar hij al weken voor vreesde dat het een keer zou komen. Moesten er al navelpadden in zijn lijf kruipen, dan was hij er reeds langer van overtuigd dat het een buitengewoon slechte slurping zou gaan worden. Het zou in elk geval nooit één enkele pad zijn geweest die hem van het leven zou beroven. Zombificatie zat er voor hem dus niet in. Het was waarschijnlijker dat hij door een overdaad aan monsterachtige amfibieën zou worden overmand, hetgeen hij nu werkelijkheid zag worden. Een bizarre mengeling van emoties maakte zich van hem meester. Zijn zwaard hield hij haast instinctief nog in zijn handen geklemd, maar de rest van de spieren in zijn lijf begonnen zich langzaam te ontspannen. Als een patiënt die bang was voor de naald keek Retroman een andere kant uit zodra hij merkte dat de padden zijn heupen bereikten. Niet langer vechtend tegen de angst en tranen begon hij ook spontaan te lachen, overtuigd dat de dood nu gauw volgen zou. Aangezet door een misplaatste uiting van euforie klonk dat al snel als een maniakaal schaterlachen. Zijn tong begon droog aan te voelen en alles wat er om hem heen gebeurde, speelde zich af in slow motion.

Zijn benen waren rondom inmiddels volledig bevolkt met honderden kleine padden, niet groter dan de nagel van een volwassen pink. Wat zich afspeelde in minder dan drie seconden, leken voor dit slachtoffer langer te duren dan drie hele uren. Al deze minuscule gedrochten zochten in rap tempo naar de enige ingang die zij kenden in het menselijke lichaam waar zijn toegang toe konden verkrijgen. Je kon het vergelijken met een leger spermacellen die om het hardst bezig waren hun gezamenlijk doel te vinden. Met één interessant verschil: deze engerds waren wel in staat hun prooi te delen.
Had Retromans navel ogen gehad, dan had deze nu recht in de kijkers gestaard van de eerste jonge navelpad die al likkebaardend onder de kleding zijn gezicht liet zien. Een tandloze in een punt uitlopende muil opende zich met daar boven twee volledig emotieloze glazige oogjes, meer pupil dan iris. Niets leek de navelpadden nu nog in de weg te staan om korte metten te maken met Retroman, die mogelijk de laatste nog levende mens in Gohes City was.

Voedsel en voortplanting, voorplanting en voedsel. Dit was de plek waar die twee oerkrachten samenkwamen.

De Reuze Navelpad had voortdurend met respect tegen zijn nieuwe vriend opgekeken. De man die hij tot voor kort alleen als ninja kende, had al vóór het eerste moment dat ze elkaar hadden ontmoet niet alleen voor zijn eigen hachje gezorgd, maar had daarbij ook constant geloofd in de uiterst geringe kans om nog minstens één soortgenoot te vinden waarmee hij deze immense stad uit kon vluchten. Die hoop bleek tevergeefs. Al had hij wel een andere, zij het onwaarschijnlijke, bondgenoot gevonden die hem trouw aan zijn zijde stond. Maar de overmacht aan zombies en navelpadden op een toneel dat meer labyrint was dan metropool, kon nauwelijks een congruerende partij worden genoemd.
Retroman was vanaf het allereerste begin gedoemd geweest te sterven. De toorn van Graaf Schaurig had in het toekomstbeeld waarin de Reuze Navelpad zich bevond, zijn uitwerking gevonden. Nietsontziend had de duistere graaf middels zijn padden wraak genomen op… ja wat eigenlijk? Al wat de pad daarvan wist was dat ene Kornelis Oflook een rol moest hebben gehad in dit geheel. In Retromans herinneringen had hij de spottende blik gezien die de graaf met deze reporter had uitgewisseld. En de intensiteit van de helse bliksemschichten die daarbij vrij kwamen, waren hem niet ontgaan. De kompaan waarmee hij inmiddels in de afgelopen dagen lief en leed had gedeeld moest nu de prijs betalen voor een vete die niet de zijne was. Kornelis Oflook, schuldig aan dit kwaad of niet, had naar alle waarschijnlijkheid zelf ondertussen ook de dood gevonden. En met hem duizenden andere inwoners van de metropool die zo onderhand de grootste spookstad van de wereld was geworden.
Het was meer onrecht dan de pad verdragen kon. Het maakte hem intens kwaad. Een emotie, die hemzelf nog niet in die hoedanigheid was overkomen, overmande hem en maakte zich van hem meester. De kleine Reuze Navelpad balde zijn vuisten en hij raakte zichzelf kwijt op het moment dat een kettingreactie van chemische processen in zijn lijf was opgestart. Hij voelde hoe zijn lichaam verkrampte en gedwongen werd zichzelf voorover te buigen, omdat er een geweldig kracht in zijn buik was losgekomen die geleidelijk door de rest van zijn systeem trok. Met zijn pols drukte hij tegen het bovenste deel van zijn buik als automatische reactie op een opkomende misselijkheid. Zijn kuiten spanden zich aan zodat hij door zijn knieën boog. Hierdoor had hij een houding aangenomen waarop men gauw zou denken dat hij niet lekker was geworden en op het punt stond om te gaan overgeven. Maar dat gebeurde niet. In plaats daarvan werd de Reuze Navelpad gehuld in een grijze vettige rook die uit zijn vel opsteeg en langzaam in volume toenam. Hij bleef daaronder prima zichtbaar, omdat zijn huid plotseling begon te opgloeien. Een bruinoranje schijnsel prikte door de dampende lucht. Over zijn gehele lijf begon hij overmatig te transpireren. Zweet parelde er ook op zijn afgeplatte voorhoofd samen. Er vormde zich een uiterst ernstige gezichtsuitdrukking op het gelaat van de Reuze Navelpad. Boos was hij, furieus op de aaneenschakeling van iniquiteiten. Geërgerd staarde hij even naar de overblijfselen van de Aziatische jonge vrouw. Haar stoffelijk overschot was eigenlijk meer uitgekotste soep dan een karkas waar je nog enigszins een mens in zou herkennen. Haar oneervolle dood en de bedreiging waar Retroman voor stond, waren voor hem de spreekwoordelijke druppel geweest.
De explosie van zijn woede viel samen met het moment dat de eerste navelpadden nog bezig waren langs Retromans broekspijp omhoog te kruipen. En in diezelfde paar seconden dat dat gebeurde, zou de Reuze Navelpad zijn laatste en meest indrukwekkende eigenschappen gaan ontdekken. Het was een vermogen waarmee hij zich kon onderscheiden van alle slechte navelpadden. Schuivend over de tatamimatten spreidde hij zijn benen en kropte hij zichzelf nog verder in elkaar. De laatste milliseconden op zijn interne tijdbom tikten weg.
Plotsklaps nam hij een compleet andere houding aan en bracht een akelig keelgeluid voort. In één beweging rechtte hij zijn rug en stootte hij zijn armen wijd opzij. Zijn schouderbladen knikten daarbij naargeestig. Een uitbarsting van energie vrij kwam waarbij een schokgolf opgang werd gebracht die door alle aanwezigen in deze ruimte gevoeld kon worden. Een aantal minuscule navelpadden raakten daarop hun grip op Retroman kwijt en werden gewoonweg van zijn lijf geblazen. Opnieuw balde de nijdige pad zijn vuisten en bracht deze ditmaal boven zijn hoofd. Met een alles verdovende nieuwe oerwoudkreet verzorgde hij dat Retroman ook van de resterende navelpadden werd bevrijd alvorens weer ineen te duiken. Voorovergebogen zette hij de worsteling voort tegen zijn eigen immense krachten. De losgeschoten navelpadden weken allen uiteen. Tegen dergelijke grootmacht konden zij geen tegenstand bieden. Van de zombies was inmiddels al geen spoor meer.
Vervolgens vertroebelde de gedachten van de Reuze Navelpad en keek hij nog even voor een laatste keer naar zijn vriend. Deze zat rechts opzij van hem tegen de kast van mahoniehout en notenfineer. Ook hij was omver geblazen en was zo perplex dat hij geen woord meer kon uitbrengen. Gevangen door de blik van de pad verstijfde hij van angst. En zo aanschouwde hij hoe ineens de pupillen in zijn twee kralige ogen zag vervagen totdat ze uiteindelijk geheel verdwenen. Die blik hield de pad nog even vast voordat hij zichzelf helemaal zou verliezen, omdat hij voelde dat dit wel eens hun afscheid kon betekenen. Ten slotte keerde hij zich weer in zichzelf en onderging de grootste pijnen. Beroofd van zijn zinnen staarde hij in een nietsziende blik naar de matten, terwijl zijn lichaam begon op te zwellen. Spieren verstrakten zich en namen vlot in omvang toe. Als een snelgroeiende plant die nog vlugger groeide dan de meest levenslustige bamboe namen zijn armen en benen in lengte toe. Zijn eerder zo slanke ledematen kregen ineens een flink volume. Zijn vlees werd opgeblazen en zijn huid verkleurde naar een teint donkerder.

Langzaam vulde zijn lichaam de halve kamer waarop Retroman begreep dat hij in actie moest komen, wilde hij niet verdrukt raken. Hij perste zijn rug tegen de vensterbank en hield zijn buik in om hem de ruimte te geven uit te zetten. En daar realiseerde hij zich dat ze een probleem hadden. De groter wordend Navelpad bleef maar in omvang toenemen, zodat eerder vroeger dan later de ruimte voor hen te klein zou worden. Het lage pagodebed was al niet langer zichtbaar. En als de baby navelpadden niet de benen hadden genomen, dan zouden ze nu vrijwel zeker zijn geplet onder het lijf van zijn dikke vriend. De houten panelen waaruit de slaapruimte was samengesteld vielen onder zijn gewicht opzij. Retroman herkende wat er omviel door de klaterende klap waarmee ze in de gangen de matten raakten. Ook het heftig gekraak in de muren van de tempel was onmiskenbaar. Spoedig zou de pad door dit gehele bouwwerk breken. Daardoor zag Retroman zichzelf geen andere keuze geboden dan uit het raam te klimmen. In een wilde sprong dook hij over de rand van de vensterbank waarlangs hij eerder twee zombies naar beneden had gesmeten. Retroman werd gedwongen deze duik zo abrupt te moeten maken, omdat hij bemerkte dat de Reuze Navelpad hem er anders ruw met zijn been had uitgetrapt. Gelukkig vond hij nog houvast aan een geelkleurig ornament dat hij kon vastgrijpen in zijn val. Toen hij ernaar keek ontdekte hij dat het om een draak ging die op een horizontale rij sierpannen was bevestigd. Boven hem strekte de amfibische Alice zijn benen uit. Het gebouw kreunde en het gesteun van de muren deden de balken en de dakpannen in het tempeldak schudden. Met een donderend geraas werd de vloer van de tempel opengereten. Niet ver van waar de gewezen ninja hing, rukte de reusachtige Navelpad de muren uit elkaar, zodat de tempel in tweeën werd getrokken. Onder hen gebeurde datzelfde. Een diepe, brede spleet verscheen in het midden van de U-vormige tempelbasis, trok door het pleintje dat het omringde en reet ook daar het bouwwerk uiteen waar zij eerder samen hun zo strategische positie in hadden gevonden.

Vanuit de schaduw die het been van de Reuze Navelpad over hem had geworpen zag Retroman precies hoe de punt van dat dak verkruimelde en in een regen van dakpannen naar beneden stortte. Hij hield de enige hand die hij vrij had boven zijn hoofd en gebruikte het blad van het samuraizwaard om zich tegen het vallende puin te beschermen. Hoe zou dit in vredesnaam aflopen? vroeg de dappere strijder zich verdwaasd af. Een brok massieve dakpannen had hem op een haar na gemist en hij zag hoe een volgend brokstuk dat waarschijnlijk niet zou doen. Daarom zette hij zich met zijn benen af tegen de tempelwand en sprong vanuit zijn tijdelijke beschutting weg. Een andere keuze had hij simpelweg niet. In zijn sprong hoopte hij niet alleen dat hij ongeschonden door het puin zou geraken, maar ook dat hij zonder al te veel kleerscheuren houvast zou vinden aan de muur van het bouwwerk in het midden van de U-vorm. Daarbij leek het haast alsof hij in een monsterorkaan van de ene schipmast naar een andere moest springen. Overal om hem heen opende zich nieuwe spleten in de aarde en vielen bergen losse stenen door de open lucht.

De inktzwarte schaduw die uiteindelijk over zijn hoofd viel, leek daarom aan te kondigen dat het nu eindelijk met hem was gedaan. Hoe vaak was Retroman nu al door het oog van de naald gekropen? Wanhopig probeerde hij zijn ogen in al het gruis opengesperd te houden om eventueel nog te kunnen anticiperen. Maar het object dat tijdens zijn sprong over zijn hoofd kwam te hangen, was zo enorm dat het al het zicht ontnam op wat er verder om hem heen gebeurde. Doodsbenauwd gaf hij daarom toe aan het naderende onheil, sloot zijn ogen en verwelkomde de zee van rust waarin hij meende het hiernamaals te gaan vinden. Het kabaal van het vallende puin stierf weg en ook de muffe atmosfeer waarin hij zich al die tijd had begeven werd een stuk minder ijl. Dit moest de weg naar de hemel zijn, zo overtuigde hij zichzelf. En hij voelde ook hoe zijn lichaam opsteeg naar grotere hoogtes. Hij was niet langer bezig de sprong te maken van de ene naar de andere muur. Alles was donker, totdat op een goed moment een lichtbundel hem de roes uit zijn ogen wiste. Het was het zonlicht dat hem deed ontwaken uit zijn vrees. Retroman stond voorzichtig op en in plaats van voor de hemelpoort stond hij recht tegenover twee gigantische ogen. De reusachtige Reuze Navelpad had zijn hand opengevouwen met daarin de dappere kleine man, die hij eerder had onderschept tussen het vallende puin terwijl hij zelf in omvang groeide als Sjakie’s Bonenstaak. Zo hoog als een twintig verdiepingen tellende flatgebouw torende hij hoog boven de ten doden opgeschreven metropool uit. De Reuze Navelpad was nu met recht de Reuze Navelpad.

Wordt vervolgd.

Op dit moment zitten de meeste mensen gezellig rond de kerstboom of de open haard, nog nagenietend van de kalkoen waarmee ze zich hebben volgepropt. Mijn maag is echter slechts gevuld met een obstinate Navelpad, dus je zult wel begrijpen dat ik mijn buik vol heb van de feestdagen! Nee, de kille, met bloed doordrenkte ruïnes van Gohes City komen geenszins overeen met de idyllische kerstlandschappen die soms elk jaar door o.a. Coca Cola door de strot geduwd worden. Het moge duidelijk zijn dat Kerst 2011 (of zit ik nu toch in een soort bizarre alternatieve toekomst?) mij allerminst bevalt. Over bevallen gesproken: heb je ooit een geïnfecteerde vrouw geboorte zien geven aan een stel demonische padden? Bij het aanschouwen van zo’n bloedstollend ranzig fenomeen zou de halfverteerde kerststol in jouw maag prompt van richting veranderen en over de vloer kotsen. Als de drie wijzen hierbij aanwezig waren geweest, zouden zij halsoverkop terug naar het oosten vluchten! Maar goed, het wordt tijd om een eind te breien aan mijn verhaal anders raak ik de draad kwijt en dan valt er geen touw meer aan vast te knopen. Voor jou is nu de tijd aangebroken om op oliebollenkraamvisite te gaan en de champagne te ontkurken, maar ik ga maar weer een partij padden in de (fondue)pan hakken en een stoet zombies onthoofden.

Dus: Fijne feestdagen, geniet ervan! Maar denk ook eens aan je geDOOMde vriend Retroman. Deze ninja wringt zich in allerlei bochten, om de wereld te bevrijden van die gekalibreerde gedrochten. Hij is kordaat, en altijd paraat, zelfs als hij tot z’n knieën in de kikkerdril staat!

image by GWM, edited by Gsorsnoi

De hoogzwangere Aziatische vrouw moest ergens rond de vijfentwintig zijn geweest. Ze lag voor hem op een laag pagodebed. De zogenaamde washitsu, waar Retroman in terecht was gekomen, was opgetrokken in de klassieke Japanse Sukiyastijl. Het betrof een slaapruimte waar belangstellenden voor de tempel zich in konden terugtrekken voor de nacht. Er hing een rotte geur die haast ondraaglijk was. De houten raamwerken, die aan één zijde van transparant papier waren voorzien, vormden de panelen die de slaapruimten van elkaar scheidden. Deze shoji waren aan de onderzijde versierd met een drakenmotief. Rechts van het bed stond een kast van mahoniehout en notenfineer die werd geflankeerd door een inmiddels gortdroge kentiapalm. In de tijd dat padden en zombies hier de dienst gingen uitmaken, had niemand de plant nog van vers water voorzien. Meer naar de kant waar Retroman stond, recht tegenover het bed, was nog een lagere kast aanwezig. Deze was uitgevoerd in geolied kersen hout, met daar bovenop een andonlamp, bestaande uit bamboe en rijstpapier. De tatamivloer, met haar matten van rijststro, maakte het geheel af. Door hun universele maatvoering van iedere tegel van 90 centimeter breed bij 180 centimeter lang, kwam de gehele ruimte uit op 3,60 bij 3,60 meter, wat voor deze oriëntaalse woonruimte heel gewoon is.
De jonge vrouw lag op het bed in een onordelijke houding te zwemmen in haar eigen zweet. Haar gezicht was van Retroman afgewend en had daarop haar hand liggen zodat hij geen idee had van haar voorkomen. Mogelijk had ze geen behoefte aan oogcontact, omdat ze wist dat deze stad ondertussen hoofdzakelijk door monsters werd bevolkt. Ze had in elk geval nog niet gereageerd op zijn binnenkomst. Een vijftal groezelige gedaantes echter, die uit een stoffige zweem tevoorschijn traden, liep dadelijk op Retroman toe. Zij hadden direct door dat hij geen ondode was en waren dadelijk van plan zich gulzig op zijn sappige vlees te storten.
Retroman grijnsde wrang en vastberaden. De vele gevechten van de afgelopen dagen hadden hem terug in conditie gebracht. En nu hij overtuigd leek te zijn dat hij niet langer de enige overlevende mens in deze stad was, gierde de adrenaline door zijn aderen. In een halve maan schoof hij met zijn voet over de vloer om een geschikte gevechtshouding aan te nemen. Hij had zijn samuraizwaard in zijn vuist geklemd en stak zijn andere hand naar voren. Met de rug van zijn hand naar zijn wederpartij gericht, gebood hij ze uitdagend om dichterbij te komen door even snel drie keer zijn vier vingers naar binnen te buigen.
Gespannen wachtte de Reuze Navelpad af wat er zou gebeuren. Hij zat nog steeds in de buik van deze dappere zombiestrijder en nam de sfeer met nodige scepsis op. De onverantwoorde actie van Retroman om van het dak van de tempel naar deze washitsu te springen, stond hem niet aan. Hiermee had hij achteloos de perfect uitgedachte strategie van zich afgeworpen. Bovenop dat dak waren ze weliswaar in het nauw gedreven, ze hadden de zombies één voor één kunnen afslachten zonder dat het ze veel energie zou hebben gekost. Kwalijk nemen kon hij hem niet; om na zoveel dagen de kans te worden geboden eindelijk weer in contact te komen met een individu van zijn eigen ras, moet een onweerstaanbare verleiding zijn geweest. Maar het kon Retroman toch niet zijn ontgaan dat deze zwangere dame in de afgelopen maanden amper voor zichzelf heeft kunnen zorgen, vooral onder deze omstandigheden. Laat staan dat zij zich staande heeft kunnen houden tegen de voortdurende dreiging van de monsters om haar heen. Die hadden haar immers allang tot op het bot hebben moeten afkluiven. Iets klopte hier niet.

De wind kreunde en huilde om de muren van dit tempelcomplex en deed het riet en de balken van het dak schudden. Het krakelig gekreun van de vele monsters buiten klonk haast even miserabel. De voorste man van de zombies die om Retroman heen stonden, draaide dreigend om hem heen. De meeste waren tenger en krachtig gebouwd, hadden O-benen en droegen naast een shirtje dikwijls alleen een wijde lange broek of, in het geval van de vrouwelijke zombies, juist een kawaii korte broek.
Toen de man langzaam naderbij kwam, bestudeerde Retroman hem zorgvuldig, maar hield vanuit zijn ooghoeken ook de andere vier in de gaten. Het was alleen, nu hij gedwongen was om de positie van iedere belager te bestuderen, dat hem de alkoof rechts in dit vertrek opviel. De tokonoma is een belangrijk focuspunt in het Japanse interieur. Hetzelfde drakenpatroon waarmee de shoji was beschilderd, kwam terug in de tekening van een lampion die aan het plafond van de ingebouwde nis was opgehangen. De rode verf van deze papieren lantaarn versterkte het schijnsel van het ochtendlicht. Vanachter deze lamp werd Retroman een zesde zombie gewaar. Maar wat vooral zijn aandacht trok in deze demonisch belichte hoek, was de katanastandaard met daarop opgesteld twee Japanse zwaarden. Die konden nog eens van pas komen.
Op slag werd Retroman van twee kanten tegelijk aangevallen. Zijn eigen samuraizwaard had hij stevig met zijn vuisten omklemd. De zombie die hij in zijn flank voelde naderen, weerde hij behendig af door hem uit balans te brengen met een stoot van zijn elleboog. In diezelfde beweging draaide Retroman om zijn as en bracht een been omhoog om een zwaaiende trap uit te delen. De tweede zombie werd hierdoor in zijn maagstreek geraakt en wankelde naar achteren. Hij struikelde en nam in zijn val een kleinere zombie mee dat een meisje moest zijn geweest die hooguit een jaar of zestien was. Degene die hij als eerste wist te pareren was met zijn gezicht tegen de kersen houten kast geknald en als een zak aardappelen op de matten terecht gekomen. Retroman hief zijn zwaard hoog op en liet het toen met een snelle beweging neerdalen. De punt van het zwaard groef zich diep in diens nek en door de kracht die Retroman op de slag had uitgeoefend werd de man er bruusk door onthoofd.
Een forser gebouwde man was de volgende. Hij had zich eerder verdekt opgesteld in de tokononma waar naast de twee katana’s enkel nog wat scherven van aardewerk aanwezig waren. Het geblokte figuur rende naar hem toe en stak zijn armen hoekig in de lucht alsof hij een weerwolf was die zich op zijn prooi wierp. Retroman had hem snel in gaten. Hij dook en met één slag hakte hij het linkerbeen van de vijand af. De zombie schreeuwde niet eens van de pijn maar trachtte direct houvast te vinden aan de lage kast, maar doordat hij één been miste, verloor hij alsnog zijn evenwicht en viel hij zijwaarts over het lijf van de ander. Zijn verdelger keek niet eens naar hem om, maar stootte zijn samuraizwaard slechts naar achteren om zijn rug te doorboren op de hoogte waar zijn lever zat.
Gewaarschuwd door rochelend gekrakeel liet Retroman zich haast verrassen door een volgende dubbele aanval. Terwijl de eerder getroffen man en het meisje zich alweer oprichtten, waren de twee overgebleven zombies in Retromans handbereik gekomen. Eén ervan had slechts één arm en die zombie wist hij even af te weren door hem slechts een ferme duw met zijn schouder naar achteren te geven. Hij maakte van het momentum gebruik door krachtig het zwaard uit de rug van de uitgeschakelde zombie te trekken en deze in de borst van de volgende te drijven. De brokken ingewanden vlogen door de lucht.

De Reuze Navelpad vanuit zijn buik voelde zich haast machteloos, maar wist dat Retroman meer in het voordeel was wanneer hij erin bleef zitten. Er nu uitkomen en hem bijstaan zou hem alleen maar meer in de problemen brengen. Ofschoon Retroman een veel sterkere indruk maakte dan in de dagen ervoor, had hij lang niet zo’n moordmachine geweest zonder de hulp van de pad. Door in zijn binnenste de wisselwerking met zijn levensenergie aan te gaan, maakte de Reuze Navelpad hem haast onverslaanbaar. In feite was de pad een soort katalysator geworden. Retroman voelde zich er superieur door en hakte met zijn zwaard door de volgende schedel alsof het om boter ging. De man aan wie het had toebehoord zakte dadelijk onder zijn zwaard onderuit. Het bovenste deel van de verticaal doorkliefde schedel volgde een moment later, omdat deze door de slagkracht gelift werd. Onder hem klemden enkele vingers zich nog een paar seconden krachteloos om zijn kuit en gleden toen weg. Om zeker te zijn stootte hij het samuarizwaard in het rottende vlees en het maakte een nat, zuigend geluid wanneer deze teruggetrokken werd. De zombie die een arm miste, beende in Retromans richting. Hij krochelde diep terwijl hij een mank geworden been achter zich aansleepte. Retroman houwde hem met het zuiverste gemak neer met een slag die het hoofd van zijn romp scheidde. De losgehakte schedel vloog van zijn schouders en rolde door de schuifdeuren het vertrek uit. Nu meende hij dat hem een kort moment werd gegund om zich te overtuigen van de toestand waarin de zwangere vrouw verkeerde die nog altijd op het bed lag te kermen. Maar hij vergiste zich; via diezelfde schuifdeuren kwamen de volgende zombies alweer binnen zetten. Of zij zich reeds in de tempel en haar slaapzalen ophielden of dat zij er binnen getreden waren sinds Retroman hier de kamer betrad, was hem om het even. Hij had zich te verweren tegen nieuwe vijanden en hij vreesde dat hij de gehele populatie van Gohes City zou moeten neerhalen, wilde hij met pensioen kunnen. Maar hij zag zijn kans schoon en reikte naar één van de extra katana’s die hij in de alkoof had ontdekt. Het was een veel lichter model dan het museumstuk dat hem nu al enige dagen trouw was gebleven, maar het voelde vertrouwd aan en het lag hem goed in de hand.
Toen hij zich weer omdraaide om de volgende aanvallen te pareren en nieuwe slachtoffers te maken, werd hij verrast door een zombie die hem plotseling van achteren aanviel. Het was het meisje waar hij eerder een grotere zombie tegenaan had geworpen. In alle consternatie was hij haar blind vergeten! Ze moest zich hebben verborgen tijdens zijn confrontatie met de andere zombies, zodat ze hem een hinderlaag kon leggen. Dit was een cruciale fout die hem duur kon komen te staan. Het zombiegrietje was hem op zijn rug gesprongen en had haar benen al om zijn middel geslagen. Door haar sprong bungelde haar twee inktzwarte vlechten nog net even in zijn gezichtsveld en Retroman voelde hoe haar tanden zich pijnlijk in zijn schouder groeven. Het lukte hem nog maar net om tijdig zijn greep op de gevesten van de zwaarden te verstevigen; hij had ze bijna uit zijn handen laten glippen doordat ze hem zo had overvallen. Hij moest nu snel handelen. Voor hem zag hij de zombies al naderen. In zijn onvermogen deze geharde tante vanuit deze positie te kunnen aanvallen, beukte hij zijn lijf richting de lage kast en hoopte er maar op dat het meisje haar grip op zijn lijf zou verliezen. De beet in zijn schouder verslapte zich onmiddellijk om vervolgens volledig los te komen toen haar achterwerk langs de kast schraapte. Maar hij was nog lang niet van haar af. Ze belandden beide op de grond, hij met zijn rug bovenop haar. De andonlamp die haar lijf in de beweging had meegesleurd viel naast hen op de vloer kapot. De tatamimatten mochten in sportzalen gebruikt worden om een val te breken, de lamp was te broos om omgeschonden te blijven. Gelukkig voor Retroman brandde deze allang niet meer, want hij had geen behoefte aan de extra uitdaging van vechten in een vuurzee. Aan zombies die zich boven hem posteerde en nog zo’n monster die zich aan zijn rug vastkleefde, had hij zijn handen vol. De veerkracht van deze slaapkamervloer bracht nog een ander nadeel met zich mee. Had hij harder geweest dan had Retroman haar heupen meer schade aan kunnen brengen door met zijn volle gewicht boven op haar neer te komen, waardoor ze misschien zou hebben losgelaten. De meeverende ondergrond en het feit dat ze gezombificeerd was, minimaliseerde die kans. Pijn voelde ze sowieso niet, zodat het effect van de poging zich los te wurmen te verwaarlozen was.

In deze benarde positie leek Retroman ten dode opgeschreven. Op de grond was hij in deze situatie nou niet bepaald in het voordeel. Hij had echter nog een trucje achter de hand waarmee hij tijdens een martials arts demonstratie de harten van het publiek zou stelen. Met alle kracht die hij in zijn armen had, prentte hij zijn beide vuisten in de matten en draaide zijn rechterbeen in een volle cirkel langs zijn bovenlijf. In de helikopterbeweging die daardoor ontstond sleepte hij zijn linkerbeen erbij en richtte zich half op door te leunen op zijn knieën. Het was een techniek die hij eens van een vriend had geleerd. Maar hij was wel zo uitputtend door de extra ballast die hij bij zich droeg dat hij zijn hart in z’n borstkas als een moker te keer voelde gaan. De gelegenheid echter die hierdoor ontstond om direct uit te halen met het tweede zwaard was te mooi om te laten liggen. Zo hakte hij met een lage houw de benen onder een zombie vandaan. En terwijl hij neerviel, stak Retroman het andere in de borst van de volgende.
Het gevecht met de zombies was hervat en hij leek zowaar de controle erover te hebben hervonden. Maar ondertussen was daar nog wel het zombiemeisje dat zich in zijn nek aan hem tegoed wilde doen en daar alle de kans toe kreeg. Ze mocht wat beduusd zijn geweest door de val, ook zij begon zich te herstellen en opende reeds haar kaken om Retroman in zijn hals te bijten. Dit besef bracht hem tot het besluit om radicaal naar achteren te rennen. Hierdoor knalden ze samen tegen de vensterrand en klapte haar lijf naar achteren zodat zij haar rug brak. Haar teer geworden lijf scheurde boven haar korte broek bij haar middel open en legden haar darmen bloot. Haar armen en benen verslapten en Retroman kwam eindelijk los uit de dodelijke greep. Hij voelde hoe zijn rug kraakte toen hij weer naar voren veerde om twee andere zombies te onthoofden. Een ondode die hem van links probeerde aan te vallen, leende hij zijn tweede zwaard door deze tussen haar borsten te drijven. Hiermee spiesde hij haar vast aan de hogere mahoniehouten kast.
Een drietal nieuwe zombies, rechts van hem, leek onder de indruk en deed twee passen achteruit. Na dit moment van verbazing sprongen de drie even later over hun dode kameraden heen en stormden op hem af. Een van hen klauwde naar Retroman die de vervaarlijke uithaal ontweek, de grauwe pols van zijn tegenstander vastgreep en hem over de vensterrand slingerde. Deze zombie trok het kadaver van het gehalveerde grietje mee en samen vielen ze steunend op de straatstenen. Het volgende zielloze lichaam dat op Retroman afkwam, stak zijn beide armen voor zich uit en reikte naar zijn keel. Retroman maakte van deze handreiking gebruik door ook zijn arm vast te grijpen en de zombie om zich heen te slingeren. Hierdoor beukte hij de ander omver en wierp een barricade op bij de schuifdeur. In de tussentijd, voordat een nieuwe bestorming zou losbarsten, trok Retroman aan het gevest van het zwaard waaraan hij de zombievrouw had geregen.

Nu had hij opnieuw twee zwaarden. Maar wederom werd hij door een zombie verrast die hij door de stoffige atmosfeer over het hoofd had gezien. Deze kwam wel met zoveel logheid op hem afspringen, dat hij er niet direct een antwoord op had. Het was een zwaarlijvige Aziaat met een opgeblazen gezicht. Zijn onderkaak ontbrak. Samen beukten ze tegen de scheidingswand die het daarop begaf onder hun gewicht. Ze belandden in een andere kamer, die behoudens het meubilair gelukkig vrij was van nog meer zombies. Retroman was op zijn zij gevallen, maar herstelde zich opmerkelijk goed. Leunend op één schouder bracht hij met zijn vrije arm de aanvaller boven hem de genadestoot toe. Hij houwde met zijn samuraizwaard door zijn dikke buik en werd zelf gedolven door de stinkende ingewanden die daardoor vrijkwamen. Een misselijkmakende drab van organen, maden en kevers stortte zich over hem uit. Kokhalzend duwde hij het kadaver van zich af en richtte zich vlot weer op.
Ook de zombies die Retroman door de andere kamer had geslingerd hadden zich herpakt. Via de gang kwamen ze deze kamer binnen. Eén van hen had een laag ebbenhouten tafeltje meegebracht die hij onderweg had opgepikt. Hij hield het boven zijn hoofd en haalde ermee uit naar Retroman. Deze ving de slag met een van zijn zwaarden op, stapte toen tot vlak bij hem naar voren, dreef het zwaard die hij in zijn andere hand had in de buik van de zombie en gaf hem een duw waardoor hij achteruit wankelde tot hij door zijn kameraad opgevangen werd. Retroman spleet de schedel van de zombie met een slag die reikte tot op zijn strottenhoofd. De kracht van de slag was groter dan het zwaard kon verdragen. Het brak af en Retroman hield alleen het gevest nog in zijn handen. Verdwaasd keek hij ernaar. Wat was hij nu blij dat hij er nog één reserve had. En dat was nog altijd dezelfde die hij uit het museum had weggegrist. Daarmee doodde hij de laatste zombie en zag nu eindelijk de kans om zich over de toestand van de zwangere vrouw te ontfermen.

De Reuze Navelpad had zich al die tijd gespannen opgehouden in zijn binnenste. Iedere krachtstoot die Retroman met succes in zijn slachtoffers wist toe te brengen, had de pad van nieuwe energie voorzien. Op de één of andere manier voelde hij zich reuze prettig bij elke overwinning die zijn gastheer ervoer. Het stilde zijn honger en deed hem fitter voelen. Ondanks het feit dat Retroman wel wat anders aan zijn hoofd had, kon hem deze krachtige wisselwerking niet zijn ontgaan. Zijn aanwezigheid vergrootte zijn uithoudingsvermogen en maakte hem zo sterk als drie volwassen mannen.

Aangekomen bij de lijdzame vrouw waarvan hij de aanwezigheid begeerde, vergewiste hij zich er nog even van of ze wel alleen waren. Voor het moment leek dat zo.
De Japanse soberheid in deze kamer had plaats gemaakt voor een morbide tafereel. Omcirkeld door verwrongen lichamen waar stroperig lichaamsvocht en ander gruwzaam materiaal uitsijpelde, lag een hijgend vrouwmens te kreunen alsof ze spoedig haar laatste adem zou uitblazen. In het opkomende zonlicht glansde haar maanbleke huid karmijnkleurig op. Zweetdruppels parelden over haar rug en de enige schouder die Retroman kon zien. De andere, daar lag ze op. Ze droeg een katoenen nachtjapon met spaghettibandjes. En nog altijd had ze haar hand over haar gezicht geplaatst, alsof ze zich schaamde voor haar voorkomen.
Nu was Retroman het zat en wilde weten hoe het haar verging. Zonder aarzeling trok hij aan haar schouder en terwijl hij dat deed deinsde hij onmiddellijk van walging achteruit. In plaats van een ietwat opgezet gelaat van een jonge dame die in verwachting was, staarde hij naar een onuitsprekelijk macaber gezicht. Haar uitdrukking was zo doods, dat het hem koude rillingen bezorgde. Voor een kort moment brabbelde ze een onverstaanbare tekst die net zo goed in de taal van de duivel kon zijn gesproken. Hij wankelde verder op zijn benen naar achteren en werd licht in zijn hoofd van de akelige aanblik. Voor hem lag een vrouw die zo onuitsprekelijk lelijk was, dat je je zou afvragen of ze nog wel mens was. Dikke etterende puisten en rode vlekken hadden terrein opgeëist op haar anders zo smetteloze huidje. Rond de haargrens en om haar lichaamsopeningen, zoals haar oren, krioelde het van de moerasgroene korsten die zich er schilferig ophielden. Uit haar wijd geopende mond kwijlde ze met zwarte pruttelende speekseldraden. Haar irissen waren deels weggedraaid onder haar oogleden. Het wit van haar oogballen trilden epileptisch en maakten van het geheel een haast paranormale vertoning. Maar dat was nog niet alles. Want doordat Retroman aan haar lijf had getrokken, had hij het inwendige proces tot een hoogtepunt gedreven. Als een rijzende cake zwol haar lichaam op en barstte haar huid op verschillende plekken open. Op andere plaatsen werd het zo droog dat deze door wrijving ontveld raakte. Rottingsgassen vulde het vertrek en maakte dat Retroman het moest uitbraken. Naast de kast waar hij eerder een andere vrouw op had vastgeprikt, boog hij voorover en voelde hij hoe de hete maagzuren zijn slokdarm schroeiden. Een plas braaksel bevuilde de tatamimatten en te midden ervan keek hij in het verdwaasde gezicht van de Reuze Navelpad. Die was in een andere route naar buiten gekomen dan hij zelf voor mogelijk had gehouden. Krachteloos trok Retroman zich even later weer op aan de kast. Hij wilde vluchten met de pad, maar kon zijn blik niet losmaken van de jonge vrouw die bezig was te transformeren tot een bijenkoningin. Ze scheurde uit haar nachtjapon en ondergoed en begon ongecontroleerd te schokken met haar dikke naakte lijf. Het bed bezweek eronder, nu haar gewicht was gestegen naar het vijfvoudige van wat ze een moment daarvoor woog. Een reutelende ademhaling was nog kort hoorbaar voordat het wegstierf om vervolgens plaats te maken voor een ander naargeestig geluid. Haar dijen klapten plotseling krakend en wijdbeens uiteen. Het linker hing er het slapste bij, omdat het bot in het bovenbeen zich had losgemaakt van haar heup. Een liter stinkend groenbruin vocht maakte zich los uit haar geslachtsorgaan. De Reuze Navelpad die zich juist de brokken braaksel uit zijn ogen had gewreven, raakte opnieuw bedolven onder ranzig lichaamsvocht.
Inmiddels had haar buik de omvang gekregen van een flinke circusbal, maar egaal rond was ze allerminst. Rondom haar opgezette navel krioelde honderden kleinere ballen door elkaar die zo groot waren als flinke stuiters. Op die plaatsen waar ze door de huid heen leken te prikken, kleurde deze paarsig op. Ten slotte leken ze een uitweg naar buiten te zoeken door alle mogelijke openingen die ze in hun moeder konden vinden.
Retroman en de Reuze Navelpad stonden er van angst bevroren bij. En niet alleen zij waren onder de indruk van het schouwspel dat zich in deze washitsu voltrok, ook de volgende zombies die door Retroman waren aangetrokken, stonden aan de grond genageld.
Als een kolonie vluchtende mieren kroop een afschrikwekkende hoeveelheid kleine padden uit het opengereten lijf van de vrouw.

Wordt vervolgd.

Vorig hoofdstuk: Perfecte strategie
Volgende hoofdstuk: Oerkrachten

By Morwen Oronar | November 17, 2011 - 6:59 pm - Posted in Astronomisch gedachtegoed, Duimzuigerij, Nederlands

Vanuit een sterrenstelsel ver van de Aarde werd onze planeet al geruime tijd bestudeerd door wetenschappers vanaf een gelijkwaardig hemellichaam. Hoe kon het dat die blauwe planeet zo overvloedig was en hun wereld niet? Op een gegeven moment werd besloten de mensen zelf te bestuderen. En zo begint dit verhaal.

In een drukke natte straat in Haarlem stonden vier mensen te kijken naar iets wat ze opviel. Om hen heen liep iedereen te doen wat ze doen moesten en hadden geen erg in hetgeen de vier naar aan het kijken waren. De natte straat weerspiegelde dit viertal.
Plotseling werd het stil. Op vreemde wijze was er buiten henzelf plotseling niemand meer in de straat. Een straal licht omhulde de vier mensen gedurende een paar seconden, de straal doofde en de vier waren weg. Zo snel gebeurde het dat niemand het merkte. Toen ze eenmaal weg waren bleek niemand gemerkt te hebben dat ze er ooit hadden gestaan. Alleen de straat weerspiegelde nog de herinnering aan hun lichamen boven de schoenen die achtergebleven waren…

Hierbij de aanzet van de tweede ronde van ‘De consistente cijfercode’. Lees even de spelregels als je mee wilt doen.

Weinig op zijn gemak, studeerde Joost op een antwoord. Niemand van het gezelschap, waar hij momenteel in verkeerde, mocht ook maar het kleinste vermoeden krijgen waarom hij in de eerste plaats naar de Deep Joule Cannon was gekomen. De fabriek, die haast volledig automatisch functioneerde door mechanische robotica, herbergde een geheim waarvan tot voor kort alleen hij het bestaan kende. Maar nu ze met behulp van het Hoofd van de Mysteriewetenschappen erin waren geslaagd om tot de krochten van dit complex door te dringen, raakte ook Kornelis overtuigd van de magische werking die er vanuit ging. Dat moest wel. Nu ze samen hadden getracht om een nieuwe ruimte binnen te treden en dichter bij de Kern te geraken, was hij zo hard in aanraking gekomen met een rondzwiepende object, dat hem dit normaal het leven moest hebben gekost. Wonder boven wonder overleefde hij deze dreun echter. Hij had de aan een ketting bevestigde kogel van ruim twee ton, niet meer zien aankomen toen ze in gevecht waren met de robots, waardoor Kornelis het moest ontgelden. Spottend lachend aanschouwden twee robots het tafereel vanaf een hoger gelegen plateau in de Ketelkamer. Zij waren ervoor verantwoordelijk dat de aan een kraanarm bevestigde kogel deze route door de fabriekshal had beschreven. Kornelis werd op die manier van de rand van de ketel gebeukt. De klap was zo hard dat hij zelf geen invloed meer had op hoe hij terecht zou komen, daarop kon het menselijk lichaam niet langer anticiperen. Maar doordat deze vuile aanval in de rug zo slecht gemikt was, had hij het geluk dat hij niet met zijn gehele lijf in de ketel donderde. In plaats daarvan kwam hij slechts met zijn arm in de vloeistof en was deze door zijn huid zijn lichaam binnen gedrongen. De gelige substantie verteerde zijn mouwen en vrat aan zijn vlees.  Joost lag op dat moment nog samen met Tinus in de clinch met twee andere robots. Tinus werd zo bevangen door wat hij met zijn vriend en tevens collega had zien gebeuren, dat hij zich door een vijftal robots liet overrompelen. Hierdoor werd hij hardhandig de zaal uit geknikkerd en sloot een massieve deur die verticaal neerkwam hem af van wat hierbinnen verder zou gebeuren. Joost kwam er daardoor alleen voor te staan en liet zijn lijdzame oog schuin afglijden, omdat ook hij nog met robots in de weer was. Kornelis had inmiddels het bewustzijn verloren en bleef als een slappe vaatdoek op de ketelrand hangen. Hij herinnerde zich nog hoe de grootste man van de Tycoon Newspaper zich even later oprichtte en volledig was getransformeerd in een mechanisch gedrocht. Uit zijn arm stak nog steeds de pijp die erin was gekomen door de valpartij van eerder die dag. Achter hem verschenen Frank Groot en Graaf Schaurig, die als twee schimmen uit de mist leken te komen. Tezamen stapten zijn op Joost af en hij zag hoe de robots uiteen weken.
Vanaf dat moment was alles blanco bij Joost. Hoe hij die ruimte weer heeft kunnen verlaten en hoe hij vervolgens zowat in de armen terecht was gekomen van de man die hem vroeger altijd verafschuwde, ging zijn verstand te boven. En het meest bizarre van dit alles was nog, dat die man zich niets van zijn gedaanteverwisseling bleek te herinneren.

Uiterst onopvallend, tastte Joost Stunner in de broekzak van zijn gestreepte broek. Hij controleerde of het Gulden Moertje, dat hij op clandestiene wijze had verkregen er nog was. Tevreden, maar tegelijkertijd schuldbewust keek hij van Tinus naar het duo Kornelis en het Hoofd van de Mysteriewetenschappen. Zij waren als twee handen op één buik. En dat had Joost moeten weten toen hij eerder Zydrich over de penibele situatie van de stad informeerde. Wanneer je Zydrich Zonderland om een gunst vroeg, moest je weten dat je Kornelis er gratis bij kreeg. Het Hoofd van de Mysteriewetenschappen en hij hadden samen op dezelfde school gezeten en waren sindsdien dikke vrienden gebleven. Alleen had hij er nu eveneens een team andere experts bij gekregen, iets wat hij zeker niet had ingecalculeerd. Nu moest hij ten overstaan van al deze mensen zijn dubbele agenda geheim zien te houden. Maar gezegd moest worden, zonder hen waren ze nooit zover gekomen. Zonderland, het Hoofd van de Mysteriewetenschappen, was een kei in het oplossen van de ingewikkelde puzzels waarmee deze fabriek vol mee zat. Heel verwonderlijk was dit niet, daar hij al jarenlang voor rechercheur Karel Riemelneel werkt. Cijfersloten kon hij zelf wel aan, maar de domme kracht van Kornelis was ook zeker welkom. Obstakels tilde hij van hun pad en klemmende deuren, mits niet te zwaar, beukte hij open met zijn schouders. Van Maxwell Blaylock, de Advocaat voor de Wetten van de Natuurkunde, was hij niet zo zeker wat hij precies aan die man had. Irritant was het wel dat erbij was, want zo voelde hij zich juist nog meer op zijn vingers gekeken. In het afgelopen jaar had Joost flink aan zijn reputatie gewerkt, om in elk geval Zonderland aan zijn zijde te krijgen. Maar Blaylock had hem al eens eerder in de weg gezeten en Joost bijna aan de galg gekregen. Een vos verliest wel zijn haren, maar niet zijn streken. Er was dus een gerede kans dat met name Blaylock de list zou doorzien en hem alsnog aan rechercheur Riemelneel zou uitleveren.
Desalniettemin stonden ze nu hier, ergens middenin dit reusachtige complex. En ze waren een goed stuk op weg om bij de Kern uit te komen. Deep Joule Cannon was met recht een meesterlijk bouwwerk waar je je als mens nietig in zou voelen. Niet alleen draaiden alle mechanieken zelfstandig, ze waren ook in staat om zichzelf te repareren en nieuwe constructies te produceren. Op die manier was de fabriek zelfonderhoudend en kwam deze langzaam maar zeker tot leven. Componenten voedden elkaar in ieders werking en maakten dat de onderlinge verbanden elkaar versterkten. Niet langer was het een statisch orgaan dat grondstoffen omvormende tot essentiële producten om in de behoefte van de metropool te voorzien. Graaf Schaurig had het hele bouwwerk zo weten te manipuleren dat het groeide en in dat groeiproces alleen hem gedienstig was. En door te luistervinken was Joost aan deze kennis gekomen. Niet alleen wist hij nu hoe de graaf opnieuw een aanvalsstrategie op Gohes City aan het beramen was, hem was ook duidelijk geworden dat de fabriek van een instrument was voorzien die voor Joost van onschatbare waarde kon zijn.

Vertwijfeld keek Joost van Kornelis naar Tinus en kwam nog net met een antwoord voor de heren hun geduld begonnen te verliezen.
“Tinus, ik ben heel zeker dat hij hier in Deep Joule Cannon moet zijn. Daarnet in de Ketelkamer, toen jij net uit de ketel was gekropen, heb ik hem achter jou zien staan met Frank Groot.” – Vervolg: minimum 16 woorden, maximum 1.128.

Set van de te raden letters van deze ronde:
Wordt steeds per letter bekend gemaakt. Er zijn 15 letters waaraan een waarde is toegekend. Het is dus aan jou te ontdekken welke letters er in de eerste plaats geraden moeten worden en wat daar de bijbehorende waarden van gaat zijn. Succes met schrijven en raden!

Nieuwe geïntroduceerde spelregels:
– Het niet voor je beurt mogen spreken gaat zowel op voor het schrijven van een vervolgtekst als voor het raden van letters.

Een paar aanvullende regels voor het verloop van het verhaal:
– Het ‘dubbele’ aan Joost’ agenda moet nog even geheim blijven.
– Verder mogen de karakters die nu in de fabriek zijn in deze ronde de fabriek nog niet verlaten.

image by Darn_Mesh, edited by Gsorsnoi

STYMFALIA – KORINTHE:  Het bergachtige gebied met veel ravijnen, ruige rotsen, vruchtbare vlakten, groene rivierdalen en prachtige bossen strekt zich uit over Korinthe, één van de Griekse departementen van de regio Peloponnesos. Hoog boven deze ongerepte natuur en eeuwenoude dorpjes met haar archeologisch bijzondere vondsten zette Dus Brenner zijn landing in. Met zijn kaken opeengeklemd staarde hij verwachtingsvol voor zich uit en hield zijn blik gefocust op zijn doel. Hij wreef de condens van zijn bril en luisterde naar de prachtige schone klank van de 75 kilowatt Gnome Monosoupape rotatiemotor waarop zijn Sopwith Camel voortjakkerde. Een constante wind dreef haast door zijn vliegeniersvest en masseerde zijn armen die hij voor zich uit gestrekt had om het vliegtuigje te kunnen bedienen. Zijn zicht werd deels geblokkeerd door de 7.7 mm mitrailleurs die onder de kap vóór de cockpit waren gemonteerd en zo een bult vormden waaraan de Camel haar naam ontleende. Het vergde talent om een Sopwith van dit type in de lucht te kunnen houden. Veel van deze Camels, waar er naar schatting ongeveer 5500 van zijn gemaakt, crashten al meteen bij het opstijgen. Dit viel te wijten aan het verschoven zwaartepunt in geval van volle brandstoftanks, waar menig piloot niet mee om wist te gaan. Alleen in handen van behendige piloten kon een vliegtuig als dit tijdens de Eerste Wereldoorlog effectief worden ingezet om het op te nemen tegen de Duitse Albatros scouts. 1294 vijandelijke toestellen werden ermee neergehaald. En dat is meer dan alle andere geallieerde jagers voor elkaar kregen. Brenner mocht dan wel niet zo succesvol zijn geweest als Majoor William Barker – recordhouder met het neerhalen van 46 vliegtuigen en zeppelins – hij wist de bak minstens zo soepel te manoeuvreren als de Canadese jachtvlieger.
Brenners greep op de stuurknuppel werd geleidelijk iets intenser toen hij weerstand moest bieden aan een stukje turbulentie waarmee hij even te maken kreeg. Zaag-getande bergen marcheerden vanaf de horizon langs hem voorbij. Miniatuurdorpjes klampten zich als decoraties uit een Märklin landschap vast aan de paarsgroene glooiingen in de valleien onder hem. Het enige wat er aan ontbrak was dat Korinthe lang niet zo rijk bezaaid was met spoorrails zoals het geval in de Alpenlanden. Grove gaten in het pluizige wolkendek legden vlakten bloot die met groene dennenbossen en moeraslanden waren afgezet. Een nat voorjaar was juist ten einde, wat maakte dat de landerijen er niet zo kurkdroog bijlagen als in andere jaren. Welig tierden de klaprozen in de graslanden als ware het penseelstreken die er door een impressionistische schilder op waren aangebracht. Voor Brenner leken ze echter een bloederige markering te zijn voor wat komen ging.

Nog iets minder dan een uur en Brenners laatste missie zou erop zitten. Voldaan rechtte hij zijn stijf geworden schouders en bedacht wat hij zou gaan zeggen tegen de kardinaal. Nabij Akrata, ergens voorbij de bergruggen, lag de geïmproviseerde luchthaven waar hij zijn beloning tegemoet kon zien voor het afleveren van een uiterst geheime lading. In ruil voor het tot een goed einde brengen van deze bijzondere taak zou hij worden ontslagen van verdere militaire verplichtingen en kon hij genieten van zijn vervroegd pensioen. Allereerst wenste hij een uitgebreid bad te kunnen nemen. De open kuip waarin hij zat bood hem weinig bewegingsruimte. Zijn lichaam was ingepakt in een met bont gevoerde leren jas om weerstand te kunnen bieden tegen de koudere luchtlagen in de atmosfeer. Handschoenen en een wollen sjaal gaven hem nog wat extra warmte. Ironisch genoeg zweette hij hierdoor wel als een otter, zodat zijn lichaam in temperatuur kon compenseren wanneer dat nodig was.

De lagere pieken vooruit gaven aan dat het einde van zijn lange reis naderde. Brenner liet zijn tweedekker langzaam door het wolkendek glijden. Hij dwong zijn verdoofde gelaat om in beweging te komen en nam een slok uit zijn flacon. Als warme gesmolten chocola gulpte de jenever zijn mond in. Maar halverwege de tweede teug liet hij de slanke zilverkleurige fles ineens uit zijn handen klappen. Over de fles zelf hoefde hij zich geen zorgen te maken, die was in de kuip beland. De inhoud, daar viel nog veel over te zeggen. Onderweg in de daling door de wolkenpluim had iets de stuurboordvleugel van zijn vliegtuig geraakt. Stof was losgekomen en weggerukt. Flarden van het weefsel waren afgepeld en wapperden in de luchtstroom. Dit was een gevaarlijke ontwikkeling. Het rafelige gat van enkele centimeters kwam de aërodynamica van zijn toestel niet ten goede, wist Brenner. Hij boog zich even over de multiplex panelen rondom de cockpit, niet alleen om de schade te kunnen opnemen, maar ook om langs de watergekoelde Vicker mitrailleurs te kijken naar waar het onbekende object vandaan moest zijn gekomen. Omzichtig liet hij het toestel naar rechts hellen om meer van de horizon te kunnen zien en speurde het af op de aanwezigheid van eventuele belagers. Hier kon maar één verklaring voor zijn: zijn vleugel was geraakt door geweervuur.
Uit respect voor het knap geloste schot op een door de wolken vrijwel onzichtbaar gemaakt object, bleef hij dicht in de buurt van de witte pluimen. Het zou hem nog van pas kunnen komen erbij in de buurt te blijven als vijandig vuur inderdaad op de loer lag. Op deze hoogte was het in horizontale vlucht nog mogelijk om in “hands off”-modus te vliegen, dit in tegenstelling tot lagere hoogtes waarbij het noodzakelijk was een constante voorwaartse druk op de stuurknuppel uit te oefenen om te verhinderen dat het staartvlak een eigen koers zou kiezen. Desondanks koos hij ervoor om zijn handen om het richtingsroer geklemd te houden, om te kunnen anticiperen op het onbekende. En dat was maar goed ook. Kort daarop was het raak. In plaats van beschutting te zoeken voor de Duitse gevechtsvliegtuigen, waarop hij zich had voorbereid, dook er een omvangrijke zwerm vogels voor hem op. Honderden kleine zwarte vlekken blokkeerden van het één op het andere moment compleet het zicht. Brenner had geen idee waar ze zo plotseling vandaan kwamen. Nog maar net wist hij ervoor uit te wijken, maar dit leverde wel op dat hij zich in een schroefdraai om de groep vogels heen moest buigen om het er levend vanaf te brengen. Het gevreesde gyroscopische effect door de rotatiemotor lag in het vooruitzicht toen hij zich in deze halsbrekende toer stortte. Als een punt die zich over de lijn van een touw beweegt, waarmee wordt touwtje gesprongen, boog Brenner de Sopwith onder de kolossale groep vogels door. Terwijl hij dat deed zeilde er een regen van vogelpoep uit de lucht, waar zijn vliegtuig her en der mee werd besmeurd.  Perplex van het volume en de onwaarschijnlijk hoogte waarop deze zwerm zich ophield, wist hij het toestel in bedwang te houden. Ondersteboven hangende om zich vanuit de tweede schroefbeweging te kunnen herstellen in een normale vlucht dook hij noodgedwongen naar rechts tussen twee bergen een vallei in. Eenmaal terug in een gezonde vliegorde waarbij de hemel weer boven en de grond weer beneden hem was, trachtte hij te bevatten wat hem zojuist was overkomen. Met open mond nam hij de conditie van de dubbele rij vleugels op. Zijn blik bleef daarbij rusten op de kleine putjes die hij ontdekte in de stoffen bespanning. Kleine beschadigingen die aan de randen waren afgezet door een soort oxidatie gaven hem de indruk dat hij door een bijtende regen was gevlogen. Dezelfde putjes hadden de wind vrij spel gegeven en meer stof losgetrokken. Er was zoveel bekleding losgescheurd dat de houten ribben van de vleugel werden blootgesteld. De romp was er al even slecht aan toe. Brenner vloekte vanonder zijn sjaal. Hij had gehoopt dat hij bij het achter zich laten van de vogels, dit  superieure vliegtuig nu eindelijk aan de grond kon zetten. Dus Brenner was een nauwgezet man. Achter raken op schema kwam onder normale omstandigheden niet in zijn vocabulaire voor. Zijn zakhorloge waarschuwde hem echter, dat als hij een man wilde blijven van zijn woord, hij nu direct zijn koers moest bijstellen. Maar toen hij opkeek van zijn kompas ontdekte hij een nieuwe formatie vogels die uit een mist te voorschijn kwam die tussen de bergen hing. Het waren er minstens zoveel als daarnet, zo niet meer. Nu hij er schuin boven hing, kon hij zich er een betere voorstelling van maken. En al gauw zag hij dat het niet bij dit aantal bleef. Nadere beschouwing maakte duidelijk dat wat hij eerder had aangezien voor donkere accenten aan de berghellingen, eveneens groepen vogels waren. De donkere vlekken werden zwarter naarmate zij compacter waren. Vielen ze uiteen dan verwaterde dat en werden de vogels slechter zichtbaar. De situatie voor Brenner zag er nu bijzonder akelig uit, want hij ontdekte door het effect van deze superorganismen nu ook meer vogels boven hem. Had hij nu nog maar hoger gevlogen, dan had hij er uit kunnen opstijgen en eraan kunnen ontsnappen. De enige uitweg die hem op dit ogenblik werd geboden was omdraaien en via dezelfde weg terug tussen de bergen door. Onvermijdelijk was daarbij wel, dat hij in een deel van zijn te nemen bocht een route moest kiezen tussen de vogels door of doorvliegen in de hoop op betere omstandigheden. Het perspectief te laat op zijn afspraak te arriveren scheen hem ineens veel behaaglijker, helemaal toen hij besloot voor het laatste te kiezen en door de muur van mist af te zakken om een beter totaalbeeld te krijgen van de vallei; in het dal van Stymfalia werd Brenner verwelkomd door een massa vogels van apocalyptische omvang.  Je kon met geen mogelijkheid bevatten om hoeveel vogels het hier ging.

De Stymfalische vallei is omringd door de berg Trachi op het zuiden, Pharmakás naar het oosten en torenhoge berg Kyllini op het westelijke deel. Brenner en zijn vogels werden door het massief omringd. Meer naar het noorden was het opener, daar waar een reeks van gecultiveerde velden afbogen en allen naar het rietomringde ondiepe meer leken te wijzen. Culminerende naar het westen, waar we de dorpjes Láfka en Karteri vinden, meet de vallei ongeveer twee bij zes kilometer, met op het andere uiterste de plaats Stymfalia.
Laatstgenoemde was getuige van één van de twaalf werken van Heracles. Stinkende mensetende vogels, zo talrijk dat zij het zicht op de lucht blokkeerden wanneer zij oprezen uit hun moerassige oorsprong, terroriseerden de bewoners ongenadig met hun monsterlijke snavels, klauwen en veren welke uit brons vervaardigd. De één meter hoge vogels hadden de afmeting van een kraanvogel en het uiterlijk van een ibis. Vermoedelijk waren ze afkomstig uit de Arabische woestijnen. Ze vervuilden het land met hun giftige uitwerpselen, verwoestten het gewas en doodden het vee. Alleen Heracles was ze te slim af door met een ratel te schudden die door Hephaestos was gemaakt. Hij schoot ze daarna uit de lucht, totdat de overblijvende vogels op vlucht sloegen en later neerstreken op het eiland Ares in de Zwarte Zee.
Jason en de Argonauten zouden ze later nog zijn tegengekomen toen zij op zoek gingen naar het Gulden Vlies. Zij waren gedwongen om op weg naar Colchis langs het eiland te varen. Door vlug hun helmen op te zetten en luidkeels naar de vogels te schreeuwen, bleven zij beschermd tegen de vallende veren. Hiermee werden ze van het eiland verjaagd en is er sindsdien nooit meer iets van ze vernomen.

Onbekend met deze geschiedenis vloog Dus Brenner dieper de nauwe vallei in. Veel keuze had hij niet. De Stymphalische vogels verplaatsten zich en kozen voor een frontale aanpak. Dit liet hem weinig ruimte over om te manoeuvreren zodat hij de flanken van het dal opzocht. Hiermee zag hij zijn kans schoon en liet de Sopwith Camel dwarshellen om aan een klim rechtsom te beginnen. Zo kon hij de neus in een richting duwen waarin hij meende een doorgang tussen de bergtoppen te vinden. Al snel kwam hij erachter dat hij te hoog had ingezet en moest zijn actie staken. Voor hem hadden de vogels zich alweer verzameld. De afstand tussen het gat in de bergen en zijn vliegmachine was simpelweg te groot. Nog verder naar rechts afbuigen zou er nu toe leiden dat hij te dicht op een majestueuze uitstulping uitkwam en een gerede kans maakte te pletter te slaan. Aan zijn andere zijde was meer bewegingsruimte, maar daar bevonden zich ook de vogels. Zijn munitie hamsterend als een vrek vuurde Brenner met zijn Vickers in korte uitbarstingen. De Sopwith rolde naar links en naar rechts en de Stymphalische vogels gingen aan beide zijden aan hem voorbij. Zijn gedurfde aanval werd beantwoord met een regen van bronzen veren die door de vogels over het toestel werden uitgeworpen. Maar aan de kant van deze mythische monsters vielen ook slachtoffers. Onsterfelijk waren ze niet. Alleen waren zij met zoveel meer. En vlogen zij lager, om te proberen onder het schootsbereik van Brenner te blijven met zijn dodelijke machine geweer, dan liet hij zijn kist weer zakken en maakte hij nieuwe slachtoffers. Wat dat betreft was het vliegen met een Sopwith Camel geen sinecure. Daar de mitrailleurs boven bevestigd zaten, was hij voortdurend in het voordeel wanneer hij als jager onder zijn prooi vloog, maar zodra de kaarten gekeerd werden, had hij niets om zich mee te verdedigen. Dit ging om begrijpelijk redenen overigens ook op voor de vogels, alleen dan contra. Zij hadden de kracht niet om de veren naar boven te smijten, laat staan hun uitwerpselen.

Zo ging het kat en muis spelletje nog even door, totdat Brenner zich noodgedwongen uit deze groep vogels moest losmaken. Nog eenmaal probeerde hij een line-up shot in dezelfde groep, maar aan het hoge schelle gebrul van de motor te horen moest hij zichzelf dwingen tot ander maatregelen. Het lawaai dat uit de aluminium behuizing van zijn rotatiemotor kwam, duidde erop dat hij spoedig zonder brandstof zou raken. Hierdoor moest hij lager afdalen in de vallei om de motor niet te veel te laten slurpen. Daarbij zorgde het vliegen in de eerdere omstandigheden ervoor dat zijn romp en vleugels te veel bloot stonden en daardoor het risico liepen op nog meer schade op te lopen. Vliegen op de maximale snelheid van 115 kilometer per uur, waar de Britse tweedekker op gemaakt was, lag ondertussen ver buiten het bereik wat hij normaal zou kunnen trekken. Nog even en hij dreigde door de geleden schade zelfs onder de overtreksnelheid te raken, waardoor beklimmingen haast niet meer mogelijk werden. Met een snelheid van een magere negentig kilometer per uur scheerde hij amper vijftig meter boven de grond en over de landerijen. Onderweg haalde hij de ene na de andere vogel neer. Hier had hij verwacht vee in doodsangst verspreid te zien uitwaaieren als bladeren de door de lucht werden gegrepen. In plaats daarvan werd hij verrast met het morbide plaatje van tientallen karkassen van dezelfde dieren. In sommige gevallen was er van de koeien en geiten enkel nog een geraamte overgebleven. De vogels hadden ze onder gescheten waardoor ze ziek werden of ze hadden ze direct afgeslacht door ze met hun puntige snavels te doorboren en op te vreten. De Stymphalische vogels hadden de achtervolging op Brenner ingezet en kronkelden als één onheilspellende massa door de lucht. Ook voor hem waren diverse zwermen aanwezig die hij maar al te graag als schietschijven uit elkaar schoot. Het mocht een wonder heten dat Brenner hier überhaupt nog vloog. Enkele bronzen veren hadden reeds gaten geslagen in zijn vleugels en het was overduidelijk dat hij de afgesproken landingsplaats niet meer halen zou. De rollende contouren van de grond die onder hem voorbij raasde bemoeilijkten hem tot het maken van een zuiver schot.
Het landschap was een waas van glooiende weiden die snel overging in het moerasland van het Stymfalische Meer. De boerderijen en hun gronden waren verdwenen en hadden plaatsgemaakt voor het gifgroene water dat rijkelijk met algen was begroeid. Brenner moest zich concentreren op het heelhuids tot een goed einde brengen van deze doodsvlucht. Hij was aan de oversteek van het meer begonnen en zag dat dit het uiterlijk had van een hele dikke erwtensoep. De piloot vloog zo laag dat zijn wielen bijna het water raakten. Voor hem uit, stak een schilderachtige veldstenen ruïne van een brug uit het water alsof het een lang vergaan tijdperk wilde markeren. Het meer besloeg amper een kilometer in lengte, maar voor Brenner leek het alsof iedere druppel waaruit het was samengesteld onder hem voorbij kroop. Hij keek omhoog en zag hoe een dikke geconcentreerde wolk van Stymphalische vogels boven hem vlogen. Op een afstand van minder dan vijftig meter leken ze dadelijk een verenregen op hem te willen loslaten. En zouden ze daarin slagen, dan zou het brons hem niet alleen een kopje kleiner maken, het gewicht van de veren zou hem ook doen zinken. Hij omklemde daarom te trekker van zijn enige geautomatiseerde vuurwapen en bedacht zich hoe hij de vogels in zijn vizier kon krijgen. De verenregen begon reeds. Brenner ontspande daarop de greep op de trekker en veranderde terstond zijn tactiek nadat hij de omgeving goed in zich had opgenomen. Links van hem verscheen de brug en het was duidelijk dat de vogels hem vanuit de rechterzijde er tegenaan wilde laten vliegen. Hij hoefde geen geleerde te zijn om te weten dat hij met zijn spanwijdte van 8,5 meter onmogelijk de doorgang van de oude kleine brug als vluchtweg kon gebruiken. Wel liet hij zich verleiden om die richting uit te vliegen en trok in diezelfde beweging een groot volume van de donkerbronzen vogels mee. Het oude bruggetje had de verbinding met de kade eeuwen geleden verloren, zodat er een uitsparing was ontstaan die Brenner benutte om er zijn vliegtuig tussen de kantelen. De kunstige toeren die hij met zijn tweedekker uithaalde zou nog dikke punten hebben gescoord op een vliegshow. Achter de ruimte die hij tussen de kade en de brug had ontdekt, had hij een leegte in een rij hoge dennenbomen gezien, waar hij zijn geluk maar al te graag op beproefde. Het resulteerde erin dat hij tussen de stammen door kon vliegen met een marge van nog geen tien centimeter aan beide uiteinden van de vleugels. Achter hem stortte een flink groep veren en vogels neer in het water en tegen het stenen bruggetje. Zij konden niet meer tijdig reageren op deze voortreffelijke kunstgreep. Enkele raakten daarbij bedolven onder de stenen die onder deze onnoemelijke kracht werden losgerukt.
Dus Brenner zelf bleef even uit het zicht. Eventuele toeschouwers zouden verbijsterd zijn geweest waarom een crash uitbleef en zouden vol ontzag de vliegende kist hebben staan nastaren met oh’s en ah’s toen deze even later weer relatief ongeschonden tussen de kruinen van de dennen opsteeg. Tevreden gluurde deze over zijn schouder naar achter om zich te overtuigen van het staaltje dat hij had laten zien.

Veel tijd om te kunnen genieten van deze schamele overwinning was er echter niet. Brenner had de noordoostelijke opening in de vallei eindelijk bereikt, maar werd opnieuw door vogels gehinderd. Daarbij, hij was in zijn dijbeen getroffen door een bronzen veer. Zijn broek zag donkerrood van het bloed. En een nog grotere wolk met Stymphalische vogels stond hem inmiddels alweer op te wachten tussen de bergwanden en ontnamen hem de enige mogelijkheid om rechtuit de vallei uit te vliegen. Zijn nederlaag accepterende, deed hij daarom het enige mogelijke wat hij nog kon doen. In plaats van nu opnieuw naar rechts af te buigen om nieuwe confrontaties aan te gaan, zocht hij de hellingen op van de imposante bergketen Kyllini. Hierbij vloog hij recht over het plaatsje Stymfalia heen, waaraan de vogels hun naam hadden te danken. Warm bloed gutste uit zijn bovenbeen en droop over zijn stoel. Ook in zijn mond was een bronzen smaak aanwezig, omdat er bloed in terecht was gekomen. Met een vroege klim trachtte hij zoveel mogelijk terrein te winnen op de berghelling, omdat hij wist dat hij het uiterste van zijn rotatiemotor vroeg. Het was net genoeg om op het steiler wordend stuk boven een dichtbegroeid bos uit te komen. Hier gespte hij zijn veiligheidsgordel los. Daar had hij wat moeite mee door zijn dikke handschoenen. Maar toen dat eenmaal lukte opende hij zijn cabine en trapte er een pakketje uit. Een voorwerp ter grootte van een flink rugzak buitelde naar beneden en kwam in een bos met loofbomen terecht nog voordat de Stymphalische vogels in de buurt waren en het konden onderscheppen. Voor Dus Brenner had het alle belang dat zijn geheime lading niet zouden worden terug gevonden door enig individu die er kwade bedoelingen mee had. Liever nog, hij hoopte dat niemand het Gulden Vlies hier ooit nog terug zou vinden.
Gealarmeerd door de nu bijna lege tank zocht hij driftig naar een geschikte plaats voor een noodlanding, wetende dat dit in een onmogelijke opgaaf zou blijken te zijn. Het voortdurend van hoogte veranderende bergterrein stond geen landing toe dat een normaal mens zou overleven.
Tot grote vreugde echter, vond hij toch een recht stuk terrein waar hij een poging tot landen zou kunnen ondernemen.
Maar op dat moment sloeg het noodlot toe. De zure uitwerpselen hadden zich zo ver door de stof van de vleugels gebeten, dat het gewichtsverschil tussen de vleugels en de rest van het vliegtuig een maximum had bereikt. Hierdoor dreigde de Sopwith Camel scherp naar rechts te draaien en door het sterke gyroscopische effect van de rotatiemotor zou dit onvermijdelijk resulteren in een heftige dodelijke spin. Brenner stond hiermee voor een onmogelijk dilemma: in de ten dode opgeschreven kist blijven zitten of zichzelf overgeven aan de Stymphalische vogels door uit het vliegtuig te springen.

Had hij nou maar in het vliegtuig blijven zitten. Maar zijn woede jegens de vogels was zo ver opgelopen dat hij een even suïcidale keuze maakte door uit de Sopwith te springen. Na even te hebben moeten worstelen met onder en boven trok hij aan een koordje en opende hij zijn parachute. Achter hem klonk een luide explosie ten teken dat zijn trouwe Sopwith Camel in een vuurbal uiteen was gespat. Ook dit was een wanhoopsdaad, want hij wist dat hij nu een vrij hangende schietschijf was geworden. Nog even slaagde Dus Brenner er in om zijn karabijn tevoorschijn te halen en een tiental Stymphalische vogels uit de lucht te knallen, maar nog voordat Brenners lijf met de parachute tussen de bomen haakte, werd het in een tijdsbestek van enkele seconden tot het bot toe afgekloven.

image by Vianna, edited by Gsorsnoi

Met deze aanzet start de eerste ronde van ‘De consistente cijfercode’. Lees even de spelregels als je mee wilt doen.

“Joost! Joost… Joost…”
De stem leek hem van heel ver weg te roepen, dwars door tijd en ruimte heen. Het klonk zwak maar dringend en ging vergezeld van een echo. De stem drong erop aan dat hij wegging, zich terugtrok, terugkeerde…
“Joost! Joost…”
Een hand viel op zijn schouder en schudde hem door elkaar. Joost keek naar de hand en zag dat die robotisch was. Hij was doodsbang en probeerde weg te komen, maar dat lukte hem niet. Het herinnerde hem aan zijn eerdere confrontatie. De uit verschillende metalen vervaardigde hand hield hem stevig beet.
“Nee, laat me alsjeblieft met rust!” jammerde Joost. “Ik ben al in mijn graf. Ik ben veilig. Het is er vredig en stil. Niemand kan me daar kwaad doen. Laat me gaan!”
De hand liet hem niet gaan. Hij bleef hem stevig vasthouden en trok hem terug. De ijzeren greep was niet langer angstaanjagend maar verwelkomend en troostend, ondersteunend en geruststellend. De hand trok hem terug, terug naar de wereld van de levenden.

En toen, vlak voor hij terug was, werd de hand weggetrokken. De scharnieren, raderen en stangen vervaagden en de aderen en pezen die verschenen werden omwonden door huid en vlees. Hij zag dat de hand onder het bloed zat. Op een paar centimeter boven de pols zat een akelige wond en ontsierde de arm. De pijp was er reeds uit verwijderd. Zijn hart werd vervuld van medelijden. De hand was naar hem uitgestoken.
“Joost, ik heb je nodig.”
En daar, aan zijn voeten, zat Copper de spin die met zijn acht smaragd groene ogen als een hond naar hem opkeek.
“Ik heb je nodig.”
Joost reikte naar de hand en pakte hem beet…
De hand kneep pijnlijk in de zijne en rukte hem naar achteren, waardoor hij omver werd getrokken. Hij viel op de machinevloer.
“En blijf bij die verrekte ketel uit de buurt, ja?” beval Kornelis, die boven hem uittorende en woedend op hem neerkeek. “We zijn je de vorige keer bijna voorgoed kwijtgeraakt.” Hij keek Joost grimmig aan maar er lag een spoortje bezorgdheid in zijn rustige glimlach. “Gaat het?”
Joost, die op handen en voeten in het stoffige zaagsel lag, wist niets te zeggen. Hij kon alleen maar in stomme verbazing naar Kornelis kijken – Kornelis, die daar recht voor hem stond, Kornelis die behoudens de conditie van zijn arm gezond en wel was!
“Zo lijk je precies op die klungelige spin,” zei Kornelis ineens grinnikend.
“Mijn vriend…” Joost ging op zijn hurken zitten. Zijn ogen vulden zich met tranen. “Mijn vriend…”
“Begin nou niet te janken,” zei Kornelis waarschuwend. Het vijandige verleden dat zij deelden was hij nog niet vergeten. “En sta verdomme op. We hebben niet veel tijd. Graaf Schaurig…”
“Hij is hier!” zei Joost bevreesd en krabbelde overeind. Hij draaide zich moeizaam om naar de rij lopende banden die haaks op de grote stonden en zodoende allen naar de ketel leidden. Joost knipperde met zijn ogen. Geen Frank. En beslist geen Graaf Schaurig. Tinus stond bij het Hoofd van de Mysteriewetenschappen. Naast hem stond de grimmige en gespannen Advocaat voor de Wetten van de Natuurkunde. Maar van Phineke de Zeppelinpilote was geen spoor.
“Hoe… Ik heb Graaf Schaurig gezien…” Er kwam ineens een andere gedachte bij Joost op. “Jij!” Hij draaide zich wankelend om en keek Kornelis aan.
“Jij. Ben jij wèl echt?”
“Van vlees en bloed,” zei Kornelis. – Vervolg: minimum 24 woorden, maximum 563.

Vervolgtekst van Stoomkoker (382 sterren, 4,6,10,12,16,18,22,40,57,60,60,77):

“Nietwaar, een moment geleden was jij nog een robot. Je stond op het punt om mij uit elkaar te scheuren!” Joost deinsde achteruit en| struikelde daarbij net niet over een stuk hout. Maar dat was meer door een gelukje dan dat de aanwezigheid ervan hem was opgevallen. Zijn klungeligheid had hem al meer dan eens in de penarie geholpen.
Tinus schudde moedeloos zijn hoofd.
“Ziet dit er verdomme uit alsof ik uit boutjes en moertjes besta?” Kornelis hoefde zijn goede arm maar uit te strekken om Joost bij zijn vliegeniersvest te grijpen. Hij trok hem krachtig naar zich toe en confronteerde hem met de conditie van zijn slechte arm. “Dankzij jou is mijn arm er zo beroerd aan toe. En dankzij jou ben ik in die ketel gevallen waardoor ik het complete gevoel in mijn arm kwijt ben. Nee, erger nog. Ik voel helemaal geen moer meer!”
Kornelis woedde leek een kookpunt te naderen en verstevigde zijn greep om het stuk stof van het vest dat hij in zijn hand had. – Vervolg: minimum 18 woorden.

Vervolgtekst van Sandra (243 sterren ,0, 1, 2, 8, 9, 15, 16, 22, 36, 40, 45, 49):
Kornelis leek even niet voor reden vatbaar. De anderen stonden op het punt om in te grijpen. Tinus| en het Hoofd van de Mysteriewetenschappen zouden uit alle macht proberen te voorkomen dat de reusachtige man Joost alsnog een kopje kleiner zou maken. De Advocaat niet. Hij zou er bij blijven staan kijken en het zou hem koud hebben gelaten wat er met hem zou gebeuren. Maar Kornelis bekoelde en bedwong zijn gevoel van ongenoegen jegens de sukkelige Joost. Hij liet hem los en ontspande een beetje.
“Dat ik met criminelen zoals jou samen moet werken. Het is echt ongehoord.”
“We,” corrigeerde de Advocaat hem “dat we met hem moeten samenwerken.”
Kornelis zij niets. Hij keerde zich van het gezelschap af en schatte in hoe benard of hun situatie was geworden.  Door de hele fabriekshal lagen honderden metalen lijken verspreid. Het gros ervan lag er zo bij door de aanvaring die ze met Tinus en Kornelis hadden gehad. Alleen spoedig zouden ze weer tot leven komen en opnieuw dupliceren. Graaf Schaurig had de robots met een plasma bewerkt  waardoor zij dit vermogen hadden gekregen. Evenals Frank Groot, Stein Klein en de andere monsters die hij had gecreëerd, waren de robots een stel gruwelijke producten die in dienst stonden van zijn verdelgingsacties op het volk van Gohes City. De graaf zou opnieuw wraak nemen en het was aan deze onwaarschijnlijke groep individuen om dat te verhinderen. – Vervolg: minimum 22 woorden.

Vervolgtekst van BoB (431 sterren, 1, 2, 5, 8, 9, 18, 28, 42, 66, 80, 84, 88):
“Als we niet heel snel iets aan al die metalen karkassen doen, worden we dadelijk onder de voet gelopen”, beet Tinus Kornelis | toe. “Dan heeft de Graaf straks helemaal vrij spel in onze stad”.
“En aan wat voor oplossing denk je dan? “, wilde de Advocaat weten.
“Ja precies, je slaat de spijker op zijn kop: een oplossing! In deze fabriek is een grote hoeveelheid zwavelzuur opgeslagen; als we dat over de robots gieten, zijn ze binnen de kortste keren opgelost, plasma of geen plasma!”.
Het Hoofd Mysteriewetenschappen verliet in draf de zaal om zo snel mogelijk terug te keren met een groot, van een opgeschilderd doodshoofd voorzien, vat. Hij en de Advocaat begonnen de roerloze robots te overgieten en
deze verdwenen als sneeuw voor de zon.
Eenmaal gerust dat deze noodsituatie onder controle was, wendde Tinus zich tot Joost. “Wat bedoelde je daarnet, toen je riep dat Graaf Schaurig hier is? Volgens de laatste berichten zou hij zich nog minstens duizend
kilometer verderop bevinden. Vertel op, waar heb je hem gezien?”.

Set van de te raden letters van deze ronde:

A = 10 (geraden door Stoomkoker)
D = 4 (geraden door Stoomkoker)
E = 3 (geraden door BoB)
G = 9 (geraden door Zombie)
H = 2 (geraden door Stoomkoker)
J = 8 (geraden door Zombie)
L = 11 (geraden door BoB)
M = 1 (geraden door BoB)
P = 5 (geraden door Zombie)
S = 12 (geraden door BoB)
T = 7 (geraden door BoB)
W = 6 (geraden door BoB)

De code is gekraakt! En daarmee is deze ronde ten einde. BoB feliciteren we met de titel Eerwaarde Steampunk Essayist, want hij staat met een eindstand van 591 bovenaan. Eenieder die zich daartoe uitgenodigd voelt, mag nu t/m de 25e van deze maand nog een vervolgtekst insturen.
– Nu inzenden en voor je beurt spreken betekent dat je GEEN sterren krijgt.
– Nu inzenden en niet voor je beurt spreken betekent dat je WEL gewoon sterren krijgt.
Verder lijkt het me ook wel verstandig om van de optie ‘claimen’ gebruik te maken.

Totaal gescoorde sterren per speler:

  • Rekenkundig Architect BoB > 431 + 10 + 10 + 10 + 10 + 10 + 10 + 25 + 25 + 50 = 591 sterren.
    (gecorrigeerd n.a.v. comments October 7, 2011 @ 20:13 & October 7, 2011 @ 20:21 & October 7, 2011 @ 20:34)
  • Alchemistische Tijdmachine Boekanier Stoomkoker > 382 + 10 + 10 = 412 sterren.
  • Superieure Schreivoutenvinder Sandra > 243 sterren.
  • Zombie > – 25  + 10 +10 + 10 = 5 sterren.