“Gossiemikkie, je wordt hier wel verwend hoor,” merkte Retroman dankbaar tegen de barbier op en daarmee zijn personeel van wie hij zojuist een hartig stukje taart aangeboden had gekregen. “Ik kwam hier enkel om even mijn kapsel bij te laten werken, maar heb nu na mijn thee en deze aanlokkelijke traktatie dadelijk al geen ontbijt meer nodig.”
Op dit moment pauzeerde de kapper de knipbeurt even en nodigde hij zijn klant middels een handgebaar uit om alvast een stukje te nemen.
“Heerlijk. Even proeven.” Retroman liet zijn handen vanonder het de kapperscape verschijnen en reikte naar het gebak dat naast zijn muntthee was neergezet. Hij nam er gestudeerd een hap van en merkte gemeend op: “Mmmmm! Dat heeft dat personeel van jou lekker gebakken kerel. Ze hebben er veel werk in gestopt.”
In de spiegel zag Retroman de kapper, die achter hem stond, tevreden glimlachen. Deze wendde vervolgens zijn hoofd af en nam zelf een slokje van zijn koffie.
“Erg smakelijk. Zeg, heb je de laatste ontwikkeling in die paarse bonen-saga nog gevolgd?” veranderde Retroman van onderwerp. “De Tycoon Newspaper kopte laatst met een ‘gevlogen koffiedief’. Bleek het toch al die tijd om die George Enverbrander te zijn gegaan! Wist jij dat?”
De kapper reageerde woordeloos met een kort knikje met z’n hoofd waar weinig uit viel af te leiden. “Gompie zeg,” vervolgde Retroman, “Ik begon me al af te vragen hoe deze doldwaze dief destijds al die bonen gegapt moet hebben. Maar nu bekend is dat het al die tijd om die maffe magiër ging, lijk ik toch van het begin af aan op het juiste spoor te hebben gezeten. Die Tita Tovenaar heeft toen met zijn markante mentalistische magie gewoonweg al die brutale bonen betoverd! En daarmee blijkt hij ook nog achter die vermaledijde bazelen te zitten. Tezamen met zijn als Dirk Waesheyd verkleedde assistent Joost Stunner heeft hij vanuit Het Theehuis die gevreesde pimpelpaarse bonen losgelaten en hebben zij met een achtergehouden voorraadje dat bedenkelijke tegengif gebrouwen. Je weet wel, dat zogenaamde wondermiddeltje van hem, dat je wel geneest, maar waarna je je de volgende dag direct gewoon weer opnieuw kan ziek melden. Wat een gladjakker zeg! En ondertussen natuurlijk gretig al die zbersibarnen incasseren. Tenminste, zo stond het in de krant. Allememachies. Om nog maar te zwijgen van het negen dagen moeten uitzieken van een stel paarse pukkels. Asjemenou? Hij heeft zo’n beetje het hele land op z’n kop gezet…”
Terwijl Retroman driftig met zijn betoog was aangevangen, was zijn kapper ondertussen rustig doorgegaan met knippen. Hij was ongestoord met het haar van de Gohesiaan in de weer en tuitte er zijn lippen bij alsof hij zijn werk op waarde keurde. Daar was hij zo in opgenomen dat het leek alsof alle woorden die zijn klant aan hem adresseerde rakelings aan hem voorbij vlogen. In plaats van het onderwerp met de gepaste aandacht in zich op te nemen, werd hij meer opgenomen door de paar grijze haren die hij in het kapsel van de man ontdekte. De kapper keek op zo’n moment misprijzend en rekende op geheel eigen wijze met de gevonden kleurverschillen af. Een likje schoensmeer deed de truc.
“…Poe hee!” ratelde Retroman in de tussentijd onverstoorbaar door. “Da’s nog best een odyssee geweest voor die Lesley. Die inspecteur van het GCFI heeft nog een pittige kluif aan dit onderzoek gehad. Al vanaf het begin is hij iedereen gaan ondervragen die denkelijk iets van de bonenroof af zou kunnen weten en heeft me toch een partij dwaalsporen voorbij zien komen. Ik ben niet zo’n expert in koffiedik kijken, maar ik vind het toch knap hoe die pientere politiepet had zien aankomen dat Joost Stunner kennelijk al die tijd zijn rechterhand was.”
Ditmaal liet de kapper een reactie horen, al bleef het bij een hummend keelgeluid. Onduidelijk was echter of het als luistergeluid bedoeld was of dat hij er echt iets mee wilde aangeven. Het was in elk geval een moment voor Retroman om even op adem te komen en maakte hij van de gelegenheid gebruik om nog even een hapje en een flinke slok te nemen. Onderwijl hield de kapper zijn gereedschappen ongeduldig in de lucht en irriteerde hij zich aan de kruin van de man, alsof er een vervelende vlieg op zat.
“Snurtverdeernis,” was Retroman inmiddels alweer verder gegaan en papegaaide daarmee een uitspraak van een bekende handelaar, “wat een toestand zeg! Gelukkig was ik niet in dat ‘Amazing Discoveries’-verkooppraatje van die mislukte magiër getuind…”
Op dit moment maakte de kapper een misser, schijnbaar afgeleid door iets. De kruin van de onder de lokale bevolking bekend staande ninjaheld werd ineens een stukje té gretig gekortwiekt.
“…Zo’n heilig boontje als die George Enverbrander, die met zijn magische bol tot noch toe nog altijd de waarheid heeft verkondigd, geloofden ze natuurlijk gelijk.”
De kapper trok een flinke lik uit zijn doosje met schoensmeer en trachtte te redden wat er te redden viel. Zonder dat Retroman het doorhad, was hij met een afgeknipte pluk haar die hij had onderschept, een verwoede poging aan het doen om de opengeknipte kruin weer wat toe te dekken.
“Wat moet die arme Lesley van de week op z’n neus hebben gekeken, toen die gewiekste kwakzalver uiteindelijk het hazenpad koos! Zodra het de magiër te heet onder voeten werd schijnt hij met zijn woonwagen Gohes City uitgescheurd te zijn. Inspecteur Lesley probeerde hem daar nog te arresteren, maar was daar niet meer toe in staat. Dat rijdende kot van die George was toch net een tikkie sneller dan Lesley’s eigen benenwagen. Arme jonge. Reken maar dat hij enkele old-school uitspattingen in de rondte heeft geslingerd toen hij merkte dat hij de koffiedief uit zijn handen had laten glippen! Daar was vast geen woord Warwinkels bij. Hij heeft hem toen moeten laten gaan, maar heeft naderhand nog wel een klopjacht georganiseerd om die listige linkmichel nog te traceren. Toen ook die poging mislukte heeft hij nog een ‘wanted’-bericht het land in laten gaan om hem toch voor zijn daden te kunnen laten opdraaien. Daar is alleen niet meer op gereageerd.”
De kapper, die uit niets liet blijken dat en of hij überhaupt een woord meekreeg van wat zijn klant zojuist allemaal verkondigde, liet ditmaal een tevreden glimlach zien. Hij aanschouwde zijn schoensmeercreatie en leek zelf weer helemaal in zijn nopjes.
“Had die toevallige tovenaar van jou niet ook een stel muzikanten bij zich?” vroeg de kapper zelf ineens. “Zo van die verkleedde clowns die hem zijn muzikale ondersteuning boden toen hij bezig was zijn spulletjes wat aan te prijzen? Ik stel mij voor dat dat inspecteurtje, die Spandabato, hen wellicht ook aan de tand heeft willen voelen…”
De blik van Retroman ontmoette die van de kapper via de spiegel. De monoloog, die er één van een cabaretier tegenover een braaf toeluisterend publiek had kunnen zijn, werd door de vraag van de barbier bruusk uit het ritme geslagen. Als een kinderwagen die methodisch werd voortgeduwd totdat deze abrupt stopte omdat er ineens een pop uit viel, kwam Retroman tot het besef dat zijn ritmisch handelen werd ontbroken. Beide heren keken elkaar eerst haast robotachtig voor een moment aan totdat Retroman tenslotte als gerepeteerd vanuit een toneelscript antwoordde:
“George’s mystieke muzikanten bleek juist één van zijn vele trucs.” Hij liet zijn blik afwezig langs zijn kapper glijden waardoor Retromans pupillen zich iets verwijdden en vervolgde gestaag zijn verklaring: “Zodra Lesley de magiër de stad zag verlaten schopte George Enverbrander zijn muzikanten één voor één zijn woonwagen uit. Zo, hopsakee! De inspecteur verwonderde zich toen natuurlijk over de ondankbaarheid van de magiër waarmee hij afscheid nam van zijn personeel. Maar er kwam nog meer waarover hij vreemd zou opkijken. Want toen de muzikanten eenmaal goed en wel hun evenwicht op het zandpad hadden hervonden, transformeerden deze welklinkende kornuiten ineens een stel guitig gakkende ganzen. Het gekrakeel dat deze olijke gevleugelde jongens daarbij ten gehoren brachten leek inmiddels in de verste verte niet meer op de mierzoete melodieën die ze in de dagen tevoren aan het publiek hadden overgebracht. Het was een gesnater van jewelste. En dat terwijl die slinkse charlatan fier uit zijn kar naar achteren keek en Lesley uitdagend adieu wenste terwijl hij zijn hoge hoed voor hem afnam. Blijkbaar had die George van te voren al bedacht dat hij zijn getuigen later uit de weg zou moeten ruimen. Zodoende had die slimmerik ergens een willekeurig stel onnozele ganzen buit gemaakt die hij tot illustere muzikanten omtoverde. Had hij die Lesley toch mooi een poets gebakken zeg! Hahaha!” Retroman lachte, proestte en slikte even. Kennelijk ging hij helemaal op in z’n eigen vertelling. “Persoonlijk vind ik dit alles eigenlijk wel erg amusant allemaal. Die Lesley. Hij zal er zelf ongetwijfeld iets minder om hebben kunnen lachen. Die zal waarschijnlijk zijn schoen uit ergernis wel hebben opgevreten. Denk je niet? Of loop ik nu te bazelen?”
De kapper moest nu ook wel glimlachen. En oprecht, zo leek het, want Retroman zag via de spiegel een tevreden schittering in zijn ogen. Diabolisch, zou Retroman haast hebben gedacht.
De man aan wie deze ninjaheld zijn looks had toevertrouwd leek Retroman verder een vriendelijk doch warrig iemand. De kapper droeg een Victoriaanse pandjesjas en een overhemd met franjes en pofmouwen, maar voor iemand die bedreven was met het verzorgen van andermans kapsels, leek hij aan zijn eigen coupé wat erg weinig aandacht te besteden. Zoals hij het zelf droeg had zijn haar nog het beste het resultaat kunnen zijn van de effecten van een ontplofte haarföhn, waar de kapper vervolgens nonchalant een hand vette haarwax doorheen had gestreken. Al had het Retroman ook niet verbaasd wanneer dit meeuwenpoep was geweest, aan de kleur te oordelen.
“En hoe zit het dan met die Joost Stunner?” vroeg de kapper toen. “Die heeft hij toch zeker wel bewust als neppatiënt aangetrokken?”
“Ja dat moet wel. Dirk Waesheyd, inmiddels beter bekend als Joost Stunner, bleek al die tijd al in het complot te hebben gezeten. Deze niet al te verstandige draaideurcrimineel heeft zich al vroeg met die Enverbander ingelaten, zodat zij samen dat verduivelde wondermiddel konden brouwen. En wat ook blijkt – maar waar Joost natuurlijk geen weet van had – is dat George Enverbrander op voorhand al van plan was om Joost te laten opdraaien voor al de misdaden van de magiër.”
“Wat een boef zeg…” mijmerde de kapper, al klonk dat enigszins onverschillig.
“Tja,” reageerde Retroman, “dat hadden zomaar mijn woorden geweest kunnen zijn,” grinnikte hij. “Sapperdeflap.”
“En met zijn verdwijning is nu blijkbaar ook zijn wondermiddel van de markt?” wilde de kapper weten.
“Niet helemaal. Er duiken her en der nog namelijk flesjes op.”
“En hebben ze die kunnen terug herleiden naar George Enverbrander?”
“Niet dat ik mee bekend ben,” antwoordde Retroman.
Retroman nam opnieuw een moment om even bij te komen van zijn relaas. Hij reikte, wederom op goedkeuren van de kapper, naar de thee en de taart en vroeg zich ondertussen geen moment af hoe ver de kapper inmiddels met zijn nieuwe kapsel gevorderd was.
“Er zijn veel mensen erg ziek geweest van die bazelen,” zei Retroman nadat hij zijn taart en thee op had. “Die magier heeft een hoop ellende met zich mee gebracht. Alleen de Jatmozen in onze stad zijn aan deze dans ontglipt.”
“Ja, erg typisch hè?” meende de kapper.
“Maar nu ik er zo over nadenk… U bent volgens mij ook niet ziek geweest, wel? Dat weet ik natuurlijk helemaal niet, maar als ik me niet vergis komt u zelf ook uit Jatmos, of zit ik er naast? Dat gitzwarte volle kapsel, uw… hoe zeg ik dat? Niet overdreven bruine huid…”
Het was voor het eerst dat Retroman zijn kapper niet alleen aankeek, maar zichzelf ook even de kans gunde om de beste man eens wat beter in zich op te nemen. Hij zou zelfs bijna denken dat die man hem ergens bekend van voorkwam. Maar waarvan precies, daar kon hij even zijn vinger niet opleggen.
“Ik? Een Jatmos?” begon de kapper. “Oh nee. Ben je gek? Nee hoor, in onze familie hebben we allemaal van dat zwarte haar. Dat is niet alleen aan die Jatmozen toebedeeld, zie je. Daarnaast heb ik een tijdje in Afrika gewoond. En daar ben ik ooit wel eens zo bruin geweest dat de inheemsen daar al begonnen te denken dat ik één van hen was. Vandaar dat ik mij toen bij een medicijnman heb gemeld die mij weer een beetje bleker wist te maken. Maareh, daar is hij duidelijk een beetje te ver in doorgeschoten.”
Retroman keek de kapper wat bevreemd aan na het horen van deze bijzondere verklaring. Het klonk niet echt als een erg stevige verklaring, zodat hij zich begon af te vragen wat hier achter zat. Ondertussen lachte de kapper wat ongemakkelijk en stak hij een hand voor zijn mond. Retroman wist niet wat hij ervan moest denken, maar veronderstelde dat de kapper een slecht gebit had en z’n best deed om niet de staat van al zijn tanden te laten zien.
Toen schoot Retroman ineens iets heel belangrijks te binnen. En dat maakte dat hij in het geheel vergat hoe hij zojuist de kapper in verlegenheid had gebracht.
“Sakkerloot!” Retroman ging rechtop in zijn stoel zitten. “Zeg, weet je wat ik mij nu ineens bedenk?”
De kapper reageerde verdwaasd. Niet dat hij het erg vreselijk vond dat hij niet langer het onderwerp van gesprek meer bleek te zijn, maar hij verwonderde zich wel waarom zijn klant zijn aandacht zo opeens naar iets geheel anders liet overgaan.
“Herinner je je nog dat onze roddelverslaggeefster Rina Oddel helemaal aan het begin van dit jaar een bezoek had gebracht aan diezelfde George Enverbrander die nu ook voor die koffiediefstal verantwoordelijk wordt gehouden?”
De kapper kneep met z’n rechteroog, als blijk dat hij probeerde te volgen waar Retroman op zou gaan uitgekomen. Al zou dat vast een irrelevante conclusie blijken te zijn, dacht hij nog.
“Die aanval op het redactiegebouw van de Tycoon Newspaper… de plotselinge onbedwingbare drang naar koffie en die heksenjacht op het alternatief…! Beste man, dit was uiteindelijk allemaal van voren af aan zo gepland. Snap je het dan niet? Die George Enverbrander heeft al deze toevalligheden al die tijd van te voren zo bedoeld! Of om wat meer in de taal van Tinus Icket te spreken: dit was voorbestemd om te gebeuren.”
Wat was dit nu? dacht de kapper die zowat omviel van verbazing. Meent die Retroman dit nu echt serieus? Deze openbare informatie die door iedereen op dat onnozele onzinnige feitenkrantje gevolgd kon worden, hoor ik mijn klant nu echt beweren dat voor hem het spreekwoordelijke kwartje nu pas viel? Instinctief krabde de kapper aan z’n achterhoofd en voelde zijn gelaat warm worden van de plaatsvervangende schaamte waar hij plotseling last van kreeg.
“Ha. Ha. Ha. Goed-gedaan-Bassie, zou Robin nu hebben gezegd,” vervolgde Retroman en haalde er daarmee een vergelijking bij waarvan de oorsprong volkomen door de kapper gemist werd. “Wat ben ik toch blij dat ik af en toe zo’n retrogoed geheugen heb! Ik ben benieuwd of dat gebazel van die magiër 2015 nog tot een goed einde zal brengen. Kun je het nog volgen?”
De kapper begon nu zichtbaar op z’n voorhoofd te zweten. Die kluns meende het echt.
“Hatsiekadee! Nou, dan wordt het de hoogste tijd dat we gaan afstemmen op de volgende fantastische gebeurtenis, vind je niet? Eens efkes denken wat Rina nog meer meende dat die Enverbrander vanuit z’n toverbol aan ons heeft willen laten doorschemeren. Even die hersentjes van mij laten piepen en knarsen. Hm… er schiet me zo snel nog niks te binnen.”
Oh jee, dacht de kapper nu. Tijd om in actie te komen. Het was tot noch toe erg voordelig geweest dat deze zogenaamd ninjaheld niet zo erg snugger bleek, maar als hij toch dadelijk… En terwijl de kapper zijn eigen conclusies trok, schoot er een ‘gigant’ van een ingeving bij Retroman te binnen:
“Ja, ik herinner het me weer! Er was iets met een cliffhanger!”
“Eh, jouw kapsel is trouwens klaar. Wil je dat ik je baardje nog even meeneem?” probeerde de kapper gauw en hij wist niet hoe snel hij zijn scheerspullen tevoorschijn moest halen. Gehaast trok hij z’n kappersmes uit z’n broekzak en pakte hij het scheerschuim bij de hand.
“Oh ja dat is…”
“Mooi!” riep de kapper nog voor Retroman goed en wel was uitgesproken en hij bracht direct een haal scheerschuim bij hem aan.
“Hmm… Afscheid nemen van een personage. Slik! Als dat mijn eigen kop maar niet gaat kosten!” ging Retroman onverstoorbaar verder. Vlokken scheerschuim kozen tijdens het praten het luchtruim.
Inmiddels drong er iets bij Retroman door en keek de kapper opeens strak aan. En juist op het moment dat dit trouwe personage begon te beseffen dat er iets niet aan de haak was, had de kapper zijn scheermes al in de aanslag. Hij hield hem trots omhoog in zijn handen en liet het scherpe blad akelig fonkelen in het ochtendlicht.
“Oh jee…”
“Men kent mij onder vele namen mijn vriend. Heel vroeger, nog voordat ik voor mijn nieuwe aanstelling als stamhoofd voor een aantal jaren naar Afrika vluchtte, noemde ze mij Arbier,” antwoordde de kapper met een sardonische uitdrukking op zijn gezicht. En voordat hij uithaalde voegde daar tot besluit aan toe: “Benjamin Arbier… Al luister ik tegenwoordig ook naar George Enverbrander…”
-
Recente artikelen
Recente reacties
- BoB de Winter on Steek de Dievenmoord
- De BoBfather on Steek de Dievenmoord
- Zombie on Steek de Dievenmoord
- BoB de Winter on 14 oktober een nieuwe feestdag: de Nationale bakfietsenverbranding
- Zombie on Fobie
- BoB de Winter on Fobie
- Retroman on Fobie
- Gsorsnoi on Een portret van… Johannes IJzerdraat
- PiCo on Groetjes Jolientjuh!
- BoB de Winter on Groetjes Jolientjuh!
Categorieën
- Algemeen (67)
- Alweerwolven (19)
- English (25)
- Web´s Best (12)
- Games (18)
- Italiano (1)
- Nederlands (777)
- Duimzuigerij (501)
- Astronomisch gedachtegoed (109)
- De consistente cijfercode (3)
- Droomverhalen (10)
- De lugubere avonturen van Graaf Schaurig (1)
- De Verkwistende Vensterbank (6)
- Galbakkerij (44)
- Mijn Peter Parker-onhandigheden (6)
- Ogenblikken (9)
- Onbedoelde mening (58)
- Kakfietsen (11)
- Paarse bonen-saga (8)
- Rinas Recepten (3)
- Scherpe Blik (103)
- Uit het dagboek van een programmeur (5)
- Vacaturepagina: De Assistent Kanarievouwer (28)
- Astronomisch gedachtegoed (109)
- Eindelijk uitgeworteld (107)
- Retourtje naar hier en terug (69)
- Schrijfwedstrijden (12)
- 55 woorden schrijfwedstrijd (1)
- Met de beste bedoelingen (2)
- Onder de boom (3)
- Wisselwereld (5)
- Snooi Gemaakt (1)
- Tycoon Newspaper Archieven (21)
- Verbaal Genot (289)
- Contaminaties (73)
- Gevleugelde Uitspraken (117)
- Knappe koppen (6)
- Reuze Navelpad (64)
- De anagrammen (27)
- Navelpad Mysterie (36)
- Rijmende kunsten (23)
- Het leven van (6)
- WSNOI (58)
- Een portet van … (20)
- Duimzuigerij (501)
- Take it or Leave it (1)
Tycoon Newspaper
Nieuwsbrief
Voeg RSS toe
Inherent aan de persoonlijke buien van meteoroloog Wilburt Eerman, tevens bartender in Gohes City’s lokale stamkroeg de Maten van Willekeur, was het ook vandaag op veel plekken nog bar en boos wat het weer aanging. De bazelen hield nog steeds veel mensen bedlegerig en dat was erg slecht voor de klandizie. Toch verschenen er inmiddels ook her en der opklaringen aan de hemel. En aangezien er gaten in het wolkendek ontstonden, was rechercheur Lesley Spandabato toch goedgemutst. En zeker nu hij tegenover zich in de verhoorkamer de door Kornelis Oflook getipte verdachte had zitten. Het was er eentje die zeer aannemelijk de handlanger van de koffiedief moest zijn. Deze ochtend had Lesley namelijk een telefoontje van Kor gekregen toen hij zijn benen aan het strekken was, in zijn bedoeling weer wat smerige nieuwsfeitjes op het spoor te komen. Erg ranzige of vunzige verhaaltjes leverde dat ditmaal echter niet op. Daarvoor in de plaats deed hij wel een interessante ontdekking bij een tot café omgebouwde muziektent midden op een grasveld in een park nabij het centrum. Inmiddels was de muziektent alweer een aantal jaren verlaten, maar desondanks stond het in de volksmond nog steeds bekend als ‘Het Theehuis’, zoals het toen ook heette.
De verslaggever die we kennen van gore en lugubere hersenspinsels maakte er de gewoonte van om geregeld te voet door de stad te trekken, niet alleen om een ‘frisse’ neus te halen, maar zeker ook om andere interessante ontwikkelingen op het spoor te komen. Wel, vandaag was duidelijk dat hij daar geen moeite mee had gehad. Zodra hij vanmorgen door het park liep, toen het even droog was, viel zijn oog ineens op een openstaande deur. Het was de kelderdeur van Het Theehuis. Er scheen licht achter.
Hoewel het weer niet lang genoeg mooi bleef om er vandaag een lange parkwandeling op na te houden, kon hij zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en riskeerde hij een nat pak uit te vogelen wat hier aan de hand was. Kornelis liep op de kelderdeur af en ontdekte tot zijn grote schrik waarom er iemand beneden een lichtje had aangestoken.
Dadelijk belde hij met het Gohes City Forensisch Instituut, om zijn eerste bevindingen kenbaar te maken aan de lokale autoriteiten. Hij liet zich doorverbinden met inspecteur Lesley Spandabato. Deze liet na een kort gesprek met Kor, die bepaald geen onbekende van hem was, direct een arrestatieteam uitrukken.
“Erg fijn dat je even bent blijven plakken, opdat je het AT kon ontvangen en ze op de verdachte kon wijzen,” liet Lesley zijn dank blijken aan Kornelis op hoe hij het arrestatieteam had geholpen.
“Niets te danken, Lesley. We zijn er allen bij gebaat dat de degene die er achter de grootschalige koffiediefstal zit eindelijk wordt ingerekend. Ik vind het alleen jammer dat ik net te laat was om te kunnen zien met welke andere figuur hij zich daar ophield. Zodra ik mij verdekt achter de kelderdeur had opgesteld, kon ik nog juist een persoon de ruimte beneden via de andere zijde zien verlaten. Maar helaas, hij verdween te snel voor mij uit beeld om een zinnig signalement te kunnen overbrengen.”
“Maak je je daar maar niet te druk over Kornelis. Het lukt ons zelf ook maar zelden om direct het brein in de kladden te kunnen vatten bij grote zaken zoals deze. Je hebt jezelf al onsterfelijk gemaakt ons te helpen deze gluiperd te kunnen snappen. Hij was nog steeds in de beleving ongestoord zijn duistere bezigheden te kunnen voortzetten totdat hij door de mannen van het GCFI werd aangehouden.”
“Klopt. Hij was nog juist sappen aan het extraheren uit die paarse springbonen, toen zij binnenvielen. Degene voor wie hij werkt heeft hem er mooi ingeluisd. Het brein hier achter moet vast hebben gemerkt dat ik bezig was om dit onverlaat te verklikken.”
Lesley Spandabato knikte en maakte voor zich op een bureautje enig papierwerk in orde.
“Het is eigenlijk voor het eerst dat ik in een zaak met Jatmozen van doen heb,” mijmerde Lesley. De inspecteur verlegde hiermee de focus en richtte zijn woorden ditmaal aan de persoon die voor hem aan de andere zijde van het bureau op een stoeltje zat. Hij had de verdachte, die hij had geïdentificeerd als een inwoner van het plaatsje Jatmos zonder veel moeite aan zijn afkomst herkend. Zijn nogal piekerige zwarte haar en het dragen van kleren die doorgaans drie maten te groot waren, zijn altijd erg typerend geweest voor Jatmozen. Zoals hij daar zat was het net de kat Gideon uit Pinokkio. Ook al zo’n meeloper. Toch was Lesley aan de man iets opgevallen wat Kornelis blijkbaar over het hoofd had gezien. Lesley bleef het spelletje voorlopig echter nog even meespelen en stelde: “Jullie volk heeft ondanks jullie schimmige reputatie in onze stad nog geen grote overtredingen begaan. Dus vanwaar ineens je deelname aan deze operatie?”
De verdachte tegenover hem gaf geen kik. Hij was alles behalve bereidwillig om in de veronderstelling mee te gaan. Maar de afwezigheid van een vuile blik in de ogen van deze man dat hij door de opmerking van Lesley beledigd zou kunnen zijn of zelfs ook maar een fonkeling die daar op zou kunnen duiden, zei voor hem genoeg; Kornelis had het bij het rechte eind. Hoewel… wat het ware gezicht van deze persoon aan gaat dan tenminste.
Ondertussen zag Kornelis zelf deze ontwikkelingen met lede ogen aan. Niet dat hij per se zo verlegen zat om de beloning voor de gouden tip op te strijken, hij had vooral graag gezien dat hij graaf Schaurig en zijn volgelingen voor het gerecht kon slepen. De sympathie die Kornelis vroeger nog wel voor zijn voormalige vriend en studiegenoot had gehad, was na al de daden die de man daarna had gepleegd weinig meer van over. Zodra hij deze Jatmos in de kelderruimte van Het Theehuis aantrof en de andere figuur het toneel zag verlaten, had hij aan een glimp genoeg gehad zichzelf ervan te overtuigen dat de persoon die vluchtte geen graaf Schaurig kon wezen. Zijn postuur zou hij in de schaduwen van de hel nog hebben herkend. Zo bedacht hij dat Joost Stunner het dus ook niet kon zijn, waarmee de deal in de Armoestraat hem verder voor raadsels stelde.
“Nu, laten we maar eens gaan kijken wie er achter dit masker schuil gaat,” bracht Lesley na enige stilte spontaan vanuit het niets naar voren. Kornelis keek verrast op. Deze plotselinge wending kwam voor hem als een slag bij heldere hemel. Zojuist nog verzonken in zijn eigen gedachten, maakte dat wat Lesley opperde deze grote vriendelijke reus perplex liet staan.
“Hoe? Euhm, wat?” reageerde Kornelis. En hij keek de inspecteur met een vragende blik aan.
“Kom op, vriendelijke vriend,” antwoordde Lesley lacherig terug. “Had je nu nog niet door dat onze verdachte hier zichzelf heeft voorzien van een valse pruik, een bril en een veel te overdreven dikke donkere baard? En was je niet opgevallen dat deze Jatmos eigenlijk een veel te getinte huid heeft voor zijn doen? Jatmozen hebben immers altijd een lijkbleke huid.”
Dat was waar, realiseerde Kornelis en hij keek vervolgens vol verbazing naar de man voor hen. Gebiologeerd zou je haast kunnen zeggen.
“Toe maar,” spoorde Lesley de man aan. “Laat ons eens zien wie er achter die vermomming verstopt zit.”
De man die dezelfde ochtend op aangeven van zijn baas nog met laboratoriumglaswerk in de weer was om er duistere drankjes mee te bereiden, reageerde aanvankelijk niet en staarde de mannen eerst schaapachtig aan. Zij die hem aan het uithoren waren, zaten ondertussen duidelijk al op actie te wachten. Na enige aarzeling meende hij dat het er nu toch niet meer toe deed. Bovendien werkte de lichaamsgeur van Kornelis in deze verhoorkamer zo verstikkend dat het zweet hem onderhand zelf uitbrak. Hij bracht daarom zijn handen naar zijn oren om de nepbaard dan maar langzaam los te knopen. Vertwijfeld trok hij daarop ook de pruik van zijn hoofd en keek hij bij het afnemen van zijn bril beteuterd en schuldbewust toen hij de herkenning in de blik van Kornelis ontmoette.
“Joost Stunner! Jij bent het dus toch,” bracht deze daarop uit. Kornelis zat zich lang en ademloos over deze onthulling te verwonderen.
Lesley glimlachte enkel.
De met de verbijstering gepaard gaande korte stilte werd na enig moment doorbroken door een bijdehante opmerking van de verdachte Joost Stunner zelf:
“Nu tevreden?” verder hield hij zijn gezicht strak in een plooi.
Op dit punt verwachtte Lesley dat Kornelis nu wel uit de hoek zou komen en met een beschuldigende vinger Joost een lik uit de pan zou geven. Maar die uitspatting bleef uit. In plaats daarvan keek Kornelis hem een kort moment indringend aan alsof hij juist hem wilde aansporen en wilde zeggen ‘vooruit dan, nagel dat sujet aan de schandpaal’. Vervolgens ging hij met zijn armen over elkaar afwachtend achterover zitten.
Lesley herpakte zich met speels gemak en wierp meteen een vraag naar voren om tot de kern van de zaak door te dringen:
“Wel Joost, jij duikt blijkbaar ook overal op. Die deal in de Armoestraat was je dus kennelijk om hele andere ingrediënten’ te doen, nietwaar?”
Kornelis trok niet-begrijpend een wenkbrauw op. De manier waarop de vraag werd gesteld kon hij even niet volgen, maar tegelijk vertrouwde hij volledig op de expertise van de inspecteur. Joost, de verdachte in kwestie, zei niks. Hij besloot zijn mond te houden en nodigde Lesley zelfs uit het lekker aan de graaf zelf te gaan vragen door een uitdrukking met z’n gezicht te trekken waarmee hij zich uiterst onverschillig opstelde.
“Ha fijn, meneer wil zich zo nodig van de domme houden. Wel Joost, met dat bijltje heeft deze meneer gelukkig ook eerder gehakt. Wat wel in je voordeel spreekt is dat er in elk geval geen koffievetten in de loods te vinden waren.”
Ditmaal schrok Kornelis op. Maakte Lesley het Joost Stunner nu niet wat erg gemakkelijk? Door al bij voorbaat uit te sluiten dat er dus geen bewijs voor de koffiebonen gevonden kon worden, kon hij hun verdachte net zo goed gelijk naar huis toe sturen.
“Lesley,” zei Kornelis voorzichtig en met enige verontwaardiging indringend. “Wat doe je nu? En die paarse springboon dan?”
Hij probeerde te fluisteren, maar kon zijn stem niet ver genoeg omlaag brengen om de woorden enkel aan de inspecteur gericht te houden. Joost grijnsde, al begreep hij de schijnbare misser van Lesley Spandabato ook niet.
“Koffiebonen geleiden natuurlijk niet zo lekker, of wel?” voegde Lesley daar vervolgens als retorische vraag aan zijn verdachte aan toe en negeerde Kornelis’ zorgen kenbaar volledig.
De grijns op het gezicht van Joost verdween terstond.
Wat beide heren namelijk niet door hadden, was dat Lesley bewust een verdenking wegnam met de opzet om Joost hiermee in een val te lokken.
“Ik weet niet waar je het over hebt,” beet Joost van zich af.
Kornelis kon de verandering van onderwerp niet volgen, maar werd verrast door het effect dat Lesley’s vraag teweeg bracht. Hij besloot daarom op zijn vertrouwen in de inspecteur terug te vallen en luisterde gespannen naar de verhitte dialoog die daarop tussen de twee ontstond.
“Nee? Weet je dat echt niet?” vervolgde de inspecteur. “Merkwaardig dat jouw tuniek dan helemaal vol zit met allemaal kleine koperkleurige metaalkrullen. Verklaar dat eens.”
Joost voelde zich nu ineens toch wat ongemakkelijk. Zijn gelaatskleur werd rood en hij ontweek het oogcontact met de twee heren voor hem nog meer dan hij daarvoor al deed. Geamuseerd sloeg Kornelis de ontwikkelingen gade. Lesley was blijkbaar iets te weten gekomen waarmee hij Joost een hak wist te zetten, al had hij niet indruk dat dit nog iets met de koffiediefstal te maken kon hebben.
“Ik zeg geen woord meer!” bracht Joost gepikeerd uit. “En ik eis een advocaat.”
De inspecteur glimlachte nu van oor tot oor.
“Hm, grappig dat je net over een advocaat begint, Joost. Want laten wij nou juist van de week de Advocaat voor de Wetten van de Natuurkunde bij de fabriekshallen van de Stoomstooter hebben ontmoet, met een hele lading met koperen onderdelen. We verraste hem kennelijk nogal. Want voordat hij doorhad dat hij met het GCFI van doen had, meen ik dat hij zei ‘Je bent een week te vroeg Joost’…”
De inspecteur liet bewust een stilte vallen en wachtte een reactie van Joost af. Geheel in lijn met de verwachting hield hij zich nu koest.
“Ik ben allang niet meer verbaasd dat jij je met elk louchè zaakje inlaat Joost. Zodra er ergens een handjevol boontjes te sprokkelen valt ben jij al snel één van de eerste die op mijn verdachtenlijstje verschijnt. Toeval bestaat niet, heb ik wel eens iemand horen zeggen. Niet alleen ben jij in de gedaante van Dirk Waesheyd een trawant van die disputabele magiër George Enverbrander, als het je uitkomt speel je ook koerier voor de hofleverancier van koperen onderdelen van die duistere graaf Schaurig. Het was jouw taak om Frank Klein en Stein Groot van koper te voorzien voor Gsor mag weten wat voor duistere bedoelingen de graaf daar nu weer mee heeft. Wel Joost, je mag die koperdief, die zichzelf de Advocaat van de Wetenschappen noemt, dadelijk zelf informeren dat het aankomende transport van deze week niet door zal gaan…”
Tot besluit voegde hij daar aan toe: “…je deelt dadelijk namelijk je cel met hem.”
“M-m-maar ik…” probeerde Joost nog, die opstond van zijn stoel en hoopte nog iets in verweer te kunnen brengen. De inspecteur had echter al een knopje onder zijn bureau ingedrukt waarna een tweetal agenten de ruimte binnenliep.
“Beste Joost Stunner,” sprak inspecteur Spandabato nog, terwijl de verdachte onder luid protest naar zijn cel werd weggevoerd, “je wordt hierbij verdacht van medeplichtigheid in de zaak van de koffiediefstal alsmede de verdenking op het in gevaar brengen van de volksveiligheid door je wederom in te laten met aartsvijand nummer één, van Gohes City en omstreken, graaf Schaurig.
Je hebt het recht om te zwijgen. Alles wat je zegt kan en zal tegen je worden gebruikt.”
En zo werd Joost Stunner, draaideurcrimineel eerste klas, geboeid weggevoerd en zag Kornelis Oflook vol verwondering met welk een knap staaltje Lesley de verdachte zojuist in het nauw had weten te drijven.
“Hij bekent nog wel,” concludeerde Lesley. “Met Stunner kun je soms het volgende hoofdstuk al uittekenen voordat hij er zelf het scenario toe heeft bedacht.”
“Mijn oprechte complimenten, Les,” was hierop Kornelis reactie. “Ik moet alleen wel zeggen dat je me daar wel even had, toen je uitsloot dat er koffie in de loods gevonden was.”
“Heb je enig moment aan mij getwijfeld, Kor?” wilde Lesley weten, zonder daarmee naar complimentjes te willen vissen. Maar Kornelis antwoordde daar niet op. Hij schaamde zich enkel een beetje.
“En toch, mijn waarde vriend,” sprak Kornelis weer, “toch hebben we hiermee het ware monster achter de koffiediefstal nog steeds niet te pakken.”
“Zit daar maar niet over in, Kor,” antwoordde Lesley kordaat. “Dat is nu slechts een kwestie van tijd. Met Dirk Waesheyd ontmaskerd als Joost Stunner en de ontdekte brouwerij in het theehuis als bewijsmateriaal is er niets meer wat de magiër in verweer kan brengen. Niet alleen bezorgde hij ons land de koffiecrisis, hij bracht de bazelen met zich mee en lichtte daarmee eenieder op die bij hem om zijn twijfelachtige remedie verlegen zat. De klopjacht op George Enverbrander is hierbij geopend.”
In het volgende artikel: het slot van deze paarse bonen-saga!
“Zie hem daar nu staan, met z’n met doodskoppen beschilderde flesjes! Dat die lui daar überhaupt intrappen, daar kan ik echt met mijn pet niet bij. Daar zou je toch zelf ook geen slok van nemen, of wel soms?” mopperde Rina Oddel hardop tegen de man naast haar met wie ze zich achteraan tussen de mensen in de enorme massa had gevoegd. Om zoveel mogelijk van de verkondigingen op te vangen welke ze als zorgwekkend en typerend aan haar gezelschap had uitgelegd, stonden ze hutjemutje tussen de belangstellenden van deze nieuwkomer in de stad. Rina kon nog net wanneer ze op het puntje van haar tenen ging staan, midden op het houten plateau op het plein ‘het Galgenveld’, op veilige afstand van de luiken in de vloer, twee figuren ontwaren. Eén ervan was kort daarvoor naar voren geroepen om als vrijwillig proefkonijn te dienen, terwijl de man die deze persoon uitnodigde er een was met een iets langer gestalte en duidelijk het publiek op z’n hand had. Zojuist had hij namelijk aan deze menigte laten zien dat hij de vele zieken van deze stad wel van de bazelen kon genezen. Rina had hem direct herkend. Z’n ruige gitzwarte haar, zijn purperen pandjesjas, de bonte sjaal en die ene fonkelende gouden tand maakten tezamen dat deze man voor haar geen introductie meer behoefte.
“George Enverbrander,” sprak ze, alsof ze dit voor haarzelf nog extra wilde bevestigen. “En ik durf mijn complete verzameling theebladeren erom te verwedden dat die zogenaamd willekeurige vrijwilliger uit het publiek naast hem een ingehuurde neppatiënt is. Die hele voorstelling hier is zo fonie als de pest.”
“Hm, hm,” klonk het instemmend naast haar. De weinig spraakzame klerenkast waar ze haast opeengepakt mee stond tuurde door zijn lengte aanzienlijk gemakkelijker over de koppen heen en kon het spektakel daardoor veel beter overzien. Naast de showmaker en zijn patiënt stonden enkele clownachtige figuren opgesteld die zichzelf door hun Victoriaanse carnavalsmaskers onherkenbaar hadden gemaakt. Om het publiek te lokken en wat op te zwepen lieten zij een luid trompetgeschal ten gehore brengen. Een van deze knechten in zotspakken sloeg zelfs op trommels die hij voor zich op zijn buiken had hangen. Al wie er naar hier waren gekomen lieten zich meevoeren door het aanstekelijke ritme van de muziek en verlustigden zich aan het optreden van het vijftal gangmakers die deze klanken voortbrachten. Maar bovenal hoopten zij op de belofte die deze schijnbare Messias aan hen verkocht met de boodschap dat het ‘Enverbrander Wondermiddel’ hen van hun kwalen zou afgehelpen.
Wat dat betreft was het Galgenveld het perfecte decor om hier dit volk, dat in verschillende gradaties met Morbus Aprillis was besmet, zogenaamd van hun ziekten te genezen. De uitgehongerde raven, die zich als toeschouwers uit een amfitheater in de dakgoten hadden verzameld, waren wellicht wat minder happig in het slagen van de opzet van deze nieuwbakken magiër. Maar hun klagerig gekrakeel droeg aan de sfeer wel prima bij.
“Centebakke en gequackers,” prevelde de man sikkeneurig naast Rina. “Het mag wet kosten. Monniekloppers zijn het. Uit om te konfiskeren de boontjes van de zwaksten onder ons. Blergh!”
Het was enkel omdat Rina zo dichtbij haar gezelschap stond dat ze de woorden kon verstaan die door de uit Warwinkel afkomstige Kerbert Rent mompelend werden voortgebracht. Dat wilde nog niet zeggen dat ze hem ook steeds kon verstaan. Ze kon nog altijd niet uit dat knoeierige dialect van hem dat als grammaticaal gedrocht rammelde aan alle kanten, maar door zijn diepe brommende stemgeluid en het feit dat ze dicht tegen hem aanstond kon ze wel horen wat hij aan woorden sprak.
“Durf er krep op te zetten dattem uit Jatmos boortigt! Als em iets aan labbermensen zo op bonen aan is en pikkie krenterig werke gaan met de prosporiteit één ander, alles om de duimkruiden, benne hen het wel. Tsk!”
“Zo is dat Kerbert,” antwoordde Rina, die eigenlijk geen woord van zijn gebrabbel had begrepen. “Voor mij is het wel duidelijk dat hier een kwakzalver aan het werk is.”
“Boeren, burgers en buitenlui!” klonk het ineens indringend vanaf het plateau op het midden van het plein. “U heeft het nu zelf met uw eigen ogen gezien! Eerst bibberde hij nog van hoge koorts, braakte hij meer nog meer dan dat hij haar op zijn knar heeft, zat hij nog ònder met paarse vlekken en puisten, maar nu is…”
George Enverbrander onderbrak zijn eigen betoog en boog even naar voren naar de patiënt die hij zojuist genezen had. “Psst! Wat was je naam alweer?” en om het echt te laten lijken, stelde hij de vraag precies luid genoeg zodat de met bazelen besmette stedelingen die het dichtst om hem heen stonden hem nog net konden verstaan.
“…nu is Dirk Waesheyd genezen van de bazelen!”
Kon je echt geen betere naam verzinnen?
De als door Rina als kwakzalver bestempelde frivole vent naast de galgentouwen richtte zich op en stak zijn handen in de lucht. Terwijl hij dat deed hield hij met beide handen een flesje vast waar hijzelf met grote ogen haast gebiologeerd naar tuurde.
“En dat alles mijn vrienden, dat alles door één flinke teug van dit magische wondermiddel, het Ènverbrander Wondermiddel,” hij sprak de ingestudeerde teksten zeer overdreven gearticuleerd uit en liet de fles uiterst demonstratief aan alle toeschouwers zien. “Jawel mensen. Het kost u misschien een schamele duit, maar voor slechts 780 stuks van uw zuurverdiende zbersibarnen bent u na het drinken van de kracht van mijn tinctuur wel in klap van uw zorgen af. Zeg maar vaarwel tegen de bazelen. George Enverbrander geneest u van alle kwalen. Nooit meer aderlaten, piskijken, pendelen en gehannes met die brijomslagen. Vergeet die hopeloos ouderwetse methoden om ziekten te verdrijven. Wie is daar ooit mee geholpen? Van de wal in de sloot. Ha! Maar ik verzeker u, het Enverbrander Wondermiddel helpt u af van al die puisterige vieze acne, het maakte korte metten met uw pukkels, verdrijft ziekteverwekkende geesten, verhelpt uw zwartgalligheid én…”
Op dat moment boog George de magiër iets over het podium om zijn aangedikte boodschap aan een dikke huisvrouw met een grote boezem te richten.
“…en het maakt u zelfs een maatje kleiner!”
De vrouw, die naast paarse vlekken haar vette huid vol had met pukkels en zweren, moest er smakelijk om lachen en bloosde. Hij liet het niet na haar op een knipoog en een sexy heupbeweging te trakteren en wiegde vervolgens terug het podium op.
En zo ging de voorstelling nog even door waarbij George Enverbrander een soort finale melodie liet inzette terwijl hij zelf swingend en dansend een aanstekelijke reclametekst opdreunde. In weerwil van zijn schepper had George zich toch van een hoge hoed bediend en speelde er mee zodat hij zeker was dat hij de aandacht op zich gevestigd hield.
“Nu komt het,” zei Rina tegen het einde van de show tegen Kerbert. “Die mislukte magiër kan mooie praatjes maken wat hij wil en met een één of andere truc de aanwezigen doen geloven dat hij zijn ingehuurde proefkonijn van deze vlekkentyfus kan genezen, maar zodra hij zijn flesjes aan de man brengt moet hij toch echt door de mand vallen. Ik geloof er namelijk geen barst van dat dat veredelde kraanwater van hem de ziekte echt kan uitbannen.”
Kerbert hoorde hoe de roddeltante naast haar George Enverbrander door het slijk trok, maar bleef vooralsnog gefascineerd door de voorstelling die de nieuweling in hun stad vertoonde. Aangezien hijzelf nu ook door de bazelen was bevangen en hij er de kracht niet meer voor had om zijn eigen winkeltje draaiende te houden, was hij er toch wel bij erg gebaat indien er iemand zou zijn die hem van deze last af kon helpen. De eigenaar van de plaatselijke kringloopwinkel, die erom bekend stond echt super zuinig te zijn op zijn centen, aarzelde nu of hij zijn duiten niet toch voor zo’n wondermiddeltje zou aanwenden. Zonder er bewust bij stil te staan speelde hij wat met de munten en het papiergeld uit zijn zak, dat normaal nog niet uit zijn ‘platvink’ te branden was.
Ondertussen ergerde Rina Oddel zich groen en geel aan deze hele schijnvertoning en spiekte ze met haar arendsogen over de hoofden van de mensen voor haar naar wat er op het geïmproviseerde podium gebeurde. Om ervoor te zorgen dat ze aan het einde van de dag geen kramp in haar tenen zou krijgen, was ze op een aarden verhoging gaan staan tegen een van de vele kleine vlaggenmasten op het plein. Daar waar de houten stokken nu bijna dertig jaar terug in de ondergrond waren gestoken, was een opeenhoping van aarde ontstaan van al het zand dat er tegenaan was gelopen zodat zo’n verhoging Rina net tien centimeter langer liet lijken.
“Krijg de p…” bracht Rina uit. Ze slikte nog net het lelijke woord in dat haar bijna ontglipte toen er ineens een lange persoon voor haar ging staan. De eerste geïnteresseerden werden nu het podium opgevraagd om het Enverbrander Wondermiddel te komen kopen. Hierdoor ontstond er een nieuwe reuring in de menigte en schoven er mensen aan elkaar voorbij. En in mum van tijd werd het ineens een hele uitdaging om überhaupt nog te kunnen zien wat er voor hen gebeurde; de ene hoed na de andere pruik drong voor elkaar langs zodat het tweetal het zicht steeds werd ontnomen.
“Verdikkeme,” sprak ze met een iets deftiger vloekwoord. “Kun jij nog iets zien?”
“Snurt. Geen pikkesit. Most betert een ander oordin kiezen. Kan me gelaan de beweging wezen. Hebbe toch tevoren te wezen om sappe te poeren. Jij dan?”
Rina wist zowaar weer even niet wat ze moest zeggen. Waarom kon die vent echt geen moment normaal beschaafd Nederlands praten? dacht ze bij haarzelf. Ze had namelijk geen idee wat hij zojuist nou weer bedoeld had, maar hij stond ondertussen wel op een reactie van haar te wachten. Daarom probeerde ze gauw even iets te verzinnen wat een antwoord op Kerbert’s tegenvraag zou kunnen voorstellen.
“Misschien kunnen we iets langs deze kant met dit volk meebewegen. Dan kunnen we deze nepvoorstelling van dichterbij bekijken. We willen toch ook vooraan komen, niet dan?”
Direct had ze alweer spijt dat ze haar reactie in vragende vorm had teruggelegd. Nu kon ze er donder op zeggen dat Kerbert weer met iets onbegrijpelijks bij haar zou aankomen.
“Kolere, Rina! Ik haat napende kuurzolen!” was hierop Kerberts reactie. Rina schrok ervan. Bij toverslag was hij ineens giftig als de hel en toen ze hem recht aankeek zag ze hoe zijn paarse gelaat opeens rood werd van woede.
Wat heb ik nu toch weer aangevangen? dacht Rina. Ze had er spijt van dat ze uitgerekend met hem naar het plein was gekomen. Er viel werkelijk niet te communiceren met die man. Iets had bij de handelaar het bloed doen koken zonder dat Rina er een duidelijke verklaring bij kon bedenken. Blijkbaar was er een woord verkeerd gevallen.
“Ja en ik Smurfen,” reageerde ze daarom kattig en gaf daarmee aan dat ze eigenlijk geen tijd had om nu op elkaar te gaan lopen vitten om niks. “Kom nou maar mee vervelende vent en ga je mond spoelen.”
Rina was dat bokkige gedrag duidelijk zat.
“Men motte dat middel wezen.”
“Mijn idee. En nu meekomen,” en ze trok aan Kerbert’s shirt op een manier dat geen tegenspraak dulde. Hijzelf schrok van haar plotselinge vinnigheid en bekoelde op slag.
Uiteindelijk bewogen Rina en Kerbert tussen de andere aanwezigen langzaam maar zeker naar voren, daar waar de verkoop reeds was gestart. Rina zorgde er hierbij wel voor dat ze de veel forsere Kerbert voor haar uit schoof zodat ze hem het meeste schouderwerk kon laten doen om mensen niet al te zachtzinnig ruimte te laten maken. Onderwijl mopperde Kerbert er nog rustig op los. Rina kon niet goed afleiden of dit gemopper aan haar was gericht, maar ze verkoos dat het verstandiger was het gewoon maar te negeren. Aldoende kwamen ze hierdoor wel steeds dichterbij het podium met de galgen, en de in alle hevigheid losgebarsten verkoop van het zo bijzondere drankje dat George Enverbrander de mensen maar graag liet geloven een wondermiddel te zijn. Het was er een tumult van jewelste. Harde munten en grovere coupures overhandigden de inwoners van Gohes City maar al te gretig uit hun zakken in ruil voor flesjes met de vermeende magische drank.
Rina kon haar ogen niet geloven. Dat ging maar al te vlot. Ze liet zich verbazen hoe driftig eenieder was met het uitgeven van hun zbersibarnen. Ze kon zich moeilijk voorstellen hoe goedgelovig deze lui blijkbaar waren. Maar George Enverbrander profiteerde er maar wat graag van. Ze zag dat hij voor de gelegenheid de vrijwilliger die zich als Dirk Waesheyd had voorgesteld zo gek had gekregen om hem een handje te helpen om aan de geïnteresseerden de flesjes te overhandigen. Rina wist wel beter. Die zogenaamde vrijwilliger deelde natuurlijk in de buit.
“Krep. Hep nou snurt. Die lepenaren zijnde in superlatieven over die tandtastische tovenaar. Die lui die willen wel.”
Ditmaal had Rina geen moeite om Kerberts bedoelingen te ontcijferen. Ze begreep meteen wat hij bedoelde en vond zelf ook dat de zieken onder het volk blijkbaar helemaal idolaat waren van deze twijfelachtige verlosser.
“Kebbe haast trek in der moeite mocht doen er zelf ene te bemachtigen,” opperde Kerbert plotseling. “Motte ge kijke. De spikkels an der lijve hadde zonder sneeuw verloren!!”
Een woordenboek alsjeblieft. Een tolk, ik kan niet langer zonder, bad Rina terstond met haar blik op de hemel alsof ze in afwachting was van hogere machten. Leer mij deze man begrijpen, alstublieft. Of beter nog… Laat hem normaal Nederlands lullen!
“Roddelande! Kek. Die man genezen iedereen en eenieder. De vlekkigerigheid strome van den lijve,” drong Kerbert aan. En hij trok Rina aan haar arm om haar het wonder zelf te zien geschieden. Rina zelf wilde zich juist gaan uitlaten over Kerberts gebrek aan zachtzinnigheid toen ze werd bevangen door het wonder dat zich voor haar ogen voltrok. De ene na de andere met bazelen geïnfecteerde bewoner van deze stad kocht het Enverbrander Wondermiddel en was bij toverslag genezen. Waar ze eerder op hun huiden de paarse vlekken nog zag, trokken deze in een oogwenk weg.
“Kompte mee, Roddelande. Snurt dak me dit 780 duiten kost, maare menne toko mot open.”
En weg was hij. Hij had zijn gezelschap losgelaten en had zijn eigen beslissing gemaakt. Ze zag Kerbert tussen de mensen verdwijnen en zich naar voren worstelen. De roddelverslaggeefster liet hij in verslagenheid tussen de mensen achter. Zelfs de krent aller krenten was door de bazelen compleet van slag en kon zichzelf niet meer bedwingen om zijn geld te gaan uitgeven. De enige reden waarom Rina haar eigen zbersibarnen nog niet in haar handen voelde branden, was omdat zij gisteren pas was geïnfecteerd…
Opnieuw maakt ons land enkele onthutsende ontwikkelingen door waar het aankomt op het bazelenvirus. Het RIVM spreekt inmiddels alweer enige tijd van een heuse epidemie en komt op basis van eigen onderzoeken nu met het nieuws naar buiten dat er zelfs een variant op het virus is opgedoken. Eerder al was bekend dat bij ziektegevallen de bazelen gemakkelijk 9 dagen kan aanhouden, maar dat zijn indicaties die gebaseerd zijn op historische feiten. Volgens de geschiedschrijvingen dook het virus enkele eeuwen voor het eerst op en zijn dit de cijfers van toen. Maar omdat er al tal van gevallen bekend zijn waarbij er mensen al bijna twee weken aan huis en bed gekluisterd zijn, kan het RIVM niet anders dan concluderen dat de bazelen zich nu agressiever gedraagt dan destijds. Hoewel nog niet helemaal bekend is of en hoelang mensen die de ziekte al hebben doorgemaakt resistentie opbouwen, lopen er onderzoeken waarmee men dadelijk hoopt te kunnen onderbouwen dat men tenminste 14 dagen van de ziekte verschoond zal blijven.
In de tussentijd zijn de gevolgen van wat deze ziekte in onze samenleving teweeg brengt niet meer te overzien. Veel rijksoverheidsgebouwen zijn dicht, het openbaar vervoer rijdt volgens het zogenoemde ‘bazelenrooster’, supermarkten draaien op halve kracht en ook sommige kleine ondernemers zien zich gedwongen om de deuren voor onbepaalde tijd gesloten te houden. Dit lot trof ook de dumpshop-eigenaar Kerbert Rent, die onder de ingewijden bekend staat als een zuinig baasje en altijd erg kien is met zijn centen. De heer Rent liet weten niet uitgebreid te willen reageren, maar wil wel kwijt (vertaald vanuit het Warwinkels) dat de situatie bij hem op den duur zo zorgelijk werd dat hij bijna producten voor nop dreigde weg te geven. Om het voortbestaan van zijn toko te kunnen garanderen houdt dus ook hij de poorten voorlopig dicht.
Bijna een derde van de Nederlandse bevolking heeft zich inmiddels ziek gemeld. Een verontrustende ontwikkeling is dat het virus zelfs al bezig is met een tweede ronde; zij die dachten van het virus af te wezen maar waarbij de immuniteit alweer is afgebrokkeld maken ondertussen het hele proces opnieuw door.
In grote delen van het land is een uitbraak van de bazelen geconstateerd. Volgens het RIVM zijn er ruim dertig gevallen bekend waarin Snooiers zich met de ziekte hebben gemeld.
Er zijn lokale uitbraken in en rondom agrarische dorpjes en steden, maar ook in de hoofdstad Gohes City is het raak. Ook zijn er concentraties in steden zoals Warwinkel, het naburige Jatmos, Schatrijk, Rassel, Wondell, Boekarije en Buiten Westen.
Het RIVM is geschokt, aangezien men dacht dat de ziekte al eeuwenlang was uitgeroeid, en beraadt zich op het moment over de te nemen maatregelen. Het RIVM denkt dat de ziekte zich nog verder zal verspreiden in en rond de genoemde gebieden. Over een echte epidemie wil het instituut zich echter nog niet uitspreken, omdat de eerste gevallen nog maar net bekend zijn, maar alles wijst erop dat de ziekte in rap tempo om zich heen zal blijven grijpen. Een ramp voor de Nederlandse samenleving is niet uitgesloten.
De bazelen is een infectieziekte veroorzaakt door de eencellige parasiet Purpura plaga. De ziekte werd begin deze maand voor het eerst geconstateerd waardoor deze populair de naam ‘Morbus Aprilis’ heeft gekregen. Het belangrijkste kenmerk van de ziekte is ernstige misselijkheid als gevolg van lichamelijke inspanning, troebel zicht, paarse verkleuringen op de huid, financiële labiliteit, soms het onvermogen om voorwerpen vast te grijpen en een erg slechte adem. De incubatietijd van de bacterie kan variëren van zes uur tot twee dagen.
De parasiet wordt op mensen overgebracht door paarse bonenkevers die de parasiet verkrijgen door zich tegoed te doen aan de schilletjes die worden losgelaten zodra een paarse springboon begraven is en de metamorfose ondergaat naar zwarte of gouden boon. De kevers zelf zijn immuum voor de ziekte die de parasiet overbrengt, maar een beet op mensen is onmiddellijk besmettelijk. Voor navelpadden is de ziekte bij directe blootstelling zelfs dodelijk. Deze monsters leggen nu massaal het loodje. ‘Gunstig’ meent de één, maar of dit een ontwikkeling is waar we echt gebaat mee zijn, daar zijn de meningen over verdeeld.
Dossier: De koffiediefstal
In heel het land zijn alle koffiebonen verdwenen. Lesley gaat op onderzoek uit…
Eerder dit jaar kwam de onheilsbode al en nu is het bevestigd: de koffie in het Rijk van WSNOI is op. Zomaar ineens. Wie vandaag een bezoekje brengt aan een van de vele koffietoko’s van ons land, komt al snel van een koude kermis thuis. Alle coffeecorners, restaurants, bars en kiosken, waar je voorheen voor een heerlijke Bakkie Snooi kon aankloppen, hebben sinds afgelopen nacht ineens geen boon meer op voorraad. Zelfs Gohes City’s stamkroeg de Maten van Willekeur, die eind vorig jaar nog een record vestigde met het aantal bakkies geschonken bruin vocht, moest vanmorgen bij het openen van haar deuren al direct ‘nee’ verkopen. Hoe het komt, dat is nog niet echt zeker, al zijn er wel al enkele vermoedens.
Om tot de bodem van dit mysterie te geraken gingen we om te beginnen te raden bij onze eigen Tycoon Newspaper-verslaggevers:
Clandestiene jatmozen.
Meteoroloog Wilburt Eerman, die tezamen met Kerbert Rent diensten draait bij de Maten van Willekeur, was geschokt toen hij vanmorgen de zaak opende en ontdekte dat alle koffiebonen plotseling waren verdwenen. Zowel achter de toonbank als in het magazijn achter viel er niet één boon te bespeuren.
“Gisterenmiddag hebben we nog nieuwe voorraden aangeleverd gekregen. Het kan toch niet zo zijn dat onze leveranciers de ladingen nu eigenhandig hebben teruggetrokken? Ik besef me heel goed dat er de laatste tijd een enorme run is op bepaalde koffiesoorten, maar neem dan alleen de senzubonen en rode springbonen terug als het aanbod de vraag niet aan kan. Daar zijn we vaak het snelst doorheen. Nee, ik geloof niet dat de verstrekkers van onze koffiebonen hier enig blaam treffen. Hier zijn dieven aan het werk geweest, wellicht de clandestiene Jatmozen, waar Kerbert Rent het nog wel eens mee aan de stok heeft gehad. Hij is hier nu zelf niet om mijn verhaal te bevestigen, omdat hij overdag vooral in zijn eigen snuisterijenwinkeltje te vinden is, maar hij heeft mij wel eens verteld over de inwoners van Jatmos, een dorpje naast zijn geboorteplaats. Volgens hem stelen zij als raven. En daarnaast, ik heb hem wel eens horen zeggen dat ze zelf ook erg bedreven zijn met het doppen van een bijzonder soort boontjes. Een zekere soort springboon meen ik. Ik word hier serieus een beetje verdrietig van. En nu we het daar toch over hebben, volgens mij gaan we dadelijk met een wolkbreuk te maken krijgen.”
Kortom: Wilburt Eerman verdenkt de Jatmozen.
Het koffiemonster.
“Ik zat eerst nog aan navelpadden te denken,” meende Achmed Liën, de eerstvolgende die we over deze grootschalige koffieverdwijning ondervroegen. “Je zou verwachten dat ze na al dat roemslurpen en het zombificeren van de inwoners van Gohes City toch wel eens een keertje behoefte zouden krijgen aan een vers bakkie pleur, denk je niet? Hoewel het ze anders wel een berg werk zou kosten om uit te vogelen hoe een koffieapparaat werkt. En bovendien zou de verse koffiearoma midden in de nacht een hoop mensen wakker hebben gemaakt. Om nog maar te zwijgen over de hoeveelheden koffie die ze vervolgens opgezopen moeten hebben. Vandaar dat het mij waarschijnlijker lijkt dat dit het werk moet zijn geweest van het Koffiemonster. Ik meen dat ik daar wel eens iets over gelezen heb in de grote bibliotheek van ons redactiegebouw. Het Koffiemonster is een groot blauw monster met grote ronde ogen die los in zijn kassen lijken te zitten. Hij heeft grote hangende wallen van de overmatige cafeïneconsumptie en zijn losbewegende pupillen draaien doelloos in het rond. Gelukkig is het een erg vriendelijk monster dat alleen geïnteresseerd lijkt te zijn in het eten van koffiebonen en alles wat er ook maar op lijkt. Alleen als hij zelf geen koffiebonen meer tot zijn beschikking heeft, laat hij zich zien en zal hij als hij echt honger heeft ook al het andere wat er in zijn buurt komt buitengewoon gulzig opeten. Hij is zelfs in staat om massieve kluizen soldaat te maken, mits men daar de koffie in verstopt heeft natuurlijk. Volgens de overlevering is het Koffiemonster overigens niemand anders dan de Ethiopische geitenhoeder Kaldi, die 300 jaar na Christus leefde. Hij zou zo door zijn ontdekking van de koffiebes zijn geobsedeerd en zoveel koffie in zijn leven hebben gedronken dat hij zelfs in zijn graf niet meer slapen kon. Hierdoor is hij gedoemd eeuwig naar koffie op zoek te blijven gaan zonder ooit door de cafeïne-inname bevredigd te kunnen worden.”
Kortom: Achmed Liën verdenkt het ‘koffiemonster’.
De man achter de glazen bol.
Roddelverslaggeefster Rina Oddel denkt er het hare van.
“Voor mij is dit alles zonneklaar. Nee echt, hebben jullie dit zelf nou niet door? Dit is overduidelijk het werk van die mysterieuze George Enverbrander, met zijn zogenaamd magische glazen bol en zijn terloopse toekomstvisies. Ik snap niet dat niemand anders dat ziet. Hij heeft nota bene zelf nog tegen mij staan verkondigen dat we halverwege 2015 met een schrijnend koffiebonen tekorten zouden komen te zitten. Gelukkig ben ik nog zo slim geweest om iedereen hiervoor te waarschuwen. Maar heremetijd, wie luistert er nu naar mij? Eerst vraagtekens zetten bij mijn uiteenzettingen over het jaar waarin we nu leven en vervolgens bij mij komen lopen miepen wie dat veroorzaakt kan hebben? Ik citeer uit eigen werk: ‘een plotseling opstekende en onbedwingbare drang naar koffie’. Kom op mensen, dit zagen we toch allemaal aankomen? Dachten jullie dat Rina Oddel hier op haar eierkopje is gevallen? Die George Enverbrander moeten jullie eens nodig aan de tand gaan voelen. ‘Op enig moment zullen er zo weinig bonen geraapt kunnen worden dat er een soort heksenjacht op het alternatief ontstaat.’ Was iedereen echt van plan om nu met fakkels en hooivorken naar een cafeïnevervanger op zoek te gaan? Jullie lijken wel gek. Wat verwacht je te vinden, een of ander pimpelpaarse springboon die de trek naar koffie volledig zal kunnen vervangen? Wel, ik wens ieder die dat in z’n hoofd haalt er succes mee. Ik zit voorlopig nog wel even goed in mijn voorraadje kamillethee.
Kortom: Rina Oddel verdenkt George Enverbrander.
Een deal in de Armoestraat.
“Die paarse springboon is nog niet zo gek bedacht,” merkte Kornelis Oflook op, nadat hij het verhaal van Rina Oddel had gehoord. “Het kan aan mij liggen, maar volgens mij is juist Joost Stunner de man die jullie hier zoeken. Ik kwam hem vanmorgen tegen zodra ik op mijn weg naar de redactie de Armoestraat passeerde. Hij hield zich in die straat op met die mannen van graaf Schaurig, je weet wel, Frank Groot en Stein Klein. Wel als dat geen toeval is? Al zal onze grote vriend Tinus Icket het bestaan daarvan juist tegen spreken. Ik bedoel maar. Dus toen ik dit duistere gezelschap in het voorbijgaan van deze steeg in mijn ooghoek voorbij zag flitsen besloot ik eens om op de hoek op de uitkijk te gaan staan. Je kan nooit weten waar luistervinken soms goed voor kan zijn. Ik deed mijn uiterste best om even niet mijn neus op te halen – daar krijg ik van de collega’s namelijk nog wel eens klachten over – en keek om het hoekje om te zien wat die heren aan het bekokstoven waren. Helaas voor mij, kon ik niet alles zien, omdat er een karretje met goederen tegen de muur stond waar de wind uitgerekend een exemplaar van onze krant tegen het metalen raster had geblazen en zo het zicht blokkeerde. Maar Joost kon ik wel zien, met dozen in zijn handen die hij met Frank en Stein aan het inladen was in een truck. Het spijtige is dat ik begreep dat een van hen de inhoud van de dozen controleerde, maar dit zich dus juist buiten mijn gezichtsveld afspeelde. Ik hoorde ze in elk geval praten over een geslaagde operatie en dat de baas met deze ingrediënten wel tevreden zou zijn. Wel, voor zover ik ben geïnformeerd werken die twee uitsluitend voor graaf Schaurig, dus dat moet wel een zaak zijn waar een luchtje aan zit! Zodra de boel was ingeladen ontstond er nog even een korte woordenwisseling. Boontje kwam om zijn loontje, want het was duidelijk dat Joost klaagde over de betaling die hem beloofd zou zijn. Hij meende dat deze ‘harde bonen’ niet overeenkwamen met het bedrag wat er eerder met hem was afgesproken. Frank Groot gaf Joost een handjevol zberzibarnen een trap na. Kort daarop scheurden de heren in hun truck weg, die was afgeladen met de lading dozen die Joost hen had geleverd. Toen de mistroostige Joost zelf later ook was vertrokken ben ik toch nog even een kijkje gaan nemen in de loods die hij zo onzorgvuldig open had laten staan. Maar het enige wat ik er aantrof waren vrachtladingen lege dozen. Uiteraard vroeg ik mij af wat voor geheimzinnige deal hier zojuist gesloten was en wat het kon betekenen wanneer geheimzinnige ingrediënten in handen van de graaf zouden vallen. En precies op het moment dat ik dat bedacht en één van de lege dozen controleerde, sprong er een springboon uit die dozen weg. En echt, ik zou toch zweren dat die boon niet rood, maar pimpelpaars was!”
Kortom: Kornelis Oflook verdenkt Joost Stunner, de volgelingen van graaf Schaurig en de graaf zelf.
Windhandelaren
“Het criminele brein van Gohes City zal zijn handen wel weer wassen in onschuld, maar ik ben er zeker van dat The BoBfather hier weer achter zit,” ditmaal was het verslaggeefster Olga Sloot- Koers die op geheel eigen en economische wijze haar visie op deze zaak losliet. “Zoals ons allen wel bekend, is The BoBfather nou niet echt precies een toonbeeld van eerlijk zaken doen. Nu hij begin dit jaar een nieuwe aanval op ons redactiegebouw heeft geopend, met al die vage en ongefundeerde klachten van hem, is het voor mij wel duidelijk wie hier de zaken aan het bedonderen is. Zijn lakei Jochem A. Knikker zal hem onderhand het slechte nieuws moeten hebben gegeven dat zijn bommenvoorraad nu dusdanig snel slinkt dat deze spoedig aangevuld moeten worden, anders kan hij het redactiegebouw van de Tycoon Newspaper niet meer bestoken. Niet dat dat veel zoden aan de dijk zal zetten, want Karel Riemelneel en zijn hulpjes zijn hem tot noch toe steeds te slim af geweest. Maar afijn, The BoBfather zal er ongetwijfeld zijn spaargeld niet voor willen aanspreken om nieuwe bommen te kunnen kopen, dus gooit hij het over een andere boeg. Zoals ik de zaken nu kan overzien stuurt The BoBfather aan op een moderne versie van de tulpenmanie. Ik vermoed dat hij afgelopen nacht zijn personeel het land in heeft gestuurd om alle koffiebonen te stelen die er maar te vinden waren, met als doel: het veroorzaken van een heuse bonencrisis. Het plotselinge verdwijnen van alle koffiebonen zal de maatschappij danig ontwrichten. Het gebrek aan de koffiebonen zorgt ervoor dat de paar bonen die eventueel nog voorhanden zijn, enkel nog bij meneer zelf te koop zijn. De financiële tak van zijn personeel, de Windhandelaren, bieden de koffiebonen nog wel aan, maar uiteraard alleen wanneer je er een astronomisch bedrag voor neerlegt. Let op mijn woorden,The BoBfather presenteert eerdaags aan ons: ‘de woekerboon’. Ons land kent genoeg cafeïnejunks om in die val te trappen, zodat men er de laatste spaarcenten voor over heeft om aan zijn bonen te komen. De kas van The BoBfather stroomt vol, ten kosten van de koffieliefhebber. En als we het toch nog even over de kleur van de bonen hebben, het zou mij niets verbazen dat The BoBfather zijn woekerboon voor de gelegenheid paars verft!”
Kortom: Olga Sloot- Koers verdenkt The BoBfather.
Wie heeft het bij het rechte eind?
Onze eerste ondervragingen leverden duidelijk een aantal erg uiteenlopende conclusies op. Het opvallende is wel dat alle vijf de theorieën, hoe voorbarig misschien ook, allen een zekere (paarse) springboon als connectie lijken te hebben. Dit zou een eerste concrete aanwijzing kunnen zijn om de dader mee op het spoor te komen die achter deze grootschalige koffiediefstal zit. Dit inzicht bracht mij terug bij onze eerste ondervraagde die, niet geheel toevallig, erg thuis is in de verschillende soorten bonen. Hoewel Wilburt Eerman ons geen druppel koffie meer kon voorzetten vandaag, schoof ik toch nog eens bij de Maten van Willekeur aan en werd ik, bij gebrek aan beter, getrakteerd op een bakkie ‘Gewone thee’ van het huis. Ondanks zijn vergaarde kennis over de verschillende type bonen die er bestaan verklaarde hij geen weet te hebben van een boon die in de kleur paars bekend staat, laat staan dat hij er een springerige versie van kende. Wat hij ons inmiddels wel wist te vertellen is dat hij van enkele van zijn klanten heeft vernomen dat er evengoed nog wel een paar bonen in het land te vinden zijn, al zijn het er niet veel. Dus wil men echt nog aan koffie kunnen komen, dan moet er echt gesprokkeld gaan worden.
Al filosoferende over de verschillende verklaringen van de Tycoon Newspaper-collega’s overtuigde ik mij ervan dat één van hen ons ondertussen de gouden tip moest hebben bezorgd. Maar ja, wiens verdenking leidt ons tot de oplossing van dit mysterie? Terwijl ik druk doende was met in die grijze massa van mij alle speculaties op een rijtje te zetten, begon het buiten ineens hard te regenen. Het was precies zoals Wilburt al had voorspeld. De bartender die op de redactie ook als meteoroloog bekend staat, gaf eerder al aan dat hij erg verdrietig was geworden van het gebrek aan cafeïne. En je weet het, als Wilburt’s humeur verandert, verandert daarmee vaak ook het weerbeeld.
Uiteindelijk besloot ik dat het tijd werd om dit onderzoek naar het volgende niveau te tillen, dus maakte ik al aanstalten om te vertrekken. Maar door de wolkbreuk die nu stevig aan het huishouden was, twijfelde ik wel of ik daar nu voor naar buiten zou trekken of dat ik niet liever achterin de Maten van Willekeur een provisorisch kantoor zou optrekken. Wilburt interpreteerde mijn blik en begreep mij twijfel. En juist toen ik van de barkruk gleed en hij mijn lege theeglas van de toog pakte, sprong er tussen ons een klein voorwerp op dat wij hier beide eerder nog niet hadden ontdekt. Wilburt en ik waren beiden al even verbaasd.
“Krijg nou de snoïtis!” riep Wilburt uit. “Is dat niet zo’n paarse springboon waar we het net over hadden?”
“Dat is het zeker,” antwoordde ik resoluut. “We moeten hem tegenhouden.”
Op dat moment kwam juist mijn kompaan Koen Voet het café binnenstappen. Hij trok de deur open op het moment dat de paarse springboon, die blijkbaar een eigen leven leek te hebben, z’n kans schoon zag en overduidelijk naar buiten wilde glippen.
“Koen, je laat hem ontsnappen!” riep Wilburt, en verklaarde: “Het is een paarse springboon!”
Zich niet bewust van wat er aan de hand was, wilde Koen ergens op reageren maar de boon sprong hem zo snel voor bij dat hij weg was voor hij realiseerde wat hem passeerde.
“Nee!” riep ik uit. “Dit kunnen we ons niet laten gebeuren. Volg die boon!”
En zo raceten Koen Voet en ik de stromende regen in naar buiten en openden we de klopjacht op de paarse springboon.
Terwijl wij bezig zijn om een paarse springboon te stoppen, kun jij ons wellicht helpen: Het Gohes City Forensisch Instituut looft
120 sterren uit aan iedere Snooier die ons weet te vertellen welke Tycoon Newspaper verslaggever ons de gouden tip bezorgde. Om te voorkomen dat ons bureau volstroomt met tips, houden we het graag overzichtelijk, iedereen mag maximaal één suggestie doen.
Verder zouden we het waarderen als je, naast het aanwijzen van de theorie waarvan je meent dat die juist is, uitlegt waarom dit volgens jou de gouden tip moet zijn.
Meedoen kan uiterlijk t/m eind april.
“Welkom, mijn waarde vriend. Treed gauw binnen,” sprak een warme stem luid en hartelijk zodra de bezoeker enigszins aarzelend de deur naar het kantoor opende. “Kom, kom. Er is geen reden om daar in de schaduw te blijven staan. Dat spreekt wat lastig en is bovendien wat ongezellig.”
Vanuit de deuropening van het grote vertrek kwam een tanig gestalte ietwat stuntelig de kamer binnen zetten. Terwijl hij dit deed beet hij nerveus op zijn bovenlip welke werd ontsierd door een borstelig slordig snorretje. Tijdens het binnentreden struikelde hij ook bijna over een losse veter waarop hij vervolgens omzichtig om zich heen keek om te zien of er iemand was die dit kon hebben bemerkt. Toen hij zich ervan vergewist had dat er niemand was die dit gezien kon hebben, durfde hij zich wat vrijer te bewegen en werd hij opnieuw aangesproken door de figuur die helemaal achterin het kantoor zat. Vanachter een hoge rugleuning van een enorme fauteuil klonk dezelfde stem die de bezoeker zojuist bij binnenkomst al had gehoord.
“Die entree moeten we nog wat aan doen. Vind je niet? Of heb ik hier mijn handen niet reeds vol aan onhandige figuren?”
De bezoeker voelde zich opeens wat opgelaten en vroeg zich direct ook af hoe zijn gastheer, helemaal achter in de zaal, kon hebben geweten hoe hij was binnen gestapt.
“Je veter,” klonk het weer, ditmaal indringender. “Alsjeblieft doe er wat aan.”
Geschrokken van de plotselinge verandering in toon ging de man door zijn knieën om de oorzaak van zijn hebbelijkheid aan te pakken.
“Dank je. Na een kluns van een Joost Stunner, een reisverslaggever met Peter Parker-onhandigheden en een misdaadverslaggever die met z’n baggerpoten dwars door alle plaatsen delict loopt, is nog een stuntel naast al deze karakters het laatste wat ik hebben kan. Straks gaan mensen nog denken dat dit een prominente karaktereigenschap van me is. En dat is toch zeker niet wat we ze willen laten denken hè, of wel?”
“Euh, nee, zeker niet heer,” antwoordde de man en kreeg daarop een rood hoofd. Hij maakte zich nu meteen zorgen over hoe hij het deed en wat dit betekende voor zijn voorbestaan.
“Je voelt je nu vast wat ongemakkelijk hè?”
Het was alsof de gastheer zijn gedachte kon lezen. Dit was precies hoe hij zich voelde. De bezoeker was al nerveus geweest vanaf het moment dat hij – hopelijk ongezien – de grote bibliotheek van het redactiegebouw binnensloop en de lift instapte die zich op miraculeuze wijze voor hem had gemanifesteerd.
“Vertrouw mij vriend. Behalve de receptioniste Stefanie Gotch en ikzelf is er niemand die er weet van heeft dat jij hier bent.”
“Oh, gelukkig heer. Ik maakte me al zorgen. Met name voor Rina Oddel was ik bang dat, als ze mij over de redactievloer zou hebben zien lopen…”
“Dat ze je wellicht zou hebben herkend? Daar heb ik wel voor gezorgd, dat dat niet zou gebeuren. Zoals je hebt gezien zijn de meeste reporters op het moment de deur uit. Kornelis heb je languit over zijn bureau zien liggen, krachtig snurkend en kwijlend over zijn papieren. Dat vond ik voor de sfeer wel leuk, maar ik had hem ook gewoon naar buiten kunnen sturen. En Achmed, wanneer hij eenmaal met zijn neus in de boeken zit dan is er niets wat hem kan storen. Neem maar van mij aan dat hij dat gekraak van die oude wenteltrappen in de bibliotheek niet eens zal hebben gehoord.”
Dit werd de bezoeker teveel. Zijn hoofd raakte vol van alle gedachten die door hem heen gingen, zijn oren begonnen te suizen en zijn hoofd was één groot vraagteken. Hoe kon zijn gastheer alles hebben geweten wat hij had meegemaakt, vanaf het begin dat hij de Tycoon Newspaper binnenliep? Vrijwel iedere stap die hij hier had gezet tot en met het kleinste detail dat hij zelf nog nauwelijks had opgemerkt op zijn weg naar hier, van alles leek deze man op de hoogte te zijn geweest.
“En het gaat nog verder dan dat. Om maar een voorbeeld te noemen: naast alles wat ik je net heb verteld, is er überhaupt nog iets wat je weet van vóór het moment dat je de deur naar de receptie opende?”
De uit het veld geslagen bezoeker snapte de vraag niet helemaal. Na over de lange vergadertafel naar de lederen rug van de grote fauteuil te hebben gekeken waar de enige andere persoon in deze ruimte op zat, staarde hij vervolgens indachtig voor zich uit naar de vloer.
“Wel, ik weet natuurlijk wie ik ben en…”
“Nee, niet dat. Dat weet ik wel. Het zou niet goed wezen wanneer je dat niet eens zou weten. Ik bedoel echt het moment van vlak voordat je hier de Tycoon Newspaper kwam binnenlopen. Herinner je je dat nog?”
De bezoeker dacht nog eens goed na. Want zijn gastheer had een punt. Hoe hard hij het ook probeerde, alles wat hij zich van deze dag nog voor zich kon halen waren die paar minuten dat hij erover had gedaan om in deze ruimte binnen te treden.
“Het lukt niet, hè?” vroeg de man in de stoel weer.
“Euh, nee heer. Ik snap het niet,” zuchtte de bezoeker radeloos.
“Wel, maak je daarover geen zorgen vriend. Dat hoort zo. De reden dat jij je dit niet kan herinneren komt simpelweg omdat ik je die herinneringen niet gegeven heb. Het is niet relevant. Belangrijker is dat jij weet wie je bent en wat je hier komt doen. Alle details daar tussenin zal men veel minder interesseren. En dat je je afvraagt waarom ik zoveel weet en hoe het kan dat ik jou gedachten kan lezen is ook niet zo moeilijk te beantwoorden. Ik weet hier immers alles. Ik heb je nota bene gecreëerd.”
“Maar natuurlijk,” zei de bezoeker, ditmaal verheugder dan kort ervoor. “U bent immers de grote…”
“…Naamloze,” maakte de man in de stoel, die zich nog steeds niet had vertoond, de zin van de bezoekr snel af. “Ik heb liever dat je mij de Grote Naamloze noemt. Al moet ik zeggen dat het eerder gebruikte ‘Naamgever’ mij ook wel beviel.”
En op het moment dat de mysterieuze Naamloze dat zei, werd zijn rechterhand zichtbaar en gleed deze over een bronzen beeldje dat er naast de stoel op zijn bureau stond. Door de U-vorm die het had leek het lichtbruine mahoniehouten bureau de hoge stoel van de man te omarmen, zodat het hem niet veel moeite kostte om zijn hand naar het beeldje naast hem te brengen. De bezoeker keek verrast op, nu hij een glimp opving van zijn gastheer en zag dat het beeldje de voorstelling had van een vreemd soort dier. Het beste wat hij er vanuit zijn aanzicht van kon maken, was dat het om een kikker ging of misschien zelfs wel een pad.
Lang staarde de bezoeker niet begrijpend naar de handbeweging en vervolgens weer naar de rugleuning.
“Laat maar,” klonk het steunend vanuit de stoel, “Dat leg ik je nog wel eens uit. Stap eens verder als je wilt. Anders moet ik mijn stem zo verheffen.”
“Euh, ja natuurlijk heer,” antwoordde de bezoeker en kwam daarop wat naar voren. Instinctief stapte hij rechts voor de tafel langs die in het midden van het kantoor stond. Deze was groot en ovaal van vorm en had de klasse van een vergadertafel waaraan je normaal wereldleiders zou zien aanschuiven. Het was ook een oude tafel, want je kon door de verweerde laklaag duidelijk zien dat hij al meermalen was gebruikt. Het diep donkerbruine eikenhout waarvan de tafel was gemaakt zag je trouwens ook terug in de wandpanelen van dit kantoor. En door de zwierige vormen die in het fijne snijwerk waren aangebracht en de bordeauxrode gordijnen waarmee de hoge ramen waren omlijst had het geheel een barokke uitstraling met neoclassicistische trekjes.
“Rina Oddel moet wel geschrokken zijn van al die inzichten die ze nu heeft gekregen, denk je ook niet?” stelde de man in de stoel vast toen de bezoeker bijna halverwege de tafel liep.
“Het artikel dat ze erover heeft geschreven heeft in elk geval een hoop stof doen opwaaien, heer. Mevrouw Oddel geloofde volgens mij elk woord dat ik haar vertelde toen we samen in de glazen bol keken.”
“Dat verbaast mij niets, George. Dat is namelijk precies de reden waarom ik Rina Oddel en niet één van de andere verslaggevers op je af heb gestuurd. Ze is goedgelovig genoeg om ieder woord van jou aan te nemen en ze was de uitgelezen kandidaat om de geruchten voor het nieuwe jaar over ons toonaangevend blad rond te bazuinen. Puur omdat ik dat zo heb gewild.”
De bezoeker, die nu George Enverbrander bleek te zijn, hield zijn gezicht in een plooi. Hoewel hij zijn schepper de woorden wel had horen zeggen, was hij druk bezig het interieur in hem op te nemen. Met zijn a-typische manier van doen bestudeerde hij enkele voorwerpen waarmee het vertrek was verfraaid en stond hij aldus bij een sokkel waarop een grote glimmende bokaal pronkte. Hij kantelde zijn hoofd wat en trok zijn besnorde lip op waardoor hij de aanblik had van een eekhoorn die zijn wintervoorraad op waarde schatte. Met twee handen greep hij aan weerszijden de handvatten van de beker vast en tilde het naar zich toe om de tekst op het opschrift te kunnen lezen.
“Dat is de Wisseljaarbeker van de Quiz van de Maand,” verklaarde de Grote Naamloze nog voordat George tot dezelfde conclusie was gekomen. “En ik heb graag dat je daar zuinig mee bent.”
De Naamloze had de woorden nog niet uitgesproken of George liet de beker al uit zijn handen glippen. Hij schrok van zijn eigen onhandigheid en probeerde nog te voorkomen dat het ding schade opliep. Hoewel hij wel wist te voorkomen dat hij het op de grond liet klappen, brak er tijdens het botsen tegen de sokkel toch een handvat af. Nu had hij het gedaan, dacht hij. Onbeholpen hield hij schuldbewust in zijn ene hand het afgebroken deel vast terwijl hij met zijn andere de beker op de sokkel wist te balanceren. Hij staarde naar het losse handvat en trachtte in zijn bevroren houding te beredeneren of hij deze situatie nog kon verhelpen. Het voelde voor hem alsof hij in een museum had ingebroken en ondanks alle voorzichtigheid het alarm toch was afgegaan, precies op het moment dat hij zijn hand op een kostbare diamant had gelegd. Tegen beter weten in hing hij tijdens het terugplaatsen het haakvormige afgebroken deel van het handvat aan de rand van de beker. De potsierlijkheid straalde er vanaf. Stilletjes stapte hij toen bij de sokkel weg alsof hij bijna een slapende hond had gewekt en hoopte maar dat zijn schepper nou juist dít niet had bemerkt.
“Het was niet de beker waar ik mij zorgen om maakte,” liet de Grote Naamloze het toen met een niet te missen diepe zucht klinken. George sloot zijn ogen toen hij tot de pijnlijke conclusie kwam dat zijn acties toch niet onopgemerkt waren gebleken. Hij hield pas op de plaats, terwijl hij zijn ogen stokstijf gesloten hield in afwachting van hetgeen er nu komen ging.
“Waar ik mij meer zorgen om maakte was dat ik er opnieuw een stuntel bij zou hebben,” sprak de Naamloze weer. “We hadden het er net nog over.”
“I-ik weet heer. Het s-spijt me,” antwoordde George Enverbrander die nog altijd niet durfde te kijken.
Er werd opnieuw gezucht, iets minder nadrukkelijk dit keer.
“Jij kan het ook niet helpen,” sprak de Naamloze. “Het komt door die vervloekte portretten. Ik kan moeilijk verlangen dat er eigenschappen worden weggelaten wanneer ik wil dat je zo op jouw modelpersoon moet lijken. Open je ogen maar weer.”
Verbaasd dat hij niet werd gestraft deed George wat er van hem gevraagd werd. Hij keek meteen weer naar de beker en geloofde toch even zijn ogen niet. De Wisseljaarbeker van de Quiz van de Maand stond weer perfect in het midden bovenop de sokkel, zonder enige zichtbare schade; het afgebroken handvat was terug op z’n plaats, alsof het nooit had losgelaten.
Met zijn mond wijd open en zijn armen gespreid draaide George zijn bovenlichaam naar de grote rugleuning en gaapte vol ontzag.
“Laten we hier niet te lang bij stilstaan,” klonk het weer vanuit die richting. “Deze futiliteiten kenmerken je, maar goddank heb je ook nog andere eigenschappen. En hoewel niet iedereen ze meteen als ‘goed’ zou omschrijven zijn het wel charmes die jou erg uniek maken. Die purperen pandjesjas staat je trouwens prima. Laten we jou daarom eens goed bekijken en kom hier eens even voor deze spiegel staan.”
Er was geen handgebaar voor nodig om de magiër George te duiden waar hij precies werd verwacht. Ook zonder aanwijzing was het duidelijk dat het maar om één spiegel kon gaan. Hij had hem al gezien toen hij nog maar net het kantoor was binnengelopen. Schuin naast de fauteuil met de hoge rugleuning hing er een spiegel aan de wand. George was al dichterbij gekomen en kon de neiging niet onderdrukken om stiekem toch nog een stapje dichter naar het raam te lopen, zodat hij kon zien hoe die Grote Naamloze er eigenlijk uitzag. Hij was er zo dichtbij, dan die verleiding werkelijk waar te groot voor hem was.
“De spiegel, George!” waarschuwde de Naamloze.
Opnieuw schrok hij zich wild van de indringende toon waarmee hij werd aangesproken.
“J-ja n-natuurlijk,” zei hij en deed snel een stapje terug.
Toen hij vervolgens in de spiegel keek zag hij zichzelf zoals hij al jaren gewend was om naar zichzelf te kijken. Het was geen beeld waar hij erg trots op was, maar hij was wel allang blij dat hij ondertussen van zijn primitieve outfit was verlost. De purperen pandjesjas die zijn schepper hem voor zijn rol met de glazen bol had gegeven, beviel hem al veel beter.
“Als marktkoopman zou je het best goed doen, vind je niet?” sprak de Naamloze weer, overduidelijk trots op zijn creatie. “Maar dan wel zo eentje van vroeger. Uit de tijd dat heksen nog op de brandstapel terecht kwamen en misdadigers nog volgens de oude methoden aan de strop werden gehangen. Ik doe altijd graag inspiratie op aan die tijd.”
George slikte bij deze woorden en streek onwillekeurig even langs zijn hals. Het was ongetwijfeld bewust geweest dat de Naamloze nu even een stilte liet vallen, al had George er geen besef van dat het als grap was bedoeld.
“Toen noemden ze dergelijke beroepsbeoefenaars ook wel een ‘marktschreeuwers’,” vervolgde hij. “Al kon je ze moeilijk vaklui noemen. Gemalen mummie, gepofte kikkerdril, een zalfje voor dit, een drankje voor dat, allerhande huismiddeltjes, ik zie je ze zo aan de man brengen.”
“Meent u dat nou echt?” vroeg George met een duidelijke vibratie in zijn stem. Het klonk hem namelijk niet erg aanlokkelijk om een dergelijke rol te moeten bekleden.
“Doe niet zo gek,” lachte de Naamloze nu hartelijk. “Nee natuurlijk niet, gek. Hoewel. Een barbier had natuurlijk ook gekund. Nu ik er zo over denk zou je ook makkelijk een typetje zoals Sweeney Todd kunnen spelen.”
“Sweeney wat?”
De Grote Naamloze speelde hardop wat met zijn gedachten. Hij had niet de intentie George teveel op zijn modelpersoon te laten lijken. Er moest iets zijn wat hem van zijn dubbelganger moest onderscheiden. In plaats van de vraag te beantwoorden toverde hij daarom ineens een vilten hoofddeksel te voorschijn. Via de weerspiegeling zag George plotseling een hoge hoed bovenop zijn kruin verschijnen, alsof deze er gewoon ineens was. Het bijpassende purperen geval daalde aldus vanuit het niets recht op zijn piekerige bos met haar neer.
“Hè nee,” sprak de Naamloze weer, deze samenstelling zonder om te kijken zo in zich opnemend. “Je bent nu net de Gekke Hoedenmaker uit Alice in Wonderland. Dat is niet origineel. Ik wilde ‘hem’ nou juist een beetje maskeren. Dan maar zonder die hoed.”
Het moment daarop verdween de hoed weer.
“Ja, zoals je nu bent is het weer beter. Het valt nog niet mee om je een onderscheidend uiterlijk te geven. Lach eens.”
George lachte. Het was een beetje gemaakt, maar daar ging het niet om. De Grote Naamloze wist dat George nu zijn eigen tanden kon zien. En zodra hij al bezig was zijn eigen tanden in de spiegel te bestuderen werd er in zijn gebit ineens een groot gat opgevuld met een gouden exemplaar. Opnieuw schrok hij ervan.
“Zo, dat geeft je al iets karakteristieks!” meende de Naamloze. “En dat alles nog zonder verdoving ook! Nu je haar nog even een beetje rommelig maken en het geheel van een gitzwarte kleurspoeling voorzien. Dat geeft het iets ruigs. Een bonte sjaal en een stel immitatieringen aan beide handen erbij en je bent het helemaal. George, vriend, je bent er uiterlijk in elk geval geknipt voor om iemand een oor aan te naaien. Mag ik je even aan je nieuwe zelf voorstellen? Hier is George Enverbrander, de magiër!”
“Huh? De magiër? Maar heer, met alle respect. Ik kan toch helemaal niet toveren,” protesteerde George en hij wilde zich in het protest juist naar zijn schepper omdraaien, maar bedacht zich juist op tijd.
“En wie zegt dat? Bovendien, de Wonderful Wizard of Oz kan dat ook niet, maar daarom staat hij wel als tovenaar bekend. Je moet een beetje meer vertrouwen hebben in jezelf George. Ik weet dat jij dit kunt.”
George keek hierop nog wat aandachtiger naar zichzelf in de spiegel en geloofde zowaar in wat zijn schepper zei.
“Of had je liever gewild dat ik toch een vrouw van je maakte? Een heks met puntschoenen in plaats van een magiër? Ik had nog wel een idee klaar liggen voor een ‘Charlene Latan’ wanneer je dat liever had gewild? Nu heb je de kans nog.”
Ditmaal zette de zogenaamde magiër George grote ogen open. De kans van je leven, om jezelf in een vrouw te laten omtoveren. Maar George sloeg het voorstel af. Zoals hij er nu uit zag was het al een hele verbetering op zijn vroegere rol en uiterlijk en daarbij, hij voelde zich wel enigszins in verlegenheid gebracht om teveel van zijn schepper te willen vragen. Voor wat hoort wat, is het meestal. Dus hij voelde de bui al hangen.
De Naamloze interpreteerde zijn woordeloze reactie en verbond er direct zijn conclusies al aan:
“Wel dan. Zoals je wilt. Dan is het nu showtime en kun je aan de bak. Kijk nu maar eens achter je.”
Nieuwsgierig wat het volgende zou zijn wat de Naamloze voor hem in petto had keerde George zich om, terwijl hij nog bezig was een vlinderdasje te schikken welke zijn schepper hem gedurende het proces onbenoemd geschonken had. Het moment dat hij nog in de spiegel naar het donkergroene strikje had gekeken, was er in het spiegelbeeld nog weinig verandering te bespeuren, maar zodra hij zich had omgedraaid was de ovaalvormige vergadertafel ineens verdwenen. Hiervoor in de plaats was er een hele serie bureau’s in schoolbankopstelling verschenen, van hetzelfde materiaal vervaardigd als de tafel die er eerder had gestaan. George, allang niet meer verbaasd met de schijnbaar eindeloze tovenaarskunsten van de Grote Naamloze begreep op slag wat hem te doen stond; op ieder bureau was er namelijk een manuscript te vinden, scenario’s van verhalen die nog vervolledigd moesten worden tot en met compleet uitgewerkte plots die toekomstig leesvoer opleverden voor de Tycoon Newspaper. Zonder daarin gestuurd te hoeven worden door zijn heer, stapte de magiër in het vertrek langs de verschillende werkplekken en bladerde hij door de diverse werken. Buiten zijn eigen aangeboren nieuwsgierigheid ging er een aantrekkingskracht van deze werken uit waar George maar weerstand tegen kon bieden.
“Het Navelpad Mysterie!” riep hij na enige tijd verheugd toen hij bij het betreffende werk was uitgekomen. De nieuwbakken magiër beschouwde het als een hele eer om tussen deze pennenvruchten te lopen in het domein dat hem bekend stond als de Duimzuigerij. Van vele werken kende hij het bestaan reeds langer. Des te meer opgewonden was hij toen hij zijn persoonlijke favorieten ertussen vond. “Ik wist dat ik het hiertussen moest kunnen vinden. Wat een dik boekwerk al zeg. Heeft u nog plannen om dit werk te voltooien?” vroeg George oprecht geïnteresseerd aan zijn schepper.
Van het tienjarenplan, waar de Naamloze al zoveel werk had gehad, verwachtte George dat de Grote Naamloze hier dadelijk een woordje klaar voor op de tong had liggen. Maar dat leek niet echt het geval. Zijn heer reageerde eerst met een vreemd soort kuchje, waardoor het leek alsof hij zich verslikte en antwoordde toen toch met:
“Dat valt nog te bezien. Kun je even doorlopen naar de volgende tafel, alsjeblieft?”
De onderklank van deze woorden hadden George eerder als geïrriteerd opgevat dan de trotst die hij van zijn geestelijk vader had verwacht. Omdat het hem aanscheen dat dit onderwerp gevoelig leek te liggen, liep hij gehoorzaam door naar de volgende werken. Zo passeerde hij een stapel papieren waar de titel nog niet van was bepaald, maar waar al wel Een bus vol moordwapens en Lekt ‘t een beetje op gekrabbeld was. Hij bladerde erdoor en kwam in het nog onvoltooide stuk tot enkele inzichten die enkel nog door ingewijden zoals hijzelf mochten worden bekeken. Op de achtergrond dribbelde de Grote Naamloze wat ongeduldig met zijn vingers op de stoelleuning toen George opmerkte:
“We gaan er zo te zien nog wat karakter bij krijgen, als ik dit zo lees. Die Karel, als hij toch eens wist wie er achter die Magere Hein schuil ging dan zou hij zijn onderzoeken toch wel ineens met geheel andere ogen bekijken. Arme vent. Zou hij dit avontuur wel overleven?”
Had George zijn schepper nu recht in het gezicht kunnen aankijken, dan zou hij nu vooral een brede grijns van oor tot oor kunnen zien. Hij was echter teveel geboeid door de teksten waar hij zonder gene doorheen mocht bladeren, om zich daar echt over te willen verwonderen. Hij wist dat zijn tijd hier in dit domein beperkt was en dat hij zoveel mogelijk informatie moest zien op te zuigen, opdat hij geruchten over de Tycoon Newspaper kon gaan verspreiden. Hiervoor mocht hij vervolgens naar eigen believen de goedgelovigheid van Rina Oddel gebruiken, zolang dit er maar voor zorgde dat zoveel mogelijk lezers geboeid zouden blijven om almaar hongeriger te worden te willen weten hoe bepaalde avonturen zich uiteindelijk zouden ontwikkelen. Wat George Enverbrander echter zelf helemaal niet in de gaten had, was dat hij niet degene was die de touwtjes van de verslaggevers in handen had met het nieuws dat hij moest verspreiden, maar dat de magiër zelf juist als marionet werd ingezet voor een veel hoger doel waar hij onmogelijk met zijn verstand bij had gekund.
Als klap op de vuurpijl was het laatste werk waar George met zijn handen doorheen mocht glijden de Gekalibreerde gedrochten, het dikste en meest volledige boekwerk tot noch toe. Het kostte hem de grootste moeite zijn nieuwsgierigheid te bedwingen. Welke ontwikkelingen zou hij daar toch in aantreffen? Gespannen stapte hij op het laatste bureau af dat hij in de Duimzuigerij nog niet van een bezoekje had voorzien. Het werk dat hij daarop vond was meteen ook het enige dat reeds van een omslag was voorzien, de eerste stap naar de kaft die het uiteindelijk zou krijgen. Zijn hart bonkte in zijn borstkas en de adrenaline stroomde door zijn aderen terwijl George Enverbrander zijn handen gretig door de hoofdstukken liet glijden. Diverse bekende werken flitsten aan zijn ogen voorbij. Veel van deze verhalen had hij eerder al tot zich genomen, al kon hij zich niet meer herinneren wanneer hij deze kennis eigenlijk had opgedaan. Hij kon zich namelijk niet heugen dat hij eerder het genoegen had gehad deze bijzondere vertellingen tot zich te hebben genomen. Dit laat zich echter verklaren doordat de Grote Naamloze de verhalen die deze geschriften bevatten simpelweg door hem in het geheugen van de magiër waren ingeprent. Noodzakelijke herinneringen die George zijn bestaansrecht gaven. Kennis die hij hier niet per se nieuw kwam opdoen, maar met dit bezoek aan de Duimzuigerij wel in hem werden wakker geschud alsof hij in een soort van hypnose verkeerde. Waar een normaal mens uren voor nodig had, nam George hier in een oogwenk tot zich. Zonder dat hij het zelf door had bleek hij dus toch over meer magische krachten te beschikken dan eerder werd verondersteld. Al deze verhalen las hij namelijk niet echt, maar scande ze eerder. Ieder monster, iedere achtergrond, elke plotwending, stuk voor stuk nam hij alles nog eens tot zich. Alsof hij dit alles nooit geweten had en nu voor de eerste keer las. Hij miste geen detail.
Had hij dat ook bij de eerdere werken zo nauwkeurig gedaan, dan had George nu wel moeten beseffen dat er een spelletje met hem gespeeld werd. Dat er iets was, wat echt niet klopte. Maar zijn interesse was selectief. En daarmee hield hij zij aandacht vast op de zaken die hem belangrijk leken.
“Oh nee!” slaakte George op enig moment uit, toen hij na een kriskras methode had besloten nu ook het plot van hoofdstuk één alvast te doorlopen. Vol vermaak en verbijstering had hij inmiddels bijna alle monsterverhalen gelezen, tot zijn ogen op de eerste regels van het nog onvoltooide eerste hoofdstuk vielen. “Niet hij!” De ontzetting was groot, toen George de opzet aan het lezen was van wat de Grote Naamloze als begin van de Gekalibreerde gedrochten had bedoeld, en daarmee het allereerste begin vormde van de Tycoon Newspaper. Dit verhaal ging over Achmed Liën, de verslaggever waarover toch al zoveel geschreven was, maar tegelijk zo weinig duidelijk was over hoe hij eigenlijk bij de redactie terecht was gekomen en wat zijn achtergronden waren. Veel werd duidelijk toen George las hoe hij met de eerste monsterverhalen in aanraking kwam. Maar nog meer beangstigde het hem, zodra hij doorkreeg wie de tegenspeler van Achmed zou gaan worden. “Nee, dit kan echt niet waar zijn. Oh heer, die ongelukkige Achmed. De arme ziel weet niet wat hem overkomt. Zou hij dan toch degene zijn die u bedoelde met het karakter waar wij dit jaar afscheid van zullen nemen?”
“Tut, tut,” suste de Naamloze, na al enige tijd geen woord te hebben gesproken. “Zo erg is het allemaal niet. Jullie hebben allemaal een doel van mij gekregen, een grote rol die met eerbied en respect moet worden gedragen. Je zult mettertijd zien dat niets is wat het lijkt en je vriend de vijand zal blijken te zijn, maar ook heel goed het omgekeerde het geval kan wezen. Zit er niet over in. Je tijd zit er nu op George. De Duimzuigerij behoort nu weer toe tot de wereld van de verbeelding.”
En zodra de Grote Naamloze dit zei verdwenen de bureautafels weer net zo plotseling als ze waren verschenen en was de grote ovalen vergadertafel er weer voor in de plaats gekomen.
“Je moet nu gaan George. Verspreid het nieuws. Maar doe het vooral subtiel.”
“Jawel heer,” antwoordde de magiër, nog enigszins ontdaan van de voorgaande inzichten die hij had opgedaan. “Ik ben u ook dankbaar dat ik weer deel uitmaak van deze bijzondere fantasiewereld en dat ik niet vergeten ben.”
De Grote Naamloze wist direct waar George Enverbrander op doelde.
“Ik ben ook blij dat je terug bent vriend. Ik heb nooit de intentie gehad om iemand zoals jij uit dit rijk uit te willen wissen. Je hebt immers eigenschappen waar ik mezelf erg in herken en waarvan ik wens dat de lezers daar nu ook maar eens kennis mee moeten maken. Ten slotte ben jij de spirituele man die mensen in jou liet geloven alsof de verhalen die je ze vertelde werkelijk gebeurd waren. Met jouw nieuwe functie als zogenaamde tovenaar leggen wel nu wel wat meer de nadruk op het duistere aspect van deze krachten, maar je zult zien dat dit alles met de juiste bedoelingen wordt gedaan.”
“Daar vertrouw ik op,” antwoordde George, ditmaal stelliger dan daarvoor.
“Je bent van ver gekomen vriend. En ik neem aan dat je in elk geval wel blij bent dat je nu eindelijk van dat irritante neusbotje bent verlost?”
“Oh zeker, Grote Naamloze. Dat is een hele opluchting.”
“Dat is heel mooi George,” decideerde de man die al die tijd vanuit de stoel tegen hem had gesproken zonder zijn gezicht te laten zien. “Of kan ik beter zeggen, stamhoofd Pauklos?”
De eerder nog onbekende bezoeker verliet nu de Duimzuigerij weer via dezelfde deur waarlangs hij eerder het grote kantoor was binnengewandeld. En terwijl hij de deur zich nog niet koud achter hem had gesloten en de lift met hem erin uit gehoorsafstand verdween, draaide de Grote Naamloze zijn stoel naar de grote vergadertafel terug en opende er rechts van hem een deur.
“Bravo! Bravo!” sprak een schelle vrouwenstem uitbundig. De vrouw, die al die tijd achter een onopvallend wandpaneel in een klein kamertje erachter verborgen had gezeten, had het hele gesprek met George Enverbrander voortdurend kunnen volgen en kwam nu luid applaudisserend uit haar comfortabele schuilplaats tevoorschijn. De wijze waarop deze hyperslanke brunette uit de nis naar voren stapte ging gepaard met een zekere statigheid. Sierlijk liep ze het grote kantoor binnen en liet zich zelfbewust door de man in de stoel van top tot teen in zich opnemen zonder zich daar vulgair bij te voelen.
“Kwam dat even ongelegen, dat die zogenaamde magiër precies nu een afspraak moest hebben met die fantast van een schepper van hem,” bromde de man in de stoel.
“Tsk! Trek het je niet aan,” reageerde de elegante vrouw hooghartig. “Je hebt hem prima om de tuin geleid. Je hebt hem precies datgene gegeven waar dat wicht van een Stefanie hem met zijn geestelijk vader voor had ingepland. En hij is vertrokken zonder ook maar enig benul te hebben dat hij die die Grote Naamloze van hem niet eens ontmoet heeft.”
De man in de stoel grijnsde tevreden.
“Tja. Ik moet zeggen het geeft toch best een fijn gevoel om zo oppermachtig te zijn en alles maar te kunnen creëren wat je hartje belieft.”
“Alsof jij er één hebt, wilde je zeggen?” sneerde de vrouw, die ondertussen op verleidelijke wijze met haar sierlijke taille op het mahonie houten bureau neerstreek. De man kon de behoefte nauwelijks onderdrukken om haar rondingen vanuit zijn ooghoeken in zich op te nemen en speelde tegelijkertijd met een voorwerp dat hij gedurende het gesprek met George al die tijd in zijn handen had gehad. De man draaide de veer die volledig van koper was gesmeed een paar keer rond tussen zijn vingertoppen. Gebiologeerd bestudeerde hij het magische relikwie, zich verwonderend over de bovennatuurlijke krachten die het bezat en waar hij nu eindelijk dankzij zijn partner de hand op had weten te leggen.
“Ik kneep hem wel even, toen die George de manuscripten van onze geestelijk vader in zich op moest nemen. De kans dat hij daarbij lucht zou krijgen van wie Charlene Latan zou zijn was natuurlijk aanzienlijk.”
“Sufferd. Dat heb je toch echt helemaal aan jezelf te danken. Jij begon er immers over om George nog in een vrouwmens te willen omtoveren. Dat stond helemaal niet in het script dat de schrijver voor ogen had. Kon je echt niets beters verzinnen dan mijn naam naar voren te schuiven? Die nutteloze magiër weet nu in elk geval vast hoe ik heet! Slimmerik.”
De fantastische partij billen maakten zich weer los van het bureaublad waarop de man in de stoel schuldbewust naar haar op keek. Haar gezicht stond nu vuil, maar tegelijkertijd wist hij dat dit gevaarlijke spel haar enorm amuseerde.
“‘Fantasiewerelden bestaan bij de gratie dat we ze kunnen verzinnen’, stond er nog tussen de aantekeningen van onze gevangene,” stelde de man. “Het had vast in zijn bedoeling gelegen om George ook deze zinsnede mee te geven en hem er zijn interpretaties op los te laten.”
“Dan heb je er in ieder geval verstandig aan gedaan hem die zin niet mee te geven,” meende de vrouw die nu Charlene Latan bleek te zijn. “Het is beter dat we hem niet wijzer maken dan nodig is. Alleen wij weten nu dat er een mogelijkheid is om tussen fantasiewereld en realiteit te reizen.”
“Zo is het maar net,” sprak de man in de stoel weer. “Zeg eens, hoe vond je eigenlijk dat ik het deed, zo zonder mijn opvallende accent?”
Charlene Latan trok een zuur gezicht bij deze opmerking. En dat deed ze, omdat de man in de stoel daar zelf helemaal geen moeite voor had hoeven doen. Hij was namelijk van de heks afhankelijk geweest om hem zijn duitse tongval te doen maskeren.
“Hier, simpele ziel,” bitste Charlene. “Krijg je die gespleten tong weer van me terug.”
En terwijl ze dat zei maakte ze een handgebaar in zijn richting waardoor er een groene straal met magie zijn richting op kwam. Een sliert van mistachtige groene stof kroop razendsnel zijn keel binnen en trof hem in zijn stembanden. De man gorgelde even en schraapte daarop zijn keel. En alsof het niet alleen zijn stem aanging, leek het tevens alsof er een duivelse glinstering in zijn galzwarte kraalogen terugkeerde.
“Welkom terug graaf Schaurig.”
Zoeken
Kalender
M | T | W | T | F | S | S |
---|---|---|---|---|---|---|
1 | 2 | 3 | ||||
4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 |
18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 |
25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 |