By tinusicket | September 29, 2016 - 10:37 am - Posted in Duimzuigerij, Nederlands, Retourtje naar hier en terug

Zoals vertrouwd kan ik weer staan in trein! Oh, ik heb dat zo gemist. Terwijl het me nog maar net lukt om houvast te vinden aan een stang, mag ik met het reukorgaan de okseldampen van mijn medepassagier stevig inademen. Een vrouw naast me gaapt me aan met een poffertjesporum en toont mij haar huig terwijl ik de resten ontbijtkoek in haar holle kies ontdek. Direct naast mij leunt een lekkere partij billen tegen mijn dijbeen en drukken de onderdelen van een vouwfiets tegen mijn schenen. Wie die ruft heeft gelaten zoals alleen Kornelis Oflook deze normaal kan produceren weet zogenaamd niemand. Zuurstof is ver te zoeken, maar het is wel gezellig.
Morgen weer?

Voor dit verhaal heb ik de inspiratie opgedaan in Rome, de hoofdstad van Italië, tijdens een avontuurlijke en tevens memorabele vakantie met mijn vrouw en twee van onze dochters. ‘Memorabel’ kun je na het lezen van onderstaande belevenis eigenlijk wel dubbel opvatten. Ik zal deze ervaring in elk geval niet snel vergeten.
Na Joaquima’s grote rol in ‘Raining chestnuts’ is er ditmaal een hoofdrol weggelegd voor onze jongste telg Phínique. Toen wij voor het eerst in Rome waren was zij amper 3 maanden oud. Je kunt je dus wel voorstellen dat zo’n grote reis ook voor zo’n kleintje best spannend is. Behalve de verzonnen naam van een zekere verkoper is alles wat hieronder staat beschreven tot op de letter waar gebeurd. Van de Italiaanse achtergronden tot en met een heuse miscommunicatie door een typisch taalbarrière.
Bijt je vast in een avontuur vol kleine en – zoals je dat van Tinus wel gewend bent – stuntelige ongemakken.

Dat je Rome niet in één dag kunt zien, was ook voor ons een bekend gegeven. Met de enkele week die de herfstvakantie telt én onze wens om in dat tijdsbestek toch zoveel mogelijk indrukken van Italië te kunnen te kunnen opsnuiven, kon het niet anders of we moesten keuzes maken. Zeker wanneer je kleine kinderen bij je hebt en van alle kanten wordt gewaarschuwd dat deze hoofdstad van ‘de laars’ wellicht de minst geschikte stad is om met kleintjes te bezoeken. Kinderen hebben geen boodschap aan kunstobjecten en uitgebreide stadswandelingen door de historie. Wel hebben ze geregeld een schone broek nodig of zijn ze hongerig of dorstig net wanneer je mijlenver van alle eetgelegenheden bent en juist met de grootste moeite de kinderwagen over de tweeduizend jaar oude kinderkopjes van de binnenstad voor je uit hebt geduwd. Toch hebben we ons kostelijk vermaakt en hebben wij er zelf nogal een geluk mee dat onze kids over het algemeen erg makkelijk zijn.
Ambities om behalve Vaticaanstad, Villa Borghese, de Spaanse Trappen en de Trevifontein ook het Monument van Victor Emanuel II, het Colosseum en het Forum Romanum te willen zien, hadden we in onze vakantieplanning wel al helemaal uitgemeten en voorbereid, maar we waren realistisch genoeg om erop voorbereid te zijn, dat je eenmaal in deze grote stad moet accepteren dat sommige bezienswaardigheden echt te veel lopen (lees: kuieren) en dus voor een andere keer zullen zijn. Laat staan dat je de rust en tijd vindt om deze toeristische trekpleisters, daar waar van toepassing, ook echt kunt binnen treden. Let wel: we hadden maar één dag. Uiteindelijk bleek dan natuurlijk ook wel dat we moesten gaan schrappen; het Pantheon en Villa Borghese zijn we zelfs niet eens aan begonnen. Daar hebben we slechts naar kunnen lonken. Wel hebben we wat op het plein van Vaticaanstad rondgelopen, memorabele fotomomenten gepakt in het Centro Storico, ons met vele andere toeristen over de Fontana della Barcaccia gebogen op piazza di Spagna en onze gedachten naar een lang grijs verleden laten afdwalen toen we uitkeken over het Forum. Sowieso moesten we al accepteren dat zowel de Spaanse Trappen als de Trevifontein in de steigers stonden juist toen wij in Rome waren, maar die pech hadden we anders ook gehad.
Juist, van de negen(!) Italiaanse steden die wij in zeven(!) dagen tijd met de auto bezochten, werd Rome er zeker één die we nog eens over zouden doen. En dan in alle rust, zonder kinderen of in elk geval wanneer de kinderen al iets ouder zijn.
Gelukkig hadden wij ons er al helemaal op ingesteld dat deze vakantie vooral een eerste kennismaking met Italië zou worden. We wilden van zoveel mogelijk attracties een beetje proeven, in plaats van alle indrukken tot de fijnste Italiaanse specerijen in onze poriën op te snuiven en dan ontdekken dat we na een week nog amper een idee hadden van wat dit geweldige land allemaal wel niet bieden heeft. Daarbij, fantastische schilderwerken en andere iconische kunsten bekijken, wel, dat kunnen we ook nog doen wanneer we zelf zowat een museum zijn, toch?
Deze aanpak leverde onvermijdelijk ook op dat je op enig moment noodzakelijke rustmomenten inbouwt en het oorspronkelijke plan zoals je dat eerst had voorgenomen even laat voor wat het is. Dit bracht ons ongeveer op het midden van een heerlijke nazomerse herfstdag op de Via del Lavatore, een pittoresk straatje dat piazza Barberini verbindt met de Trevifontein en waar lokale ondernemers gretig profiteren van de toeristen die zich hier te voet door de stad verplaatsen. Zoals wijzelf dus. Je vindt er een kaaswinkel, een wijnbar met een Toscaanse keuken, even onmisbaar als elders; een pizzeria, een Bed en Breakfast en een paar prima hotels, maar ook een winkel gespecialiseerd in lederwaren en een zaakje met allerhande handgemaakte houten speeltjes. Een lekker gevarieerd straatje dus, zodat je temidden van al de toerisme nog altijd dat heerlijke het zichzelf tegensprekende dorpse gevoel in de grote binnenstad ervaart.
Zodoende slenterden wij verwachtingsvol naar de Trevifontein, nog onbekend met het gegeven dat deze was drooggelegd en voorlopig nog wel in de steigers stond. Jenny had aan één hand onze Joaquima in peuterleeftijd bij zich, terwijl ik onze kleine Phínique van net een paar maanden oud voor mij in de kinderwagen had liggen. We waren er net in geslaagd de ijssalon Gelateria Valentino te passeren zonder dat Quima de breed uitgestalde lekkernijen in de smiezen kreeg, toen Jenny haar oog op het zaakje met de handgemaakte houten speelgoed liet vallen.
“Ow schat,” sprak Jenny terwijl ze daarbij haar ‘Hello Kitty’-stemmetje opzette, “ik ben even met Quima hier naar binnen hoor.” Opgewekt trok ze Joaquima met zich mee en zonder überhaupt ook maar ruimte voor tegenspraak te bieden, verdwenen ze tussen de menigte. Met een quasi-onschuldige blik wuifde ze me nog net dat we elkaar dadelijk wel weer zouden zien.
En zodoende bleef ik alleen op het eeuwenoude plaveisel, met Phínique voor mij in de kinderwagen.
Ik keek voor mij uit en kon in gedachte het water van de fontein al horen klateren, maar besefte op datzelfde moment dat mij geen andere keuze geboden was dan hier de pas in te houden en mezelf met onze jongste telg maar even te vermaken. Eveneens het zaakje met haar binnen draven was namelijk uitgesloten; de doorgang was te nauw en er stonden te veel spullen die ik met de wagen zo kapot zou rijden. Daarom liet ik mijn blik langs de kap van de kinderwagen glijden en controleerde ik of onze ‘Fifi’ nog wel tevreden op haar plekje zat om mij vervolgens te bedenken hoe wij onze tijd hier nu zouden vullen.
Terstond begon Phínique wat kreunende geluidjes te maken.
‘Miepen’ noemden we dat. Fijn. Het arme ding kon er natuurlijk ook niets aan doen, maar erg handig getimed was deze onderbreking niet. Toch moest ze even tevreden gehouden worden, zodat ik daar wat op probeerde te verzinnen. Door een open venster dat was behangen met houten sculpturen en trekpoppetjes kon ik Jenny inmiddels gepassioneerd zien praten met één van de ambachtslieden waar ze kennelijk recht op af was gelopen. Ze had weer eens iets in haar hoofd. En haar kennende kon ik haar dan beter laten gaan. Doorgaans kwamen daar alleen maar leuke verrassingen uit. Haar er vanuit mijn positie uit proberen te praten was net zoiets als tijdens een wagenrace vanaf de tribune in een ouderwets Romeins circus een goed gesprek te willen voeren met de wagenmenner terwijl deze zich op de renbaan begeeft.
Ik observeerde haar, maar ze had geen aandacht meer voor mij omdat ze opgenomen was in haar gesprek met de oude man die met een hout en gereedschappen in zijn handen stond. Hun geluiden verstomde in het beetje rumoer, dat dit bezige straatje haar levendigheid gaf. Dus ik kon haar wel zien gebaren, maar bereiken deden haar woorden mij niet. Naast mijn vrouw, nog net zichtbaar tussen alle tierelantijnen die in het brede venster tentoon stonden gesteld, stond Joaquima, enkele passen van haar verwijderd, gebiologeerd de producten van deze ambacht in zich op te nemen. Ieder stuk was een kunstwerk op zich, allemaal speelgoed, en tot in de kleinste hoekjes van de zaak gesorteerd op verschillende staten van hun voltooiing. Sommigen waren nog half bedolven onder het zaagsel, maar allen waren zij beslist tot in de fijnste details uitgewerkt.
Met dat plaatje op mijn netvlies liep ik bij het venster weg en duwde ik de kinderwagen berustend voor mij uit. Rechtdoor blijven lopen zou betekenen dat ik m’n dochter en de andere helft van mijn trouwboekje uit het oog zou kunnen verliezen, zodat ik besloot om juist maar wat in de buurt te blijven. De Via del Lavatore was iets breder op dit punt, hier vlak voor de speelgoedwinkel. Dus dat bracht mij op het idee om hier wat met de wagen heen en weer te lopen, helemaal nu de geluidjes die onze kleine Phínique voortbracht klagelijker begonnen te klinken. De verbreding had iets weg van een soort pleintje en mat een meter of tien in de lengte tegenover een straatbreedte van ongeveer een meter of vier. Ruim zat om een beetje met de wandelwagen te wiegen zou je denken. Maar op die gedachte kwam ik gauw terug. Voor ik er erg in had werd ik om de haverklap voor de voeten gelopen door toeristen, leveranciers met zwaar beladen steekwagens, zakenlui en ongetwijfeld ook de inwoners van Rome zelf. Om nog maar te zwijgen over het ongemak dat bepaalde oneffenheden in de straatstenen veroorzaakten wanneer je daar met de kinderwagen net verkeerd tegenaan liep. Op m’n onderrug voelde ik het zweet ondertussen al parelen, dus dat leken mij voldoende signalen om toch maar naar een andere plek uit te wijken, dan mij hier midden op straat onrustig te staan vergapen aan de marmeren straatbordjes. En alsof ze dacht dat papa net dat beetje extra motivatie nodig had, zette Phínique het toen ook nog op een huilen.
Het arme schatje. Ik maakte eruit op dat zij het op en neer lopen op deze straatverbreding blijkbaar ook niet zo prettig vond.
Nou, papa had ondertussen wel door hoor dat jij hier wat uit je hum bent, we zoeken wel even een rustiger plekje, sprak ik tegen mezelf.
Gezien de tijd die er was verstreken sinds haar laatste voeding was het ook denkelijk dat onze kleine ‘Fifi’ misschien wel gewoon toe was aan haar volgende voeding.
Op dat moment viel mijn oog op het pand recht tegenover het winkeltje met houtsnijwerken, waar we nog altijd voor op de straatverbreding liepen. Door enkele specifieke artikelen in het bijzonder werd toen mijn aandacht getrokken; boven elkaar stonden, in vitrine-opstelling, enkele koffiepercolators uitgestald. De Moka express, de welbekende achthoekig uitvinding uit 1933 van Alfonso Bialetti, stond er geëtaleerd in ongeveer alle kleuren van de regenboog. In ieder Italiaans huishouden tref je dit uit kunststof vervaardigde apparaatje of de originele aluminium variant tegenwoordig wel aan. En dankzij de opkomst van de kookwinkels zie je deze 1,5 bar espressomachine ook steeds vaker in andere landen opduiken.
Sinds onlangs heb ikzelf ook een exemplaar thuis en dan krijg je dat dit soort snuisterijen je vanzelf sneller opvallen. Uiteraard verkocht deze winkel veel meer kookwinkelartikelen dan de Moka express en dat is nu net waar ik vandaag mijn eerste vergissing beging. Ik zag de kookwinkel namelijk meteen voor een cafeetje aan, eentje die kennelijk ook huishoudelijke producten voor in en om de keuken verkocht, maar niettemin vooral een toevluchtsoord om even een kopje koffie te bestellen en Phínique van haar ongemakjes te ontdoen. Aan de naam van de winkel had ik het verschil ook niet echt kunnen afleiden; boven de entree pronkte aan de gevel de tekst ‘Dimensioni di casualità’. Had mijn Italiaans toen al op het niveau geweest als wat het nu is, dan had de naam van de winkel mijn veronderstelde beeld alleen maar versterkt. Maar de verwachtingen over wat ik binnen zou aantreffen kwam ik gauw van terug, toen we eenmaal binnen stonden en ik het interieur in mij opnam.
“Non può essere una coincidenza o fatumi,” klonk het ineens links van ons, “Sicuramente sei un turista? Stai sprecando il mio tempo o non che si compra davvero qualcosa? I prezzi di noleggio sono qui addominali, hai capito?”
Terwijl ik nog bezig was de kinderwagen te stabiliseren op de schuins aflopende vloer van de entree, keek ik verrast opzij. Vanachter een toonbank in de hoek, vlak bij de ingang, was een grof uitziende Italiaan van zijn stoel opgestaan en had zijn woorden aan ons gericht. Nog wat verdwaasd gaapte ik de man glazig aan. Onbewust verstevigde ik mijn grip op de kinderwagen.
“Excuse me? Sorry, I didn’t quite understand,” antwoordde ik de man uit impuls, maar vooral omdat ik geen woord begreep van wat hij had gezegd.
Phínique lag ondertussen geduldig in de wagen en gaf op dat ogenblik even geen kik. Zij keek ongetwijfeld even geschokt naar haar omgeving, waarvan het gewijzigde uitzicht voor haar een hele overgang moest zijn. En al helemaal toen een oudere vrouw, zeer goed mogelijk ook van Italiaanse komaf, geïnteresseerd over de wagen boog en mijn dochter met een innemende glimlach groette. Hoewel ik vanaf mijn positie Phínique’s gezicht niet kon zien, kon ik mij al wel indenken hoe ze deze vrouw betoverde met die met lange wimpers omlijste grote kijkers van haar.
“Scusi. That forgetfullness of me,” ging de man achter de toonbank in gebroken Engels knorrig verder, “are you to buy something here, or what do you, hm?”
Nou, dat klonk ook niet echt erg klantvriendelijk, bedacht ik mij toen. Maar ik vertrouwde er toen nog op dat de beste man het vast niet zo meende en zocht al even naar mijn portemonnaie, terwijl ik vriendelijk naar hem bleef lachen.
“Vaia compra qualcosa, o andare giù, che cosa?” sprak hij weer in het Italiaans. In het Engels probeerde hij zijn bedoelingen kracht bij te zetten: “Anything you buy?”
Oeh, dat klonk ondertussen al iets ongeduldiger. Dit had ik mij voor het binnentreden wel anders voorgesteld. Maar de manier waarop de beste man zich uitte, temperde ook meteen weer toen hij mijn portemonnaie zag. Een gretige blik maakte plaats voor zijn norse manier van kijken. Zo snel wist ik niet wat ik precies van hem moest denken.
“Is it possible to buy a coffee here?” vroeg ik hem daarom weifelend, zodra ik mijn knip had gevonden. Terwijl ik tegen hem sprak keek ik om mij heen, zoekend naar tafeltjes en vervolgens naar een bord achter de verkoper waar ik hoopte op een assortiment aan koffierecepten. Dat was meteen ook het moment dat ik mijn vergissing inzag en langzaam begon door te krijgen dat we kennelijk helemaal niet in een rustig cafeetje stonden, waar ik Phínique even de verdiende aandacht kon geven, maar dat we in een bedrijvig kookwinkeltje waren terechtgekomen waar met veel ellebogen naar koopjes werd gezocht. Wanneer ik mij later wat meer had verdiept in dit bedrijfje in culinaire artikelen, dan zou ik uit recensies gauw te weten komen dat veel winkelend publiek bij Dimensioni di casualità uiteindelijk juist afdroop door de veel te hoge prijzen waar de gierige eigenaar zijn producten mee had uitgestald.
Het duurde niet lang voordat de verkoper op mijn vraag reageerde en op de manier zoals hij dat deed klonk hij mij ietwat gebelgd.
“Cosa vuoi?! Andesso tu volete caffè? Che cosa? Quale machina o produtti? Ti sembro una macchina da caffè me stesso? Whatte you think I ame? A coffeemachine?”
Kennelijk had hij dat wel verstaan.
Uit de ogen en de paar Engelse woorden van de man leidde ik af dat hij inmiddels wat verhit en geïrriteerd was. Wat een barbaarse manier om op je klanten te reageren zeg, bedacht ik mij toen. Dat had hij best wat vriendelijker kunnen uitdrukken. Of had ik nu juist iets gezegd wat ongepast of misschien zelfs onbeschoft was? Nee, ik had volgens mij alleen om een vochtige versnapering gevraagd. Een vergissing is toch menselijk?
“Il mio tempo è denaro… Time isse money. Solo per guardare la mia roba indossa.”
“Sorry, sorry,” probeerde ik, “this must be a misunderstanding. I just wanted to buy coffee or at least find a place to sit so I can check my daughters daiper and feed her.”
Nu had ik het blijkbaar te bont gemaakt.
“Mamma mia!” reageerde de verkoper meteen en hief gefrustreerd een hand omhoog, zoals je alleen Italianen dat ziet doen. Het was alsof hij hulp zocht van hogere machten.
“Whatte do I looke? You wante whatte? Cerchi un albergo? Thisse no hotel. Tutti gli stranieri sono impazziti. All you foreigners arre crazy. Maia mai.”
Nu waren we in een Babylonische spraakverwarring verwikkeld. Ik begreep maar half wat de man mij vertelde en hij begreep ook niet wat ik echt wilde. Het Italiaans dat hij heetgebakerd voortbracht had voor mij voor hetzelfde geld een Warwinkelse variant van zijn moedertaal kunnen zijn. Niet dat het voor mij veel verschil zou maken. Of hij algemeen beschaafd Italiaans sprak of er juist een plaatselijk dialect op na hield, het verschil zou ik toen toch niet hebben opgemerkt.
“Well, I… erm….”
Ik probeerde nog wat, maar had al door dat onze pogingen om een serieuze conversatie voort te zetten gedoemd waren te mislukken, zodat ik mij al voornam om het gesprek af te breken en met de kinderwagen rechtsomkeert maakte. Maar toen gebeurde er iets wonderlijks. Het moment dat ik de wagen op de achterwielen 180 graden richting de entree draaide, verdween het chagrijn op het gezicht van de verkoper ineens als sneeuw voor de zon, alsof de veronderstelde verschillen zich niet eens hadden voorgedaan en iets alle voorgaande negatieve energie met één klap had geneutraliseerd.
Met aandachtig observerende oogjes keek Phínique verwonderd in het rond en volgde daarbij hoe het toneel om haar heen veranderde, totdat ze in die beweging recht tegenover de eigenaar van deze winkel kwam te zitten. Met open gevallen mondje staarde ze enorme man aan, die voor haar, voor hetzelfde geld, een boosaardige reus uit een sprookje had kunnen wezen. Wat er tussen haar papa en de verkoper was voorgevallen was geheel aan haar voorbij gegaan. En zelfs al had ze de woordenwisseling zojuist aanschouwd, dan nog had ze waarschijnlijk evenzo gereageerd als ze nu had gedaan. Schattig als ze was, gaapte ze de kolos voor haar met gespannen lijfje aan.
“Maio mai! Guarda quel bambino!” barstte de verkoper opgewekt in hoog spreektempo uit, “questo giorno in realtà ancora potrebbe portare qualcosa di buono! Quegli occhi! Che bellezza! Ho bisogno di vedere questo da vicino!”
Eenieder die in het directe bereik van de verkoper stond veerde verschrikt op, incluis mijzelf en uiteraard ook mijn gespannen dochtertje. Extatisch kwam hij vanaf zijn plek nabij de entree naar ons toe en boog zich zonder aarzeling over onze kinderwagen.
“Che tesoro sei tu. Sei qui da sola sulla strada con tuo padre? E tu vieni a Umberto Renti di saluto? Oh, il mio cuore! Mi sono innamorato!”
Terstond moest Phínique huilen. Tegenover deze grote boze man gedraaid worden, had ze al als erg spannend ervaren, maar het dichterbij komen en even sentimenteel een hart op haar uitgestort krijgen, was voor ons tere meisje echt even teveel. Panisch van angst schroefde ze daarom haar volumeknop nog wat omhoog en bracht Phínique een hartverscheurend keelgeluid voort waarop zelfs verkoper Umberto Renti perplex van naar achteren stoof.
“Are you out of your mind?” reageerde ik dadelijk hard naar deze man. Ik was zo dicht op hem gaan staan dat mijn speekselspetters hem haast om de oren vlogen. “Can’t you see you’re scaring the hell out of her?”
Ik trok de kinderwagen al dichter naar mij toe en stapte reeds door de entree. Wat had deze bullebak ineens in zijn hoofd gehaald? Zich zomaar ineens over mijn kleine meisje buigen en haar bang maken? Hij had het vast goed bedoeld, maar voor zo’n klein hummeltje was dit haast een traumatische ervaring. Haastig verliet ik de keukenwinkel en wilde nog iets tegen de verkoper zeggen om hem nog extra duidelijk te maken dat ik hem een stomkop vond, maar de woorden die ik had willen spreken schoten me even niet te binnen. In plaats daarvan maakte ik met mijn hand nog wel een gebaar naar mijn voorhoofd om te duiden dat er een gaatje bij hem los zat.

Met een wat verhit gevoel liep ik door, maar probeerde mijzelf er tegelijkertijd van te overtuigen dat ik het vakantiegevoel niet moest laten verpesten door een heethoofd als die Umberto Renti. Al gauw verviel ik weer in de behoefte om de straat op en neer te lopen, maar bedacht mij toen dat het misschien juist wel beter was om te controleren of Jenny en Joaquima misschien niet al klaar met hun projectje waren. In de kinderwagen lag Phínique door haar ongemakjes en het voorval van zojuist opnieuw te huilen, maar ze klonk al wel een heel stuk minder luid als zojuist toen de verkoper haar had laten schrikken. We draaiden in de richting van het zaakje met handgemaakte speelgoed en in het voorbij wandelen van het venster gluurde ik naar binnen om te zien of ik mijn meisjes kon ontdekken.
Geen Jenny. Geen Joaquima.
Daarom liepen we door naar een van de twee openingen die toegang boden tot het zaakje. Ik wilde toch eens kijken of ik op een of andere manier met de kinderwagen een veilige weg naar binnen kon vinden, maar slaagde daar andermaal niet in. Schade toebrengen aan het prachtige handwerk wilde ik echt niet op mijn geweten hebben. De kinderwagen was simpelweg te breed. Gelukkig ontdekte ik in dit onderzoeken wel waar Jenny en Joaquima waren. Ze stonden in het verlengde van waar ik naar binnen keek. Het zaakje bestond uit een bescheiden L-vormige ruimte, en ik vond ze bij de kassa aan het lange stuk. Het zag er uit alsof ze nog niet helemaal klaar waren en dat ze ook nog naar andere artikelen keken. Om mij ervan te vergewissen hoeveel tijd me nog geboden was liep ik daarom via de andere openingen op mijn dames toe. Ik keerde de kinderwagen van mij af naar de straatzijde en stond zelf half in het zaakje terwijl ik contact zocht met mijn vrouw.
“Schat, hoe lang zijn jullie hier nog bezig denk je?”
“Oh, niet zo heel lang meer. Geef mij nog vijf of tien minuten,” antwoordde ze, “kijk eens. Voor Jared, Quima en Fifi.”
Trots wees ze naar een tafeltje waar een jonge mevrouw bezig was met de voltooiing van waar Jenny haar oog op had laten vallen. Het waren drie houten naambordjes, voor ieder van onze drie dochters één. Ze stonden enkel bij de kassa, omdat hier nog werkruimte was om iemand de letters van de namen te laten aanbrengen. Jenny hielp bij de spelling van de namen.
“Ah, voor op hun kamerdeuren,” concludeerde ik. Nu begreep ik waarom ze deze winkel was binnengestapt. “Als souvenir? Heel slim.”
Ik lachte liefdevol naar Jenny en terwijl ik dat deed, was Joaquima aan mijn broek komen staat.
“Kijk papa,” sprak ze luidkeels en trots op was ze had gekregen. In haar hand hield ze fier een trekpopje vast, een typerend aandenken wat je veel in deze streek tegenkwam.
“Oh, mooi lieverd. Heeft mama die voor je gekocht?”
En ze antwoordde met een brede lach op haar gezicht dat dat natuurlijk zo was.
“Zeg, schat,” zei ik vervolgens tegen Jenny, “dan gebruik ik deze tijd even om Phínique een fles te geven. Ik denk ook dat ze gepoept heeft.”
“Oh, ja, ja, natuurlijk,” reageerde ze instemmend, “maar waar ga je dat hier doen?”
En ik wees meteen naar een bankje buiten dit winkeltje, dat ik met het op Jenny toelopen hier had ontdekt. Er was nog een plekje vrij. Dus ik moest ook haast maken. Jenny gebaarde opnieuw instemmend, zodat ik al naar buiten liep en direct het vrije plekje opeiste. Net zoals tijdens veel van onze herfstvakanties was het ook vandaag een stralende dag, dus ik hoefde me er niet druk om te maken dat Phínique er een koutje kon vatten omdat ik haar in de buitenlucht van schone billetjes zou voorzien. Ik plaatste de kinderwagen daarom voor mij, terwijl ik zelf vast op het bankje ging zitten. Ter voorbereiding trok ik wat spulletjes uit de wagen tevoorschijn en kort daarop nam ik ook de inmiddels was rustiger geworden Phínique op schoot. Tussen ons en de figuur naast ons was nog wat ruimte, zodat ik daar een en ander kon voorbereiden en haar er ook kon neerleggen om aan het verschonen te beginnen. De jongeman naast ons zou zich daar echt niet aan hebben gestoord. Evengoed bleef het behelpen, want het bankje was nu ook weer niet zo ruim. En zeker met dat gestuntel van mij af en toe, moest ik voorzichtig zijn met waar ik wat neerzette en dat Phínique ook veilig zou blijven liggen.
Ik legde haar naast mij op het bankje en begon eraan haar te verschonen. Dat dat best een gedoe is op een kort bankje, was voor eenieder die het had kunnen zien evident. Even later, zodra die klus zonder narigheid geklaard was, nam ik haar weer op schoot en wilde toen aan het geven van de fles beginnen. Toen begon de moeilijkheid pas echt. Links van mij op het bankje had ik nog spullen van het verschonen liggen en rechts van mij, op het uiterste eind van het bankje, waar ik haast met mijn billen tegenaan zat, stond het bakje met afgepaste hoeveelheden melk voor haar voeding. Voor de vieze poepluier naast mij had ik nog geen bestemming gevonden en omdat ze ook op haar rompertje gepoept had, lagen de kleertjes die ze zojuist had gedragen daar ook bij. Met mijn kont zat ik er half bovenop, de poep gelukkig wel op veilige afstand. Erg gemakkelijk zat het niet en omdat ik de fles ook nog niet klaar had zat ik enorm te stuntelen. In de kinderwagen voor mij had ik mijn jas neergelegd. Waarom ik die had meegenomen had ik mij kort na vertrek al over verwonderd. Het zorgde er in elk geval voor dat ik Phínique nu nergens anders kwijt kon dan bij mij op schoot. Haar half ondersteunend in de kuil van mijn linkerarm probeerde ik wat ik kon om toch de melk in het flesje met nog lauwwarm water te gieten. Dat lukte, maar om daarna het dopje met speen op de fles te schroeven werd de volgende uitdaging. Nu kwam ik echt een hand te kort. Ik vond het al knap dat het me was gelukt om zonder morsen de melk in de fles te krijgen, maar nu moest ik de melkcontainer, met daarin nog twee volgende voedingen, veilig terug op de rand van het bankje rechts van mij plaatsen.
Toen ook dat lukte en ik zonder de container om te stoten de melkfles op de juiste wijze in mijn hand vastpakte kon het echte voeden beginnen. Maar ik zou geen Tinus heten als ik, wanneer alle hindernissen genomen zijn, het toch nog zou presteren om juist op zo’n moment alles nog te verknallen. Hoe ik het deed deed ik het, maar precies toen ik de fles naar Phínique’s mondje bracht en zij al gretig haar mondje opende om de speen te pakken, liet ik de fles uit mijn handen glippen. De lichtweerkaatsing langs de bolling van de fles verblinde mij zowat, toen ik de fles door de lucht zag vliegen en ik probeerde te volgen waar hij ging. Links van mij raakte hij de grond ergens, zodat ik opsprong met Phínique in mijn arm geklemd en ik keek opzij om hem te vinden. Werkelijk meteen in diezelfde beweging moest ik weer met haar gaan zitten – boven op de volle luier en bevuilde kleertjes – toen een felle pijnscheut door mijn oogkas trok en mij weer naar beneden dwong. Met de hand, die ik nu vrij had nu ik daar geen fles in vasthield, greep ik uit impuls naar mijn oog. Wat een pijn had ik mij daar ineens. Wonder boven wonder had ik de melkcontainer met resterende voedingen niet op de grond gestoten. Maar geloof me, dat had mij ook nog kunnen gebeuren. Ik schreeuwde het uit van de pijn.
Phínique werd stil, in plaats van dat ze juist ging huilen, maar omstanders moesten lachen van leedvermaak. Eén van hen was echter zo vriendelijk om de gevallen fles meteen op te rapen en naast mij op de bank op een veilig plekje neer te zetten (ik zat immers met mijn gat vol in de stront). Ik bedankte de man die dit deed met een kort knikje, terwijl ik gekwetst door de tranen in mijn ogen naar hem keek. Maar, zonder er naar te hoeven omkijken, vervloekte ik mijzelf vooral waarom ik nu juist tegen dát object links van mij mijn oog moest stoten…

Een kort moment later kwamen Jenny en Joaquima op ons aflopen. Ze hadden buitenom via de andere opening het winkeltje verlaten. Ze moesten omlopen, omdat waar ik met de kinderwagen zojuist had gestaan, nu was geblokkeerd door een paar toeristen. Ik was inmiddels eindelijk met het voeden van onze jongste telg begonnen. Geschokt versnelde Jenny had tred toen ze ontdekte dat ik mij geblesseerd had.
“Schat! Wat is er gebeurd? Waarom heb je je hand op je oog?”
Ze zag hoe moeilijk en gepijnigd ik erbij zat en aanvankelijk was haar aandacht alleen daar op gericht. Maar toen ik met een erg zuur lachje en een knik naar links omhoog verzuchtend probeerde aan te geven door welk stom ongeluk ik getroffen was, barste ze al snel in lachen uit. Zo erg dat ze er haast van in haar broek pieste.
En met haar aangeboren gevoel voor ironie, hield Joaquima haar trekpopje vast, omdat ze daarin de gelijkenis zag met de levensgrote figuur naast mij op de bank. Van meet af aan wist ik al dat de jongeman, die aldoor naast ons had gezeten, zich echt niet aan de lucht van een babyluier zou storen. Daar was zijn neus nu niet bepaald gevoelig voor.
“Kijk mama! Die…” en om mij nog wat zout in mijn wond te wrijven hield zij, in al haar onschuld, haar versie van Gepetto’s creatie omhoog om deze demonstratief te vergelijken met de mascotte van het zaakje met houten speelgoed, waar boven aan de gevel het naambordje pronkte: ‘Pinocchietto’.

Fietspadgevaren is niet in de laatste plaats een reden waarom ik mij het jaar 2014 nog lang zal heugen. De gemeente waarin ik woonachtig ben had namelijk het idee opgevat om de fietsenstalling voor het station ondergronds te gaan willen onderbrengen. Op zichzelf was dat een beslissing waar ik al vroeg enthousiast over was en welke ik reeds vanaf het moment dat dit bekend werd meteen ben gaan toejuichen. Het feit dat dit onvermijdelijk enig verkeershinder zou opleveren en mij meer dan genoeg smoesjesinspiratie gaf om geoorloofd te laat mee op mijn werk te verschijnen nam ik dan ook graag voor lief. Het gebied rondom het stationsplein is dientengevolge zowat het gehele jaar een georganiseerd rommeltje geweest; de gemeente heeft voortdurend alles op alles gezet om de infrastructuur die daarmee overhoop kwam te liggen continu in goede banen te leiden. Ik kan het haast niet nalaten ze er de complimenten voor te geven dat ze dit toch behoorlijk netjes is gelukt. Kosten noch moeite zijn gespaard gebleven het dagelijkse verkeer tijdig op de plaats van bestemming te krijgen. Het aantal gevallen dat je echt serieus door de werkzaamheden gehinderd werd, kunnen worden verwaarloosd. Zelfs bakfietsen hebben ze zo breed de ruimte gegeven dat ook zij niet met mij in aanvaring konden komen. Want als ik toch ergens een gloeiende hekel aan heb, dan zijn het die bakbeesten! Goed, die ene keer dat we met z’n allen een hijskraan in de categorie ‘mamoet’ de straat moesten laten passeren, waardoor je de trein echt miste, nemen we dan zelf maar even op de koop toe. Er gebeurde in die maanden wel zoveel op dat plein dat je er vanuit kon gaan dat er wel iets fout moést gaan. Maar nee hoor, het hele jaar, behoudens een paar luttele vertragingen, is alles werkelijk voorbeeldig verlopen.
Achteraf bleek dit echter slechts een erg lange proloog op het onvermijdelijke. Hetgeen mij vanmorgen overkwam.

Wat beloofde eindelijk weer eens een gewone werkweek te worden waarin alles volgens het vertrouwde ritme zou lopen, begon al direct wat erg onhandig. Maandagochtend ben ik altijd, vanwege mijn late dienst, tot ongeveer kwart voor elf thuis met mijn dochter Joaquima. Een kwartier voor tijd maak ik onszelf dan klaar om haar naar de oppas te brengen en vertrek ik vervolgens naar mijn werk. Wanneer je zelf kleine kinderen hebt dan zal het je vast niet vreemd in de oren klinken dat 15 minuten voorbereiding treffen voordat je samen de deur uit stapt, nauwelijks royaal te noemen is. Hetgeen ook mijn ervaring deze morgen was. Het gebruikelijke jas-niet-aan-willen en pas-aangetrokken-schoenen-toch-weer-uit-schoppen ben ik al redelijk aan gewend. Ook het bedacht zijn op een tas met voldoende reservekleding, billendoekjes en luiers is voor mij reeds lang een routineklus. Toch had ik deze morgen net even niet die klodder yoghurtkots (pleonasme?) zien aankomen! Hè jakkes, dacht ik, kan ik mijn nette jas weer uit doen en moet ik op deze veel te zachte winterdag toch weer mijn dikke winterjas aan. Nou ja, die twee minuutjes vertraging, ach, die kon ik er nog wel bij hebben. Dus zo gezegd zo gedaan. Ik mijzelf even gauw in een andere jas hijsen en we konden toch nog redelijk bijtijds de deur uit, zodat ik Joaquima naar de gastouder kon brengen.
Bij het pakken van de fiets was het nog wel weer even stuntelen doordat mevrouw net even op een onhandig moment besloot toch haar sjaal niet om te willen. Dit ontaarde in een soort twisterspelletje waarbij ik met mijn linkervoet in de schuur stond, aan mijn rechterhand een kind vasthield, om mijn rechtervoet een tas hak gehaakt en met mijn linkerhand… afijn, je snapt wel ongeveer hoe ik erbij stond.
Een weinig later arriveerden we wonder boven wonder toch weer heelhuids bij de gastouder. We groetten elkaar nog even de beste wensen voor het nieuwe jaar en ook bij haar thuis haalden we nog even – erg cynisch zo bleek achteraf – aan hoe geheel volgens het boekje het nieuwe jaar weer zou zijn aangevangen. En zoals dat er nou eenmaal bij hoort passeerden de genoten kerst- en oudejaarsbelevenissen nog even de revue zodat ik, voordat je goed en wel weer buiten staat, toch gauw weer een minuut of tien verder was. Bijna angstig keek ik gedurende dit gesprek al met een schuin oog op mijn horloge om te zien of ik überhaupt mijn tweede trein nog wel ging redden.

Even later zat ik weer op de fiets en begaf ik mij ondertussen richting het station. Ik was inmiddels reeds een paar straten verder toen ik mij tot mijn grote schrik bedacht dat ik wat vergeten was: mijn telefoon. Ik had deze nog thuis laten liggen. Nou pech, zou ieder ander hier nu denken, doe je toch een dagje zonder? Alleen was daf in mijn geval geen optie. Het niet bij mij hebben van mijn telefoon betekende ook automatisch dat ik dan geen OV-chipkaart bij mij zou hebben. Deze heb ik namelijk in een daarvoor speciaal bestemd vakje in de hoes om mijn telefoon gestoken zitten. Geen mobiel mee betekende dus tegelijk dat ik niet voor de trein kon inchecken. Goed, ik dus terugfietsen naar huis (ik moest mij al gaan zorgen maken over het niet missen van een derde trein!).
Kom ik thuis, valt mijn fiets om, laat ik de sleutelbos uit mijn handen vallen…

…het was echt zo’n dag!

Nog wat later was ik nu eindelijk echt op weg naar het station. Er was inmiddels wel al bijna een uur verstreken na het moment dat Joaquima mij op een klodder yoghurtkots trakteerde.Vanille kan ik mij herinneren. Toen ik vervolgens uiteindelijk toch op het verkeersknooppunt voor het station aankwam, schoot mij ineens te binnen dat ik nog iets anders was vergeten: vandaag was de eerste dag dat de nieuwe ondergrondse stalling in gebruik werd genomen. Oh jee! Als dat nu ook maar weer niet voor al te grote vertragingen zorgde.

Ik reed op de oude bovengrondse en inmiddels deels verlaten fietsenstalling af en trof er een bord aan dat mij deed beseffen dat ik niet even gauw in oude stijl mijn fiets zomaar kon neerkwakken. Op het bord stond namelijk te lezen dat de nieuwe fietsenstalling per vandaag in gebruik werd genomen en dat het parkeren bovengronds niet meer werd toegestaan. En het stond er dusdanig vermeld dat je er wel uit kon opmaken dat wanneer je dit toch deed, je ofwel een prent kon verwachten of je jouw fiets gedurende de dag elders mocht komen ophalen. Vast ook niet zonder daar eerst een flink bedrag voor neer te moeten leggen, gokte ik. Slik. Dus ik nam alvast mijn verlies (dit werd een vierde trein) en begaf mij via de zo mooi hiertoe aangelegde entree naar de werkelijk prachtig opgetrokken fietsenstalling ondergronds. Jottum! Ik was als een kind zo blij dat ik mijn fiets eindelijk ergens in zo’n rek mocht neerzetten waar het beschermd leek tegen weer en wind, dieven, vandalen en noem maar op wat je nog meer in de open lucht met jouw fiets kan overkomen. Ik verheugde mij er meteen op om mijn fiets eindelijk eens met zo’n fietslift een etage hoger boven de andere fietsen te kunnen plaatsen.

Maar hemel, wat was dit nu? Mijn fiets paste helemaal niet. Waar ik mijn fiets ook wilde plaatsen, ik kreeg hem er nergens tussen geprakt. Ik snapte het systeem ook helemaal niet. Het was alsof je een deksel en een blik hebt waarvan je overtuigd bent dat het één op het ander moet passen, maar realiseert dat de twee helemaal niet bij elkaar horen. Er waren allerlei sleuven waar andere geluksvogels hun fietsen eenvoudig in weggezet leken te hebben, maar waar ik er zelf flink mee worstelde om mijn stalen ros überhaupt op te kunnen aanbieden. Ik bekeek mijn fiets eens goed en besefte dat ik het mezelf eerder moeilijk had gemaakt door er niet alleen twee kinderstoeltjes op te monteren, maar het was vooral het windscherm dat het hem deed.
Al goed, dus zonder mij echt druk te maken over die vierde trein, begaf ik mij met mijn topzware tweewieler richting een soort controlekamer waar er vijf man sterk speciaal op types zoals ik stonden te wachten. Er was een stel OV-figuren aanwezig dat speciaal in dienst was genomen om klunzen zoals ikzelf op zo’n eerste even-wennen-dag op weg te helpen.
“Ach, sorry meneer. Kunt u mij even helpen? Ik krijg mijn fiets niet geplaatst.”
(Oh en dan voel je je opgelaten!)
Dus liep één van die meneren met mij mee en kwam hij eens even kijken waarom het mij noet lukte mijn fiets kwijt te kunnen.

“Tja, die paste inderdaad niet,” concludeerde hij toen droog. Ja, daar was ik ook al achter. Dus wij proberen om toen samen mijn fiets alsnog een plek te geven, wat natuurlijk ook met zijn hulp niet lukte. Heel verbaasd was ik niet. Langzaamaan begon ik al te vermoeden waar dit heen ging. Ik kreeg zomaar het idee dat er voor mijn fiets zelfs geen oplossing was.
Wel, die oplossing was er wel degelijk! Te lange leste verzocht de beste man mij met hem mee te lopen en bracht hij mij naar een plek waar ik mijn fiets gelukkig wel kwijt kon: tussen de bakfietsen… het soort waar ik juist zo’n pesthekel aan heb.

Een Hongaarse zaak met Tinus Icket als hoofdverdachte

Voor dit verhaal heb ik de inspiratie opgedaan in Boedapest, de hoofdstad van Hongarije. Toen ik daar met mijn gezinnetje een lang weekend heerlijk heb kunnen nazomeren en we vele bezienswaardigheden samen heb bezocht, deed ik op een avond zodra ik onder de douche vandaan stapte ineens een wel erg aparte ontdekking. Een man die zich een paar cabines verderop ophield had ik al die tijd geen geluid horen maken. Maar hoe kan dat? vroeg ik mij af. Je maakt toch altijd wel iets geluid wanneer je tien minuten onder de douche staat? Dus zodra ik de ruimte met de douches verliet, kon ik het niet laten om toch even voorzichtig te gluren of het wel goed ging met deze man. En wat bleek? Hij lag gewoon in de cabine zijn roes uit te slapen! En wie mij dan een beetje kent, weet dat er in mijn hersenpan dan al meteen een verhaal begint te ratelen. Aldus ‘Raining chestnuts’. Met de groeten uit Boedapest.

“De muzikale fontein was prachtig hè, schat?” zei Jenny met een gelukzalige glimlach rond haar mond terwijl ze haar man Tinus aankeek. “Wel jammer dat de muziek niet aan stond. We waren er toch echt op het moment dat er in de gids staat aangegeven dat hij een concert moest geven.”
Tinus zei niks, maar antwoordde met een instemmend keelgeluid. Bijna stoïcijns duwde hij de rode buggy voor zich uit waarin hun bijna twee jaar oude dochter Joaquima nog wat slaperig voor zich uit staarde. Hij en zijn gezin genoten nog even van hun lange weekend in Boedapest. Het was de laatste dag van hun korte vakantie, welke zij doorbrachten op dezelfde plek waar zij deze de dag na aankomst hadden besteed: Margaret Island. Jenny was op het idee gekomen hun reis daar af te sluiten aangezien het weerbeeld er nu beter voor stond dan op de dag dat ze hier voor het eerst waren. Toen begon het in de tweede helft van de ochtend te miezeren. Margaret Island is een eiland dat midden in de hoofdstad centraal is gelegen in de rivier de Donau, dat lokaal de Danu wordt genoemd. Het gehele eiland is een stadspark, ingevangen door de Margarethabrug en de Árpádbrug, die beide de vroeger nog afzonderlijke steden ‘Boeda’ en ‘Pest’ verbinden. In het park is een speciaal parcours aangelegd dat gemakkelijk vijf kilometer beslaat en joggers daarmee het hele eilandoppervlak laat zien. Voor sporters is het er sowieso een paradijs omdat er verschillende faciliteiten te vinden zijn, zoals een tennisbaan, een atletiekbaan en het Álfred Hájos sportzwembad. Maar ook voor hen die net wat minder sportief zijn aangelegd of gewoon zomaar de benen willen strekken is het er prima vertoeven. Het eiland biedt veel natuurschoon, gedomineerd door de talrijke grote kastanjebomen. Het eiland is op z’n mooist in de lente, maar het zal je ook fascineren in de herfst wanneer het gebladerte een mix van kleuren laat zien variërend van geel en oranje tot roodbruin, zoals nu het geval is.
Het park straalde een natuurlijke serene rust uit. De balans van schaduwen en het licht dat daarbij door de bomen viel was perfect. Terwijl Jenny op de camera de onlangs geschoten foto’s van de fontein nog eens doorliep, keek Tinus dromerig voor zich uit. Tussen de bladeren van twee berken hing een enkele draad van een spinnenweb dat glinsterde in het ochtendlicht. Zijn blik was er onbedoeld op gefixeerd. Toch had Tinus moeite om aan deze overdaad van luisterrijke indrukken toe te komen. Zijn gedachten waren namelijk nog steeds bij de ontdekking die hij de voorgaande avond had gedaan.

Terug van hun klimtochten aan Gellért Hill en Castle Hill kon het contrast met de verwarmde stoombaden uit Gellért Spa haast niet groter; om de kosten van hun reis te drukken hadden Tinus en zijn gezin een low budget overnachting geboekt op een botel nabij het Margaret eiland, met krappe kajuiten en erg eenvoudige douches. Tinus trok zich terug in de toiletruimtes van dit drijvende verblijf, waar deze voorziening tegenover de wc’s was aangebracht. Drie betegelde hokjes met een plastic gordijntjes ervoor was alles wat de douchecabines voorstelden. De douchekoppen kon je niet ophangen omdat alle beugels kapot waren en tenminste één van de slangen lekte. Trok je het gordijntje iets te veel naar links, dan kon men aan de rechterkant bij je naar binnen gluren en vice versa. Privacy was er dus ver te zoeken. Zelfs een eenvoudig haakje om je kleren aan op te hangen, was iets te veel gevraagd. Wilde men zich erin opfrissen, dan moest je bovendien op de koop toe nemen dat je vaak tegenover een paar schijtende Hongaren stond. Smerig was het er eigenlijk niet eens, maar voor je plezier jezelf een half uur schoonspoelen zullen weinig mensen hier graag doen.
Gelukkig maakte de overvloed aan wat de stad Boedapest te bieden had het gebrek aan luxe meer dan goed, zodat Tinus zich troostend met die gedachte naar de achterste doucheruimte begaf. Was dat onbewust omdat hem dat nog het meeste gevoel van privacy gaf? De voorste was in elk geval bezet. Na zich te hebben uitgekleed hing hij zijn kleren – zoals hij de dagen ervoor ook had gedaan – maar even op achter de in onbruik geraakte stang waar normaal de doucheslang mee op hoogte gehouden werd. Creatief probeerde hij zichzelf in te zepen en af te spoelen, zonder zijn opgehangen kleren nat te maken. Hetgeen aardig lukte. Door de warme waterstralen op zijn gezicht en bovenlichaam te richten stelde hij zich voor dat hij nog met z’n gat in de Hongaarse thermen dreef. Dit beeld kon hij echter maar moeilijk vasthouden; uit één van de hokjes tegenover hem klonken naargeestige geluiden waar hij zich liever geen visuele voorstelling van wilde maken. Ze verscheurden de stilte die er had geheerst toen Tinus dit vertrek was binnengestapt. Stiekem had hij natuurlijk gehoopt dat er, behalve de persoon in de eerste doucheruimte, in elk geval niemand op het toilet zat. En dat maakte een nieuwe gedachte bij hem los; het viel hem namelijk op dat hij de persoon in de voorste cabine nog helemaal niet had gehoord. Tinus stond hier toch al gauw een minuut of tien en had toch op z’n minst geluiden verwacht van iemand die zich aan het af te drogen was, stromend water, het ritselen van het gordijn of andere geluiden die bij het douchen pasten. Zou de man zich zo ongemakkelijk hebben gevoeld toen er op het toilet plaatsgenomen werd dat hij zich niet durfde te verroeren? Ach, kom op Tinus, dacht hij bij zichzelf terwijl hij dat absurde idee uit z’n hoofd schudde. Die Hongaren hier zijn allen van die kloeke types. Die trekken zich echt geen reet aan van hoe andere mannen zich hier onbehouwen ophouden. Aldus probeerde hij dit gegeven te negeren en concentreerde hij zich weer op het zichzelf afdrogen, zijn kleding droog houden en daarmee en het bewaren van zijn evenwicht. Toen hij ten slotte klaar was en wonder boven wonder droog en ongeschonden de cabine verliet moest hij langs de voorste wilde hij de toiletruimtes weer kunnen verlaten. En in het voorbijgaan van de ruimte waar de andere man zich nog altijd stil hield, kon Tinus zijn plichtsgevoel toch niet onderdrukken om toch even te controleren of het wel goed met hem ging. Tinus is immers bedrijfshulpverlener. Dus aarzelde hij even toen hij bij de entree voor het wastafeltje stond wat hij zou doen. IJdel als hij is wilde hij toch nog even een blik werpen in de spiegel, dus zou niemand ervan hebben opgekeken wanneer hij zich daar ophield. Nu worstelde hij toch even: aan de ene kant vond hij dat hij de man moest controleren, maar aan de andere kant zou hij zichzelf daarmee wel confronteren met een naakte man. Had hij daar wel behoefte aan? En hoe zou die vent daar op reageren, helemaal wanneer er niets aan de hand bleek?
“Hello sir? Are you okay?” probeerde hij uiteindelijk, puur op stemgeluid en zonder aan het gordijntje te zitten. Maar er kwam geen reactie. Direct realiseerde hij met een schok dat de andere man die blijkbaar op het schijthuis zat, zich daarop eveneens verdacht stilhield. Was dat ook niet vreemd? Maar toen Tinus daar even bij nadacht bedacht hij dat hij misschien net zo zou hebben gereageerd. Hij stond op het punt de situatie maar te negeren door de deur naar de gang al te openen, toen hij juist daardoor een hoek in zijn beweging ontdekte waardoor hij onopvallend bij de man naar binnen kon gluren. Het bleek precies voldoende om een glimp op te vangen van de conditie van de man zonder hem volledig in zijn adamskostuum te hoeven bewonderen. Het resultaat was onthutsend. Tinus schrok zich wezenloos; de man lag in een onnatuurlijke houding bewegingsloos op de grond.

“Nog steeds met je hoofd bij gisterenavond?” vroeg Jenny ongerust zodra ze merkte dat Tinus wat afwezig was. Abrupt werd Tinus hierop uit zijn roes en de mix van beelden getrokken waarin hij zojuist verzonken was en zijn belevingswereld maakte weer plaats voor de geuren en kleuren van het hier en nu. Twee mannen op grote grasmaaiers trokken voor hen links en rechts wilde patronen door de grasperken. De één deed z’n werk verderop over het veld, terwijl de andere grasmaaier langs het voetpad scheerde en het groene maaisel vers voor het wandelend gezinnetje opwierp, op een afstandje nog ver genoeg van hen verwijderd dat normaal ademhalen mogelijk bleef. Vol ontzag keek de kleine Joaquima vanuit de buggy naar het spektakel van dit parkonderhoud, terwijl Tinus de diepbruine kijkers van zijn vrouw ontmoette.
“Ja, sorry schat. Die ontdekking van zondag blijft nog wat door mijn hoofd spoken. Het gebeurt gelukkig niet iedere dag dat je een dode man in je botel vindt, nietwaar?”
Jenny knikte op haar typische manier ietwat onverschillig en haalde met eenzelfde gebaar haar schouders even op.
“Het was in elk geval erg lief van Karel dat hij aanbood om het onderzoek te ondersteunen. Dat hoefde hij echt niet te doen, hè?” haalde Jenny aan, terwijl ze controleerde of ze de dop al op de camera had gedraaid. Ze doelde daarmee op de tussenkomst van Tinus’ collega waarmee hij thuis in Nederland geregeld op de redactie samenwerkt en waarmee hij gisterenavond laat nog contact had gelegd. Het begon inmiddels al bijna nachtwerk te worden toen Tinus nog op het plaatselijke politiebureau aanwezig was voor de ondervragingen. Daar leek maar geen einde aan te komen, terwijl Tinus ze niet heel veel meer kon bieden dan te vertellen dat hij met zijn gezinnetje op vakantie was en toevallig deze man levenloos in de doucheruimte vond. Het begon er onderhand op te lijken dat hij zelf als verdachte werd aangemerkt. Voor zijn dames had hij daarom uiteindelijk maar een taxi naar het botel geregeld, zodat Joaquima nog een beetje op tijd naar bed kon. Vervolgens had hij hulp ingeroepen vanuit Nederland.
“Dat was beslist erg aardig van hem. Hoewel ik weet dat ik hem altijd kan bellen, was het voor hem toch ook een latertje geworden. We zijn tot na middernacht in gesprek geweest.”
“Maar hij zal nu niet naar Boedapest komen toch?” vroeg Jenny, oprecht begaan met Karel’s eigen tijdbesteding. Het verloop van de bewuste late verhandelingen had ze nog niet vernomen, omdat ze toen zelf ook al in dromenland verkeerde.
“Nee, dat zal niet nodig zijn denk ik. De hele reden waarom ik vroeg of ik hem mocht bellen is vanwege zijn invloeden in buitenlandse delicten en natuurlijk zijn reputatie als vooraanstaand rechercheur.”
Jenny keek opnieuw Tinus even aan en trok bedenkelijk een wenkbrauw hoog op. Tot noch toe had ze van Karel steeds een beeld ontwikkeld van een stuntelige speurder die met zijn grote politielaarzen dwars door alle plaatsen delict heen stampt.
“Ik weet wat je denkt schat,” reageerde Tinus meteen, zodra hij de blik van zijn vrouw interpreteerde. “Karel mag misschien ogen als niet de aller handigste rechercheur aller tijden, maar hij heeft ondertussen wel een goed woordje voor me kunnen doen, zodat we zonder verdere verplichtingen weer vanuit Hongarije naar Nederland kunnen vliegen.”
Jenny glimlachte tevreden. Dat was inderdaad wel een geruststelling. Hoewel ze erg had genoten van het lange weekend in deze hoofdstad met de vele prachtige bezienswaardigheden, wilde ze ook wel weer graag naar huis. “Dus hebben ze je niet meer nodig om te weten hoe deze man is gestorven?”
“Ik moet mezelf natuurlijk wel beschikbaar houden. Maar daarvoor hoef ik niet binnen landsgrenzen te blijven. Afgesproken is dat ze met Karel of mij contact zullen opnemen, mocht aanvullende informatie wenselijk zijn. Ze zullen altijd eerst met Lou Bas schakelen, een ex-collega van Karel waarmee hij eerder in Nederland heeft samengewerkt.”
“Een collega van Karel? Woont hij hier, in Boedapest?”
“Hier aan de ‘Pest-zijde’,” antwoordde Tinus, terwijl hij met zijn mond naar de oostelijke zijde van de Donau wees. Deze manier van het met pruilende lippen in een specifieke richting wijzen is een gewoonte die Tinus had overgenomen uit de Filippijnen, waar zijn vrouw vandaan kwam. Het werkte erg aanstekelijk op hem. “Ik geloof dat Karel zelfs zei dat Lou hier geboren was en dus zijn carrière hier wilde voortzetten. Hij woont en werkt hier nu alweer een paar jaar en is direct bij het onderzoek betrokken. Je hebt kans dat ik zo nog wel door hem of door Karel gebeld zal worden. Voor de rest kunnen we nog even van onze dag genieten, voordat we dadelijk naar het vliegveld terug moeten.”
“Klinkt goed. Al ben ik nu ook wel nieuwsgierig hoe de man die je gisteren vond…”
Jenny kreeg de kans niet haar zin af te maken. Ze werd onderbroken door een luide ringtone uit Tinus’ broekzak, waarmee tegelijk de rust in het park werd verstoord.
“Momentje schat,” reageerde Tinus en greep daarop naar zijn telefoon die hij vervolgens demonstratief met het display naar zijn vrouw gericht aan haar liet zien. “Als je het toch over de duivel hebt.”
Jenny trok betekenisvol zuur haar lippen samen. Het was één van haar vele cartooneske gezichtsuitdrukkingen waardoor Tinus zo gek op haar is. Hij grijnsde en genoot van haar bijna afkeurende blik. De buggy gaf hij aan zijn vrouw door en stond de beller te woord.
“Karel. Wat een verrassing. We hadden het net over je,” de zucht die Tinus hierbij ongegeneerd liet gaan kon zijn gesprekspartner, ondanks de afstand die er tussen hen zat, niet zijn ontgaan.
“Euh, hoi Tinus. Ik stoor je toch niet?” antwoordde Karel.
“Absoluut niet. We branden van nieuwsgierigheid. We willen graag weten wie er achter de dood van de man zit.”
“Nou, dat klinkt ook niet echt overtuigend.”
“Wat heb je voor ons?” Tinus’ woorden klonken absoluut sarcastisch, hetgeen Karel niet ontging. Toch kende hij zijn vriend goed genoeg om te weten dat dit iets onbenulligs tussen hem en Jenny moest wezen waardoor hij al snel besloot het te negeren.
“Het zijn de Hongaren, Tinus. Ze willen van je weten waar je gisteren allemaal hebt uitgehangen.”
“Wat?” nu klonk er wel wat irritatie door in zijn stem. “Dat heb ik ze gisteren toch allemaal al verteld? Ik heb ze zowat ons halve reisverslag zien meepennen. Proberen ze nu via jou ook nog te toetsen of mijn verhaal wel klopt? Belachelijk. Nou ja, jij hebt in elk geval recht te weten waar we zijn geweest. Anders had ik het je op kantoor toch verteld. We hebben gisteren gezwommen in de thermen van Géllert Spa. En daarna hebben we de heuvels die daarnaast aan de Budazijde van de rivier liggen verkend en hebben de dag afgesloten met een diner in het Spoon restaurant. Daarvoor moesten we de Chain Brigde oversteken, één van de vele bruggen hier in deze stad, omdat het restaurant aan de andere kant ligt en zijn daarna langs de Pestzijde terug naar ons verblijf gelopen.”
“Ja ja, ik hoor het alweer. Je hebt je weer flink in de watten laten leggen door Jen,” reageerde Karel, die van Tinus wist dat Jenny op hun vakanties meestal degene is die de portemonnaiee trekt. “En hoeveel wijn had je toen al op?”
Inmiddels drong het tot Tinus door dat zijn vriend hem weer eens zat te stangen. Ineens realiseerde hij dat hij zich weer eens door de inspecteur had laten meevoeren.
“Karel? Je bent onverbeterlijk. Je belt me toch niet serieus op om even te controleren hoe diep ik in het glaasje heb gekeken? Kom op man.”
Karel moest even vermakelijk lachen. Dit was niet de eerste keer dat hij Tinus in het ootje nam. Hij stonk er zo makkelijk in dat hij zich al verkneukelde voordat hij zijn nummer had gedraaid. Verder beheerste hij zich omdat hij zijn vriend serieuzere zaken mee te delen had.
“Wat heb je echt voor me?”
Tinus hoorde Karel een slok van zijn koffie nemen voordat hij vervolgde.
“Ik heb vanmorgen Lou gesproken en ze hebben enkele achtergronden nagetrokken van het slachtoffer. De man heet Szilágyi Endre. Ik heb even moeten studeren op die naam. Anders dan we in het Nederlands gewend zijn van de volgorde van voor- en achternamen, is het in het Hongaars gebruikelijk om dat om te draaien. Maar laten we hem gewoon Endre te noemen, dat lijkt mij wel zo praktisch. Zijn naam was niet zo heel moeilijk te achterhalen, daar zijn ze via de receptie van het botel zo aan gekomen. Alleen, anders dan met passanten zoals jullie, wisten ze in het geval van Endre ook zonder in het register van hun boekingen te duiken meteen te zeggen dat het om hem moest gaan. Hij was inmiddels een vertrouwde gast die al enkele weken op de botel stond ingeschreven. Endre verbleef onder in het drijvende hotel in hetzelfde type vertrek waar jullie ook verblijven, waaruit valt op te maken dat de beste man niet al te veel geld had om te besteden. En daarmee droogt het botel als bron van informatie ook meteen op. Dit komt doordat Endre er geen echt opvallende gast was. Dat heb je met sommige mensen. Die komen en gaan zonder dat je de kans krijgt om hun aanwezigheid echt op te merken. Ondanks zijn reeds langere verblijf sprak hij namelijk weinig met het personeel en besteedde hij juist meer tijd buiten dan op het botel. Hij was dus net een actieve kat, die alleen naar huis kwam wanneer je met voer rammelde of de bak weer had verschoond.”
“En zijn beroep, zijn ze daar al meer over te weten gekomen?” wilde Tinus weten. “Zijn er mensen die hem missen? Had hij voorbeeld een gezin?”
“Nee, zover zijn ze nog niet. Vergeet niet dat we pas één nacht verder zijn na jouw ontdekking. Zulke gegevens duren vaak iets langer voordat men daar achter is. Ik verwacht dat ze daar vanmiddag wel iets verder in zijn. De eerste inzichten komen vaak het snelst uit het plaats delict naar voren, omdat daar de eerste tastbare bewijzen gevonden worden. Al heeft dat in het geval van deze Endre voorlopig juist alleen maar meer raadsels opgeleverd. Wat ons tegen zit, want dat maakt dat jij daardoor langer op het verdachtenbankje blijft zitten.”
“Maar ik dacht dat we gisteren het sein vrij hadden gekregen, zodat Jenny en ik met Joaquima vanmiddag naar huis kunnen?”
Tinus voelde zich ineens wat ongemakkelijk en richtte zijn blik op zijn gezin, dat geduldig naast hem was blijven lopen. Jenny was ondertussen door Joaquima afgeleid doordat ze naar een stel vogels bleef wijzen en daarbij indringend ‘tie-tie’ bleef roepen, haar verzamelwoord voor vogels waar ze de naam nog niet van wist. Het betrof een drietal grote bonte kraaien, waarvan Tinus zo gauw de soort niet kende en ze daarom door hun uiterlijk en militaire loopje de ‘communistische kraaien van Boedapest’ noemde.
“Maak je niet ongerust, Tinus,” vervolgde Karel. “Het was verstandig van je om mij in te schakelen. Via Lou hou ik de lijn in dit onderzoek vanuit Nederland open. Zolang we de echte doodsoorzaak van Endre kunnen achterhalen, zal het forensisch team in Hongarije al snel haar interesse in jou hierin verliezen.”
“Ja, want daar ben ik nu ook wel echt nieuwsgierig naar. Is er op dit punt al duidelijk of het om een ongeluk gaat of is Endre door iemand omgebracht?”
“Daar zijn ze nog niet zeker van. Ze zijn al wel begonnen met de obductie. Daarbij wordt er door een patholoog anatoom bekeken hoe Endre kan zijn gestorven. Ons geluk is dat Lou nauw samenwerkt met deze lijkschouwer, zoals dat ook wel wordt genoemd, zodat hij mij daar vanmorgen al iets over kon vertellen.”
Tinus schoof het toestel nog wat beter tegen de schelp van zijn oor. Hij was oprecht benieuwd wat ze nu al over de doodsoorzaak te weten waren gekomen.
“Eén van de eerste dingen die de lijkschouwer meteen opviel was een verwonding boven op de rug van deze jonge man. Onder het rechterschouderblad is zijn huid namelijk stuk en ligt er een flinke bloeduitstorting omheen. Daarom wordt vermoed dat Endre ergens met veel kracht tegenaan is geknald of dat er met een hard voorwerp tegen zijn rug is geslagen. Maar omdat er ook vezels van zijn kleding in de wond terecht zijn gekomen, wordt er eerder aan het eerste gedacht.”
“Huh, waarom?” vroeg Tinus. “Kunnen ze dat daaruit opmaken?”
“Hm, zeker,” reageerde Karel, na opnieuw een teug koffie. “Gesteld dat er iemand was die Endre op de rug had geslagen, met bijvoorbeeld een honkbalknuppel of zelfs een vuil stuk hout, dan had zijn kleding recht ingeslagen geweest op de plek waar hij nu een wond heeft. Zijn jas moet dan het vuil hebben opgevangen. Dat blijkt ook wel, want ze hebben viezigheid op zijn jas aangetroffen. Maar wanneer er zo’n slag is uitgedeeld dan is het onwaarschijnlijk dat er ook materiaal werd overgedragen van zijn kleren op de wond. Je slaat geen stof los door er recht op te slaan, tenzij het om een erg oude jas gaat en dat droeg Endre niet. Dus is het aannemelijker dat hij tegen een harde ondergrond viel, omdat er redelijk wat synthetisch stof van zijn pullover is losgescheurd en in de wond terecht is gekomen. We spreken natuurlijk van enkele fijne vezels die je nog net met het blote oog kunt zien, maar toch.”
“Goh zeg, dat ze dat allemaal aan een wond kunnen aflezen. Dus begrijp ik goed dat Endre gewoon erg ongelukkig is gevallen?”
Karel pauzeerde even door zijn beker leeg te drinken en deze weg te zetten, voordat hij weer antwoordde.
“Ik weet wat je denkt, Tinus. Alleen verwacht ik eerlijk gezegd niet dat die wond Endre het leven heeft gekost. Zoals je waarschijnlijk wel hebt begrepen en hebt kunnen zien was Endre nog slechts een jonge gast. Uit de gegevens van het botel blijkt dat hij zevenentwintig was, een vitale jonge knul die mijns inziens wel tegen een stootje kan. Hoe lelijk die wond er ook uitziet, aannemelijker is nog steeds dat hij die wond eerder of later opliep naast het algehele letsel waar we mee te maken hebben.”
“Ik ben je even kwijt. Wat bedoel je met dat ‘algehele letsel’?”
“Zoals ik reeds aankondigde was die wond achter op zijn rug niet het enige wat de lijkschouwer direct opviel.”
“Je houdt me in spanning, Karel. Wat heeft hij nog meer kunnen vinden?”
Karel ademde even diep in en zuchtte flink uit. Dat was vaak het teken dat de inspecteur iets zou verkondigen waar hij zelf met zijn pet ook niet bij kon.
“Je herinnert je vast het roze slijm nog wel dat uit de mond van ons slachtoffer droop toen je hem vond.”
Tinus humde als teken van instemming.
“Dit roze slijm wordt ‘sputum’ genoemd en staat voor speeksel dat vermengd is met bloed dat wordt opgehoest uit de diepe luchtwegen. Daarnaast had Endre een bleke sterk opgeblazen huid en bloedingen in de oogslijmvliezen. Zijn neusgaten stonden wijd open en aan de huid rondom zijn lippen en nagels was te zien dat er sprake was van cyanose. Dat wil zeggen dat de huid blauw kleurt door de aanwezigheid van gedeoxygeneerde hemoglobine in de bloedvaten in de buurt van het huidoppervlak.”
“Karel. Iets minder uitleg en vakjargon alsjeblieft. Wat duidt dit allemaal op?”
“Waar het op duidt Tinus, is dat jouw slachtoffer verdrinkingsverschijnselen vertoont.”
Even viel er tussen de heren een korte stilte.
“En dat kan niet?” vroeg Tinus.
“Wel,” zei Karel. “Niet tenzij iemand hem kort daarvoor verzopen heeft en hem daarna in zijn blote gat onder de douche heeft geplaatst. Dat lijkt mij op zich al een hele prestatie om dat onopvallend op een botel te ensceneren. Maar wat ik vooral niet snap, is dat Endre’s lichaam volledig was ingezeept. Op het moment dat hij verdronk, wilde hij zich waarschijnlijk juist gaan afspoelen. Dus waarom was al dat zeep nog op zijn huid aanwezig?”

Joaquima mocht eindelijk zelf weer eens de benen strekken. Na een korte wandeling door het eilandpark, waarbij ze haar vader gemakkelijk een derde ervan aan de telefoon had zien hangen, maakte mama eindelijk het gordeltje los van haar buggy. Het gezinnetje was teruggekeerd naar de kant van het eiland waar je er via de Margarethabrug op kwam en je in alle rust van de muzikale fontein kon genieten. Ook ditmaal werd er geen muziek afgespeeld, maar daar lieten Jenny en Tinus zich al niet meer door afleiden. Mogelijk was hij stuk of was er sprake van onderhoud. Ze hadden ervoor gekozen om zich nog even op te houden bij een open veldje dat aan het voetpad werd geflankeerd door enkele grove kastanjebomen. Majestueus pronkten de imposante loofbomen aan het openbaar groen. Uit de schutbladen hadden zich eerder dit seizoen flinke bolsters gevormd die overvloedig de aandacht opeisten tussen de grof gezaagde lancetvormig bladeren. Startklaar om de onbegonnen strijd aan de gaan met de zwaartekracht gluurden enkele glanzende vruchten al voorzichtig door hun stekelige pantsers.
“Papa!” klonk het vol enthousiasme toen Joaquima al uit de buggy begon weg te rennen terwijl haar moeder nog bezig was om één van haar armen los te wurmen. In volle sprint vloog ze achter haar vader aan. Tinus had het idee opgevat zijn dochter uit te dagen door het grasveld op te rennen. Nergens was een bordje te bekennen dat dit niet mocht en aangezien ze ook andere mensen van de velden gebruik zagen maken voelde hij zich niet geremd. Behendig griste hij vast enkele ontblote kastanjes van het veld terwijl hij met ingehouden tred speels voor zijn dochter uitrende.
“Papa!” schreeuwde Joaquima weer naar haar vader. En uit haar intonatie kon Tinus opmaken dat hier de grens lag tot waar hij zijn dochter kon uitdagen voordat ze er driftig van zou worden. Prompt stopte hij op de plek waar hij stond en draaide zich naar haar om. Joaquima vloog in volle vaart in haar vaders armen die hij voor haar omlaag hield waarop vader en dochter door haar snelheid omvielen en in het gras verder stoeiden. Op de achtergrond had Jenny ondertussen de buggy wat uit het looppad geplaatst en was ze zelf neergestreken op één van de talrijke parkbankjes. Zorgvuldig had ze er een gekozen die niet precies in het bereik van de kastanjes stond, want in tegenstelling tot haar durfals had ze het zelf niet zo op de voortdurende kastanjeregen. Het kruispunt van de wandelpaden waar Jenny zat telde precies twee kastanjebomen, beide rechts van haar, ieder in een hoek van een veld. Langs de bast van de verste van de twee kon ze haar man en dochter zien ravotten.
Tinus was het gesprek met Karel blijkbaar alweer even vergeten. Zijn aandacht ging nu volledig op aan de tijd die hij met zijn kleine meid spendeerde. De amper twee jaar oude Joaquima had zich inmiddels uit de knuffelgrage armen van haar vader verlost en was plagend bij hem weggerend. Jenny sloeg de twee gade en schreeuwde vanuit de verte iets over de boomvruchten die ze langs Joaquima naar beneden zag suizen, maar zowel Tinus als zijn dochter ontgingen het schijnbare gevaar evenals de moederlijke bezorgdheid.
“Quima!” riep Tinus naar zijn dochter en wierp haar een van de kastanjes toe die hij onderweg had opgeraapt, haar aanmoedigend naar hem hetzelfde te doen. Hij realiseerde dat hij haar hiermee wel aan het aanleren was om met spullen te gooien, maar de verleiding om dat hier niet te doen was simpelweg te groot. Zijn dartele dochtertje draaide zich naar hem om en begreep direct wat er van haar verwacht werd. Vanuit haar onderzoekende karakter bestudeerde ze de kastanje eerst voordat ze hem weg wierp. In haar kleine knuistje had de glanzende vrucht zowat een tennisbal geleken. Echt heel veel deed het daar niet eens voor onder; de grootste kastanjes die je hier op Margaret Island kon vinden kon je naast een kleine mandarijn leggen en discussiëren over welke van de twee de grootste was. Het lukte haar maar net om hem met één hand op te werpen. Ver komen deed hij natuurlijk niet. De boog waarin ze hem weg smeet was veel te hoog, maar daar ging het niet om.
Tinus stapte ondertussen op zijn dochter af en deed net alsof Joaquima hem net had geraakt. Hij acteerde dat hij pijn had. Hier moest ze erg om lachen. En dat prikkelde hem. Hun act en haar lachje werkte zo aanstekelijk dat ze erin bleven en Tinus het slachtoffer bleef spelen in een zogenaamde regen van kastanjes.
Op den duur kreeg Tinus er toch genoeg van en besloot hij uit de strijd met zijn dochter te stappen door even in het gras onder de boom te gaan liggen. Zoals de zon hier door het gebladerte viel was het heerlijk. Joaquima echter ging ongestoord verder. Hoewel de kastanjes aan de voet van de stam dichterbij lagen had ze meer oog voor het aantal dat verder in het gras lag. Tinus genoot met volle teugen van het leven en sloot voor een moment zijn ogen. Op een afstandje hoorde hij zijn dochter lachen en steeds om papa gillen. Ook alleen vermaakte zij zich prima. Onderwijl dwaalden Tinus’ gedachten toch weer af naar de dag ervoor en de analyse uit gesprek met Karel. Het was slechts een mix van woorden en van beelden, maar op een of andere manier vond hij er toch zijn rust in. Het zou de laatste keer zijn dat hij gedurende het verblijf in Boedapest met zijn gedachten bij de man uit de doucheruimte was. Toen Tinus nog praktiseerde over hoe Endre aan zijn einde was gekomen voelde hij ineens een harde doffe klap midden op zijn borst.
“Oef!” bracht hij automatisch uit en opende gauw zijn ogen op wat hem was overkomen. Instinctief richtte hij zich op en merkte daarbij hoe één van de enorme kastanjes van zijn borst rolde. “Joa-” Tinus wilde al naar zijn dochter roepen, om haar te manen een beetje voorzichtig met papa te zijn. Soms kon ze wat ruw wezen, maar toen Tinus zag dat Joaquima rustig met haar benen wijd in het gras van hem afgekeerd met de kastanjes aan het spelen was, begreep hij dat hij het zelf was die onvoorzichtig was geweest. Hij wreef over zijn borstbeen waar de boomvrucht met veel geweld op was neergekomen en keek gebeten omhoog.
“Voor tamme kastanjes vind ik ze toch behoorlijk moordzuchtig,” sprak hij toen, vooral tegen zichzelf. Ruggelings lag hij zich daarna te verwonderen over de kracht en het gewicht van de kastanje die hij in zijn handen genomen had.
“Papa!” hoorde hij toen weer. Aangespoord door zijn eerdere aanroep was Joaquima ondertussen opgestaan en kwam ze weer op hem afrennen. Onnozel keek Tinus voor zich uit. Wijdbeens lag hij onder de boom. Maar zodra hij dat realiseerde en zijn dochter op het onvermijdelijke afstevende vertrok zijn gezicht ineens in pure angst.
Even later landde Joaquima, in al haar onschuld, met haar knietjes…
…in een geheel andere boom.

Drie dagen passeerden. Tinus was inmiddels alweer op de redactievloer te vinden. De pijnlijke streek tussen zijn benen werd met de dag minder en daarmee het zittend kantoorwerk draaglijker. Karel had hij sinds hun laatste telefonisch onderhoud niet meer gesproken. Hij had er dus geen idee van hoe en of het onderzoek in Boedapest was voortgezet en wat zijn vriend daar eventueel nog over gerapporteerd had gekregen. Hij was zelf ook niet vanuit het buitenland benaderd, waaruit hij concludeerde dat er geen aanleiding was om Tinus verder nog als verdachte aan te merken of de ontwikkelingen in de zaak Endre moesten zijn gestagneerd. Toch hoopte hij dat Karel hem spoedig nieuws kwam brengen. Naast zijn redactiewerk aan de Tycoon Newspaper had Karel Riemelneel nog een baan als hoofd van het Gohes City Forensisch Instituut, waardoor het eigenlijk nooit viel te zeggen wanneer zijn collega’s op de nieuwsvloer hem weer kregen te zien. En kwam hij langs dan was dat vaak om verslag uit te brengen van de zaken die er op het instituut hadden gelopen of ontwikkelingen die hij had opgevangen vanuit de onderwereld. Het was een beeld waar men inmiddels wel aan vertrouwd was geraakt. Er was dan ook niemand die verrast opkeek toen de forse misdaadverslaggever halverwege de donderdagochtend de lift kwam uitstappen. Niemand, behalve Tinus. Zoals gebruikelijk mompelde hij een goedemorgen naar zijn collega’s dat door zijn zware basstem nauwelijks viel te verstaan en hing hij zijn gleufhoed en vale regenjas op aan de kapstok. Dat was wel altijd het moment dat hij door de meteoroloog Wilburt Eerman geërgerd werd aangestaard, omdat het Karel’s gewoonte was zijn grote regenjas lomp over twee haken te verdelen. Hierdoor was het voor Wilburt, aangezien hij veel kleiner van stuk was, ‘s middags soms erg moeilijk zijn jas eronder terug te vinden.
“Morrie Tinus,” groette hij zijn collega nog eens toen hij hem achterin op de afdeling naast roddelverslaggeefster Rina Oddel aantrof. Het was elke keer opnieuw een verrassing waar collega’s Tinus zouden vinden omdat hij, ondanks dat hij er de meeste dienstjaren sleet, op de redactievloer nooit een vaste plek had gehad. Inherent aan zijn functie als ‘reizende reporter’ was het keer op keer ook voor hem steeds spannend waar en of hij überhaupt een plek zou hebben waar hij aan kon schuiven. Al was er altijd wel iemand op pad om het laatste nieuws te halen, waardoor er toch steeds wel een stoel vrij was. Iedere verslaggever had inmiddels wel eens naast hem gezeten. Dat wil zeggen, iedereen behalve Kornelis Oflook natuurlijk, omdat niemand het vol kon houden om in zijn zweetlucht en andere odeurs zuurstof te kunnen halen. Laat staan dat je er geconcentreerd naast kon werken. Dus dat was al één plek waar je andere collega’s nooit hoefde te zoeken. Toch had Karel nooit moeite om zijn collega en tevens goede vriend op deze bedrijvige redactievloer terug te vinden. Aan zijn grote uilenbril herkende iedereen hem meteen en bovendien sleepte hij altijd van alles met zich mee, waardoor de onordelijkheid van zijn bureau typerend voor hem was.
“Ook goeiemorgen, Karel,” groette Tinus terug en liet het niet na om even naar de klok op te kijken waarop de middag langzaam al in zicht kwam. Het weinig subtiele gebaar ontging Karel volledig – zoals dergelijke hints hem altijd ontgingen – waarna Tinus vol verwachting op hetgeen Karel hem kwam brengen het volgende ritueel vast inkopte. “Eerst even een bakkie zeker?” gokte hij.
“Ja. Dat lijkt me goed. Daar ben ik inmiddels wel aan toe,” bromde Karel. Tinus staarde hem vol scepsis aan. Karel liet het namelijk klinken alsof hij nog niets had gedronken sinds hij zijn bed uit was gestapt. Tinus wist wel beter. Hem kennende moest de inspecteur op dit tijdstip van de dag al zeker vijf bakken koffie naar binnen hebben geteugd. Maar aangezien hij zelf ook wel behoefte had aan een shotje cafeïne liet hij de gelegenheid niet voorbij gaan en stapte graag bij zijn bureau weg om koffie te halen. Een prettige bijkomstigheid was dat dit meteen een mooi excuus was om even te ontvluchten uit Rina’s kamillewalm.
Terug met twee dampende mokken stimuleerde Tinus zijn collega om alvast van wal te steken: “Al nieuws over ons slachtoffer op het botel?” vroeg hij zijn altijd wat verwilderd ogende collega die ondertussen een stoeltje had bijgetrokken tegenover de werkplekken van Tinus en Rina. Tinus zelf bleef staan.
De inspecteur sipte even van de gloeiend hete koffie. “Hm, ik wist dat je me daar meteen naar zou vragen. Er zijn inderdaad wel nieuwe inzichten in deze zaak, maar helaas is het nog onvoldoende om te kunnen zeggen of Endre opzettelijk door iemand werd gedood of zelf om het leven kwam. Dinsdag heb ik nog contact gehad met Lou Bas. Tijdens ons gesprek vertelde hij mij dat hij het eerste voorlopige autopsierapport in handen had.”
“Ah, interessant,” reageerde Tinus meteen. “Dus bleek daaruit dat Endre inderdaad verdronken was?”
Karel grinnikte vol cynisme en zei: “Tja, in technische zin was verdrinking inderdaad wat hem de das omdeed. Maar een klassieke verdrinking was het allerminst.”
Rina, die eerder al door Tinus van de ontwikkelingen van afgelopen weekend op de hoogte was gebracht, keek van haar werk op en mengde zich in het gesprek: “Dus hij was niet even kopje ondergegaan in de Donau?”
“Nee, niet precies,” antwoordde Karel haar. “Zoals ik Tinus maandag al informeerde leek het mij onmogelijk dat hij na verdrinking nog aan boord van het schip had kunnen komen. Niet tenzij iemand hem daarna ongemerkt en ingezeept onder de douche zou hebben gezet. Een dergelijke veronderstelling komt nu sowieso te vervallen nu blijkt dat Endre niet is verdronken door onderdompeling, maar door wat ze noemen een ‘secundaire verdrinking’. Dat wil zeggen dat hij is gestikt in vocht dat in zijn eigen lichaam vrijkwam.”
“Je bedoelt,” Tinus nam even een moment om te begrijpen wat dit kon betekenen. “Je bedoelt dat hij in zijn eigen bloed was verdronken?”
Karel knikte. “Dat is inderdaad waar het op lijkt. Bloed is het eerste lichaamseigen vocht waar men bij secundaire verdrinkingen aan denkt. Al zijn er geen anatomische aanwijzingen dat hij vroegtijdig om het leven kwam door een ernstig ziekteverloop. Endre lijkt niets onder de leden te hebben gehad. Dan had hij bijvoorbeeld chronisch longoedeem kunnen hebben, meestal veroorzaakt door hartfalen. Wat wel kan is de acute vorm van longoedeem. Dit treedt meestal op als gevolg van zwaar inwendig letsel, wat nu blijkbaar bij Endre is geconstateerd. Het verklaart in elk geval het opgehoeste slijm en de andere typerende symptomen zoals de blauwe huid rondom zijn lippen en nagels. Allemaal kenmerken van iemand die wanhopig probeert lucht binnen te krijgen en verkeert in levensbedreigende ademnood. Endre vocht in de douche om zijn leven door een ophoping van vocht in zijn longweefsels.”
“Dat moet dan gebeurd zijn nog voordat ik de toiletruimte binnen stapte,” stelde Tinus vast.
“Daar moeten we nu inderdaad wel vanuit gaan,” sprak Karel. “Anders had jij Endre beslist nog horen gorgelen en eerder aan de bel getrokken.”
“Tja, dat had ik dan zeker. En nu begrijp ik ook waarom ik niets hoorde toen ik met douchen bezig was.”
“Is het ook bekend hoe laat Endre precies stief, Karel?” viel Rina tussenbeide.
“Ja, daar hebben ze wel een idee van. Er wordt altijd een schatting gemaakt op basis van de mate waarin het lichaam is afgekoeld en de optredende lijkstijfheid. Uit de lijkschouwing moet worden opgemaakt dat het slachtoffer was gestorven kort voordat Tinus binnen kwam.”
“Dus betekent dit dat ik niet langer als verdachte wordt gezien?” wilde Tinus nu wel weten.
Zowel Tinus als Rina keken de inspecteur vol verwachting aan.
“Nee, dat kan hier helaas nog niet uit worden geconcludeerd. In theorie kun jij namelijk nog steeds de dader zijn. Het geschatte tijdstip waarop Endre de verwondingen opliep valt precies tussen jullie diner bij het Spoon restaurant en het moment dat hij de doucheruimte binnen ging. En daarmee blijf jij voor de recherche in Boedapest nog steeds de hoofdverdachte.”
Tinus baalde zichtbaar en nam nu ook maar weer plaats achter zijn bureau.
“En de andere man op het toilet dan?” vervolgde hij. “Ik begreep dat ze hem ook hebben verhoord?”
“Klopt. Die man hebben ze inderdaad dezelfde avond nog naast jou op het verdachtenbankje geplaatst. Het punt met hem is alleen dat hij een redelijk sterk alibi heeft.”
“Huh, hoezo? Waarom dan?”
“Doordat hij voor zijn uitgebreide toiletbezoek in gesprek is geweest met de boteleigenaar en daarvoor steeds met gasten op de boot is gezien. En in de uren daarvoor ook. Endre zelf kwam pas later terug op de boot. Hij zou vanaf de ochtend niet in het botel gesignaleerd zijn. Tussen het moment dat hij terugkwam en het moment dat hij stierf hebben hooguit tien minuten gezeten. In diezelfde tien minuten, is door getuigen inmiddels bevestigd, was de man van de grote boodschap steeds in gezelschap geweest van anderen. Zoals ik de feiten van Lou doorgebriefd heb gekregen kan hij de moord, als het al een moord was, onmogelijk hebben gepleegd. Het lichamelijk letsel dat Endre heeft opgelopen heeft dus of buiten plaats gevonden of in de tien minuten tussen binnenkomst en zijn bezoek aan de douche.”
“Maar wie gaat er nu uitgebreid een douche nemen wanneer je in de tien minuten ervoor zwaar bent toegetakeld?” vroeg Rina zich hardop af.
“Precies,” antwoordde Karel. “Nogmaals, dat kan wel. Maar dan zal hij dat zeker niet uit eigen beweging hebben gedaan wanneer dat op de boot plaatsvond. Iemand moet hem daarheen hebben gebracht om het te laten lijken alsof hij zelf de ruimte binnenstapte.”
“Onmogelijk,” sprak Tinus toen. Nieuwsgierig keken zijn collega’s hem aan. “De ruimte tussen de hutten en de toiletten is tamelijk klein en goed te overzien. Als er al iemand was die zijn dood ensceneerde, dan moeten Jenny of ik hem hebben gezien.”
“Waarom dan?” vroeg Karel.
“Heel simpel. Jenny, Joaquima waren, als ik even af mag gaan op de informatie die de politie van Boedapest heeft verzameld, een paar minuten eerder terug op het botel dan Endre. Jenny worstelde buiten onze hut nog wat met Quima’s buggy terwijl ik alvast wat spullen voorbereide om Joaquima’s broek te verschonen. Maar voordat ik daar goed en wel aan begonnen was, kwam Jenny de kajuit alweer binnen en stelde voor om het van me over te nemen zodat ik kon douchen. Het enige moment dat wij in die tijd dus niet buiten onze hut waren, was het moment dat ik even een handdoek en douchespullen pakte. Laat ik daar hooguit dertig seconden mee bezig zijn geweest. Met andere woorden, we kunnen de dader niet gemist hebben. Endre kwam na ons de boot op. Hij moet meteen zelf zijn douchespullen gepakt hebben en regelrecht naar de toiletten zijn gegaan. Als getraind bedrijfshulpverlener heb ik er de gewoonte van gemaakt om in een vreemde omgeving meteen het vluchtplan op te nemen. Hij kan mijns inziens alleen via de hoofdentree over de trap naar het lager gelegen dek zijn gekomen. Hij zal ons dus ook wel hebben gepasseerd toen wij bij onze hut bezig waren, maar ja, er lopen natuurlijk ook wel meer mensen voorbij dus je onthoudt ook niet elk gezicht.”
“Dus wat denk je,” vroeg Rina na deze verklaring van Tinus. “voelde hij zich niet goed dan? Dat hij zich bij terugkomst op het botel meteen wilde opfrissen en regelrecht naar de douche vertrok?”
“Dat moet dan bijna wel,” sprak Karel. “Dat is de enige logische verklaring die je kunt geven waarom hij zo snel daar terug te vinden was. Hoe dan ook, ik moet het met Tinus eens zijn dat Endre de verwondingen dan buiten de boot al moet hebben opgelopen. Blijkbaar voelde hij zich nog net knap genoeg om in zijn hut zijn spullen te pakken en zich daarna op te frissen. Het blijkt een taaie kerel, want nu ik weet welke verwondingen hij precies heeft opgelopen, doe ik hem dat op mijn leeftijd echt niet na.”
Geïntrigeerd door deze woorden keek Tinus hem daarop strak aan en vroeg hem: “Wat bedoel je daar ineens mee Karel? Zijn er nog andere verwondingen gevonden waar we maandag nog geen weet van hadden dan?”
Geamuseerd door deze vraag trokken Karels gezichtsplooien zich in een brede grimas. Hij had dit stukje informatie bewust nog even achtergehouden om de spanning in het gesprek iets op te bouwen. Hij zag dat Rina weer in afwachtende houding tegen de rugleuning van haar stoel was ging zitten, met de armen over elkaar en in één hand een kop thee, terwijl Tinus juist op het puntje van zijn stoel zat en de woorden wel bijna uit Karels keel had willen trekken. Priemend werd hij door hem aangekeken, het indringende beeld versterkt door zijn grote uilenbril.
“Maandagochtend,” begon Karel tenslotte. “nadat wij elkaar hadden gesproken, was de lijkschouwer nog volop met zijn onderzoek bezig terwijl wij de eerste uitslagen die dat had opgeleverd al met elkaar doornamen. Tijdens of na ons gesprek heeft hij nog ontdekt dat Endre, behalve de wond achter op zijn rug, ook voor op zijn borstkas nog een flink wond heeft zitten. Volgens Lou was hem die wond bij aanvang van de schouwing niet dadelijk opgevallen doordat Endre van zichzelf wat mager is en onder zijn ribben een kuiltje heeft zitten waardoor die plek toch al wat donkerder lijkt. Dit wordt ook wel een ‘trechterborst’ genoemd en komt waarschijnlijk door een te sterke groei van het ribkraakbeen. Slechts een klein percentage van de wereldbevolking is geboren met zo’n afwijking. Hoe het ontstaat is nog onbekend, maar zoiets is in elk geval niet belemmerend voor normaal functioneren. De wond die daar dus later is ontdekt is bijna helemaal rond en valt precies in het kuiltje op zijn borstbeen. Uiteindelijk zou er toch op inwendig onderzoek zijn overgegaan, waardoor deze wond vroeger of later aan het licht moest komen. Alles lijkt erop te wijze dat het ontstaan van dit letsel onvermijdelijk tot de dood moest leiden. Naast de verwondingen op zijn romp liep Endre namelijk ook nog twee gebroken ribben op en penetreerden beide het weefsel erachter. Bij een breuk kunnen scherpe botstukken namelijk schade geven aan de onderliggende longen en treden al snel complicaties op. In het geval van Endre is er zelfs een klaplong ontstaan en liep de ruimte tussen zijn ribben en longen vol met bloed, waardoor hij dus verdronk.”
“Gatver zeg, wat een akelig dood,” reageerde Rina met een hand voor haar mond.
Karel knikte.
“Maar hoe kan hij hier helemaal mee naar de douche zijn gegaan?” vroeg Tinus zich hardop af. Terwijl hij die vraag stelde wreef hij zonder dat hij er erg in had zelf nog eens over zijn eigen borstbeen en ging weer naar achteren zitten. “Ik bedoel, als je zo zwaar bent toegetakeld dan is het toch haast onmogelijk dat je überhaupt nog in staat bent in een boot te stappen en vrolijk onder de douche te gaan staan?”
“Iets zegt mij dan ook dat dat niet is wat er echt is gebeurd,” meende Karel. “Eigenlijk acht ik het waarschijnlijker dat de klaplong pas is ontstaan…”
“…toen Endre zich onder de douche wilde afspoelen.” Tinus maakte de zin voor Karel af en keek vervolgens met open mond zijn twee collega’s aan. Vol verwondering liet hij, nu ze bijna alles hadden uitgevogeld, alle beelden in zijn hoofd de revue nog eens passeren. De puzzel klopte helemaal. Het enige stukje dat nog ontbrak was de oorzaak van zijn verwondingen. Met dit scenario volledig uitgedokterd hadden ze een fundament om de autoriteiten van Boedapest van Tinus’ onschuld te overtuigen. Dat wil zeggen, zolang ze konden achterhalen wanneer en waarmee Endre het letsel midden op zijn borst opliep. Wat het ook had veroorzaakt, de wond had hem niet meteen gedood, maar de combinatie van het naar de boot strompelen, de trap afdalen om op het lager gelegen dek te komen en de handelingen onder de douche hadden er samen voor gezorgd dat de spanning in zijn borst opliep totdat zijn ribben knapten en de klaplong een feit was. Tinus bedacht dat zelfs het gestuntel met de gebroken douchekoppen zoals hij dat zelf had ervaren weleens voor de spreekwoordelijke druppel heeft gezorgd. Hij zag al helemaal voor zich hoe Endre, ingezeept en al, naar de douchekop reikte en door die beweging zichzelf de doodsteek bezorgde. “Hoe bizar kan iemand aan zijn einde komen zeg?” vroeg hij, zonder echt een antwoord te verwachten. “En nu we dit weten, wordt het nog extra interessant erachter te komen waarmee Endre op zijn borst is geraakt of hoe hij die plek achter op zijn rug kreeg, nietwaar Karel?”
Opnieuw knikte Karel. Dat was ook wat hem bezighield.
“Dat is het volgende wat ons weer voldoende stof geeft om over te speculeren. Vooralsnog kunnen we alleen af gaan op hoe Lou aan mij heeft beschreven hoe die wonden eruit zien. Die op zijn rug heb ik jou al over verteld.”
“Kom maar op,” sprak Tinus.
“Wel, volgens hem ging het om een U-vormige afdruk. Vermoedelijk is hij door een rond voorwerp geraakt. Aannemelijk is dat dit onder een flauwe hoek is gebeurd, omdat de huid in de boog van de ‘U’ het diepst is ingedrukt. Een hoek van onder dus. Een theorie is dan dat Endre op de grond lag toen dit voorwerp op zijn borst terecht kwam. Anders zou het misschien een stang kunnen zijn geweest van een of andere machine waar hij bij heeft gestaan, want als hem dit vanuit staande positie zou zijn aangebracht, dan moet iemand vanuit de heup op hem in hebben gebeukt. En dat is voorlopig het enige wat ze nu over de wond weten.”
Tinus was inmiddels weer van zijn stoel opgestaan. Hij liep naar het raam en zei verder niets. Het enige wat hij deed was een hand in zijn zij te plaatsen en met het ander liep hij over zijn gezicht te wrijven. Hij bedekte zijn ogen en dacht diep na. Met het weinige wat ze nu wisten probeerde hij zijn gedachten te ordenen. Onderwijl staarden zijn collega’s voor zich uit en lieten beide zo hun eigen gedachtes over de materie gaan. Karel was juiste begonnen wat irritant met zijn stoel heen en weer te draaien toen Tinus, als uit een trance ontwaakt, zich weer naar beide reporters richtte en hen daarop cryptisch aankeek. Zijn gezicht leek smal vertrokken toen hij grote ogen opzette en Karel ten slotte haast indringend vroeg: “Zeg Karel, hoe groot zei jij dat die plek op Endre’s borst was?”
Karel was volkomen verrast door de manier waarop Tinus hem deze vraag stelde. Voor een moment was hij zelfs even uit het veld geslagen en was daarom niet meteen in staat het antwoord te geven. Maar toen hij er even over de vraag nadacht zei hij uiteindelijk: “Euhm, ik kan me eigenlijk niet herinneren dat ik dat al verteld heb. Maar nu je het toch zo graag wilt weten, ik meen dat Lou mij van de week vertelde dat de wond ongeveer zo groot is als, nou ja, zoiets,” hij maakte een cirkel met zijn duim en wijsvinger om Tinus een idee te geven van de grootte. “Zeg maar zo groot als een kastanje.”
Karel had zijn woorden niet treffender kunnen kiezen. Bij Tinus sloeg de vergelijking in als een bom. Nu was het zijn beurt om even compleet van zijn stuk te zijn, hetgeen direct door Karel en Rina werd bemerkt. Net zoals kort hiervoor greep Tinus zonder erbij na te denken weer naar zijn borst en liet hij zijn hand er op zijn borstbeen rusten. Tegelijk hief hij zijn hoofd iets op en staarde hij langs Karel. Hij proefde nog eens wat de inspecteur hem had gezegd: “Een kastanje, zei je?”
Karel maakte een instemmende hoofdbeweging knikte, eentje die slechts onbewust door Tinus werd opgepikt. Tinus had geen andere reactie verwacht. En hij was opslag weer met zijn gedachten bij de maandagochtend in het park en dacht terug aan het ravotten met zijn dochter. Als in slow motion herinnerde hij hoe het beeld van de spelende Joaquima op de achtergrond vervaagde en hoe de kastanjevrucht hoog boven zijn hoofd uit de ruwe bolster werd los gewipt. Alsof niets anders om hem heen er iets toe deed aanschouwde hij hoe de ronde vorm van de kastanje door de snelheid steeds ronder leek te worden en recht naar beneden zeilde. Gevangen in de perfecte focus van een telelens voor sportfotografie werd de actie door zijn bijna hypnotische toestand tot op het kleinste detail voor hem in beeld gebracht. Centimeter voor centimeter werd de afstand tussen het vervaarlijke projectiel en de borstkas van Tinus steeds kleiner. Hijzelf lag prinsheerlijk met zijn ogen dicht en mijmerde met minder kennis dan hij nu had over de mogelijkheden waarop Endre aan zijn einde was gekomen. Het alziende oog van zijn onderbewuste volgde ondertussen de loodrechte baan naar beneden waarlangs de kastanje steeds dichterbij zijn lijf kwam. Theatraal werden de laatste tuimelingen afgelegd en draaide het wit van de glanzende kastanje nog één keer rond tot het de borstkas moest raken. Op dat precieze moment werden boven en onder in deze schijnbare herinnering plotseling voor Tinus omgedraaid en opende hij in een schok zijn ogen zodra een hard voorwerp de lucht uit zijn longen perste. Hier had Tinus verwacht dat hij de boomvrucht zou ontdekken die langs zijn zij het gras in rolde. Maar in plaats daarvan was hij het zelf die de strijd met de zwaartekracht was aangegaan en ontwaarde hij twee schimmen die voor hem stonden terwijl hij zelf naar achteren werd geduwd. Het zonnige herfstachtige tafereel in het park was verdwenen en had plaats gemaakt voor een duister toneel waarin details ver te zoeken waren. Op de achtergrond dacht hij nog water de kunnen zien met daar weer achter een bergachtig landschap. Het was precies voldoende voor hem om daar de Donau in te herkennen en de indruk te krijgen dat hij zich aan de kade ervan bevond. Een van de twee schimmen voor hem moest volgens hem een vrouw voorstellen, terwijl de andere schim daar recht achter stond en minder van duidelijk werd. Ondertussen draaide Tinus met zijn lijf naar achteren en verdwenen de schimmen weer uit beeld. Alles werd even zwart voor zijn ogen zodra hij meende weer een liggende positie aan te nemen. Toen volgde er een pijnlijke dreun en Tinus zag voor zich hoe hij op de stoeptegels landde terwijl zijn rug een pijnlijke smakker maakte tegen de trottoirband. Bovenop zijn rug scheurde zijn huid los en tegelijk het stof van zijn pullover. Opnieuw werd alles zwart en verdween de onwerkelijke herinnering.
“Ik weet waar Endre zijn verwondingen heeft opgelopen!” schreeuwde Tinus ineens uit. Losgerukt uit zijn eigen denkbeelden had hij zich weer naar zijn collega’s gericht die hem vol verbazing aangaapten. En stoot adrenaline had ervoor gezorgd dat hij de fictieve voorstellingen direct wist om te zetten naar reële actie. Onmiddellijk boog hij over Rina Oddel heen, die van schrik op haar bureaustoel iets naar achteren veerde, en reikte hij zonder het te vragen naar haar telefoontoestel. Hij nam de bakelieten hoorn van de haak en draaide op de verchroomde draaischijf het nummer van zijn eigen huistelefoon.
“Maar hoe…?” Karel Riemelneel snapte er niets van. Het drong geen moment tot hem door dat Tinus klaarblijkelijk tot zijn handelen was gekomen door iets wat hij had gezegd. Rina op haar beurt schikte even haar goudblonde krulletjes en keek al even verwonderd. Tinus stond ondertussen nog voorovergebogen aan haar bureau en wachtte ongeduldig tot er thuis werd opgenomen.
“Hallo met Jenny?” klonk het na vier keer overgaan zoet in zijn oor. Bij het horen van de vertrouwde meisjesachtige klanken krulde er automatisch een gelukzalige glimlach rond zijn gezicht. Altijd blij om de stem van zijn vrouw te horen groette hij haar beminnelijk en stak gelijk van wal: “Hoi schat, met Tinus. Zeg lieverd, kun jij je nog herinneren wat er van het weekend bij de boot was gebeurd toen wij net het restaurant uitliepen?”
Tinus overviel haar erg met deze vraag waardoor haar schattige telefoonstem even verdween en ze niet meteen het juiste antwoord wist te geven: “Hoe bedoel je schat? Natuurlijk weet ik dat, jij had op de boot die man toch gevonden?”
Onmiddellijk realiseerde Tinus dat hij in zijn enthousiasme niet specifiek was geweest.
“Oh sorry lieverd. Nee, ik bedoel naast de boot van het restaurant, vlak nadat we daar uitstapten, toen we nog naar huis moesten lopen. Herinner je die paar ruziënde mensen bij de Chain Bridge?”
Hier hoefde Jenny niet lang over na te denken. Dit herinnerde ze meteen.
“Euh jawel, dat was met die twee mannen en die vrouw toch, waar zoveel mensen omheen stonden?”
Beide zagen ze de situatie weer voor zich. Kort nadat Tinus met zijn gezin de aanlegsteiger van het Spoon restaurant afliep kwamen ze nog geen twintig meter daarvan verwijderd dit kibbelende stel tegen. Er bleek sprake te zijn van een heftige woordenwisseling en te oordelen aan de omstanders die zich om dit drietal hadden verzameld liepen de gemoederen hoog op. De rel had plaatsgevonden voordat Tinus op het botel een douche nam, maar ze hadden eerder eigenlijk geen verband gelegd tussen deze twee afzonderlijke situaties.
“Er was een grote man,” zei Jenny. “Hij hield een boze vrouw vast. En voor hen stond nog iemand, meen ik. Maar die heb jij toch ook gezien?”
“Ja, natuurlijk,” antwoordde Tinus. “Ik hoop alleen dat jij nog andere details dan mij weet te herinneren.” Bij de volgende woorden draaide hij zich even om, zodat Rina en Karel zijn deel van het gesprek ook kon volgen: “Er is namelijk en grote kans dat één van deze mensen Endre is, het slachtoffer uit het botel.”
Op dat moment viel er even een stilte, ook aan de andere kant van de telefoonlijn. Jenny besefte dadelijk waar Tinus naartoe wilde. Dit was wel erg toevallig. Al wist ze dat Tinus erom bekend stond dat hij niet in toeval geloofde. Rina en Karel luisterde gespannen mee met het gesprek.
“Jeetje,” zei Jenny. “Dus betekent dit dat één van de mensen die we hebben gezien die man heeft vermoord?” Jenny zag voor zich hoe omstanders in het begin van de twist nog probeerden om de situatie te temperen. Zowel zijzelf als Tinus kenden natuurlijk geen woord Hongaars, maar er viel toen wel duidelijk op te maken dat het vooral om een persoonlijke ruzie tussen deze drie mensen ging. Uit voorzorg hadden voorbijgangers wel naar het verloop van hun ruzie geïnformeerd omdat het er even de indruk werd gewekt dat de vrouw door de mannen mishandeld werd. Maar dit leek zo doordat de grote man achter haar de vrouw stevig vastgreep om haar in toom te kunnen houden. De vrouw zelf bleek furieus. Ze was erg boos op de man die voor haar stond, die nu de door Tinus gevonden Endre bleek te zijn. Om hun eigen vakantieplezier niet te bederven en omdat dit niet hun gevecht was, waren Jenny en Tinus met Joaquima doorgelopen naar hun verblijf op het botel. Zodra ze toen onder de Chain Bridge door waren gelopen waar deze aan de Pestoever aan land kwam, werd de situatie van de kibbelende personen door de muren van de brug uit het zicht onttrokken. Met hun gedachten alweer bij hun eigen avonturen op die dag, keken Tinus en zijn vrouw al niet meer om en waren zij de Hongaarse twist alweer vergeten. Wat zij aldus niet meekregen was hoe Endre kort daarop zwaar werd toegetakeld.
Zo filosofeerden Jenny en Tinus aan de telefoon nog even door over dit voorval, terwijl Rina en Karel met hen meeluisterden.
“Dus weet jij je nog hoe deze drie mensen eruit zagen?” vroeg Tinus door de telefoon.
“Nee schat, dat weet ik echt niet meer. Ik weet alleen dat het om twee mannen een vrouw ging. Of Endre één van hen was moet je mij niet vragen. Het kan ook een heel ander persoon zijn geweest. Waarom denk je dat hij het slachtoffer is?”
“Dat kan ik niet uitleggen. Het is een bepaald gevoel waardoor ik opeens deze connectie zie. Daarom hoopte ik er stiekem op dat jij er nog iets meer van wist. Want als iets mijn vermoedens kan bevestigen dan kunnen we deze zaak misschien nog oplossen en zullen ze mij in elk geval niet meer hoeven te verdenken.”
“Nee, het spijt me, schat. Ik geloof niet dat ik je hiermee kan helpen. Je bent echt afhankelijk van de kwaliteiten van de recherche in Boedapest vrees ik. Het enige wat ik van deze mensen nog weet is dat de man achter de vrouw bijna een kop groter was dan de ander en de vrouw zelf alleen groot leek door de hakken die ze droeg. Maar of dat je veel zal helpen…”
Al luisterend naar zijn vrouw, had Tinus de hoop alweer wat laten varen. Dat was althans totdat hij haar dit hoorde zeggen. Jenny had de woorden nog niet gesproken of hij reageerde dolenthousiast in bijna een octaaf hoger: “Hakken? Schat, je bent geweldig! Briljant. Maar dat is het! Dat is het ontbrekende stuk van de puzzel in dit onderzoek.”
Rina en Karel hoorden Tinus met zijn vrouw spreken en merkten direct de omslag op in zijn humeur. Naarstig probeerden ze het gesprek te volgen en werden ze nieuwsgierig naar het nieuwe inzicht wat Tinus blijkbaar had opgedaan. Een brede glimlach had zich rond zijn mond gevormd en in zijn ogen lag een twinkeling dat erop duidde dat hij ergens schik in had. Zowel Jenny als zijn collega’s hield hij niet verder in spanning en verklapte hen wat hij meende dat nu de oorzaak moest zijn van Endre’s zware verwondingen.

Nog zeker vijf dagen passeerden voordat de nieuwe verdachten in deze Hongaarse zaak konden worden aangehouden, verhoord en het onderzoek kon worden uitgewerkt. Endre’s achtergronden werden nog eens grondig nagetrokken en middels nieuwe getuigenverklaringen van twee medewerkers van het Spoon restaurant kon worden bevestigd dat Endre bij de Hongaarse twist betrokken was geweest. Een meevaller in het onderzoek was dat een bewoner uit de buurt destijds tussen de mensen had gelopen die van de ruzie getuigen waren geweest en zichzelf bij de politie had gemeld toen hij merkte dat de recherche aan de medewerkers van het Spoon restaurant vragen begon te stellen. Dit leidde tot een duidelijker signalement van de twee andere personen van het ruziënde stel zodat hierna met zekerheid kon worden gezegd dat het moest gaan om Endre’s ex-vriendin Lujza en haar nieuwe vriend Kristof.
Van een grotere opluchting kon bij Tinus en zijn familie en vrienden haast geen sprake zijn. De bevestiging van deze connectie was wat ze hard nodig hadden. Want daarmee kwam de aandacht op de gebeurtenissen naast het Spoon restaurant te liggen en werd Tinus al gauw als een stuk minder verdacht aangemerkt. De cafeïne vloeide echter nog rijkelijk van de spanning op de redactievloer van de Tycoon Newspaper zolang het onderzoek in Hongarije nog lopende was. Rechercheur Lou Bas hield de belanghebbende via Karel ondertussen bijna dagelijks van ieder nieuw detail op de hoogte.
Het ene inzicht na het ander kwam spoedig aan het licht; de hak van de stiletto’s die Lujza droeg op de dag van Endre’s overlijden matchten met de vorm van de wond op zijn borst. En na verscheidene ondervragingen kwam men ook te weten dat Endre gokverslaafd was. Wat wel bleek uit de diverse schulden die hij her en der had openstaan. Volgens Lujza zou hij het geld hebben verspeeld dat zij samen hadden weggezet om van te gaan trouwen. Die trouwerij werd alsmaar uitgesteld waardoor Lujza achterdocht begon te krijgen en op het laatst ontdekte waar hun geld aan was opgegaan. Lujza was furieus en verbrak terstond hun relatie. Toen Endre en Lujza elkaar al bijna een jaar niet meer hadden gezien had zij inmiddels Kristof ontmoet en was hij letterlijk aan lager wal geraakt. Uiteindelijk kwamen ze elkaar weer tegen op een veldje nabij de Chain Bridge. Endre was juist uit het casino geschopt dat tegenover het Spoon restaurant lag toen hij het grasveldje passeerde, zijn ex herkende en hem samen zag oplopen met haar nieuwe vriend. Een woordenwisseling volgde zodra Lujza ook hem had herkend en haar kans schoon zag om haar woede over hem uit te storten die ze al die tijd had opgekropt. Niet alleen was ze nog steeds erg boos over het geld van hun trouwerij dat hij had vergokt, maar ze had inmiddels ook de link gelegd met een vermeende inbraak die voor de breuk bij hun thuis had plaatsgevonden toen zij nog samenwoonden. Ook toen was er geld verdwenen dat ze kort daarop hard nodig hadden voor de kosten van een levensreddende operatie van Lujza’s zusje. Bewijzen kon ze het niet, maar voor Lujza was het wel duidelijk wie destijds het geld achterover had gedrukt. Kristof probeerde zijn vriendin nog tegen te houden door haar beide armen in een houdgreep te houden, maar Lujza, die in haar ex de moordenaar van haar zusje zag, schopte hoog genoeg om Endre van de fatale verwondingen te voorzien.
“Het klopte dus dat het letsel onder een hoek op zijn borst werd aangebracht,” merkte Karel op naar Tinus toen beide heren elkaar weer bijna een week later troffen op de redactievloer. Tinus had ditmaal zijn plek naast Wilburt Eerman gevonden. Karel had inmiddels van Lou Bas vernomen dat Lujza in voorarrest werd gehouden en eerdaags aan de rechtbank zou worden voorgeleid. Ze kreeg een advocaat toegewezen die zou moeten bepleiten of het hier om doodslag ging of om moord. Zelf een advocaat betalen kon ze niet, ze had immers nog schulden lopen die eveneens een resultaat waren van Endre’s bedenkelijke bestedingen.
“Kristof had zijn vriendin beter niet kunnen tegenhouden,” meende Tinus. “Zijn houdgreep belette haar om Endre als een soort communistische kraai aan te vallen.”
“En dan had hij er ongeschonden vanaf gekomen wou je zeggen?” sprak Karel vol cynisme.
Tinus lachte. “Nee, vast niet. Ook in dat geval zal ze weinig van hem hebben heel gelaten. Toch begin ik, nu ik dat verhaal ken over die gokverslaving, wel steeds minder sympathie voor die man te krijgen. Het zal je partner maar wezen.”
“Gelukkig waren ze niet getrouwd,” zei Karel.

“Tja, inderdaad,” sprak Tinus die zag dat Karel zijn gigantische regenjas weer van de kapstok greep, klaar om een nieuw avontuur binnen te stappen. Kort ervoor had hij een telefoontje gekregen van het forensisch instituut.
“Ik word op een nieuwe zaak verwacht, Tinus,” sprak hij terwijl hij de gleufhoed over zijn krullige haardos schoof. “Ik zie jullie gauw weer. Pas ondertussen goed op waar je zelf voet aan wal zet.”

“Zal ik doen Karel,” zei Tinus vanachter zijn nieuwe bureau. “En bedankt!”
“Huh, hoezo? Bedankt waarvoor? Ik doe gewoon mijn werk hoor.”
“Bedankt dat je weer eens de kastanjes voor me uit het vuur hebt gehaald.”

By tinusicket | January 30, 2014 - 8:00 pm - Posted in Mabuhay, Nederlands, Retourtje naar hier en terug, Scherpe Blik

Sinds enkele jaren ben ook ik een fanatiek volger van de televisieserie ‘Wie is de Mol?’, een fantastisch tv-programma waarbij het de bedoeling is dat je erachter ziet te komen wie de ‘mol’ is. De kandidaten, allemaal bekende Nederlanders, moeten allerlei verschillende opdrachten uitvoeren met als doel om geld in de pot te krijgen. De mol echter, doet er alles aan om die pot zo juist leeg mogelijk te houden, een echte saboteur dus. Aan het einde van iedere aflevering moeten de kandidaten een test invullen om zo de identiteit van de mol te achterhalen.
Aan het einde van aflevering 4 sprak presentator Art Rooijakkers van een ‘Grote Oversteek’ en kondigde daarmee aan dat de kandidaten zich moesten opmaken voor een trip naar een ander land. De laatste test en executie vond nog plaats in Hong Kong, waar Daphne Bunskoek de test het slechtst had gemaakt, dus afviel en niet meeging naar het volgende land.
Eerder bij dit televisiespel dacht ik heel even dat het tweede land dat ze zouden aandoen Amerika was. De show opende namelijk helemaal aan het begin met een Aziatische man in een bootje dat brieven postte in een typische Amerikaanse brievenbus met daarop de tekst ‘US Mail’ en de ‘Grote Oversteek’ zou kunnen wijzen op het oversteken van de Grote Oceaan, van Azië naar Amerika. Maar na het bekijken van de beelden wat er ons in aflevering 5 staat te wachten, weet ik in elk geval 100% zeker dat ze daar niet maar toe zullen gaan!
Glunderend, en met de beelden van die aankondiging nog op mijn netvlies, postte ik op Facebook ‘Ik weet meer dan de rest’, want ik weet waar ze wel naar toe gaan. Deze uitspraak werd eerder door Art zelf al eens in een iets andere vorm gebruikt toen hij bij de allereerste test en executie Daphne feliciteerde met de opmerking: “Gefeliciteerd, jij weet meer dan de rest.”
Er waren twee previews van aflevering 5 die mij overtuigden van de reisbestemming: een zekere kerk èn de vlag van een bepaald land op de romp van een vliegtuig waarbij te zien was dat de kandidaten uit het vliegtuig stapten en voet zetten op…
…Filippijnse bodem.

Hiermee werd ook direct verklaard waarom ik de man in de boot (dat al iets weg had van een bangka) verdacht veel op een Filipino vond lijken. Hij was het die aan het begin van dit seizoen een stel brieven op de post deed.

Na mijn ontdekking heb ik iedere dag een aanwijzing gegeven op Facebook. Hieronder nogmaals de aanwijzingen met daar ook telkens een uitleg erbij. Eén en ander kon deelnemers aan de Wie is de Mol?-app helpen met het beantwoorden van vraag 5 voor aflevering 5.

Zondag – “Uitbarsting” – WIDM5
In de kerk, die ik in de preview aan het einde van aflevering 4 had gezien, herkende ik direct een godshuis dat naar mijn beste weten Church of San Augustin moest zijn, beter bekend als Paoay Church. Dit is een 18e-eeuwse kerk in de Filippijnse gemeente Paoay in de noordelijke provincie Ilocos Norte. De Filippijnen staat bekend om grote vulkanische activiteit, vandaar de aanwijzing ‘Uitbarsting’.

Maandag – “Met kennis van het verleden weet je meer over de toekomst” – WIDM5.
Deze tekst verwijst naar het thema van dit WIDM-seizoen. Art heeft ons aan het begin vertelt dat de toekomst een grote rol speelt in dit avontuur. Wel, als mijn vooruitziende blik naar aflevering 5 geen verwijzing naar de toekomst genoeg is, dan weet ik het niet meer. Ik wist door mijn kennis over de Filippijnen (verleden) dat de volgende aflevering (toekomst) daar plaats zal vinden. Je zou dit ook nog kunnen uitleggen als de man in de boot die in aflevering 1 (verleden) al werd getoond, waarbij ik vermoed dat hij in de laatste aflevering weer zal opduiken (toekomst). Dat lijkt mij een redelijke aanname, maar dat is afwachten natuurlijk.

Dinsdag – “US Mail” – WIDM5
Verwijst opnieuw naar de man in de boot. Maar je zou dit ook kunnen lezen als een verwijzing naar de luchtpost waarmee de liefdesrelatie met mijn vrouw mee is begonnen die zelf ook uit de Filippijnen komt.

Woensdag – “LAO – Godshuis” – WIDM5
Godshuis is de meest duidelijke link naar de eerder besproken kerk. LAO is de internationale afkorting voor het vliegveld Laoag International Airport, waarop het WIDM-team geland moet zijn willen ze de snelste verbinding richting Paoay kunnen maken.

Donderdag – “Joker, 20 in the pocket” WIDM5
Wie WIDM een beetje kent, weet dat jokers een machtig middel zijn om daarmee beter door de test en executie te komen. De joker verwijst hier naar de voorkennis over vraag 5 uit de WIDM-app en de 20 in the pocket naar de waarde van die specifieke vraag. Hebben de aanwijzingen je voldoende geholpen, dan heb je 20 punten verdiend door vraag 5 goed te beantwoorden. Die had je met ‘Filippijnen’ moeten beantwoorden. En uiteindelijk was het me daar natuurlijk de hele tijd om te doen.

By tinusicket | December 11, 2013 - 11:07 pm - Posted in Nederlands, Retourtje naar hier en terug, Scherpe Blik

In de categorie ‘gesprekken die je opvangt in de trein’ ging het vandaag eens niet over ‘hoe belachelijk het nieuwe schoolrooster wel niet is’, ‘waarom de beste vriend van mijn man niet op onze trouwerij is geweest’ of ‘nog eens vijftig tinten van een specifieke en ons allen welbekende kleur’. Terwijl ik ondertussen druk bezig was de ‘snoepgoden’ te vervloeken bij het heen en weer schuiven van zuurtjes, lolly’s en ander zoetig zuigwaar op mijn smartphone, zaten er in de sprinter tegenover mij twee jonge dames van pak ’em beet een jaar of dertig luidkeels te ouwehoeren. Het was overduidelijk dat ze het hadden over een recente voorstelling van… jawel… The Chippendales.
In het begin van hun gesprek had ik al direct in de smiezen dat het over niets anders dan dat kon gaan. Ik hoorde ze namelijk spreken over ‘een collectief schaamtegevoel bij aanvang dat vanzelf wel verdween zodra de show begon’ en het feit dat het publiek zuiver bestond uit vrouwen dat volgens hun bewoording pas moest zijn gescheiden, maar in elk geval aan niets anders konden denken dan domme mannen en seks. Mogelijk klinkt dit toch als een stereotype vooroordeel van eigen hand, maar ik kan je echt beloven dat ik die twee dames deze tekst letterlijk zo heb horen uitspreken. Gedurende hun banale gebabbel deden ze daar zelfs eigenlijk alleen nog maar meer scheppen bovenop. Mijn vermoeden werd overigens al snel bevestigd; allerhande YMCA-outfits passeerden de revue in hun eindeloze gekeuvel. Marinekleding, pilotenpakken en spannende politie-uniformen, het werd allemaal ongewenst aan mijn oren opgedrongen.
Nimmer werd er in hun gekwetter letterlijk gesproken over The Chippendales, maar iedere vent die naast hen in de coupé zat of stond moest wel op z’n achterhoofd zijn gevallen als ze niet door hadden wat er precies besproken werd. Eén punt werd in elk geval onweerlegbaar duidelijk gemaakt: Miep 1 en Miep 2 voelde zich beslist te goed voor zulks platvloers vermaak… maar ze zijn er wel heen gegaan!
Het zijn van die dubieuze dialogen waarin je kort nadat het onderwerp wordt ingezet, al globaal kunt uittekenen welke volgende onderdelen er zullen worden aangesneden. Vanzelfsprekend werd benoemd ‘dat ze altijd wel een dik zeug uit het publiek pikken’ (sorry, dit zijn niet mijn woorden), ‘ze ook langs de balkons gaan’, ‘hoe kunstig ze strippen tot een avondvullende geheel kunnen maken’ en ‘dat altijd wel een neger tussen zit’. Ik had deze quotes vooraf zó voor je kunnen oplepelen. Hoe diepgaand!
Maar juist toen ik dacht dat ik de voorspelbaarheid in eigen perso(o)n(en) leek te hebben ontmoet, werden we in de coupé toch wel heel bizar verrast toen ze ineens op iets geheel anders overgingen. Alhoewel…
Het schaamrood stond niet alleen bij alle heren in de sprinter op de kaken, nee ook de vrouwelijke passagiers moesten inhouden niet te gaan zitten schaterlachen toen Miep 1 en Miep 2 abrupt, zonder enige logische aankondiging, begonnen te praten over… let op.. ‘de ingrediënten van een frikadel’.

Over plaatsvervangende schaamte gesproken!

By tinusicket | October 7, 2013 - 8:34 am - Posted in Duimzuigerij, Mabuhay, Nederlands, Retourtje naar hier en terug

image by thehenk, edited by Gsorsnoi

Voor het vertrek naar de werkgevers heden ochtend legde mijn echtgenote Jenny mij nog een vraag over haar kleding voor. Mijn vrouw wil er graag verzorgd uitzien, zodat ieder detail, hoe minutieus ook, onverdeelde aandacht behoeft. Menig man zal deze situatie herkennen en wordt hier zelfs misschien wel dagelijks door zijn eega mee geconfronteerd. Een precaire zaak dus, waar zorgvuldig met het te geven antwoord moet worden omgesprongen. Gelukkig laat ik mij door dit soort vragen niet verrassen en ben ik altijd met mijn ongezouten mening hierop voorbereid, hetgeen door haar wordt gewaardeerd.
Er moet worden aangetekend dat mijn vrouw Filippijnse van afkomst is, inmiddels prima Nederlands spreekt, maar toch af en toe met de uitspraak van bepaalde woorden en grammatica nog wat worstelt. En ik moet haar beslist nageven, sinds ze in Nederland is, schroomt ze niet om, bij twijfel aan het juiste zins- of woordgebruik, het gewoon te proberen. Angst om iets verkeerds uit te spreken komt niet bij haar op. Deze kranige instelling rondom het taalgebruik leverde vanmorgen daarom dan ook weer een allerschattigste verspreking op.
Terwijl ik nog wat voorbereidingen trof om kort daarop onze jongste dochter uit haar bedje te halen, had Jenny zich al in haar jas gehesen om spoedig naar haar werk te vertrekken. Tas en alles was ingepakt of in gereedheid gebracht om na een zoentje elkaar een fijne dag te wensen. Het enige wat ze wel nog even wilde weten was of ze voor de dag er wel presentabel genoeg uit zag. Want tja, die zilver- met zalmkleurige instappers van Louise Vuitton… zou dat wel gaan bij die nette donkere pantalon?
“Schat,” begon ze, toen ze zelf de conclusie al had getrokken dat de schoenen vloekten, “ik denk ik heb nieuwe vrije loop-, euh… vrije-… hoe noem je dat? Vrij lopende…?”
Nog niet helemaal ingeschakeld keek ik van mijn ontbijtje en andere handelingen op en repeteerde niet-begrijpend een deel van de vraag:
“Vrije-…schoen? Huh?”
Totdat ze ten slotte zelf probeerde:
“Vrije uitloopschoenen?”
Op dat moment moesten we allebei lachen. Terwijl bij Jenny het schaamrood inmiddels op de kaken verscheen, zag ik mijn ‘kippetje’ al voor me en moest ik hierbij onwillekeurig aan gelaarsd pluimvee denken dat, bij het leiden van een gelukzalig leven, ons reeds van ons dagelijks ontbijt aan het voorzien was. Het was maar goed dat Jenny mijn scharrel niet is, anders zou je er nog andere gedachten aan kunnen linken. Gelukkig moest ze er zelf ook hard om lachen, maar drong wel bij mij aan om haar eindelijk te verlossen met de juiste term:
“Vrijetijdsschoenen zul je wel bedoelen, schat, of niet?”

Heerlijk vind ik dat soort versprekingen altijd. En, clown van het huis dat ik ben, voer ik het ongemak vaak nog even ietsjes op tot net onder de grens dat het irritant begint te worden.
Laatst moest ik ook zo lachen toen ze mij per e-mail een vraag stelde, omdat we een klusjesman in huis hadden voor een verbouwing, of we nog ergens nieuwe ‘stofzuiker tasjes’ hadden. Haha, prachtig! Om over de ‘stoelpadden’ nog maar niet te spreken. Meestal als ze dit soort fantastische uitspraken maakt, plaag ik haar dat ze weer ‘Jenny-taal’ gebruikt, waar ze dan toch vaak weer iets minder om kan lachen…

Het zomerse weer zoals we dat onlangs hebben gehad is echt niet goed voor een mens. Je krijgt er een zonnesteek van, omdat we altijd wat te klagen moeten hebben is het nu ineens te warm en vrouwen raken al helemaal van slag; sommige van hen waren op deze dag zelfs gewoon vergeten hun kleren aan te doen naar het werk. Of althans zo leek het. De voorspellingen vooraf al waren tropisch. Van Peter Timofeeff tot en met Piet Paulusma, ze waren het er allen over eens: landelijke hitterecords stonden op het punt te sneuvelen doordat het in het oosten wel 37 graden zou gaan worden. Het zou om een prestatie gaan, hier in ons koude kikkerlandje nog nooit vertoond. Nou, in het Verre Oosten wellicht, maar niet hier. Zelfs in de Achterhoek waar de temperatuur op die dag het hoogst zou uitkomen, bleef het kwik toch net steken. Vroeg intredende bewolking kreeg er alle schuld van, zo bleek later. Maar als je het mij vraagt, zijn de Nederlandse thermometers gewoon niet gebouwd op zulke hoge waarden.
Hoe het ook zij, ik zou die loeiwarm bedoelde dag in ieder geval vooral willen typeren als ééntje die ìk niet snel zal vergeten. Rond het middaguur, toen die koperen plaat daarboven in het hemelruim op z’n felst moest zijn geweest, drong ook hier aan de kust de brandende hitte door en verwelkomde heel Haarlem dit met een allerzwoelst hart. Zomerse kleuren, blote torso’s, eindeloos lange damesbenen, ultra korte rokjes en dito strakke shorts, iedereen die je op straat tegen kwam had de zomer in z’n bol. En gaf ze eens ongelijk. Het was ook eigenlijk best lekker. Zelf trok ik er in mijn pauze daarom dus ook op uit om al dat wonderschoons maar eens van dichtbij te kunnen bekijken. Het strand is vanaf mijn werk te ver weg, maar op de winkelstraten van de hoofdstad van Noord-Holland was het evengoed druk bepakt met deze tropische typetjes. Gewapend met mijn beste looks, stapte ik uit het grachtenpand weg en ging ik op jacht. Goed geluimd had ik mijzelf zo goed mogelijk voorbereid op wat komen ging en aangezien het nou eenmaal niet wordt gewaardeerd dat ik met een korte broek op het werk verschijn, had ik mij eerder die dag zo luchtig mogelijk gekleed als ik voor mijn werk acceptabel achtte. Ik droeg een witte pantalon, op z’n plaats gehouden door een lichtbruine leren riem met daarboven een vrolijk doch net overhemd met korte mouwtjes. Fris en fruitig was ik de dag begonnen, gedoucht, geknipt en geschoren. Mijn voeten had ik in door velen als ‘pooierslippers’ versleten herenschoenen gestoken en bij me had ik een knappe zonnebril om het gehalte ‘cool’ nog wat extra mee op te vijzelen. Mij zou je niet kunnen betrappen op een slechte voorbereiding.
Vol goede moed stiefelde ik met ferme schreden op de gallerijen af en schoof ik bij het verlaten van de Nieuwe Gracht mijn zonnebril op de stand ‘onweerstaanbaar’. Ik keurde mezelf in het voorbijgaan vooraf nog eventjes in de glas-in-lood spiegeling van de eerste slagerij van de Kruisstraat en draaide mij vervolgens tevreden om naar al het moois dat op mij af kwam. Dikke rijen stonden er aan de vijf kassa’s die de Albert Heijn telde, toen ik er een blik naar binnen wierp en daarbij moest uitkijken dat het passeren van enkele meiden die daar vlak voor hun fietsen op slot zetten niet te intiem werd. Uitdagend drongen hun billen zich aan mij op toen zij voorover bogen om bij de sloten te kunnen, maar ik kon mij beheersen ze niet in de achterwerken te knijpen en trad verder in de richting van de Grote Markt. Na het doorsteken van de kruising met de Nassaustraat en de Nieuwe Kruisstraat duurt het dan meestal niet lang voordat ik de straat oversteek naar de andere zijde van de winkelstraat, omdat ik daar naar mijn gevoel wat rustiger loop, er meer te zien valt en ik zo rechter op de Barteljorisstraat af kan lopen. En dan juist voordat ik daar de voorzijde van de HEMA bereikte, overkwam mij iets wat voor mij nou niet bepaald dagelijkse kost is. Ik mag een grote mond hebben en graag opscheppen over hoe gemakkelijk ik het oogcontact met het andere geslacht weet te leggen, maar in feite ben ik gewoon een brave getrouwde huisvader die het met de zuinige ‘blikken waardig’ moet doen die vrouwen mij soms schenken. In mijn vrijgezellentijd gebeurde het veel vaker, maar sinds ik een ring draag en ik met gel het eerste piekende grijs moet maskeren, kost het mij simpelweg meer moeite om bij de dames nog op de radar te verschijnen. Nodig is het allemaal niet, maar voor je zelfvertrouwen kan het soms een aardige boost geven.
Het waren die met mascara aangezette krullende wimpers die de perfecte omlijsting vormden van de oogverblindende diepbruine kijkers waarmee de brunette mij strak aankeek. Onbeschroomd stapte ze in tegenovergestelde richting met vederlichte passen aan mij voorbij en ze zou mij niet eens zijn opgevallen als ze haar ogen niet als ontsluitende bloesems van waterlelies aan mij had gepresenteerd. Dit vluchtige ogenblik werd gevangen in een slow-motion die de regisseur van de tijd en ruimte voor de gelegenheid besloot in te zetten en gunde mij alle gelegenheid om deze wonderlijke verschijningen minutieus te kunnen bestuderen. Ik kon ook niet anders, want de integere opslag waarmee ze mij gevangen hield was meer dan waar menig proefhoudend man tegen bestand is. Donkerbruine lokken die reikten tot even onder haar schouders en daar vol kracht verend op dansten, een gemiddeld volle boezem die hoogst vrouwelijk in het jasje met bloemetjesmotief vooruit staken, een zandloperfiguurtje waar duidelijk in geïnvesteerd werd – al was het maar door zich er naar te kleden – en een innemende glimlach op een jong aangezicht dat nog mijlen ver lag van anti-verouderingsproducten, al met al verzorgde het dat mijn adem heel even in mijn keel stokte. In dat moment besloten zal het allemaal wel meer sprookjesachtig hebben aangedaan dan normaal het geval zal zijn gewest, maar zonder meer was deze jongedame er één die een man sneller zal zijn opgevallen dan ieder ander prachtige plaat. Afstandelijk zoals het een gehuwd vent als ik betaamd, toch hoogst geïnteresseerd, keek ik de jonge vrouw nadat ze voorbij gelopen was nog even na. De kans om haar ronde vormen nog aan een diepere studie te onderwerpen kreeg ik niet, want – voor mij geheel onverwacht – nog even beminnelijk als daarvoor staarde ook zij mij in het voorbijgaan nog aan. Met speels gemak trok ze al mijn aandacht weer terug van haar billen naar boven, waar die plezierige pretoogjes mij haast verliefd aankeken. En als dit al niet een reactie was die tegen mijn stoutste verwachtingen in ging, draaide ze nog even meisjesachtig en dartelend om haar as zodat ze blijk gaf dat ook zij van de aandacht genoot.
Op mijn netvlies bleef die laatste indruk nog lang hangen: een vrolijk lachende griet die, ik kan er niets anders van maken, overduidelijk met mij aan het flirten was. Om mezelf ervan te overtuigen dat dit echt was en het serieus om mij ging, keek ik zelfs nog even om mij heen om te zien of hier nog andere Brad Pitts rondliepen. Maar gelukkig, ze had echt naar mij gekeken.
Zo plotseling als dit openlijk geflikflooi zich voor mijn ogen voltrok zo ongemerkt vlug verdween de roze wolk ook weer, als was het een droombeeld dat eigenlijk te vluchtig en te bekoorlijk was om überhaupt te kunnen bestaan. Al met al had het op mij in elk geval een uiterst katalyserende werking voor mijn toch al uitgelaten humeur. En het zal ook vast geholpen hebben dat ikzelf voortdurend rondliep met een big-smile alsof ik de loterij gewonnen had. Zo trek je nou eenmaal sneller gezichten naar je toe. Na dit bijzondere oogcontact kon mijn dag gewoonweg niet meer stuk en had ik vleugels gekregen, joh, ik zou zo zonder één trap te hoeven te gebruiken de vieringtoren van de Sint Bavo-kerk kunnen bestijgen. Het geheel van alle hartverwarmende belevenissen die zich in die luttele paar seconden zo voor de HEMA afspeelden en de energie die het mij daarna gaf, vormden de perfecte ingrediënten voor de stompzinnige absurdheid die mij kort daarna nog treffen zou. De lieftallige jongedame, zoals ze zojuist in al haar frivoliteit aan mij voorbij trok, had er geen benul van wat ze me werkelijk had aangedaan. Mijn gehele wapenuitrusting op verdachte zaken, waar je je hier in Haarlem toch bewust van moet zijn, had ze vakkundig van mij losgetrokken. Haarlem, moet je weten, is namelijk een stad waar je, los van de duizend in een dozijn inwoners, werklui en dagjesmensen, voortdurend bedacht moet zijn op straatverkopers en dorpsgekken. Het zou hier niet voor het eerst zijn dat je je zakken moet checken of er geen gladde handen in zijn verdwenen om je van je beurs te beroven of het is die als onschuldige grijsaard verklede draaiorgeldraaier op de Grote Houtstraat wel die met z’n centenbakje je zuurverdiende daalders uit je platvink schudt (valt je op hoe stiekem het woord ‘geld’ in zijn functie is verstopt?). Ja, in deze stad valt altijd wel iets te beleven. En voor straatverkopers maakt het echt niet uit welke dag van de week het is. Ik kan iedere dag wel met een nieuw gratis dagblad naar huis, is overstappen op ogenschijnlijk nòg voordeligere energieaanbieders iedere dag een mogelijkheid en blijf je elke dag opnieuw geconfronteerd worden met hoe weinig eten de kinderen in Afrika hebben. Dat ene gesprek met die wulpse Oxxio-verkoopster (amper 18 jaar als je mij vraagt) van alweer een paar maanden geleden, heb ik zelfs nog helder voor geest. Het was die ene vraag die ik knipogend kreeg aangeboden die het ’em deed:
“Ha, jongeman, woon jij nog op jezelf?”
Ze was zelf godsamme net uit de luiers!
Vaak zijn het hele gemene vleiende woorden, bedoeld om je eventjes op een voetstuk te zetten, om je vervolgens met een verkooppraatje te overreden om hun producten te kopen. Al gaan er ook wel de geruchten de rondte dat enkelen van die jongelui tussen die verkopertjes er vooral staan om het excuus aan te grijpen de gehele dag openlijk met jan en alleman te zitten sjansen. Wat in elk geval bijna altijd klopt, is dat het altijd het andere geslacht is dat op je afstapt en de leukste de gevaarlijkste zijn. Opgelet dus!
Toch kom je er naast de zwierige handelaartjes ook loeiende sirenes van ambulances tegen en vind je politiemensen die op de been worden gebracht omdat er ergens een pand op instorten staat of omdat er eentje in een restaurant z’n poten niet thuis kon houden. Maar er zijn ook andere ludieke acties die je tijdens je wandeling verwonderen. In deze periode is het namelijk prima toeven voor de jongelui die aan hun examen-stunts zijn begonnen. En ook voor hun geldt: sex sells. Op dezelfde dag waarop ik hiermee uiteindelijk drie flirtmomenten beschrijf, stond er op de Grote Markt namelijk een groepje half ontblote studenten (het bleef verder allemaal erg netjes) die voorbijgangers vroegen of ze hun armen, buik, benen en billen wilden vingerverven. Ach, waarom ook niet? Niet dat ik eraan meedeed, maar het toverde toch wat glimlachen op ieders gezicht. Geweldig zoiets. Je kon duidelijk zien welke studenten er bij het langs schuivend publiek het meeste in de smaak vielen. Te oordelen aan de hoeveelheid in verf op de huid achtergelaten handafdrukken waren er weinig, zoals ik, die deze unieke kans lieten liggen. Een dag later zou ik hier midden op de Grote Markt zelfs een heuse condoom-kerstboom aantreffen. Dus wanneer je denkt het gekste te hebben gezien, het kan altijd nog erger.
En zo bleek het ook voor mij te gelden die dag. We gaan daarvoor nog even terug naar de dorpsgekken. Zoals ik eerder al een paar keer aangaf moet je hier in Haarlem voortdurend op je hoede zijn voor mensen die je van alles willen aansmeren. Zo had ik, terwijl ik zojuist mijn eerste boterham had weggeslikt, mij via de Barteljorisstraat en over de Grote Markt naar de Grote Houtstraat begeven. En wie daar wel eens komt, weet dat je na het passeren van de hakkenbar en een viskraam of sushibar op een brede t-splitsing uitkomt. In de Spekstraat links van je zie je dan de Haerlemsche Vlaamse liggen, een patatzaak, behoeft bijna geen uitleg. En ook hier (vooral hier) was het weer oppassen geblazen. Nou kom ik hier bijna dagelijks. Dus net als bij geoefende fietsers, die op de voor hun veel bereden parcours iedere straatsteen weten uit te tekenen, ben ik ook hier redelijk bedreven geraakt in hoe ik er mijn rondje moet lopen. Normaal laveer ik daarom met het uiterste gemak, langs al die jonge oplichtertjes en had ik een jongeman en een jongedame (het zijn net Jehova Getuigen) opnieuw weer vroeg in het vizier. Alleen waren er vandaag krachten aan het werk waar ook een volleerd voorbijwandelaar als ikzelf niet tegen was opgewassen. Vanuit de verte, toen ik de viskraam nog moest passeren, dacht ik al dat ik iets afwijkends had gezien en had daarbij mij blik gefixeerd gehouden op een bijzondere opstelling die ik bij die patatkraam in de buurt gewaar was geworden. Een stel professioneel geklede mannen had zich aan de linkerkant van de straat achter interessant ogend apparatuur opgesteld terwijl direct naast hen, meer naar het midden van de winkelstraat een één of ander vreemd geparkeerd autootje stond, met op de achterzijde een belachelijk groot wit reclamebord. Als een vlag op een modderschuit, of nee, juist andersom, stond er op dit bord een wat saaie jonge dame afgebeeld. Ze was niet lelijk, maar ze was ook niet de eerste vrouw waar ik op straat mijn nek voor zou verrekken. Radertjes in mijn bovenkamer begonnen nu op volle toeren te draaien en waarschuwde mij al spoedig dat er hier iets niet pluis was. Desondanks liep ik onversaagd de opstelling rechtsom voorbij en keek ik instinctief en vol nieuwsgierigheid naar de mensen die àchter dat reclamebord stonden.
Nee, dacht ik nog, het zal toch niet echt hèm wezen?
Maar het was hèm wel. En stom dat ik was keek ik ook nog even naar de achterkant van dat reclamebord om mij ervan te overtuigen dat er inderdaad een ‘afzichtelijk geklede moeder’ op was afgebeeld en begonnen mijn slapen van de zenuwen al te kloppen toen ik realiseerde dat ik vervolgens door hèm werd aangekeken. Aaaargh! Nee, ik wil niet. Snel doorlopen. Doe alsof je niets hebt gezien en kijk vooral niet meer naar achteren. Alleen, je raad het al, het was al te laat. In mijn ooghoek zag ik hèm op mij afstappen en brak het zweet mij aan alle kanten uit.
“Hé jongeman, mag ik jou wat vragen?”
Ik wist dat hij het tegen mij had en, omdat ik er zeker van was dat de camera’s al draaiden, keerde ik mij uit beleefdheid toch maar naar hem om.
“Hotter than my daughter!” klonk het uiterst gay en stak Gordon zijn hand naar mij uit. Zucht. Hier kon ik niet meer aan ontsnappen.
De gevreesde programmamaker had in mij het volgende slachtoffer gevonden om mij uitgebreid om een mening te vragen wat ik vond van de twee dames waar hij de foto’s van had meegezeuld. Ik kom ook een keer op tv zeg. Heb ik dit? Vrolijk stond ik daar met mijn boterhammetjes in mijn handen en ik probeerde me zelfs nog even te excuseren dat ik eigenlijk met mijn lunch bezig was.
“Ah, dan stop je die toch achter je holle kies, knul? Hoe vaak maak je het nou mee dat je met mij op de buis mag?”
Nou, als het echt nodig is, hopelijk maar één keer…
Nieuwe smoesjes verzinnen had echt geen zin meer. Die vent trekt je gewoon letterlijk voor je camera (ik besef mij dat dit een héle ongelukkige woordkeuze is). Nog met mijn bammetjes in mijn handen begeleide hij mij naar het reclamebord en gaf mij daarmee het laatste zetje dat ik nog nodig had om mijn eetlust compleet kwijt te raken. Alhoewel de vraag die hij mij kort daarna stelde wel helemaal verzorgde dat ik flabbergasted was. Hij sloeg zijn arm om mij schouder en vroeg me uiterst ongegeneerd:
“Jij hebt toch nog geen vriendje? Of wel?” (inclusief dikke knipoog)

Sprakeloos was ik.
Mensen! Nu vraag ik jullie…: is er iemand die mij serieus voor iemand van de herenliefde aanziet? Ik werd even licht in mijn hoofd en staarde wezenloos naar de camera die op mijn giecheltje gericht stond. Terstond besefte ik me dat mijn geshockeerde blik mijn eerste tv-optreden daar niet florissanter op maakte en keerde daarom mijn hoofd weer af.
“Ik ben al zes jaar gelukkig getrouwd met mijn vrouwtje, Gordon,” antwoordde ik zachter dan bedoeld.
Dat ik kort hiervoor nog sjans had bij de HEMA had ik nog even de opleving dat ik dacht dat ik nog goed in de markt lag. Maar na mijn ontmoeting met Gordon was ik ineens nergens meer zeker van. Nu weer ik best van mezelf dat ik soms een ietwat vrouwelijke uitstraling kan hebben. Ik heb een smal postuur, volgens sommigen een zachtaardige, onbevooroordeelde uitstraling, maar om mij daarom nou maar meteen voor een homo aan te zien? Niets mis met homo’s hoor, in het geheel niet, maar één ding weet ik wel: ik ben het niet!
Afijn, die uitstraling heb ik dus wel. Ik heb van mezelf lange wimpers, dus ik zal ongetwijfeld wel voor de vrouwelijke homo zijn doorgegaan. Maar om daar nou, NOTA BENE MET GORDON, op tv mee geconfronteerd te worden…? Mensen, ondertussen begin ik nu aardig aan mijn eigen geaardheid te twijfelen.
In het vragenvuur waarop Gordon mij over de dames aan onderwierp probeerde ik nog enigszins rap van tong te blijven (ook al geen charmante woordkeuze) en trachtte hem af te troeven met:
“Eerst Willem-Alexander en nu jij. Haarlem gaat er wel op vooruit”
Maar het was nauwelijks voldoende om die vernederende eerdere vraag van hem mee teniet te doen. En (hoe dom), vraag ik hem ook nog:
“Komt dit ook op TV?”

Later die dag, na een beetje van de schrik bekomen te zijn, ging ik met de trein huiswaarts. In die snikhete trein kreeg ik opnieuw nog weer sjans met twee grietjes. Erg leuk, maar gezien wat er eerder vandaag allemaal was voorgevallen, deed het mij eigenlijk niet zoveel meer. Al waar ik nu van overtuigd was, was dat ik voortaan door het leven ga als ‘de flirt van Gordon’ en klaarblijkelijk de uitstraling heb van een nicht…
…maar ik ben zeker niet hotter than my daughter.

Horrorverhalen worden hier natuurlijk wel vaker geschreven, maar zo één als deze is er nog niet eerder verschenen.

By tinusicket | August 22, 2012 - 7:15 am - Posted in Duimzuigerij, Nederlands, Retourtje naar hier en terug

image by awshots, edited by Gsorsnoi

Van: Tinus
Verzonden: dinsdag 21 augustus 2012 9:03
Aan: Henk

Beste Henk (let op de serieuze toon waarmee ik deze e-mail aanhef),

Ik vrees dat je toch iets specifieker zal moeten zijn. Volgens Wikipedia komt de definitie van ‘ziljoen’ neer op ‘een bijzonder groot getal met een niet nader aangegeven aantal nullen’. Afhankelijk van jouw voorstelling bij een ‘bijzonder groot getal’ kan het aantal foto’s dat jullie hebben gemaakt nog even gemakkelijk een miljard *(1 000 000 000) als een googolplex (10 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000) aantal kiekjes betreffen. Daarom hoop ik werkelijk dat je met een ‘paar’ foto’s die je wilt laten zien, een aantal bedoelt dat vèr onder de twee eerder genoemde grootheden ligt!!! Anders ben ikzelf dringend aan vakantie toe als we al dat materiaal hebben doorgelopen.

( * = aangenomen dat je een getal pas bijzonder groot noemt indien het getal meer is dan je kunt winnen in iedere denkbare loterij. Een miljoen heb je zo verdiend tegenwoordig.)

Met vriendelijke groet,

Tinus

Van: Henk
Verzonden: maandag 20 augustus 2012 21:13
Aan: Tinus

Hallo Tinus,

Het gaat hier prima. Het weer op dit moment is prima in tegenstelling tot wat woestijnhitte die we ook mochten meemaken. Maar ook dat was een goede ervaring!

We hebben bij elkaar denk ik een ziljoen foto’s. Daar zal ik vast t.z.t. een paar van laten zien. 🙂

Met vriendelijke groet,

Henk

By tinusicket | June 30, 2012 - 5:40 pm - Posted in Nederlands, Retourtje naar hier en terug, Scherpe Blik

image by VanderWoude, edited by Gsorsnoi

Het bleek een lumineus idee: Jenny had er ineens niet zoveel behoefte meer aan om mee te gaan naar de High Tea in Gohes City, zodat we Retroman hadden aangeboden of hij haar plaats dan wellicht wilde innemen. Het was haar eigen idee geweest dit uitje te organiseren om tezamen met onze dochter en haar vriendje tot een gezellige weekendbesteding te komen. Ieder hadden wij ons eigen tafeltje, zodat de jonge kalverliefde verder tot ontplooiing kon komen, terwijl mijn schat en ik ook even konden genieten van een romantisch samenzijn. Alleen werd er op het laatste ogenblik voor één van ons roet in het eten gegooid, doordat een zware werkweek met veel gereis een wissel begon te trekken op wat Jenny naar het weekend toe nog kon opbrengen. Met reeds enkele andere activiteiten die er in datzelfde weekend stonden gepland in het vooruitzicht, zag ze plotseling als een berg op tegen opnieuw een aantal uur te moeten besteden in het openbaar vervoer en moest zich daarom excuseren. Achteraf bleek dat maar goed ook.

Gelukkig was Retroman blij verrast in haar plaats mijn ‘date’ te willen zijn. Ik had hem die donderdag meteen gebeld. Verheugd verlangde ik ineens met geheel andere vorm van voorpret naar die bewuste zaterdag, omdat ik deze fijne vriend toch ook alweer een flinke poos niet had gezien. Nerderige feitjes uitwisselen, goede oude tijden ophalen van bij onze gezamenlijke ex-werkgever, praten over de artikelen op de Tycoon Newspaper en hem er op strategische wijze van overtuigen dat het nu wel een mooi moment zou zijn om toch ook die Doom-levels van mij eens te gaan spelen. Het was al zo lang geleden dat ik die had ontwikkeld en had ze eigenlijk nog nauwelijks door iemand kunnen laten testen. Oh, ik zag het al helemaal zitten! En zo kwam het dat ik me met twee tieners in de trein naar Gohes City begaf en kon uitkijken naar het weerzien van deze al even grote nerd als ikzelf bij Het Badhuis in het oostelijke deel van die grote stad.

We mogen dan in sommige weken weleens dagelijks per mail contact hebben met elkaar, het was nu al zo lang geleden dat we als twee ouwe rakkers met een kop thee op tafel over onze dagelijkse bezigheden had geouweneeld. Het werd hoog tijd dat we daar eens verandering in aanbrachten. Soms hoeft vriendschap helemaal niet uit wezenlijke wekelijkse ontmoetingen te bestaan. Maar hoe fijn en heerlijk is het dan als je elkaar na lange tijd wel weer eventjes kunt zien?
Het Badhuis liet zich makkelijk vinden; we stapten in Oost uit een krakende tram – die zijn beste tijd inmiddels wel heeft gehad – en liepen één straatje uit, recht op het café af. Het bouwwerk vormde de spil van een pleintje. Aan vier kanten stroomde het verkeer in haar hectiek voorbij, al leek eenieder die aan de tafeltjes in het midden daarvan zat, zit weinig aan te trekken van al die onrust. Integendeel; iedereen zat heerlijk binnen en lieten schijnbaar alle rassen aan koetjes en kalveren de revue passeren onder het genot van een van een vleug honing voorziene bak muntthee of iets anders uit het assortiment. Buiten begon het ook nog ietwat te miezeren. Dus gaf ze eens ongelijk!

Met de kinderen betrad ik hetzelfde plein en voegden ons bij de andere bezoekers. Jenny had alles piekfijn geregeld; via een online deal had ze verzorgd dat alle versnaperingen vooraf al waren betaald (waarvoor dank!). Het enige wat wij hoefden te doen, was achteraf een coupon overhandigen aan een serveerster en voldaan het pand weer verlaten.
Zo gezegd zo gedaan. Retroman arriveerde slechts een paar minuten later dan wijzelf. Dus terwijl ik het verliefde koppel een plaats aanwees, zwaaide ik hem in een telefoongesprek naar binnen. Alsof we gisteren nog als collega’s hadden samengewerkt, wat inmiddels ook reeds 8 jaar geleden was. Ik mijn eerste grijze haren, hij wat inhammen. Verder waren we geen spat veranderd. Twee nerdige dertigers waarbij de tijd zo’n beetje stil was komen te staan toen we elkaar voor het eerst de hand hadden geschud. We lachten wat, maakte extreem flauwe grappen en haalden in alle rust die goede oude tijden op.
Ons tafeltje volgde hetzelfde arrangement als dat van de kinderen. Voor ons stonden twee koppen thee, klaar om ieder moment hervuld te worden met de pot thee die ernaast was gezet, en een gelaagd treetje waarop verschillende ‘zoete broodjes’. De rest van de gezelligheid was voor onszelf om ingevuld te worden.

Jammer is het dan, wanneer de engelse gezegde ‘time flies when you’re having fun’ een einde moet maken aan het geheel. Retroman had later op de middag namelijk nog een andere afspraak. Bovendien wilden de kinderen en ik ook wel weer een beetje op tijd thuis arriveren. Nog volop in onze gespreksonderwerpen wierpen we een oog op de klok en stemden in met het moment waarop we zouden vertrekken. Een cruciaal besluit. Daar zouden we later nog uitgebreid op terugkomen.
Retroman en ik bleven voor we opstapten nog even hangen in een filosofie over hoe toeval geen toeval kon zijn en dimensies worden gecreëerd door de keuzes die eenieder in z’n leven maakt. De theorie zou hierop neerkomen dat bij iedere beslissing die een mens maakt, nieuwe werelden ontstaan gelijk aan de veelheid van keuzemogelijkheden die vooraf gaan aan dat ene besluit. Had ik bijvoorbeeld in mijn jeugdige jaren er niet voor gekozen om op badminton te gaan, dan zou ik vrijwel zeker Jenny nooit hebben ontmoet. Ik zou dan niet met Doubleyou in de onenigheid zijn beland over hoe een ‘heren dubbel’ gespeeld moest worden en zodoende niet uiteindelijk met hem bevriend zijn geraakt. Zonder hem als vriend was het uitgesloten dat hij mij er een aantal jaar later van zou overtuigen om eens te gaan uitproberen wat ‘chatten’ was. En precies die aanmoediging bracht mij online tot de verleiding verliefd te worden op Jenny, die in het verre Filippijnen woonde. Het is een hele ketting van keuzes geweest. Doubleyou of ik hadden namelijk ook kunnen besluiten om niet te komen tot het bijleggen van ons geschil, zodat onze vriendschap nooit had kunnen ontstaan. En accepteren dat chatten misschien toch wel een leuke bezigheid is, was ook iets waar ik het mee oneens kon blijven zijn.
Toch geloof ik dat er met het aantal keuzes die er in de loop der tijd aan ons worden voorgelegd automatisch nieuwe dimensies worden gecreëerd waarin we anders hadden beslist. Zo bestaat er een versie van mij, in een heel ander universum, waarin ik met een hele andere vrouw ben getrouwd. Of misschien wel helemaal niet. Net zoals dat ook moet gelden voor het levensverloop van Jenny. Retroman had ik misschien wel niet eens gekend als ontwikkelingen een ander beloop hadden genomen. Werelden bestaan bij de gratie van de mogelijke andere paden die er kunnen worden ingeslagen. Dat is hoe ik het zie.

Retroman kon nu een paar dingen doen (opnieuw een keuze!): mij schaapachtig aankijken en/of mij compleet voor gek verklaren, of hij kon meegaan in deze geesteswetenschap, misschien wel gewoon omdat hij de theorie plausibel vond. Het scheen mij aan dat hij koos voor het laatste, gezien zijn reactie op mijn relaas. Voor het verdere verloop van deze dag was zijn standpunt interessant, maar net zoals dat voor mijzelf gold, van weinig invloed op de gebeurtenissen die nog zouden volgen. Was het voorbestemd dat we het juist vandaag en juist hier over dat onderwerp moesten hebben? Het is een vraag die ons lang zal bezighouden. De profetische waarde was in elk geval enorm!

Op een goed moment stonden we buiten op het verkeersplein en gevoed door Retromans kennis van de dienstregeling van het openbaar vervoer liet ik mij leiden welke tram- of buslijn nu het beste was om te pakken. Ik liep ietsjes op hem en de kinderen vooruit en kreeg daardoor zijn laatste suggestie niet helemaal goed mee. Mede doordat zijn advies in de herrie van het verkeer verstomde. Hij had naast de tramdienst aan de overzijde van de straat namelijk nog een alternatieve route voor ons bedacht: een buslijn, die aan deze kant van de straat ieder moment kon arriveren. Ik stak het zebrapad over toen Retroman zijn idee herhaalde. Ditmaal drong het wel tot me door en keek ik naar hem om. Ik meen dat dezelfde bus waar hij op doelde zojuist aankwam, terwijl ik nog twijfelde of we voor zijn eerste of tweede suggestie moesten gaan. Voor de bus kiezen zou hebben betekend dat we gehaast afscheid moesten nemen. Retroman moest dezelfde tram hebben om thuis te komen die hij ons in eerste instantie had geadviseerd. Dus bracht dit de optie met zich mee om nog even wat na te babbelen.
Uiteindelijk treuzelde ik te veel, waardoor de bus alweer op het punt stond om te vertrekken en we die dus miste. Wat achteraf maar goed was ook!

Onderweg in de tram hadden we afscheid genomen van Retroman en kwamen door niet voor de bus te hebben gekozen net te laat op het centraal station aan om de trein van zes uur nog te kunnen halen. Daar uiteindelijk toch aangekomen had ik met de kinderen nog wat verwarring over welke verbinding we precies moesten nemen, omdat ik uit ervaring weet dat één route over het kanaal naar het noorden in het weekend is afgesloten. Bij het plaatsje Halfweg werd er gebouwd aan een nieuw station. En om de pendelende passagiers tijdens de werkweek zoveel mogelijk te ontlasten, werden deze werkzaamheden in het weekend gepland. Ideaal voor de mensen door de week, maar uitermate irritant voor de reizigers in het weekend. Zeker wanneer dit extra reistijd oplevert via een omslachtige andere route. Zodoende waren wij in de eerste plaats ook juist via die rare route in Gohes City beland, dus leek het mij logischer om diezelfde route terug naar huis te nemen. De kinderen echter, stelde voor om toch over Haarlem terug te gaan. Het was sneller, en de werkzaamheden waren voor die zaterdag afgerond, dus dat kon inmiddels ook.
Eerder had de keuze om naar de kinderen of naar mijn eigen gevoel te luisteren nog heel wat kunnen uitmaken; hadden we namelijk toch de bus gepakt, dan hadden zij mij beslist overtuigd om de trein van zes uur te nemen. Die we in dat geval ook gehaald hadden!

Zaterdag 21 april 2012 – als gevolg van de onoplettendheid van een treinmachinist en een verouderd beveiligingssysteem, rijdt de sprinter van Gohes City naar Uitgeest even over de klok van zes frontaal in op de intercity van Den Helder naar Nijmegen. In beide treinen zitten honderden passagiers. Dat gebeurt op de Singelgrachtbrug ter hoogte van het Westerpark. Er vallen 125 gewonden, waarvan 45 ernstig. Het zou met name om botbreuken en ernstige kneuzingen gaan. Het duurt ruim drie uur voordat alle passagiers uit de twee treinen zijn bevrijd. De reddingswerkzaamheden worden bemoeilijkt doordat de brandweer lastig bij enkele coupes kan komen daar deze midden op de brug staan.
Het missen van een rood sein legt het treinverkeer in Gohes City tot in de late uurtjes volledig lam. Passagiers die over station Sloterdijk naar Haarlem of Zaandam moesten reizen zijn voor de rest van de avond aangewezen op busvervoer, taxi’s of opgepikt worden door familie of vrienden met de auto. Voor wie dat laatste geen optie is, kan worden gerekend op meer dan anderhalf uur extra reistijd.

Zondagmiddag werd ik gebeld. Ik was die arme Retroman helemaal vergeten. Doordat wij tegen de vier uur bezig zijn geweest om van Gohes City naar Beverwijk te komen, is mijn eerste prioriteit geweest dat het vriendje van onze dochter weer veilig naar huis kon en zijn ouders daarvan op de hoogte werden gehouden. De laatste restjes batterij op onze telefoons stelden ons nog maar net in staat om zijn vader op tijd te verkondigen dat wij nìet in die trein zaten.

Maar als wij toch eens wel in die bus hadden gezeten… dan had dit verhaal heel anders kunnen aflopen.