Fietspadgevaren is niet in de laatste plaats een reden waarom ik mij het jaar 2014 nog lang zal heugen. De gemeente waarin ik woonachtig ben had namelijk het idee opgevat om de fietsenstalling voor het station ondergronds te gaan willen onderbrengen. Op zichzelf was dat een beslissing waar ik al vroeg enthousiast over was en welke ik reeds vanaf het moment dat dit bekend werd meteen ben gaan toejuichen. Het feit dat dit onvermijdelijk enig verkeershinder zou opleveren en mij meer dan genoeg smoesjesinspiratie gaf om geoorloofd te laat mee op mijn werk te verschijnen nam ik dan ook graag voor lief. Het gebied rondom het stationsplein is dientengevolge zowat het gehele jaar een georganiseerd rommeltje geweest; de gemeente heeft voortdurend alles op alles gezet om de infrastructuur die daarmee overhoop kwam te liggen continu in goede banen te leiden. Ik kan het haast niet nalaten ze er de complimenten voor te geven dat ze dit toch behoorlijk netjes is gelukt. Kosten noch moeite zijn gespaard gebleven het dagelijkse verkeer tijdig op de plaats van bestemming te krijgen. Het aantal gevallen dat je echt serieus door de werkzaamheden gehinderd werd, kunnen worden verwaarloosd. Zelfs bakfietsen hebben ze zo breed de ruimte gegeven dat ook zij niet met mij in aanvaring konden komen. Want als ik toch ergens een gloeiende hekel aan heb, dan zijn het die bakbeesten! Goed, die ene keer dat we met z’n allen een hijskraan in de categorie ‘mamoet’ de straat moesten laten passeren, waardoor je de trein echt miste, nemen we dan zelf maar even op de koop toe. Er gebeurde in die maanden wel zoveel op dat plein dat je er vanuit kon gaan dat er wel iets fout moést gaan. Maar nee hoor, het hele jaar, behoudens een paar luttele vertragingen, is alles werkelijk voorbeeldig verlopen.
Achteraf bleek dit echter slechts een erg lange proloog op het onvermijdelijke. Hetgeen mij vanmorgen overkwam.
Wat beloofde eindelijk weer eens een gewone werkweek te worden waarin alles volgens het vertrouwde ritme zou lopen, begon al direct wat erg onhandig. Maandagochtend ben ik altijd, vanwege mijn late dienst, tot ongeveer kwart voor elf thuis met mijn dochter Joaquima. Een kwartier voor tijd maak ik onszelf dan klaar om haar naar de oppas te brengen en vertrek ik vervolgens naar mijn werk. Wanneer je zelf kleine kinderen hebt dan zal het je vast niet vreemd in de oren klinken dat 15 minuten voorbereiding treffen voordat je samen de deur uit stapt, nauwelijks royaal te noemen is. Hetgeen ook mijn ervaring deze morgen was. Het gebruikelijke jas-niet-aan-willen en pas-aangetrokken-schoenen-toch-weer-uit-schoppen ben ik al redelijk aan gewend. Ook het bedacht zijn op een tas met voldoende reservekleding, billendoekjes en luiers is voor mij reeds lang een routineklus. Toch had ik deze morgen net even niet die klodder yoghurtkots (pleonasme?) zien aankomen! Hè jakkes, dacht ik, kan ik mijn nette jas weer uit doen en moet ik op deze veel te zachte winterdag toch weer mijn dikke winterjas aan. Nou ja, die twee minuutjes vertraging, ach, die kon ik er nog wel bij hebben. Dus zo gezegd zo gedaan. Ik mijzelf even gauw in een andere jas hijsen en we konden toch nog redelijk bijtijds de deur uit, zodat ik Joaquima naar de gastouder kon brengen.
Bij het pakken van de fiets was het nog wel weer even stuntelen doordat mevrouw net even op een onhandig moment besloot toch haar sjaal niet om te willen. Dit ontaarde in een soort twisterspelletje waarbij ik met mijn linkervoet in de schuur stond, aan mijn rechterhand een kind vasthield, om mijn rechtervoet een tas hak gehaakt en met mijn linkerhand… afijn, je snapt wel ongeveer hoe ik erbij stond.
Een weinig later arriveerden we wonder boven wonder toch weer heelhuids bij de gastouder. We groetten elkaar nog even de beste wensen voor het nieuwe jaar en ook bij haar thuis haalden we nog even – erg cynisch zo bleek achteraf – aan hoe geheel volgens het boekje het nieuwe jaar weer zou zijn aangevangen. En zoals dat er nou eenmaal bij hoort passeerden de genoten kerst- en oudejaarsbelevenissen nog even de revue zodat ik, voordat je goed en wel weer buiten staat, toch gauw weer een minuut of tien verder was. Bijna angstig keek ik gedurende dit gesprek al met een schuin oog op mijn horloge om te zien of ik überhaupt mijn tweede trein nog wel ging redden.
Even later zat ik weer op de fiets en begaf ik mij ondertussen richting het station. Ik was inmiddels reeds een paar straten verder toen ik mij tot mijn grote schrik bedacht dat ik wat vergeten was: mijn telefoon. Ik had deze nog thuis laten liggen. Nou pech, zou ieder ander hier nu denken, doe je toch een dagje zonder? Alleen was daf in mijn geval geen optie. Het niet bij mij hebben van mijn telefoon betekende ook automatisch dat ik dan geen OV-chipkaart bij mij zou hebben. Deze heb ik namelijk in een daarvoor speciaal bestemd vakje in de hoes om mijn telefoon gestoken zitten. Geen mobiel mee betekende dus tegelijk dat ik niet voor de trein kon inchecken. Goed, ik dus terugfietsen naar huis (ik moest mij al gaan zorgen maken over het niet missen van een derde trein!).
Kom ik thuis, valt mijn fiets om, laat ik de sleutelbos uit mijn handen vallen…
…het was echt zo’n dag!
Nog wat later was ik nu eindelijk echt op weg naar het station. Er was inmiddels wel al bijna een uur verstreken na het moment dat Joaquima mij op een klodder yoghurtkots trakteerde.Vanille kan ik mij herinneren. Toen ik vervolgens uiteindelijk toch op het verkeersknooppunt voor het station aankwam, schoot mij ineens te binnen dat ik nog iets anders was vergeten: vandaag was de eerste dag dat de nieuwe ondergrondse stalling in gebruik werd genomen. Oh jee! Als dat nu ook maar weer niet voor al te grote vertragingen zorgde.
Ik reed op de oude bovengrondse en inmiddels deels verlaten fietsenstalling af en trof er een bord aan dat mij deed beseffen dat ik niet even gauw in oude stijl mijn fiets zomaar kon neerkwakken. Op het bord stond namelijk te lezen dat de nieuwe fietsenstalling per vandaag in gebruik werd genomen en dat het parkeren bovengronds niet meer werd toegestaan. En het stond er dusdanig vermeld dat je er wel uit kon opmaken dat wanneer je dit toch deed, je ofwel een prent kon verwachten of je jouw fiets gedurende de dag elders mocht komen ophalen. Vast ook niet zonder daar eerst een flink bedrag voor neer te moeten leggen, gokte ik. Slik. Dus ik nam alvast mijn verlies (dit werd een vierde trein) en begaf mij via de zo mooi hiertoe aangelegde entree naar de werkelijk prachtig opgetrokken fietsenstalling ondergronds. Jottum! Ik was als een kind zo blij dat ik mijn fiets eindelijk ergens in zo’n rek mocht neerzetten waar het beschermd leek tegen weer en wind, dieven, vandalen en noem maar op wat je nog meer in de open lucht met jouw fiets kan overkomen. Ik verheugde mij er meteen op om mijn fiets eindelijk eens met zo’n fietslift een etage hoger boven de andere fietsen te kunnen plaatsen.
Maar hemel, wat was dit nu? Mijn fiets paste helemaal niet. Waar ik mijn fiets ook wilde plaatsen, ik kreeg hem er nergens tussen geprakt. Ik snapte het systeem ook helemaal niet. Het was alsof je een deksel en een blik hebt waarvan je overtuigd bent dat het één op het ander moet passen, maar realiseert dat de twee helemaal niet bij elkaar horen. Er waren allerlei sleuven waar andere geluksvogels hun fietsen eenvoudig in weggezet leken te hebben, maar waar ik er zelf flink mee worstelde om mijn stalen ros überhaupt op te kunnen aanbieden. Ik bekeek mijn fiets eens goed en besefte dat ik het mezelf eerder moeilijk had gemaakt door er niet alleen twee kinderstoeltjes op te monteren, maar het was vooral het windscherm dat het hem deed.
Al goed, dus zonder mij echt druk te maken over die vierde trein, begaf ik mij met mijn topzware tweewieler richting een soort controlekamer waar er vijf man sterk speciaal op types zoals ik stonden te wachten. Er was een stel OV-figuren aanwezig dat speciaal in dienst was genomen om klunzen zoals ikzelf op zo’n eerste even-wennen-dag op weg te helpen.
“Ach, sorry meneer. Kunt u mij even helpen? Ik krijg mijn fiets niet geplaatst.”
(Oh en dan voel je je opgelaten!)
Dus liep één van die meneren met mij mee en kwam hij eens even kijken waarom het mij noet lukte mijn fiets kwijt te kunnen.
“Tja, die paste inderdaad niet,” concludeerde hij toen droog. Ja, daar was ik ook al achter. Dus wij proberen om toen samen mijn fiets alsnog een plek te geven, wat natuurlijk ook met zijn hulp niet lukte. Heel verbaasd was ik niet. Langzaamaan begon ik al te vermoeden waar dit heen ging. Ik kreeg zomaar het idee dat er voor mijn fiets zelfs geen oplossing was.
Wel, die oplossing was er wel degelijk! Te lange leste verzocht de beste man mij met hem mee te lopen en bracht hij mij naar een plek waar ik mijn fiets gelukkig wel kwijt kon: tussen de bakfietsen… het soort waar ik juist zo’n pesthekel aan heb.