Voor dit verhaal heb ik de inspiratie opgedaan in Rome, de hoofdstad van Italië, tijdens een avontuurlijke en tevens memorabele vakantie met mijn vrouw en twee van onze dochters. ‘Memorabel’ kun je na het lezen van onderstaande belevenis eigenlijk wel dubbel opvatten. Ik zal deze ervaring in elk geval niet snel vergeten.
Na Joaquima’s grote rol in ‘Raining chestnuts’ is er ditmaal een hoofdrol weggelegd voor onze jongste telg Phínique. Toen wij voor het eerst in Rome waren was zij amper 3 maanden oud. Je kunt je dus wel voorstellen dat zo’n grote reis ook voor zo’n kleintje best spannend is. Behalve de verzonnen naam van een zekere verkoper is alles wat hieronder staat beschreven tot op de letter waar gebeurd. Van de Italiaanse achtergronden tot en met een heuse miscommunicatie door een typisch taalbarrière.
Bijt je vast in een avontuur vol kleine en – zoals je dat van Tinus wel gewend bent – stuntelige ongemakken.
Dat je Rome niet in één dag kunt zien, was ook voor ons een bekend gegeven. Met de enkele week die de herfstvakantie telt én onze wens om in dat tijdsbestek toch zoveel mogelijk indrukken van Italië te kunnen te kunnen opsnuiven, kon het niet anders of we moesten keuzes maken. Zeker wanneer je kleine kinderen bij je hebt en van alle kanten wordt gewaarschuwd dat deze hoofdstad van ‘de laars’ wellicht de minst geschikte stad is om met kleintjes te bezoeken. Kinderen hebben geen boodschap aan kunstobjecten en uitgebreide stadswandelingen door de historie. Wel hebben ze geregeld een schone broek nodig of zijn ze hongerig of dorstig net wanneer je mijlenver van alle eetgelegenheden bent en juist met de grootste moeite de kinderwagen over de tweeduizend jaar oude kinderkopjes van de binnenstad voor je uit hebt geduwd. Toch hebben we ons kostelijk vermaakt en hebben wij er zelf nogal een geluk mee dat onze kids over het algemeen erg makkelijk zijn.
Ambities om behalve Vaticaanstad, Villa Borghese, de Spaanse Trappen en de Trevifontein ook het Monument van Victor Emanuel II, het Colosseum en het Forum Romanum te willen zien, hadden we in onze vakantieplanning wel al helemaal uitgemeten en voorbereid, maar we waren realistisch genoeg om erop voorbereid te zijn, dat je eenmaal in deze grote stad moet accepteren dat sommige bezienswaardigheden echt te veel lopen (lees: kuieren) en dus voor een andere keer zullen zijn. Laat staan dat je de rust en tijd vindt om deze toeristische trekpleisters, daar waar van toepassing, ook echt kunt binnen treden. Let wel: we hadden maar één dag. Uiteindelijk bleek dan natuurlijk ook wel dat we moesten gaan schrappen; het Pantheon en Villa Borghese zijn we zelfs niet eens aan begonnen. Daar hebben we slechts naar kunnen lonken. Wel hebben we wat op het plein van Vaticaanstad rondgelopen, memorabele fotomomenten gepakt in het Centro Storico, ons met vele andere toeristen over de Fontana della Barcaccia gebogen op piazza di Spagna en onze gedachten naar een lang grijs verleden laten afdwalen toen we uitkeken over het Forum. Sowieso moesten we al accepteren dat zowel de Spaanse Trappen als de Trevifontein in de steigers stonden juist toen wij in Rome waren, maar die pech hadden we anders ook gehad.
Juist, van de negen(!) Italiaanse steden die wij in zeven(!) dagen tijd met de auto bezochten, werd Rome er zeker één die we nog eens over zouden doen. En dan in alle rust, zonder kinderen of in elk geval wanneer de kinderen al iets ouder zijn.
Gelukkig hadden wij ons er al helemaal op ingesteld dat deze vakantie vooral een eerste kennismaking met Italië zou worden. We wilden van zoveel mogelijk attracties een beetje proeven, in plaats van alle indrukken tot de fijnste Italiaanse specerijen in onze poriën op te snuiven en dan ontdekken dat we na een week nog amper een idee hadden van wat dit geweldige land allemaal wel niet bieden heeft. Daarbij, fantastische schilderwerken en andere iconische kunsten bekijken, wel, dat kunnen we ook nog doen wanneer we zelf zowat een museum zijn, toch?
Deze aanpak leverde onvermijdelijk ook op dat je op enig moment noodzakelijke rustmomenten inbouwt en het oorspronkelijke plan zoals je dat eerst had voorgenomen even laat voor wat het is. Dit bracht ons ongeveer op het midden van een heerlijke nazomerse herfstdag op de Via del Lavatore, een pittoresk straatje dat piazza Barberini verbindt met de Trevifontein en waar lokale ondernemers gretig profiteren van de toeristen die zich hier te voet door de stad verplaatsen. Zoals wijzelf dus. Je vindt er een kaaswinkel, een wijnbar met een Toscaanse keuken, even onmisbaar als elders; een pizzeria, een Bed en Breakfast en een paar prima hotels, maar ook een winkel gespecialiseerd in lederwaren en een zaakje met allerhande handgemaakte houten speeltjes. Een lekker gevarieerd straatje dus, zodat je temidden van al de toerisme nog altijd dat heerlijke het zichzelf tegensprekende dorpse gevoel in de grote binnenstad ervaart.
Zodoende slenterden wij verwachtingsvol naar de Trevifontein, nog onbekend met het gegeven dat deze was drooggelegd en voorlopig nog wel in de steigers stond. Jenny had aan één hand onze Joaquima in peuterleeftijd bij zich, terwijl ik onze kleine Phínique van net een paar maanden oud voor mij in de kinderwagen had liggen. We waren er net in geslaagd de ijssalon Gelateria Valentino te passeren zonder dat Quima de breed uitgestalde lekkernijen in de smiezen kreeg, toen Jenny haar oog op het zaakje met de handgemaakte houten speelgoed liet vallen.
“Ow schat,” sprak Jenny terwijl ze daarbij haar ‘Hello Kitty’-stemmetje opzette, “ik ben even met Quima hier naar binnen hoor.” Opgewekt trok ze Joaquima met zich mee en zonder überhaupt ook maar ruimte voor tegenspraak te bieden, verdwenen ze tussen de menigte. Met een quasi-onschuldige blik wuifde ze me nog net dat we elkaar dadelijk wel weer zouden zien.
En zodoende bleef ik alleen op het eeuwenoude plaveisel, met Phínique voor mij in de kinderwagen.
Ik keek voor mij uit en kon in gedachte het water van de fontein al horen klateren, maar besefte op datzelfde moment dat mij geen andere keuze geboden was dan hier de pas in te houden en mezelf met onze jongste telg maar even te vermaken. Eveneens het zaakje met haar binnen draven was namelijk uitgesloten; de doorgang was te nauw en er stonden te veel spullen die ik met de wagen zo kapot zou rijden. Daarom liet ik mijn blik langs de kap van de kinderwagen glijden en controleerde ik of onze ‘Fifi’ nog wel tevreden op haar plekje zat om mij vervolgens te bedenken hoe wij onze tijd hier nu zouden vullen.
Terstond begon Phínique wat kreunende geluidjes te maken.
‘Miepen’ noemden we dat. Fijn. Het arme ding kon er natuurlijk ook niets aan doen, maar erg handig getimed was deze onderbreking niet. Toch moest ze even tevreden gehouden worden, zodat ik daar wat op probeerde te verzinnen. Door een open venster dat was behangen met houten sculpturen en trekpoppetjes kon ik Jenny inmiddels gepassioneerd zien praten met één van de ambachtslieden waar ze kennelijk recht op af was gelopen. Ze had weer eens iets in haar hoofd. En haar kennende kon ik haar dan beter laten gaan. Doorgaans kwamen daar alleen maar leuke verrassingen uit. Haar er vanuit mijn positie uit proberen te praten was net zoiets als tijdens een wagenrace vanaf de tribune in een ouderwets Romeins circus een goed gesprek te willen voeren met de wagenmenner terwijl deze zich op de renbaan begeeft.
Ik observeerde haar, maar ze had geen aandacht meer voor mij omdat ze opgenomen was in haar gesprek met de oude man die met een hout en gereedschappen in zijn handen stond. Hun geluiden verstomde in het beetje rumoer, dat dit bezige straatje haar levendigheid gaf. Dus ik kon haar wel zien gebaren, maar bereiken deden haar woorden mij niet. Naast mijn vrouw, nog net zichtbaar tussen alle tierelantijnen die in het brede venster tentoon stonden gesteld, stond Joaquima, enkele passen van haar verwijderd, gebiologeerd de producten van deze ambacht in zich op te nemen. Ieder stuk was een kunstwerk op zich, allemaal speelgoed, en tot in de kleinste hoekjes van de zaak gesorteerd op verschillende staten van hun voltooiing. Sommigen waren nog half bedolven onder het zaagsel, maar allen waren zij beslist tot in de fijnste details uitgewerkt.
Met dat plaatje op mijn netvlies liep ik bij het venster weg en duwde ik de kinderwagen berustend voor mij uit. Rechtdoor blijven lopen zou betekenen dat ik m’n dochter en de andere helft van mijn trouwboekje uit het oog zou kunnen verliezen, zodat ik besloot om juist maar wat in de buurt te blijven. De Via del Lavatore was iets breder op dit punt, hier vlak voor de speelgoedwinkel. Dus dat bracht mij op het idee om hier wat met de wagen heen en weer te lopen, helemaal nu de geluidjes die onze kleine Phínique voortbracht klagelijker begonnen te klinken. De verbreding had iets weg van een soort pleintje en mat een meter of tien in de lengte tegenover een straatbreedte van ongeveer een meter of vier. Ruim zat om een beetje met de wandelwagen te wiegen zou je denken. Maar op die gedachte kwam ik gauw terug. Voor ik er erg in had werd ik om de haverklap voor de voeten gelopen door toeristen, leveranciers met zwaar beladen steekwagens, zakenlui en ongetwijfeld ook de inwoners van Rome zelf. Om nog maar te zwijgen over het ongemak dat bepaalde oneffenheden in de straatstenen veroorzaakten wanneer je daar met de kinderwagen net verkeerd tegenaan liep. Op m’n onderrug voelde ik het zweet ondertussen al parelen, dus dat leken mij voldoende signalen om toch maar naar een andere plek uit te wijken, dan mij hier midden op straat onrustig te staan vergapen aan de marmeren straatbordjes. En alsof ze dacht dat papa net dat beetje extra motivatie nodig had, zette Phínique het toen ook nog op een huilen.
Het arme schatje. Ik maakte eruit op dat zij het op en neer lopen op deze straatverbreding blijkbaar ook niet zo prettig vond.
Nou, papa had ondertussen wel door hoor dat jij hier wat uit je hum bent, we zoeken wel even een rustiger plekje, sprak ik tegen mezelf.
Gezien de tijd die er was verstreken sinds haar laatste voeding was het ook denkelijk dat onze kleine ‘Fifi’ misschien wel gewoon toe was aan haar volgende voeding.
Op dat moment viel mijn oog op het pand recht tegenover het winkeltje met houtsnijwerken, waar we nog altijd voor op de straatverbreding liepen. Door enkele specifieke artikelen in het bijzonder werd toen mijn aandacht getrokken; boven elkaar stonden, in vitrine-opstelling, enkele koffiepercolators uitgestald. De Moka express, de welbekende achthoekig uitvinding uit 1933 van Alfonso Bialetti, stond er geëtaleerd in ongeveer alle kleuren van de regenboog. In ieder Italiaans huishouden tref je dit uit kunststof vervaardigde apparaatje of de originele aluminium variant tegenwoordig wel aan. En dankzij de opkomst van de kookwinkels zie je deze 1,5 bar espressomachine ook steeds vaker in andere landen opduiken.
Sinds onlangs heb ikzelf ook een exemplaar thuis en dan krijg je dat dit soort snuisterijen je vanzelf sneller opvallen. Uiteraard verkocht deze winkel veel meer kookwinkelartikelen dan de Moka express en dat is nu net waar ik vandaag mijn eerste vergissing beging. Ik zag de kookwinkel namelijk meteen voor een cafeetje aan, eentje die kennelijk ook huishoudelijke producten voor in en om de keuken verkocht, maar niettemin vooral een toevluchtsoord om even een kopje koffie te bestellen en Phínique van haar ongemakjes te ontdoen. Aan de naam van de winkel had ik het verschil ook niet echt kunnen afleiden; boven de entree pronkte aan de gevel de tekst ‘Dimensioni di casualità’. Had mijn Italiaans toen al op het niveau geweest als wat het nu is, dan had de naam van de winkel mijn veronderstelde beeld alleen maar versterkt. Maar de verwachtingen over wat ik binnen zou aantreffen kwam ik gauw van terug, toen we eenmaal binnen stonden en ik het interieur in mij opnam.
“Non può essere una coincidenza o fatumi,” klonk het ineens links van ons, “Sicuramente sei un turista? Stai sprecando il mio tempo o non che si compra davvero qualcosa? I prezzi di noleggio sono qui addominali, hai capito?”
Terwijl ik nog bezig was de kinderwagen te stabiliseren op de schuins aflopende vloer van de entree, keek ik verrast opzij. Vanachter een toonbank in de hoek, vlak bij de ingang, was een grof uitziende Italiaan van zijn stoel opgestaan en had zijn woorden aan ons gericht. Nog wat verdwaasd gaapte ik de man glazig aan. Onbewust verstevigde ik mijn grip op de kinderwagen.
“Excuse me? Sorry, I didn’t quite understand,” antwoordde ik de man uit impuls, maar vooral omdat ik geen woord begreep van wat hij had gezegd.
Phínique lag ondertussen geduldig in de wagen en gaf op dat ogenblik even geen kik. Zij keek ongetwijfeld even geschokt naar haar omgeving, waarvan het gewijzigde uitzicht voor haar een hele overgang moest zijn. En al helemaal toen een oudere vrouw, zeer goed mogelijk ook van Italiaanse komaf, geïnteresseerd over de wagen boog en mijn dochter met een innemende glimlach groette. Hoewel ik vanaf mijn positie Phínique’s gezicht niet kon zien, kon ik mij al wel indenken hoe ze deze vrouw betoverde met die met lange wimpers omlijste grote kijkers van haar.
“Scusi. That forgetfullness of me,” ging de man achter de toonbank in gebroken Engels knorrig verder, “are you to buy something here, or what do you, hm?”
Nou, dat klonk ook niet echt erg klantvriendelijk, bedacht ik mij toen. Maar ik vertrouwde er toen nog op dat de beste man het vast niet zo meende en zocht al even naar mijn portemonnaie, terwijl ik vriendelijk naar hem bleef lachen.
“Vaia compra qualcosa, o andare giù, che cosa?” sprak hij weer in het Italiaans. In het Engels probeerde hij zijn bedoelingen kracht bij te zetten: “Anything you buy?”
Oeh, dat klonk ondertussen al iets ongeduldiger. Dit had ik mij voor het binnentreden wel anders voorgesteld. Maar de manier waarop de beste man zich uitte, temperde ook meteen weer toen hij mijn portemonnaie zag. Een gretige blik maakte plaats voor zijn norse manier van kijken. Zo snel wist ik niet wat ik precies van hem moest denken.
“Is it possible to buy a coffee here?” vroeg ik hem daarom weifelend, zodra ik mijn knip had gevonden. Terwijl ik tegen hem sprak keek ik om mij heen, zoekend naar tafeltjes en vervolgens naar een bord achter de verkoper waar ik hoopte op een assortiment aan koffierecepten. Dat was meteen ook het moment dat ik mijn vergissing inzag en langzaam begon door te krijgen dat we kennelijk helemaal niet in een rustig cafeetje stonden, waar ik Phínique even de verdiende aandacht kon geven, maar dat we in een bedrijvig kookwinkeltje waren terechtgekomen waar met veel ellebogen naar koopjes werd gezocht. Wanneer ik mij later wat meer had verdiept in dit bedrijfje in culinaire artikelen, dan zou ik uit recensies gauw te weten komen dat veel winkelend publiek bij Dimensioni di casualità uiteindelijk juist afdroop door de veel te hoge prijzen waar de gierige eigenaar zijn producten mee had uitgestald.
Het duurde niet lang voordat de verkoper op mijn vraag reageerde en op de manier zoals hij dat deed klonk hij mij ietwat gebelgd.
“Cosa vuoi?! Andesso tu volete caffè? Che cosa? Quale machina o produtti? Ti sembro una macchina da caffè me stesso? Whatte you think I ame? A coffeemachine?”
Kennelijk had hij dat wel verstaan.
Uit de ogen en de paar Engelse woorden van de man leidde ik af dat hij inmiddels wat verhit en geïrriteerd was. Wat een barbaarse manier om op je klanten te reageren zeg, bedacht ik mij toen. Dat had hij best wat vriendelijker kunnen uitdrukken. Of had ik nu juist iets gezegd wat ongepast of misschien zelfs onbeschoft was? Nee, ik had volgens mij alleen om een vochtige versnapering gevraagd. Een vergissing is toch menselijk?
“Il mio tempo è denaro… Time isse money. Solo per guardare la mia roba indossa.”
“Sorry, sorry,” probeerde ik, “this must be a misunderstanding. I just wanted to buy coffee or at least find a place to sit so I can check my daughters daiper and feed her.”
Nu had ik het blijkbaar te bont gemaakt.
“Mamma mia!” reageerde de verkoper meteen en hief gefrustreerd een hand omhoog, zoals je alleen Italianen dat ziet doen. Het was alsof hij hulp zocht van hogere machten.
“Whatte do I looke? You wante whatte? Cerchi un albergo? Thisse no hotel. Tutti gli stranieri sono impazziti. All you foreigners arre crazy. Maia mai.”
Nu waren we in een Babylonische spraakverwarring verwikkeld. Ik begreep maar half wat de man mij vertelde en hij begreep ook niet wat ik echt wilde. Het Italiaans dat hij heetgebakerd voortbracht had voor mij voor hetzelfde geld een Warwinkelse variant van zijn moedertaal kunnen zijn. Niet dat het voor mij veel verschil zou maken. Of hij algemeen beschaafd Italiaans sprak of er juist een plaatselijk dialect op na hield, het verschil zou ik toen toch niet hebben opgemerkt.
“Well, I… erm….”
Ik probeerde nog wat, maar had al door dat onze pogingen om een serieuze conversatie voort te zetten gedoemd waren te mislukken, zodat ik mij al voornam om het gesprek af te breken en met de kinderwagen rechtsomkeert maakte. Maar toen gebeurde er iets wonderlijks. Het moment dat ik de wagen op de achterwielen 180 graden richting de entree draaide, verdween het chagrijn op het gezicht van de verkoper ineens als sneeuw voor de zon, alsof de veronderstelde verschillen zich niet eens hadden voorgedaan en iets alle voorgaande negatieve energie met één klap had geneutraliseerd.
Met aandachtig observerende oogjes keek Phínique verwonderd in het rond en volgde daarbij hoe het toneel om haar heen veranderde, totdat ze in die beweging recht tegenover de eigenaar van deze winkel kwam te zitten. Met open gevallen mondje staarde ze enorme man aan, die voor haar, voor hetzelfde geld, een boosaardige reus uit een sprookje had kunnen wezen. Wat er tussen haar papa en de verkoper was voorgevallen was geheel aan haar voorbij gegaan. En zelfs al had ze de woordenwisseling zojuist aanschouwd, dan nog had ze waarschijnlijk evenzo gereageerd als ze nu had gedaan. Schattig als ze was, gaapte ze de kolos voor haar met gespannen lijfje aan.
“Maio mai! Guarda quel bambino!” barstte de verkoper opgewekt in hoog spreektempo uit, “questo giorno in realtà ancora potrebbe portare qualcosa di buono! Quegli occhi! Che bellezza! Ho bisogno di vedere questo da vicino!”
Eenieder die in het directe bereik van de verkoper stond veerde verschrikt op, incluis mijzelf en uiteraard ook mijn gespannen dochtertje. Extatisch kwam hij vanaf zijn plek nabij de entree naar ons toe en boog zich zonder aarzeling over onze kinderwagen.
“Che tesoro sei tu. Sei qui da sola sulla strada con tuo padre? E tu vieni a Umberto Renti di saluto? Oh, il mio cuore! Mi sono innamorato!”
Terstond moest Phínique huilen. Tegenover deze grote boze man gedraaid worden, had ze al als erg spannend ervaren, maar het dichterbij komen en even sentimenteel een hart op haar uitgestort krijgen, was voor ons tere meisje echt even teveel. Panisch van angst schroefde ze daarom haar volumeknop nog wat omhoog en bracht Phínique een hartverscheurend keelgeluid voort waarop zelfs verkoper Umberto Renti perplex van naar achteren stoof.
“Are you out of your mind?” reageerde ik dadelijk hard naar deze man. Ik was zo dicht op hem gaan staan dat mijn speekselspetters hem haast om de oren vlogen. “Can’t you see you’re scaring the hell out of her?”
Ik trok de kinderwagen al dichter naar mij toe en stapte reeds door de entree. Wat had deze bullebak ineens in zijn hoofd gehaald? Zich zomaar ineens over mijn kleine meisje buigen en haar bang maken? Hij had het vast goed bedoeld, maar voor zo’n klein hummeltje was dit haast een traumatische ervaring. Haastig verliet ik de keukenwinkel en wilde nog iets tegen de verkoper zeggen om hem nog extra duidelijk te maken dat ik hem een stomkop vond, maar de woorden die ik had willen spreken schoten me even niet te binnen. In plaats daarvan maakte ik met mijn hand nog wel een gebaar naar mijn voorhoofd om te duiden dat er een gaatje bij hem los zat.
Met een wat verhit gevoel liep ik door, maar probeerde mijzelf er tegelijkertijd van te overtuigen dat ik het vakantiegevoel niet moest laten verpesten door een heethoofd als die Umberto Renti. Al gauw verviel ik weer in de behoefte om de straat op en neer te lopen, maar bedacht mij toen dat het misschien juist wel beter was om te controleren of Jenny en Joaquima misschien niet al klaar met hun projectje waren. In de kinderwagen lag Phínique door haar ongemakjes en het voorval van zojuist opnieuw te huilen, maar ze klonk al wel een heel stuk minder luid als zojuist toen de verkoper haar had laten schrikken. We draaiden in de richting van het zaakje met handgemaakte speelgoed en in het voorbij wandelen van het venster gluurde ik naar binnen om te zien of ik mijn meisjes kon ontdekken.
Geen Jenny. Geen Joaquima.
Daarom liepen we door naar een van de twee openingen die toegang boden tot het zaakje. Ik wilde toch eens kijken of ik op een of andere manier met de kinderwagen een veilige weg naar binnen kon vinden, maar slaagde daar andermaal niet in. Schade toebrengen aan het prachtige handwerk wilde ik echt niet op mijn geweten hebben. De kinderwagen was simpelweg te breed. Gelukkig ontdekte ik in dit onderzoeken wel waar Jenny en Joaquima waren. Ze stonden in het verlengde van waar ik naar binnen keek. Het zaakje bestond uit een bescheiden L-vormige ruimte, en ik vond ze bij de kassa aan het lange stuk. Het zag er uit alsof ze nog niet helemaal klaar waren en dat ze ook nog naar andere artikelen keken. Om mij ervan te vergewissen hoeveel tijd me nog geboden was liep ik daarom via de andere openingen op mijn dames toe. Ik keerde de kinderwagen van mij af naar de straatzijde en stond zelf half in het zaakje terwijl ik contact zocht met mijn vrouw.
“Schat, hoe lang zijn jullie hier nog bezig denk je?”
“Oh, niet zo heel lang meer. Geef mij nog vijf of tien minuten,” antwoordde ze, “kijk eens. Voor Jared, Quima en Fifi.”
Trots wees ze naar een tafeltje waar een jonge mevrouw bezig was met de voltooiing van waar Jenny haar oog op had laten vallen. Het waren drie houten naambordjes, voor ieder van onze drie dochters één. Ze stonden enkel bij de kassa, omdat hier nog werkruimte was om iemand de letters van de namen te laten aanbrengen. Jenny hielp bij de spelling van de namen.
“Ah, voor op hun kamerdeuren,” concludeerde ik. Nu begreep ik waarom ze deze winkel was binnengestapt. “Als souvenir? Heel slim.”
Ik lachte liefdevol naar Jenny en terwijl ik dat deed, was Joaquima aan mijn broek komen staat.
“Kijk papa,” sprak ze luidkeels en trots op was ze had gekregen. In haar hand hield ze fier een trekpopje vast, een typerend aandenken wat je veel in deze streek tegenkwam.
“Oh, mooi lieverd. Heeft mama die voor je gekocht?”
En ze antwoordde met een brede lach op haar gezicht dat dat natuurlijk zo was.
“Zeg, schat,” zei ik vervolgens tegen Jenny, “dan gebruik ik deze tijd even om Phínique een fles te geven. Ik denk ook dat ze gepoept heeft.”
“Oh, ja, ja, natuurlijk,” reageerde ze instemmend, “maar waar ga je dat hier doen?”
En ik wees meteen naar een bankje buiten dit winkeltje, dat ik met het op Jenny toelopen hier had ontdekt. Er was nog een plekje vrij. Dus ik moest ook haast maken. Jenny gebaarde opnieuw instemmend, zodat ik al naar buiten liep en direct het vrije plekje opeiste. Net zoals tijdens veel van onze herfstvakanties was het ook vandaag een stralende dag, dus ik hoefde me er niet druk om te maken dat Phínique er een koutje kon vatten omdat ik haar in de buitenlucht van schone billetjes zou voorzien. Ik plaatste de kinderwagen daarom voor mij, terwijl ik zelf vast op het bankje ging zitten. Ter voorbereiding trok ik wat spulletjes uit de wagen tevoorschijn en kort daarop nam ik ook de inmiddels was rustiger geworden Phínique op schoot. Tussen ons en de figuur naast ons was nog wat ruimte, zodat ik daar een en ander kon voorbereiden en haar er ook kon neerleggen om aan het verschonen te beginnen. De jongeman naast ons zou zich daar echt niet aan hebben gestoord. Evengoed bleef het behelpen, want het bankje was nu ook weer niet zo ruim. En zeker met dat gestuntel van mij af en toe, moest ik voorzichtig zijn met waar ik wat neerzette en dat Phínique ook veilig zou blijven liggen.
Ik legde haar naast mij op het bankje en begon eraan haar te verschonen. Dat dat best een gedoe is op een kort bankje, was voor eenieder die het had kunnen zien evident. Even later, zodra die klus zonder narigheid geklaard was, nam ik haar weer op schoot en wilde toen aan het geven van de fles beginnen. Toen begon de moeilijkheid pas echt. Links van mij op het bankje had ik nog spullen van het verschonen liggen en rechts van mij, op het uiterste eind van het bankje, waar ik haast met mijn billen tegenaan zat, stond het bakje met afgepaste hoeveelheden melk voor haar voeding. Voor de vieze poepluier naast mij had ik nog geen bestemming gevonden en omdat ze ook op haar rompertje gepoept had, lagen de kleertjes die ze zojuist had gedragen daar ook bij. Met mijn kont zat ik er half bovenop, de poep gelukkig wel op veilige afstand. Erg gemakkelijk zat het niet en omdat ik de fles ook nog niet klaar had zat ik enorm te stuntelen. In de kinderwagen voor mij had ik mijn jas neergelegd. Waarom ik die had meegenomen had ik mij kort na vertrek al over verwonderd. Het zorgde er in elk geval voor dat ik Phínique nu nergens anders kwijt kon dan bij mij op schoot. Haar half ondersteunend in de kuil van mijn linkerarm probeerde ik wat ik kon om toch de melk in het flesje met nog lauwwarm water te gieten. Dat lukte, maar om daarna het dopje met speen op de fles te schroeven werd de volgende uitdaging. Nu kwam ik echt een hand te kort. Ik vond het al knap dat het me was gelukt om zonder morsen de melk in de fles te krijgen, maar nu moest ik de melkcontainer, met daarin nog twee volgende voedingen, veilig terug op de rand van het bankje rechts van mij plaatsen.
Toen ook dat lukte en ik zonder de container om te stoten de melkfles op de juiste wijze in mijn hand vastpakte kon het echte voeden beginnen. Maar ik zou geen Tinus heten als ik, wanneer alle hindernissen genomen zijn, het toch nog zou presteren om juist op zo’n moment alles nog te verknallen. Hoe ik het deed deed ik het, maar precies toen ik de fles naar Phínique’s mondje bracht en zij al gretig haar mondje opende om de speen te pakken, liet ik de fles uit mijn handen glippen. De lichtweerkaatsing langs de bolling van de fles verblinde mij zowat, toen ik de fles door de lucht zag vliegen en ik probeerde te volgen waar hij ging. Links van mij raakte hij de grond ergens, zodat ik opsprong met Phínique in mijn arm geklemd en ik keek opzij om hem te vinden. Werkelijk meteen in diezelfde beweging moest ik weer met haar gaan zitten – boven op de volle luier en bevuilde kleertjes – toen een felle pijnscheut door mijn oogkas trok en mij weer naar beneden dwong. Met de hand, die ik nu vrij had nu ik daar geen fles in vasthield, greep ik uit impuls naar mijn oog. Wat een pijn had ik mij daar ineens. Wonder boven wonder had ik de melkcontainer met resterende voedingen niet op de grond gestoten. Maar geloof me, dat had mij ook nog kunnen gebeuren. Ik schreeuwde het uit van de pijn.
Phínique werd stil, in plaats van dat ze juist ging huilen, maar omstanders moesten lachen van leedvermaak. Eén van hen was echter zo vriendelijk om de gevallen fles meteen op te rapen en naast mij op de bank op een veilig plekje neer te zetten (ik zat immers met mijn gat vol in de stront). Ik bedankte de man die dit deed met een kort knikje, terwijl ik gekwetst door de tranen in mijn ogen naar hem keek. Maar, zonder er naar te hoeven omkijken, vervloekte ik mijzelf vooral waarom ik nu juist tegen dát object links van mij mijn oog moest stoten…
Een kort moment later kwamen Jenny en Joaquima op ons aflopen. Ze hadden buitenom via de andere opening het winkeltje verlaten. Ze moesten omlopen, omdat waar ik met de kinderwagen zojuist had gestaan, nu was geblokkeerd door een paar toeristen. Ik was inmiddels eindelijk met het voeden van onze jongste telg begonnen. Geschokt versnelde Jenny had tred toen ze ontdekte dat ik mij geblesseerd had.
“Schat! Wat is er gebeurd? Waarom heb je je hand op je oog?”
Ze zag hoe moeilijk en gepijnigd ik erbij zat en aanvankelijk was haar aandacht alleen daar op gericht. Maar toen ik met een erg zuur lachje en een knik naar links omhoog verzuchtend probeerde aan te geven door welk stom ongeluk ik getroffen was, barste ze al snel in lachen uit. Zo erg dat ze er haast van in haar broek pieste.
En met haar aangeboren gevoel voor ironie, hield Joaquima haar trekpopje vast, omdat ze daarin de gelijkenis zag met de levensgrote figuur naast mij op de bank. Van meet af aan wist ik al dat de jongeman, die aldoor naast ons had gezeten, zich echt niet aan de lucht van een babyluier zou storen. Daar was zijn neus nu niet bepaald gevoelig voor.
“Kijk mama! Die…” en om mij nog wat zout in mijn wond te wrijven hield zij, in al haar onschuld, haar versie van Gepetto’s creatie omhoog om deze demonstratief te vergelijken met de mascotte van het zaakje met houten speelgoed, waar boven aan de gevel het naambordje pronkte: ‘Pinocchietto’.