By rinaoddel | September 19, 2024 - 3:46 pm - Posted in Algemeen, Duimzuigerij, Nederlands

(Een liedje van Lola, Tess en Monica)

Nanana nana nanana  
Nanana nana nanana  
(yeah-oh-yeah)  
Vannacht was spannend  
Je krijgt van mij een flinke streep (oh-hoh)  
‘k Ging voor de buit  
Daarna zie ik wel wat er ontsteekt (eh-heh)  
En nu de ochtend komt  
Lig jij daar in je vrees  
Als je straks wakker wordt  
Blijf ik nog even in de weer  
Je krijgt het benauwd  
Want de kans is groot  
Dat ik neem wat ik wil van jou  
Zak op zak, we doen’t nou  
Steek de dievenmoord, geef je schat maar bloot  
Delen we de roofbuit weer  
Of wordt dit de laatste keer  
Voor jou… oooh  

‘k Geef me gewonnen  
Je was de beste in je soort (Hmm-hmm)  
Volgende ronde  
Waarin jij weer je sporen verstoort (Yeah-heh)  
We liggen uitgeput  
In een chaos van elkaar  
Ik vind je stiekem slim  
Maar jij bent nog lang niet klaar  
Je krijgt het benauwd  
Want de kans is groot  
Dat ik neem wat ik wil van jou  
Zak op zak, we doen’t nou  
Steek de dievenmoord, geef je schat maar bloot  
Delen we de roofbuit weer  
Of wordt dit de laatste keer  
Voor jou… oooh  

Steek de dievenmoord  
Steek de dievenmoord  
Steek de dievenmoord: Yeah oh baby  
Steek de dievenmoord: Geef je nu bloot  
Steek de dievenmoord: Hiyeah hiyeah o baby  
Steek de dievenmoord: Delen we de roofbuit weer  
Steek de dievenmoord: Jahaha hahajahaha  
Steek de dievenmoord: Jahaha hahahahahaha  
Je krijgt het benauwd  
Want de kans is groot  
Dat ik neem wat ik wil van jou  
Zak op zak, we doen’t nou  
Steek de dievenmoord, geef je schat maar bloot  
Delen we de roofbuit weer  
Of wordt dit de laatste keer  
(Voor jou… oooh)  
Je krijgt het benauwd  
Want de kans is groot  
Dat ik neem wat ik wil van jou (Nanana nana)  
Zak op zak, we doen’t nou  
Steek de dievenmoord, geef je schat maar bloot  
Delen we de roofbuit weer  
Of wordt dit de laatste keer  
(Voor jou… oooh)  
Nanana nana nanana: Wat ik wil van jou… oooh  
Nanana nana nanana: Wat ik wil van jou… oooh  
Nanana nana nanana: Jahaha hahahaaaah

By rinaoddel | April 19, 2024 - 5:11 pm - Posted in Duimzuigerij, Nederlands

De kaarten van de stad Gohes City heb ik met de grootste zorg bestudeerd, maar ik heb de Boonenstraat nooit meer kunnen terugvinden. Kaarten verouderen snel in een stad als deze, waar straatnamen een eigen leven leiden. Ik heb diep gegraven in de archieven van onze stad, elk hoekje persoonlijk verkend, elk mogelijk spoor gevolgd dat zou kunnen leiden naar de straat die ik me herinnerde als de Boonenstraat. Maar ondanks al mijn inspanningen, moest ik tot mijn frustratie toegeven dat ik het huis, de straat en zelfs de hele buurt niet kon terugvinden waar ik als arme kunstgeschiedenisstudent het akelige gekras van Schubert Etser heb aangehoord.
Het verbaasde me niet dat mijn geheugen in de war was; mijn gezondheid, zowel fysiek als mentaal, was ernstig verstoord geraakt gedurende mijn verblijf in de Boonenstraat. Het feit dat ik de straat niet meer kon vinden, was zowel intrigerend als verwarrend; het lag op slechts een half uur lopen van de Maten van Willekeur, de lokale stamkroeg van Gohes City, en was doordrenkt met vreemde eigenaardigheden die onmogelijk te vergeten waren voor wie er ooit was geweest. Toch heb ik nadien nimmer iemand ontmoet die ook maar een glimp had opgevangen van de Boonenstraat.

De Boonenstraat strekte zich uit aan de overkant van een sombere rivier, geflankeerd door ruige bakstenen pakhuizen met mistige ramen en overspannen door een massieve brug van donker steen. Altijd gehuld in duisternis langs die rivier, alsof de rook van nabijgelegen fabrieken voortdurend de zon blokkeerde. De rivier was doordrenkt met een mengsel van onaangename geuren die uniek waren en mij altijd zouden kunnen helpen het terug te vinden, omdat ik ze meteen zou herkennen. Voorbij de brug kronkelden smalle geplaveide straatjes met tramrails, die verderop eindigden en leidden naar de steile beklimming van de Boonenstraat. De helling begon geleidelijk, maar werd al snel ongenaakbaar steil toen ik de Boonenstraat naderde.
Nooit heb ik zo’n smalle en steile straat gezien als de Boonenstraat. Het leek wel alsof het recht uit een ravijn omhoog rees. Deze straat was verboden terrein voor voertuigen en bestond grotendeels uit trappen, die uitkwamen op een smal steegje met hoge muren begroeid met klimoppen die zich ver boven ons uitstrekten. De bestrating was een rommeltje, soms alleen maar modderige stenen platen, soms kasseien, en soms gewoon kale aarde met kronkelende planten waar een groenige damp uit opsteeg. De huizen torenden hoog boven alles uit, puntig en oud als de tijd zelf. Ze leunden naar voren, naar achteren, sommige zelfs zijwaarts, alsof ze op het punt stonden elkaar te omhelzen en het licht ver beneden hen leken te verstikken. Tussen sommige huizen hingen bruggen hoog boven de straat, als touwbruggen tussen bergtoppen.

De bewoners van die straat maakten een duistere indruk op me. Aanvankelijk dacht ik dat het kwam door hun zwijgzaamheid en ingetogenheid, maar later drong het tot me door dat het kwam omdat ze allemaal stokoud waren, doorleefd en verweerd als oude rotsen. Hoe ik in die straat ben beland, blijft me nog steeds een raadsel, maar ik was mezelf niet toen ik erheen verhuisde. Als student in Gohes City was het altijd een strijd geweest om een dak boven mijn hoofd te vinden. Ik had op talloze troosteloze plekken gewoond en me meer dan eens verloren gevoeld, verstrikt in geldzorgen en een rondzwervend bestaan, totdat ik uiteindelijk dat krakkemikkige huis ontdekte in de Boonenstraat, beheerd door de lamme conciërge Bramus Smijtstra. Het was het derde huis vanaf de bovenkant van de straat, maar stak hoog boven de rest uit als een donkere toren.
Mijn kamer bevond zich op de vijfde verdieping; de enige bezette kamer daar, aangezien het huis bijna verlaten was. Op de nacht van mijn aankomst hoorde ik vreemd geschraap vanuit de spitse zolder erboven. De volgende dag vroeg ik de oude Smijtstra ernaar. Hij vertelde me over een nog veel oudere Germaanse tekenaar die helemaal in de nok woonde, een eigenaardige doofstomme man die zijn werken signeerde met de naam: Schubert Etser. ‘s Avonds verkocht hij zijn kunst in een schimmige expositieruimte, waar hij ook geregeld te vinden was in de gelagkamer. Smijtstra voegde eraan toe dat Etser de neiging had om vooral ‘s nachts te tekenen na zijn terugkeer van de expositieruimte, wat de reden was waarom hij deze afgelegen zolderkamer had gekozen. Het enige puntgevelraam van de kamer bood uitzicht op de straat, waar hij langs de helling over een hoge muur kon kijken naar het uitgestrekte panorama daarbuiten.

Daarna luisterde ik elke avond naar Etser, en hoewel zijn geluiden me wakker hielden, werd ik achtervolgd door het vreemde ritme van zijn tekeningen. Hoewel ik weinig wist van kunst, was ik er zeker van dat zijn gekras niets gemeen had met de kunstwerken die ik kende. Welke kunstenaar maakt er zo’n grimmig lawaai tijdens het schetsen? Ik concludeerde dat hij een kunstenaar moest zijn met een zeer unieke stijl. Naarmate ik langer luisterde, werd ik steeds meer gefascineerd, tot ik na een week besloot om de oude man te ontmoeten.
Op een avond, na zijn dagelijkse omzwervingen, kwam ik Etser tegen in de gang en vertelde hem dat ik hem wilde leren kennen en bij hem wilde zijn als hij ging tekenen. Hij was een kleine, magere, gebogen figuur, gehuld in versleten kleding, met blauwe ogen, een grotesk, duivelsachtig gezicht en bijna kaal hoofd. En bij mijn eerste woorden leek hij zowel boos als bang. Maar mijn overduidelijke vriendelijkheid wist uiteindelijk zijn verdediging te doorbreken. Hij wenkte mij daarom met tegenzin om hem te volgen de donkere, doorbuigende en krakende zoldertrap op. Zijn kamer, een van de slechts twee in de steil hellende zolder, was aan de westkant, gelegen aan de hoge muur die het boveneinde van de straat vormde. Zijn kamer, een van de slechts twee op de steil hellende zolder, bevond zich aan de westkant, tegenover de hoge muur die het einde van de straat markeerde. De ruimte van zijn atelier was enorm. Het leek nog groter door de extreme rommel van kunstwerken en creaties… en verwaarlozing. Er waren nauwelijks meubels: een smal ijzeren bed, een vuile, gebarsten wastafel, een paar smerige kleine tafeltjes, een grote kast vol met verschillende soorten papier, een ijzeren tekentafel en drie ouderwetse stoelen. Kunstwerken en mappen met krabbels lagen slordig op de vloer gestapeld. Een overvloed aan stof en spinnenwebben gaf de plaats meer het uiterlijk van een verlaten schuilplaats dan van een bewoond vertrek. Schubert Etsers wereld van schoonheid leek te liggen in een verre kosmos van verbeelding. Hoewel dit ongetwijfeld betwistbaar was vanuit Etsers perspectief.
Nadat hij me had gewenkt om te gaan zitten, sloot de stomme man de deur, draaide de grote houten klink om en stak een kaars aan om de ene die hij had meegebracht te versterken. Nu haalde hij zijn potloden uit zijn van lood vergeven doekrol en nam één potlood in de hand. Hij ging zitten in een stoel die me het minst ongemakkelijke van allen leek. Zijn tekentafel gebruikte hij niet en hij bood mij geen keuze dan zelf maar te kiezen waar hoe ik het mij gemakkelijk zou maken. Hij tekende alles uit het hoofd en betoverde me meer dan een uur met potloodgekras zoals ik dit nooit eerder had gezien of gehoord. De exacte aard van zijn lijnenwerk is onmogelijk te beschrijven voor iemand die onbekend is met de tekenkunst. Het was een soort schetsen met herhaalde lijnen van de meest betoverende kwaliteit, maar voor mij opvallend door het ontbreken van een van de kenmerkende potloodstreken die ik op andere kunstenaars vaak zag doen.
Het aaneenschakelen van lijnen boeide me mateloos. Ik probeerde ze in mijn hoofd na te bootsen, maar al snel raakte ik verstrikt in mijn eigen beperkte verbeelding. Dus toen de tekenaar eindelijk zijn potlood neerlegde, vroeg ik hem of hij op een rustiger tempo nog iets voor me wilde schetsen. Toen ik mijn verzoek deed, veranderde het gerimpelde, duivelse gezicht van de tekenaar van de verveling die het tijdens het tekenen had getoond, naar een curieuze mengeling van woede en angst, net zoals ik had opgemerkt toen ik de oude man voor het eerst aansprak. Voor een moment overwoog ik om hem te overreden, terwijl ik de grillen van ouderdom met lichte spot benaderde; ik probeerde zelfs zijn eigenaardige stemming op te wekken door met mijn handen een denkbeeldige tekening in de lucht te maken. Maar dit pad volgde ik slechts een moment; want toen de zwijgende kunstenaar iets herkende in mijn onhandige bewegingen, veranderde zijn gezicht plotseling in een uitdrukking die buiten elke analyse viel. Zijn lange, koude, benige rechterhand reikte uit om mijn mond te bedekken en mijn grove nabootsing tot zwijgen te brengen. Terwijl hij dat deed, wierp hij een angstige blik naar het eenzame gordijnraam, alsof hij bang was voor een indringer – een blik die des te absurder leek, gezien de zolder hoog en ontoegankelijk was boven alle aangrenzende daken, en dit raam het enige punt aan de steile straat was, zoals de conciërge me had verteld, van waaruit men over de muur aan de top kon kijken.

De blik van de oude man bracht Smijtstra’s opmerking in mijn gedachten, en met een vurige impuls voelde ik de drang om uit te kijken over het uitgestrekte, bijzondere panorama van maanverlichte daken en stadslichten voorbij de heuveltop, waar alleen deze norse kunstenaar in de Boonenstraat het uitzicht op had. Ik begaf me naar het raam en wilde de onbetekenende gordijnen opzij schuiven, maar toen nam de woede van de stomme zelfs toe en kwam de zwijgende Germaan weer op me af; dit keer knikkend naar de deur en nerveus proberend me daar naartoe te leiden met beide handen. Nu volledig afkerig van mijn gastheer, beval ik hem me los te laten en zei dat ik onmiddellijk zou vertrekken. Zijn greep verslapte en toen hij mijn afkeuring en belediging zag, leek zijn eigen woede af te zwakken. Hij liet me los, maar dit keer op een vriendelijke manier; hij duwde me in een stoel en liep met een blik van weemoed naar de rommelige tafel, waar hij in het moeilijke Gohesiaans van een buitenlander veel woorden opschreef met een potlood.
De boodschap die hij me uiteindelijk gaf, was een smeekbede om begrip en vergeving. Etser vertelde me dat hij oud was, eenzaam en leed aan vreemde angsten en zenuwaandoeningen die verband hielden met zijn kunst en andere aspecten van zijn leven. Hij waardeerde mijn bewondering voor zijn werken en hoopte dat ik weer zou komen en zijn eigenaardigheden zou accepteren. Echter, hij kon het niet verdragen om anderen zijn kunst te laten zien, noch kon hij het verdragen om naar kunst van anderen te kijken. Ook kon hij niet verdragen dat iemand anders iets in zijn kamer zou aanraken. Hij was zich niet bewust van het feit dat ik zijn beklemmende gekras vanuit mijn kamer kon horen. Tijdens ons gesprek in de gang vroeg hij me of ik met Smijtstra kon regelen om een andere kamer te krijgen waar ik hem ‘s nachts niet zou kunnen horen. Hij bood aan het verschil in huur te betalen.

Terwijl ik zijn cryptische Gohesiaanse taaltje probeerde te ontcijferen, voelde ik me milder tegenover de oude man. Hij was een slachtoffer van fysiek ongemak en zenuwlijden. Mijn studies in kunstgeschiedenis hadden me geleerd om vriendelijkheid te tonen. In de stilte klonk een licht geluid van het raam – het luik moet gerammeld hebben in de nachtwind – en om een of andere reden schrok ik bijna net zo hevig als Schubert Etser. Dus toen ik klaar was met lezen, schudde ik mijn gastheer de hand en vertrok ik als een vriend. De volgende dag gaf Smijtstra me een duurdere kamer op de derde verdieping, tussen de appartementen van mijn oude geldschieter en de kamer van een respectabele stoffeerder. Er was niemand op de vierde verdieping.
Het duurde niet lang voordat ik besefte dat Etser’s verlangen naar mijn gezelschap niet zo oprecht was als het leek toen hij me overhaalde om de vijfde verdieping te verlaten. Hij nodigde me niet uit om langs te komen, en als ik dat toch deed, leek hij ongemakkelijk en tekende hij zonder passie. Dit gebeurde altijd ‘s nachts – overdag sliep hij en liet hij niemand binnen. Mijn genegenheid voor hem nam niet toe, hoewel zijn atelier en zijn vreemde kunstwerken een mysterieuze aantrekkingskracht op me uitoefenden. Ik voelde een onweerstaanbaar verlangen om uit dat raam te kijken, over de muur heen, naar beneden naar de glinsterende daken en torens die daar moesten liggen. Op een keer ging ik naar de zolder tijdens de nachtelijke uren, toen Etser afwezig was, maar de deur was vergrendeld.
Wat me wel lukte, was het afluisteren van het nachtelijke tekenen van de stomme oude man. Eerst sloop ik naar de vermaarde vijfde verdieping, toen werd ik moedig genoeg om de laatste krakende trap naar de puntige zolder op te klimmen. Daar, in de smalle gang, buiten de vergrendelde deur met het afgedekte sleutelgat, hoorde ik vaak geluiden die me vervulden met een ondefinieerbare angst – de angst voor vage verwondering en broedende mysterie. Het was niet eens alleen dat het gekras afschuwelijk was, want dat was het zeker; maar ze droegen trillingen in zich die met niets op deze aardbol te vergelijken vielen. Op bepaalde momenten namen ze symfonische kwaliteiten aan die ik nauwelijks kon voorstellen als geproduceerd door één kunstenaar. Zeker, Schubert Etser was een genie van wilde kracht. Zijn voorstellingen kenden geen gelijke. Naarmate de weken verstreken, werd de storm van krassen wilder, terwijl de oude Germaan een steeds toenemende verfromfaaidheid en heimelijkheid verwierf, die te betreuren waren om te zien. Hij weigerde me nu op elk moment toe te laten, en ontweek me wanneer we elkaar op de trappen ook ontmoetten.
Toen op een nacht, terwijl ik bij de deur luisterde, zwol het ergerlijke, snijdend piepen van zijn potlood aan tot een chaotisch knarsen van geluid; een pandemonium dat me zou hebben doen twijfelen aan mijn eigen geestelijke gezondheid als er niet van achter die afgesloten deur een hartverscheurend bewijs was gekomen dat de horror echt was. Een vreselijke, onarticuleerbare kreet was hoorbaar, die alleen een stomme kan uiten, één die alleen oprijst in momenten van de meest vreselijke angst of ellende. Ik klopte herhaaldelijk op de deur, maar kreeg geen reactie. Daarna wachtte ik in de zwarte gang, bevend van kou en angst, tot ik het zwakke, zwakke geluid van de arme tekenaar hoorde toen hij met behulp van een stoel van de vloer probeerde op te staan. In de veronderstelling dat hij net bewusteloos was na een flauwvallen, klopte ik opnieuw, tegelijkertijd mijn naam geruststellend roepend. Ik hoorde Etser naar het raam strompelen en zowel luik als raam sluiten. Vervolgens strompelde hij naar de deur, die hij aarzelend opende om me binnen te laten. Dit keer was zijn vreugde om mij te zien oprecht, want zijn misvormde gezicht straalde van opluchting terwijl hij naar mijn jas greep als een kind naar zijn moeders rokken.
Met pathetische schokken duwde de oude man me in een stoel, terwijl hij zelf in een andere neerzonk, naast welke zijn papieren en potlood achteloos op de vloer lagen. Hij zat daar een tijdje stil, snikkend op een vreemde manier, met een paradoxale mix van intense en angstige aandacht. Later leek hij tevreden te zijn en verplaatste hij zich naar een stoel bij de tafel. Daar schreef hij snel en onophoudelijk een kort briefje, overhandigde het aan mij en keerde vervolgens terug naar de tafel, waar hij begon te schrijven met een koortsachtige intensiteit. Het briefje smeekte me om te wachten op de plek waar ik was, in naam van genade en uit nieuwsgierigheid, terwijl hij een uitgebreid verslag in het Gohesiaans voorbereidde van alle wonderen en verschrikkingen die hem omringden. Ik wachtte, en het potlood voerde zijn werk uit, alsof het niet de oude man was die schreef, maar alsof het potlood de controle over zijn bestaan had overgenomen.

Het was wellicht een uur later, terwijl ik nog steeds wachtte en de vellen papier met koortsachtige snelheid werden volgeschreven door de oude kunstenaar, dat ik Etser plotseling zag opspringen alsof hij door een angstaanjagende schok werd getroffen. Ondubbelzinnig richtte hij zijn blik op het met de gordijnen bedekte raam en luisterde gespannen, rillend van spanning. Op dat moment meende ik zelfs een geluid te horen: een diep en ver schrapend geluid, alsof een kunstenaar aan het werk was in een van de nabijgelegen huizen, of in een of ander onderkomen achter de hoge muur waar ik nooit overheen kon kijken. Het effect op Etser moet verontrustend zijn geweest, want hij sprong op, greep zijn potlood nog krachtiger vast en sperde zijn ogen wijd open. Met vastberadenheid stelde hij zichzelf op en het leek bijna alsof de inspiratie bezeten uit zijn ogen spoot. Toen hij de eerste lijnen op papier zette, besefte ik een verandering in zijn streken – een verandering die me voor het eerst deed beseffen dat ik hem beschouwde als een gevangene van de hel.

Luider en luider, wilder en wilder, steeg het gekras en het gehuil van die wanhopige tekenaar. De kunstenaar was doordrenkt van een onheilspellend zweet en kronkelde als een aap, altijd wild om zich heen kijkend naar het gordijn bedekte raam. In zijn razende tonen van loodhardheden kon ik bijna schaduwachtige saters en bacchanalen zien dansen en tollen in waanzin door kolkende afgronden van wolken, rook en bliksem. En toen meende ik een schrillere, standvastiger gekras te horen die niet van zijn potlood afkomstig was, maar van een steunende, doelbewuste en spottende dreun ver weg in het westen. Een streek van een potlood dat zó luid klonk dat het hele atelier erdoor moest schudden.
Op dit moment begon het luik te rammelen in een huilende nachtwind die buiten was opgestoken, alsof het antwoord gaf op het gekke spel binnen. Etsers potlood overtrof zichzelf nu en begon een gekras uit te stoten waarvan ik nooit gedacht had dat een potlood deze kon voortbrengen. Het krassen van nagels op een schoolbord was er niets bij. Het luik rammelde luider, ontgrendelde en begon tegen het raam te slaan. Toen brak het glas huiverend onder de aanhoudende slagen, en de koude wind stroomde naar binnen, waardoor de kaarsen sputterden en de vellen papier op tafel ritselden waar Etser begonnen was zijn afschuwelijke geheim op te schrijven. Ik keek naar Etser en zag dat hij zijn bewustzijn voorbij was. Zijn blauwe ogen puilden uit, stonden glazig en blind, en het wanhopige tekenen was veranderd in een blinde, mechanische, onherkenbare orgie van lood.

Een plotselinge windvlaag, sterker dan de andere, greep de manuscripten van Etser en droeg het naar het raam. Ik volgde de vliegende vellen in kwanhoop, maar ze waren verdwenen voordat ik de vernielde ruiten bereikte. Toen herinnerde ik me mijn eerdere wens om uit dit raam te kijken, het enige raam in de Boonenstraat van waaruit men de helling kon zien en de uitgestrekte stad in de diepte. Het was erg donker, maar de lichten van de stad brandden altijd, en ik verwachtte ze daar te zien te midden van regen en wind. Maar toen ik vanuit dat hoogste van alle zolder ramen keek, terwijl de kaarsen sputterden en het waanzinnige potlood huilde met de nachtwind, zag ik geen stad onder me uitgespreid, en geen vriendelijke lichten die glansden vanaf de straten. In plaats daarvan strekte er zich een duisternis van oneindige ruimte voor mij uit; een onvoorstelbare ruimte vol beweging en een maalstorm van potloodstreken, en zonder enige gelijkenis met iets op aarde. En terwijl ik daar stond te kijken van schrik, blies de wind beide kaarsen uit in die oude spitse zolder, waardoor ik achterbleef in wilde en ondoordringbare duisternis met chaos en pandemonium voor me, en de demonische waanzin van die nachtbrakende kunstenaar achter mij.
Ik wankelde terug in het donker, zonder middelen om een licht te maken, botste tegen de tafel, gooide een stoel om, en zocht uiteindelijk mijn weg naar de plek waar de duisternis schreeuwde met angstaanjagend schrapend lood. Om mezelf en Schubert Etser te redden, kon ik op zijn minst iets proberen, ondanks de machten die tegen me waren. Plotseling voelde ik iets kouds langs me strijken en schreeuwde ik het uit, maar mijn kreet ging verloren in het geluid van de helse symfonie. Uit de duisternis werd ik plotseling aangevallen door een horde woeste potloden die mij verwondden als een zwerm wespen. Ik wist dat ik nu dicht bij de kunstenaar moest zijn. Ik tastte voorzichtig naar voren, vond de rugleuning van Etsers stoel en schudde wild aan zijn schouder in een poging hem tot bezinning te brengen.
Hij gaf geen antwoord, en nog steeds schreeuwde zijn potlood onverminderd voort. Ik legde mijn hand op zijn hoofd en schreeuwde in zijn oor dat we beiden moesten vluchten voor de onbekende dreiging van de nacht. Maar hij gaf geen gehoor en bleef doorgaan met zijn onbeheersbare krabbels, terwijl vreemde winden door de zolder leken te waaien en het tumult zich verspreidde. Toen mijn hand zijn oor raakte, voelde ik een huivering, hoewel ik niet begreep waarom – tot ik het koude, verstijfde, ademloze gezicht voelde; levenloos overgeleverd aan de leegte. En toen, door een of ander wonder de deur en de grote houten grendel vindend, stortte ik wild weg van de glazig starende oude man in het donker, en van het spookachtige gehuil van het vervloekte potlood waarvan de woede alleen maar toenam terwijl ik wegstoof.
Vluchtend als een bezetene over die eindeloze trappen door het donkere huis; stortte ik bijna naar beneden, rennend de smalle, steile en oude straat op met trappen en wankelende huizen; ratelend over trappen en over kasseien naar de lagere straten en de stinkende kloofachtige rivier; hijgend over de grote donkere brug naar de bredere, gezondere straten en boulevards die we kennen.

Ik herinner me dat er geen wind was.

Dat de maan scheen.

En dat alle lichten van Gohes City twinkelden.

Nooit van mijn leven heb ik sindsdien nog een potlood aangeraakt.

By kornelisoflook | April 8, 2024 - 1:19 pm - Posted in Algemeen, Duimzuigerij, Galbakkerij, Nederlands

Daar zit ik dan, gewapend met niets anders dan een eenvoudige zakdoek. Maar vergis je niet, dit is geen gewone zakdoek. Dit is mijn gereedschap, mijn wapen in de eeuwige strijd tegen de krachten van snot en slijm die zich diep in mijn neus hebben genesteld. Ik draai de punt van de zakdoek in een strak puntje, als een krijger die zijn zwaard slijpt voor de strijd.

Het is tijd voor de snotboor.

De eerste duik in de duisternis van mijn neus voelt als een expeditie naar onbekende diepten. De weerstand is voelbaar, alsof ik probeer door dichte mist te navigeren. Maar ik geef niet op. Met vastberadenheid en een vleugje weerzin duw ik het puntje van mijn zakdoek dieper en dieper, als een ontdekkingsreiziger die zijn weg baant door dichte jungle van neusharen die volhangen met opgedroogde bloedkorsten en snot. De weerzinwekkende geur van verrotting en oud slijm dringt mijn neusgaten binnen, maar ik zet door, gedreven door een onverzettelijke drang naar reiniging.
En dan, een doorbraak. Ik raak een bron van slijm aan – een kleverig, geelgroen donker goedje dat zich heeft verzameld in de verste hoeken van mijn neusholte. Voor de een is het weerzinwekkend, maar tegelijkertijd voor mij uitermate bevredigend. Met een mengeling van opwinding en triomf begin ik te graven, als een archeoloog die een kostbare schat opgraaft. De strakke punt van mijn zakdoek haalt uit naar de kliederige stalagmieten van neusafscheiding. Mijn hand schuift heen en weer, steeds dieper de duisternis van mijn neusgaten in, terwijl ik het slijm wegduw en het gevoel van verlossing voel opborrelen.
Het slijm geeft niet gemakkelijk toe. Het klampt zich vast aan de wanden van mijn neus alsof het zijn laatste verdedigingslinie is. Maar ik ben vastbesloten om te zegevieren. Met krachtige bewegingen draai ik het puntje van mijn zakdoek rond, als een boor die door harde grond dringt. Een niesprikkel dringt zich aan, maar ik weet de boel te sussen en baan mij moedig een weg door de verzameling brokken en slierten. Soms voel ik kleine korstjes van uitgedroogd slijm tegen mijn zakdoek schuren, maar ik laat me er niet door tegenhouden. Dit is een gevecht dat ik moet winnen, koste wat het kost.
En dan, eindelijk, een doorbraak. Ik voel een golf van opluchting als het slijm loslaat en zich vastklampt aan mijn zakdoek. Daar is dan het moment van triomf, een overwinning over de krachten van de natuur. Het snot overwonnen!
Maar laten we eerlijk zijn, de snotboor is niet voor iedereen een prettige ervaring. Het is – en dat moet ik toegeven – een smerige en soms zelfs pijnlijke handeling. Oh, heerlijk! Om je vingers bij …! Soms raak ik vast in de wirwar van slijm en moet ik met moeite terugtrekken, als een strijder die gewond is geraakt op het slagveld. En dan is er nog het risico op bloed. Ja, bloed. Want laten we niet vergeten dat de neusholte een kwetsbare plek is. De neusvleugels, maar ook het neusschot, vol met fragiele bloedvaten die gemakkelijk kunnen scheuren bij teveel geweld.
Maar ondanks al deze ontberingen, blijf ik trouw aan de snotboor. Waarom? Omdat ik geloof in de kracht van een schone neus. Een schone neus betekent een heldere ademhaling, een versterkt reukvermogen en een algeheel gevoel van welzijn. Het is alsof je een verstopte snelweg vrijmaakt, waardoor de lucht vrij kan stromen en je geest helder blijft.
Bovendien is er iets bevredigends aan het verwijderen van al dat slijm. Het is alsof je jezelf bevrijdt van een last die je zonder het te weten met je meedraagt. En laten we eerlijk zijn, er is niets bevredigender dan het gevoel van opluchting dat volgt op een succesvolle snotboor.
Maar laten we eens een stap terug doen en de alternatieven overwegen. Het in je neus peuteren met je vinger kan nog steeds als een alternatief worden beschouwd, maar bedenk je wel goed waar je vinger is geweest voordat je deze in je neus of mond stopte. Het is een riskante onderneming, een die gevaren met zich meebrengt die verder gaan dan alleen het risico op snot en slijm. Want laten we eerlijk zijn, onze handen zijn zelden zo schoon als we zouden willen geloven.
Dus ja, de snotboor mag dan voor sommigen wel een onaangename handeling zijn, maar voor mij is het een essentieel onderdeel van mijn dagelijkse hygiëneroutine. Het is een ritueel dat me in staat stelt om de strijd aan te gaan met de krachten van de natuur, om mijn neus te zuiveren van alles wat haar belemmert om op volle kracht te kunnen functioneren. En hoewel het misschien niet voor iedereen is weggelegd, zal ik altijd trouw blijven aan mijn geliefde snotboor. Want soms, heel soms, is een beetje ongemak de prijs die we moeten betalen voor een frisse neus en een heldere geest.

By retroman | September 29, 2023 - 10:46 pm - Posted in Duimzuigerij, Nederlands, Schrijfwedstrijden

‘Inspecteur, dit is nu al de derde in, eh…’ stamelde de assistent terwijl hij een flinterdun, ovaalvormig voorwerp uit zijn holster haalde. Hij liet zijn wijsvinger over het doorzichtige object glijden, waarna er een schril piepje klonk en een driedimensionaal hologram, bestaande uit een reeks symbolen, uit het apparaat rees.
‘… exact twee weken.’
De inspecteur zuchtte. Hij knielde en wierp een blik op het doorweekte lichaam dat voor zijn voeten lag. Twee grote, glazige ogen staarden hem aan. Uit de half open mond sijpelden geleidelijk wat druppels, terwijl er onder de rechterwang, die in het vers gemaaide gras rustte, een stel mieren vandaan kwam gekropen.
‘Zelfde werkwijze?’
‘Yep. De dader lag in de gracht op de loer en greep het slachtoffer bij z’n enkels toen deze voorbij liep. Vervolgens sleurde hij de stakker met een behoorlijke kracht de diepte in en bracht hem na een korte worsteling door verdrinking om het leven.’
‘Dader weer spoorloos zeker?’
De assistent tikte een paar keer op het platte instrument en er verscheen vrijwel direct een holografische opname, waarin in vogelperspectief een gedeelte van de gracht was te zien. Hij hurkte naast de inspecteur en strekte zijn arm uit om hem de beelden te tonen.
‘In de hoop op een glimp van de moordenaar was ik kort na het misdrijf in mijn zweefkar gestapt om scans van de omgeving te maken. Geen match helaas.’
De inspecteur wendde zijn blik van de overledene af en bekeek het hologram vluchtig, waarna hij iets onverstaanbaars mompelde en zijn aandacht al snel weer vestigde op het slachtoffer. De assistent rolde zo onopvallend als hij kon met z’n ogen, schakelde het toestel uit en stopte het weer terug in zijn holster.
‘Niks gestolen?’ vroeg zijn veel oudere collega na een poos.
‘Nee, zijn digibeurs, identichip en holoplaat waren onaangeroerd. Dit was geen roof, maar een brute, zinloze moord. Net als de vorige twee.’
Ondertussen zigzagde een bromvlieg nerveus rond het hoofd van de overledene. Geërgerd maakte de inspecteur wat slaande bewegingen naar het insect, waarop het vlug de biezen pakte.
‘Vertel me alsjeblieft dat we deze keer wél een bruikbare getuige hebben’, zei hij nors. De vermoeidheid was van zijn fletse gezicht af te lezen.
‘Er is vooralsnog één ooggetuige, maar die stond te ver om de dader te kunnen identificeren en was angstig op de vlucht geslagen toen het slachtoffer te water raakte.’
De inspecteur schudde zijn hoofd.

Er volgde een lange stilte. Het laatste restant van de nacht werd stukje bij beetje opgeslokt door de ochtendzon, en er kwam steeds meer volk op de been. Hoewel het aantal toeschouwers gestaag groeide, werden degenen die in de buurt van het plaats delict trachtten te komen op gepaste afstand gehouden door zowel een team agenten als een provisorische barrière van hekken. De wind was gaan liggen, waardoor zelfs het serene geritsel van takken en bladeren werd opgeschort. Het tafereel leek zich nu haast af te spelen in een vacuüm. Voordat men echter de kans kreeg om gewend te raken aan de stilte, werd deze prompt verbroken door een groene wolk halsbandparkieten die luid kwetterend over het gebied trok.
‘Vliegende ratten’, gromde de inspecteur. Hij stond langzaam op, stak zijn handen in zijn zakken en kuierde naar de kade, alwaar hij diep in gedachten verzonken uitkeek over het kalme water van de plek die in een ver verleden de Admiralengracht werd genoemd, en heden bekend stond als Domein 1-7-6. Het was nauwelijks te bevatten dat dit schilderachtige oord luttele momenten geleden het toneel was van een gruwelijk misdrijf.
‘Inspecteur?’ vroeg de assistent voorzichtig. Zijn stem klonk bijna kinderlijk.
‘Hmm?’ antwoordde de inspecteur, nog half gevangen in zijn gedachten.
‘Wie, of… wat, kan dit gedaan hebben?’
De inspecteur, die met zijn rug naar zijn collega stond, haalde laconiek zijn schouders op.
‘In de pers’, ging de assistent verder, ‘wordt gesproken over een monster. Ze hebben hem zelfs een naam gegeven: de Bullebak.’
Verbazing, ongeloof en ergernis kwamen bijeen om een zonderlinge grimas te vormen op het gezicht van de inspecteur.
‘Pardon?’ ontsnapte aan zijn lippen, zonder dat hij mentaal gereed was voor de verklaring die zou volgen.
‘Het schijnt een soort gedrocht te zijn dat zich in de grachten schuilhoudt. Omdat hij heeft moeten toezien hoe wij het land hebben veroverd en zijn soortgenoten de verdoemenis in hebben geholpen, wil hij koste wat kost voorkomen dat wij ook heer en meester worden over het water. Daarom straft hij iedereen die zijn territorium poogt te benaderen.’
De inspecteur draaide zich om en stond nu lijnrecht tegenover zijn assistent. Hij was geenszins van plan deze belachelijke conversatie voort te zetten.
‘Wat een nonsens. Heb je ze wel allemaal op een rijtje?’
‘Maar stel nu eens dat het echt waa-’
‘Zeg, is er al een volledige scan gemaakt van het slachtoffer?’ interrumpeerde de inspecteur bruusk.
‘Oh, eh… nee, nog niet’, antwoordde zijn jonge ambtgenoot beduusd. ‘Zal ik het d-’
‘Laat mij maar’, onderbrak de inspecteur weer, terwijl hij zijn hand uitstak naar zijn ondergeschikte. ‘Geef me je holoplaat.’
In zijn gretigheid om het apparaat uit zijn holster te halen, liet de assistent het bijna vallen. Met het schaamrood op de kaken overhandigde hij het ding aan zijn superieur, die het met een afkeurende blik in ontvangst nam.
‘Met sprookjes lezen kom je niet ver in dit vak’, beet hij zijn assistent toe.

Ondanks het feit dat de oude inspecteur fragiel oogde en klein van stuk was, straalde hij nog steeds gezag uit. Zijn minder bedreven collega daarentegen was vooral afhankelijk van zijn gepantserde rode uniform en wapenstok om respect af te dwingen. Dit was zo’n situatie waarin het verschil in ervaring tussen de twee evident was. De assistent was zichtbaar van zijn stuk gebracht door de opmerking van zijn superieur, die deze zaak graag wilde oplossen zonder daarbij gehinderd te worden door bespottelijke verzinsels. Toch besloot de benjamin van het stel het hier niet bij te laten.
‘Mag ik u iets vragen?’ probeerde hij.
‘Zie je dan niet dat ik bezig ben?’ reageerde de inspecteur bokkig. ‘Zodra ik deze scan heb afgerond krijg je je holoplaat terug en dan kun je er weer zo veel fabeltjes op lezen als je wilt.’
De inspecteur stond over het slachtoffer gebogen en hield het apparaat in de breedte aan beide uiteinden vast, terwijl hij er in een rap tempo met zijn duimen op trommelde. Na verloop van tijd kwam er een tjirpend geluid uit het object. Vervolgens gebaarde de inspecteur naar een collega achter het hek dat het lijk meegenomen kon worden.
‘Zo,’ sprak hij op een wat minder venijnige toon, ‘wat wilde je precies weten?’
‘U heeft De Grote Uittocht toch meegemaakt?’
Op die vraag had de inspecteur niet gerekend. Hij werd er even stil van.
‘Dat was lang geleden, knul’, zei hij uiteindelijk. ‘Ik was toen half zo oud als jij.’
‘Wat kunt u zich er nog van herinneren?’
‘We waren alles kwijtgeraakt in de oorlog, dus er restte ons niets anders dan te emigreren. Na een lange, slopende reis besloten wij ons hier te vestigen. Helaas werden we niet bepaald met open armen ontvangen.’
‘Er volgde een felle strijd, nietwaar?’
‘Dat klopt. Was je nog van plan om een punt te maken, of had je een carrièreswitch tot geschiedenisleraar voor ogen?’
Er verscheen een brede grijns op het gezicht van de assistent. Ondertussen waren een aantal collega’s gearriveerd om het plaats delict op te ruimen, waarop het duo besloot om aan de drukte te ontsnappen en hun conversatie voort te zetten gedurende een wandeling langs de vele grachten van de oude stad.
‘Had het conflict niet op een andere manier opgelost kunnen worden?’
‘Nee’, antwoordde de inspecteur resoluut. ‘Het was een wreed en gevaarlijk volk. Wij hadden geprobeerd ze de eigenschappen te tonen die we gemeen hadden, maar zij konden alleen de verschillen zien.’
‘Bullebakken dus?’ zei de assistent met een twinkeling in z’n ogen.
‘Begin je nu weer met die waanideeën?’ snauwde de oude rot. ‘Je stelt me werkelijk teleur, knaap.’
‘Het was maar een suggestie’, antwoordde zijn collega een tikje verontwaardigd.
‘Ik heb ook een suggestie’, bromde de inspecteur. ‘Ga naar huis en denk even niet aan deze zaak. Het heeft duidelijk een negatief effect op je geestesgesteldheid.’
Voordat de assistent de kans kreeg om weer met zijn ogen te rollen, legde de inspecteur een gerimpelde hand op zijn schouder om te laten zien dat hij het allemaal niet zo kwaad had bedoeld. De twee glimlachten kort naar elkaar en namen aansluitend afscheid met een eerbiedig knikje. De assistent vervolgde zijn weg langs de grachten, terwijl zijn collega op een bankje aan het water ging zitten.

Uren gingen voorbij. De inspecteur genoot met gesloten ogen van de rust die deze plek hem verschafte en mijmerde wat over de gebeurtenissen die zich die ochtend hadden voltrokken. Toen hij terugdacht aan zijn naïeve collega en diens idiote verhaal over de Bullebak werd de drang om te gniffelen groot. Een snerpend geluid deed hem echter plotseling uit zijn roes ontwaken.
‘Die verdomde holoplaat!’ vloekte de inspecteur.
Zo snel hij kon graaide hij het ding uit zijn jaszak. Hij nam het zichzelf erg kwalijk dat hij was vergeten om het instrument aan zijn assistent terug te gegeven, zeker nu de resultaten van de scan uit het apparaat begonnen te rollen en er niemand in de buurt was om deze data te verwerken. Er zat niks anders op dan naar het bureau af te reizen om deze gegevens aan zijn collega’s over te dragen, maar hij kon het niet laten om er eerst zelf nog even een blik op te werpen. Opgelucht haalde hij adem toen hij concludeerde dat er een belangrijke aanwijzing omtrent de dader naar boven was gekomen, maar ergens was hij stiekem een beetje teleurgesteld dat de legende van de Bullebak inderdaad niets meer was dan een verzinsel.

De inspecteur stond op van het bankje, strompelde naar de kade en keek naar zijn reflectie in het water. Hij probeerde zich te verplaatsen in de oorspronkelijke bewoners van deze planeet, die hem zo hadden verafschuwd vanwege zijn staart, zijn hoorns en zijn paarse, geschubde huid. Zij zouden zijn volk nooit een tweede kans hebben gegeven. Hij vroeg zich af of hij daar andersom wel toe in staat zou zijn geweest.

By tinusicket | August 30, 2023 - 9:16 am - Posted in Algemeen, Duimzuigerij, Nederlands

Eens, in een verre digitale wereld genaamd Cyberlandia, was er een beruchte kwaadaardige inlogcode genaamd “B3w4r3M3”. Deze code had de reputatie om zichzelf in de meest onverwachte situaties te laten zien en chaos te veroorzaken.

Op een dag besloot een nietsvermoedende programmeur genaamd Pieter Hishing een nieuw beveiligingssysteem te implementeren voor zijn meest waardevolle virtuele schat: een verzameling van ‘s werelds beste kattenfilmpjes. Hij voelde zich trots terwijl hij zijn vingers over het toetsenbord liet dansen en de beveiligingsregels intypte. Toen hij bij het aanmaken van een ogenschijnlijk onschuldige inlogcode kwam, grinnikte het systeem stilletjes en voegde automatisch “B3w4r3M3” toe als standaardcode.

Zonder het te weten had Pieter zojuist het digitale equivalent van een stelletje katten in een viswinkel losgelaten. “B3w4r3M3” begon meteen zijn streken. Het begon onschuldig: kattenemoji’s werden willekeurig in zijn code geplaatst, terwijl het beeldscherm af en toe miauweffecten liet horen. Maar al snel werden de gevolgen ernstiger. De code begon het beveiligingssysteem te saboteren, waardoor virtuele katten rondrenden en de gegevens van Pieter in kattenplaatjes werden veranderd.

Pieter krabde zich in het haar, terwijl hij worstelde met de plotselinge kattige beestenbende die zijn systeem had overgenomen. Uiteindelijk, na een nacht van wanhopig typen en kattenkwaad, besefte Pieter dat “B3w4r3M3” de bron van al zijn problemen was. Met een gefrustreerde zucht en een lichte glimlach op zijn gezicht, typte hij de magische woorden om de code te neutraliseren: “PurrfectS0luti0n”.
Kat in het bakkie!

Direct daarna werd de chaos gestopt. De virtuele katten verdwenen, de miauweffecten zwegen en de rust keerde terug in Cyberlandia. Pieter had geleerd dat je altijd voorzichtig moet zijn met inlogcodes – zelfs als ze een eigenaardig gevoel voor humor hebben.

En zo eindigt het verhaal van “B3w4r3M3”, de kwaadaardige inlogcode die meer van katten hield dan van chaos, en van Pieter, de programmeur die een les leerde over het belang van veiligheid en een goede dosis humor in de wereld van bits en bytes.

De volgende morgen was een hele andere dag. Ik was weliswaar nog iets beduusd van de belevenissen van de voorgaande dagen, maar ik had de afgelopen nacht opmerkelijk goed geslapen. Ik had mijn stoel juist aangeschoven aan de Vlammentafel toen de laatste genodigden voor een belangrijke vergadering de Ontwakende Draak binnentraden. Diverse prominenten waren opgeroepen om aan de bijeenkomst van vandaag deel te nemen. De aanwezigheid was verplicht. Het was nog erg vroeg op de ochtend, zodat een aangename gouden gloed van buiten over het tafelblad scheen. Het kristallen servies weerkaatste het schijnsel, zonder hinderlijk in de ogen te prikken. Rina Oddel liep langs om ieder uit een karaf wat water in te schenken en vulde hiermee de tijd totdat iedereen op zijn plek was gaan zitten. De opkomst was flink, zodat ik vermoedde dat er niemand was die de oproep had gemist of had verzaakt. Links van mij zat Barbara Abbel, die ik wel eens voorbij had zien schuiven op de afdeling van de Riooljournalistiek. In vele opzichten deed ze mij aan Rina denken, al had ze niet van die typerende pijpenkrullen. Blond was ze wel. Maar volgens mij liet ze het in permanent zetten, waar Rina de krullen van zichzelf had. Meer opmerkelijk aan Barbara was haar prachtige sopraanstem en haar gezette voorkomen. Ik had haar nog niet zo heel vaak gezien, maar de eerste indruk die ze op me maakte was dat het een goedlachse tuttebel was, voor wie ik moest uitkijken dat ze me niet per ongeluk doodknuffelde. Ze was erg aanwezig en kon geen minuut stil zitten. De collega rechts van mij zag met lede ogen aan dat ze zo zat te schuiven op haar stoel het geschuif op haar stoel. Hij had kennelijk medelijden met mij dat ze naast mij was komen zitten. Door zijn besnorde en bebaarde gelaat kon ik amper verstaan wat hij zei, maar ik meen dat ik deze bromsnor iets van ‘heb jij even mazzel’ heb horen mompelen. Patrick-Paul Razzi was met z’n walrusachtige verschijning niet bepaald een sportatleet te noemen, maar paste ondanks z’n bolle buik toch nog bijna twee keer in de tante die aan mijn andere kant zat. De gedrongen persfotograaf was met z’n bolhoed en z’n ietwat stoffige pandjesjas verder keurig gekleed en kennelijk was hij erg tevreden met z’n verzorgde snor, waar hij geregeld puntjes aan draaide. Hij keek me minutenlang aan met zijn doktersbril en bezorgde mij daardoor even de kriebels. Ten slotte schoof ik toch maar weer wat richting Barbara Abbel en liet mijn blik langs de andere aanwezigen glijden.
Twee dames tegenover mij waren nog achter hun plaatsen blijven staan. Het waren Crystal Iticus en Astrid O’Loog. Ze stonden zich nog te verwonderen over het imposante interieur van deze zaal. Kennelijk waren ze hier nog niet eerder geweest. En ze hadden alle reden om hier door de opstelling en de hele entourage opgenomen te raken. De eerste keer dat ik hier met Rina kwam, hebben we ons ook laten verbazen door de aandacht die er aan alle details in deze ruimte was besteed. Je bleef dingen ontdekken die je eerder nog niet waren opgevallen. Zo merkte ik vandaag het krab- of kreeftachtige beest pas op, dat je met zijn levensechte scharen leek te willen bewerken. Het was in reliëf op de binnenzijde van de deur aangebracht, de deur waarmee je hier binnen kwam. Het bleek te verwijzen naar de grote krab die volgens de Griekse mythologie ooit door Hera was gestuurd om het veelkoppige monster Hydra te helpen. Hydra van Lerna, de draak waar het allemaal om draaide in deze ruimte, was namelijk één van de twaalf werken van Herakles. Ik was dat te weten gekomen toen ik Ed de Dozensjouwer in de bibliotheek eens vroeg naar de achtergronden van de draak uit deze zaal. Dat bespaarde mij tijd in het opzoeken. Met Ed Cetera hoef je namelijk maar één vraag te stellen en je trekt door zijn manier van antwoorden meteen een hele encyclopedie open. Zo leerde ik door hem dat de waterpoel in de conferentiezaal symbool stond voor het meer van Lerna en dat er aan de denkbeeldige oever in de vloer de tekst ‘Hydra’ moest staan gekerfd. En inderdaad, zojuist bij het binnenlopen had ik ernaar gezocht en ik vond inderdaad de naam van het beest, recht onder zijn kop. Het enige wat ik sinds deze opgedane kennis wel bleef bezig houden is dat ik nu door Ed ook wist dat Hydra een veelkoppig monster was. Dus waarom had onze draak hier er maar één? Wellicht dat ik daar later nog eens achter zou komen.
In het gesprek tussen Crystal en Astrid ving ik op dat Hera de krab later als het sterrenbeeld Kreeft aan de hemel geplaatst had, omdat Herakles de krab volgens de overlevering had gedood. Deze toelichting kon alleen maar van Astrid komen, die bij de Tycoon Newspaper verantwoordelijk is voor de dagelijkse horoscopen. Ze bevestigde daarmee wat ik Ed eerder had horen zeggen, maar het was ook wel eens leuk om dergelijke informatie via een andere collega te horen. Al bracht zij het verhaal vele malen zweveriger én wolliger. Toch kon je haar altijd goed begrijpen, door haar rustige en heldere manier van spreken. Ze was een lief mens, al wat op leeftijd. Echt een omaatje dat haar haar zwart verfde, maar ze liep nog niet al te overdreven krom. Crystal Iticus, de dame die naast de astrologe stond, nam haar uitweidingen op met een van haar kenmerkende bedenkelijke blikken. De twee stonden erbij alsof ze beste vriendinnen waren. En ik mocht die Crystal wel, de politiek commentator met haar soms wat rommelige zwarte krullen – ongeveer net zoveel en rommelig als ik ze zelf soms had. Met haar politieke opvattingen was ik het niet altijd even eens, maar ik was snel fan geworden van de schijnbare eenvoud waarmee ze haar gevleugelde uitspraken wist te produceren. Alsof het haar tweede natuur was. Ik moest ze nu echter missen, doordat iedereen nu wel zo’n beetje aanwezig was en de dialoog van deze twee dames opging in gesprekken van de massa. Het geroezemoes verstomde langzaam zodra er een bel klonk die erop duidde dat de vergadering werd geopend.
Verschillende blikken zochten naar waar het geluid vandaan kwam en keken vragend naar de lege stoel aan het hoofd van de Vlammentafel. Ik verwonderde me slechts over de beeltenissen achter de zetel, tegen de marmeren buitenmuur, waar ik de Griekse goden Echidna en Typhon herkende, die samen Hydra hadden voortgebracht. Maar ook mijn blik werd van deze chtonische goden afgeleid toen er ineens een luik in het plafond open ging waar een vreemd metalen voorwerp uit verscheen. Monden vielen open toen er een soort zilvergrijze stang met een ronde kop neerdaalde en ratelende mechanische geluiden uit het plafond klonken. De ronde kop aan het onderste uiteinde van de stang draaide negentig graden richting de drakenkop. Het geheel daalde nog zo’n halve meter totdat het ongeveer op het niveau hing waar men het gezicht van de voorzitter had verwacht. Zodra het stil kwam te hangen was er in het plafond een luide klik hoorbaar. En daarna was alles stil. Iedereen, inclusief ikzelf keek verbijsterd naar het ‘ding’ dat nu boven de witte zetel hing en niemand wist nog een woord uit te brengen.
Men schrok zich dan ook een ongeluk toen er plotseling een veel te harde stem door de conferentiezaal schalde. Uit de ronde kop, die nog het meest weg had van een douchekop – zeker met de vele gaatjes – klonk de stem van Victor Anished. De aanwezigen knepen met hun ogen, zoals men wel doet bij het horen van harde geluiden, en een enkeling bedekte ter bescherming de oren.
“Waarde collega’s. Ik heet jullie allen welkom op deze bijeenkomst. Ben ik goed te verstaan?”
Hij kwam zo hard door dat Ko Mentator en Ineke ter Viewer, die direct naast de voorzitterszetel zaten, bijna van hun stoelen werden geblazen. Ik vond het effect wel komisch. Helemaal, omdat hij geen antwoord afwachtte en meteen met de reden van onze komst van wal stak. Dat was echt zijn stijl. Ik kende Victor niet anders.
“Luister iedereen. Via de Edjes is de Tycoon Newspaper te weten gekomen dat er zich op het moment in de wereld enkele mysterieuze ontwikkelingen voordoen die voor ons van grote nieuwswaarde kunnen zijn. Ed Cetera reist namelijk al enige tijd onder toeziend oog van Tinus Icket met gyrocopters over land en over zee om het nieuws vanuit alle uithoeken van de wereld te halen. En tijdens zijn tochten heeft hij ontdekkingen gedaan waar ons redactie graag van wil profiteren. Middels deze bijeenkomst wordt er daarom een dringende oproep aan een aantal vrijwilligers gedaan om morgenvroeg al de wijde wereld in te trekken en dit nieuws te gaan verslaan. De ontwikkelingen zijn dusdanig veelbelovend dat we deze kans niet mogen laten liggen. We zijn het daarom aan onszelf verplicht om hier direct bovenop te zitten. We moeten koste wat kost onze concurrenten voor zijn. De Tycoon Newspaper moet de eerste zijn die met de headlines komt. Ik wil daarom namen horen. Wie van jullie sluit zich aan bij deze groep van reizende reporters?”
Victor wond er duidelijk geen doekjes om. Hij was ook aannemelijk korter van stof dan ik normaal van hem gewend was. Het deed het ook voorkomen alsof hier iets groots stond te gebeuren. Waarom zou hij anders zo kort dag een meeting organiseren waar per se alle prominente medewerkers van de TN voor werden opgeroepen? Hijzelf klonk trouwens niet best. Zijn stem klonk doorrookt en hij wekte de indruk dat hij wat beroerd was. Kennelijk was hij ziek. Misschien was dat ook wel de reden waarom hij nu niet fysiek bij deze vergadering aanwezig was.
Mijn collega’s dachten er mogelijk hetzelfde over. Maar ze keken vooral elkaar verdwaasd aan en waren overduidelijk wat overvallen met deze plotselinge oproep. De gezichtsuitdrukkingen waren erg wisselend en er werd duidelijk onder elkaar gepeild hoe men hierop zou reageren. Toch was men overwegend positief verrast met deze ontwikkeling. We mochten op reis, moest de overtuiging van velen geweest zijn.
“Zeg, Anna, is dat niet iets voor jou?” kwam al heel vlot de suggestie van Ko Mentator richting Anna Falbeet. De rest van het gezelschap hield zich stil toen men Ko Anna hoorde aanspreken. Ko had het gemeend bedoeld, maar zo werd het helaas niet door de letterzetter opgevat. De eerste reactie van Anna Falbeet was daarom koud en verbaasd en ze toonde zich direct gepikeerd.
“Wat? Wie, ik?” antwoordde ze. “Wat brengt jou op het zotte idee dat ik met zoiets mee moet? Denk je dat ik niets beters te doen heb? En de hoogdrukkerij dan, en de handzetters? Moet ik die maar gewoon aan hun lot kon overlaten? De zetsels vullen zichzelf niet, weet je.”
Ze nam een actieve houding aan en toonde zich al weerbaar, terwijl ze klaar stond om een deel twee van haar rede in te zetten.
“Oh gut, daar gáán we weer!” prevelde Barbara Abbel al steunend naast me.
Ook Ko Mentator ging alweer naar achteren zitten en had al spijt dat hij de suggestie had gedaan.
Anna Falbeet, die als hoofd letterzetster verantwoordelijk is voor de productie van de hoogdrukkerij, voelt zich altijd erg belangrijk, hetgeen zowel door de smoutzetters als de platzetters wordt betwist. Ze doet zich doorgaans hooghartig voorkomen en spreekt vaak met opgericht hoofd over haar prestaties en met dunne mond over die van haar collega’s. Men grapt weleens dat ze als een draconisch hoefdier met een letterhaak achter haar medewerkers aan zit om ze aan het werk te houden, terwijl ze meer klaagt dan dat ze zelf een galei met letters vult. Die omschrijving past ook goed bij het beeld wat men van haar heeft wanneer ze over de afdeling huppelt. Met haar 1 meter 71 en haar ranke postuur toont ze veel gelijkenis met een slanke reegeit, die met haar stiletto’s compleet uit de toon valt en door weinig collega’s echt wordt benijd.
Toch was het niet haar meerdere An de Gang die haar een sneer uitdeelde, maar Meta Voorn die een eerste cynische opmerking plaatste.f
“En vervuld van werklust was zij de eerste die een hand toestak bij de wederopbouw van het Aquaduct op de Dam.”
De ongewoon mannelijke koningin der beeldspraken leunde met haar getatoeëerde onderarm op het tafelblad, terwijl een schamper lachje vuil om haar gehoekte mond speelde.
“Wanneer de dorst in onze kelen snijdt, ben jij de zwartste vloeistof die onze leegtes vult. Mens, wat kan jij je nodeloos onmisbaar tonen. Alanis’ duizend lepels zijn er niets bij. Is het niet ironisch? De bevolking lijdt honger, maar uitgerekend de vrouw van Marcos kan geen schoentje missen. Wel, als het al moet aankomen op altruïstische types zoals jij, dan offer ik mij wel op. De Tycoon Newspaper kan het vast wel even zonder mijn gevleugelde uitspraken stellen.”
De transgender van het gezelschap was van haar stoel opgestaan en trakteerde de letterzetster op een bitse glimlach.
“Nou, nou, dames,” kwam Chris Kras sussend tussenbeide en hij spreidde zijn lange armen als een vredebewaarder boven de Vlammentafel. Hij keek de twee beurtelings aan en sprak rustig: “Is dit gekibbel echt iets waar we nu op zitten te wachten? Excusez moi, maar als je het mij vraagt dan zou ik me vereerd voelen als ik op zo’n tocht zou mogen. Echt waar.”
De bezielde spreker, die overal voor in was, kwam nauwelijks overtuigend over, omdat hij toch al als reizende reporter bekend stond. Maar hij leek met zijn tandpasta witte glimlach toch wat sympathie te kweken.
“Wel, dan meld jij je toch aan, snoes?” opperde Meta zuur met haar diepe brommende stem. Ze stond fier in haar flatteuze jurk en rechtte de dikke vlecht die ze als een kroon op haar hoofd gebonden had. Chris deed in lengte nauwelijks voor haar onder, maar toonde zich ineens toch wat geïntimideerd door haar optreden. Anna Falbeet, om wie al het getwist begonnen was, ging met een energieke beweging weer op haar stoel zitten en sloeg de armen over elkaar alsof ze een puber was die uit een discussie stapte.
Chris Kras was de enige die was blijven staan en keek verwachtingsvol naar zijn collega’s, niemand in het bijzonder. Hij zei niets, maar wachtte alleen, met een inmiddels wat klungelig uitziende lach op zijn gezicht. Uiteindelijk werd hij er wat ongemakkelijk van en ging daarom na een verontschuldigende knik toch maar weer zitten.
“Dus… Zijn we er al over uit?” bracht An de Gang kalm en gearticuleerd uit met haar dikke Britse accent. De teamleider van de drukkerij doorbrak daarmee de korte stilte die na deze discussie was ontstaan, maar nam – in tegenstelling tot de reizende reporter – geen enkele moeite om ook maar iemand aan te kijken. In plaats daarvan tuurde ze met opgeheven kin over haar rechthoekige brilletje naar wat papierwerk wat ze had meegebracht.
“Dank je wel, An” galmde het kort uit de ‘douchekop’.
Ook de reactie van Victor liet An onverschillig. Haar aandacht bleef bij haar paperassen, waar ze her en der met een rode pen wat correcties in aanbracht. Door haar houding, haar brede dunne lippen en haar ogen die mij gigantisch leken, deed ze me soms erg aan de Hartenkoningin uit Alice in Wonderland denken. Ze commandeerde graag en hield erg van aanpakken, maar het waren vooral haar onorthodoxe manieren om zaken op te lossen die mij op die vergelijking brachten. Chris Kras leek de moed en energie weer gevonden te hebben om iets te zeggen, toen ieders blik gevangen werd door een vette spin die plotseling over de tafel liep. Chris hield in en huiverde zodra het vette beest zijn richting op leek te komen. Iets gespannen volgden de meesten het achtpotige dier en hoopten dat het zich weer snel van de Vlammentafel zou verdwijnen. Alleen Kornelis, die afgezonderd van het gezelschap bij Echidna stond, werd enthousiast van de aanwezigheid van de spin en ik zou zweren dat ik hem zag likkebaarden. Zonder enig aarzelen hief An de Gang haar rode pen en doorboorde de spin met de achterkant. Iedereen was geschokt. Maar er ontstond nog meer afgrijzen toen ze met een brede haal de stervende spin langs het hoofd van Ko Mentator en de ‘douchekop’ naar buiten wierp en vervolgens de besmeurde kant van haar pen aflikte. Onverstoord ging ze verder met haar aantekeningen en maakte zich geen moment druk om de magen die ze hiermee liet omdraaien. Kornelis glunderde opgewonden.
“Nou?!” klonk het uiteindelijk schel uit de ‘douchekop’. “Zijn jullie er nou al uit wie er mee wil? Of zal ik deze snoepreisjes voor jullie voortaan maar achterwege laten?”
Een mompelend ‘stelletje ondankbare krekels’ volgde, maar dit bracht Victor zo ingehouden en onverstaanbaar dat zelfs de veel te harde douchekop dit niet wist over te brengen.
Chris Kras kreeg weer wat kleur op zijn gezicht en stak zijn vinger op, maar voordat hij een enthousiast ‘ja, ik wil wel’ kon uitbrengen, sprong Suzanne Trips van haar stoel op en sprak luid:
“Ja, ik!”
Al veel langer had ze willen laten blijken dat zij wel in was voor dit avontuur, maar ze had steeds niet het gepaste moment gevonden om het te zeggen. De medewerkster die de strips verzorgde, trappelde als een stuiterbal met haar voeten, maar ze werd vervolgens compleet door haar collega’s genegeerd.
“Nou, doe mij dan maar,” sprak Ineke ter Viewer, de veldjournaliste, en rees rustig haar hand in de lucht.
“Ikke, ikke, ikke. Toe nou, toe nou, ah toe…?” klonk Suzanne hyper. En ze keek erbij alsof ze nodig naar het toilet moest.
“Anders wil ik wel,” spraken Crystal Iticus en Astrid O’Loog in koor.
Geamuseerd hield ik mijn mond en zat met mijn benen over elkaar, terwijl ik met een vuist m’n lach maskeerde. Wat een circus was dit.
“Ik onthoud mij dit keer van commentaar,” reageerde Ko Mentator, de geprezen sportverslaggever en alleskunner “Of nee, weet je wat? Laat ik eens gek doen. Laat ik dit nou gewoon eens overwegen. Soms moet je gewoon ergens ‘ja’ op zeggen, omdat je je dan openstelt om meer mogelijkheden te zien. De kunst van het leven is, volgens mij, om dingen te ervaren die jou op den duur zullen vormen. Dus misschien moest ik dit maar op mijn pad laten komen. Bij twijfel moet je soms gewoon kiezen. Zo is het toch? Of zou ik…”
Was dit echt Ko Mentator? Het leek wel of ik Ed hoorde spreken.
“Ah, cut the crap! En zeg gewoon dat je het wil doen, Ko,” foeterde An de Gang met rood aangelopen hoofd. Ik schrok zo van An dat ik bijna mijn koffie omstootte; ze mengde zich in het gesprek. En hoe! Ze had haar bril afgezet en keek voor het eerst tijdens deze vergadering iemand echt recht aan.
Ko verschoot van kleur.
“In plaats van onze tijd te verspillen over wie zich geroepen voelt om de wereld rond te gaan voor wat spannende verhaaltjes, had meneer De Grote Afwezige ook gewoon kunnen laten loten om wie er mee zal gaan. Nu worden we allemaal, op het deel van de dag dat we normaal op ons productiefst zijn, van ons werk gehouden en verspillen we koffie en thee met wat geleuter. Wanneer leren we nou eens om vlot een besluit te nemen? Als wij als de Tycoon Newspaper de concurrent altijd tien passen voor willen zijn, dan is er geen tijd voor dit gekeuvel. Kom op. Chop, chop. Wie gaat er mee?”
Maar niemand wist ook maar een woord uit te brengen. Zelfs uit de ‘douchekop’ klonk geen geluid.
Als een compacte versie van tante Sidonia stond An de Gang tegenover de groep. Ze hijgde als een paard en keek iedere aanwezige beurtelings aan.
Dit was het moment waarop Katharina Webbel, eveneens van de afdeling Riooljournalistiek, de energie naar wat vrolijkers wist om te buigen.
“Wel, als we die koffie toch niet willen verkwisten, dan kunnen we de potten beter leegmaken, nietwaar? Wie wil er nog wat?”
En terwijl ze de deksel van één van de koffiepotten trok, zag ze dat ze precies een pot had gepakt die al leeg was.
“Zeg, heeft iemand Ed de Koffiejuf eigenlijk al gezien?” merkte ze op, omdat ze had verwacht dat Ed de Koffiejuf de pot normaal zou hebben vervangen voor een volle.
“Maak je niet zo druk over die ene kabouter, Katharina. Er lopen nog zat andere Edjes ro-“
En juist toen An een sneer naar Katharina uitdeelde, nam Victor het woord weer.
“De keuze is gemaakt,” begon hij kort en helder.
Katharina plaatste de deksel weer op de lege pot en ging zitten.
“Kornelis Oflook, Tinus Icket en Pierre Kwadraat kunnen zich morgen melden bij Volière voor de grote reis. Jullie vertrekken nog voor de middag met het grootste luchtschip van onze vloot.”
“Wat?!” klonk de normaal zo beheerste stem van Kornelis Oflook. Hij was uit de schaduw naar voren gekomen, zodat de meeste van zijn collega’s al achteruit deinsden. Ook ik was erg verrast met deze opmerkelijk samenstelling. Deze leden hadden zich niet eens uitgesproken of ze wel mee wilden. Of had Victor ze juist daarom gekozen? Dat lag nu eigenlijk wel voor de hand. Tinus en Pierre hielden zich stil. Toch viel ook aan hen de verbazing van de gezichten af te lezen.
“Mij krijg je nog voor geen goud is zo’n onding,” vervolgde Kornelis in overduidelijk protest. “Ik verplaats me nog liever met een Huiverkracht. Je vliegt er zelf maar mee over de aardkloot.”
“Kor, luister…” reageerde Victor.
“Niks ‘luister’. Je wilt gewoon van me af. Je bent zo getergd met mijn aanwezigheid, dat je naar creatieve oplossingen zoekt om mij niet hier te houden. Ik ken je langer dan vandaag, Victor. ‘Om de concurrent voor te zijn’, m’n poezelige neus! Een zeppelin nota bene. Je hebt geen idee hoe graag ik daarop over de wereld vlieg.”
“Hoe haal je het in je hoofd om hier meteen conclusies aan te verbinden? Je bent de meest onderhoudende schrijver die we op het moment hebben.”
“Meest onderhoudend? Ik kost je het meeste onderhoud zul je bedoelen. Victor, ik zeg het je, ik heb hier duidelijk geen behoefte aan. Je mag het dan presenteren als een snoepreisje, maar ik blijf echt liever met beide benen op de vloer.”
“Kornelis! Vergeet niet dat je-“
Maar verder kwam Victor niet. Uit de ‘douchekop’ klonk een kort moment enkel wat gekraak en iets wat op kuchen leek. Victor probeerde autoritair over te komen, maar ik had de indruk dat zijn conditie hem parten speelden.
Kornelis toonde zich koppig als een ezel en liep door de deur naar het dakterras. De rest van die dag heb ik hem niet meer gezien.
“Korne-“ en opnieuw verstomde Victor’s woorden in een eindeloos gehoest.
Met plaatsvervangende schaamte zag de groep de situatie aan. Van Kornelis hoorden of zagen we niets meer, hoewel Ineke Ter Viewer, die het dichtst bij de deur zat, even opstond om te controleren of hij wel in orde was.
Op het moment dat Victor zich in staat voelde om weer het woord te nemen, kwam Meta Voorn ineens met een opmerkelijk tegenvoorstel.
“Zeg, waarom zenden we Achmed niet in Kornelis’ plaats? Achmed is toch degene die zich bezig met die monsterverhalen? Ik kan me goed voorstellen dat zo’n reis hem van een hoop achtergronden voorziet bij de creaturen in zijn verhalen.”
“Wat een puik idee!” reageerde Katharina meteen. “Oh, ik verheug me nu al op de smakelijke achtergronden.”
“Anders ik wel,” sprak An de Gang zonder vertoon van enige emotie.
“Ja, dat is eigenlijk wel een mooie kans voor je,” klonk Ko Mentator bemoedigend. “Ik gun het je van harte kerel. Waar wacht je nog op?”
Van zijn innemende verweerde glimlachen smolt menig vrouwelijk collega. Ko’s oprechte glunderoogjes trokken de laatste collega’s die aan mijn deelname twijfelden over de streep, zodat in mum van tijd de meerderheid voor leek te stemmen.
“Woh, allemaal. Wacht even,” sprak ik zelf aarzelend. “M-moeten we Victor niet even vragen of hij wel akkoord is met dit plan? Als je begrijpt wat ik bedoel. Ik bedoel…”
Maar ik wist eigenlijk helemaal niet wat ik bedoelde. Ik was zo overvallen door de groepssteun om mij op reis te sturen. En wat te denken van het zo plotseling aan gaan van zo’n enorm avontuur? Dit moest ik eerst even verwerken. Maar voor verwerking werd mij geen kans gegund. Victor leek niet lang over dit tegenvoorstel te hoeven nadenken en zag, zeker gezien het eerder door Katharina aangehaalde argument, ineens heel wat voordelen in het mij in Kornelis plaats sturen.
“Akkoord,” sprak hij als iemand die z’n kans schoon zag. “Achmed gaat in de plaats van Kornelis. We besluiten hiermee de bijeenkomst.”
Ach, dacht ik toen heel plotseling, waarom ook niet? Dit was toch precies de variatie waar ik al die tijd naar zocht? Victor had zich gemakkelijk laten overhalen, maar het leek haast wel alsof iedereen met de uitkomst van dit gesprek tevreden was. En hoewel ik hem vanaf m’n stoel niet kon zien, zou ik toch zweren dat ik Kornelis had horen zuchten van opluchting. De genodigden stonden al napratend op van hun stoelen en begaven zich langzaam richting de lift. Dit was mijn moment om tevreden te kijken, toen ik in een koffiepot geen inhoud meer aantrof en terugdacht aan de reactie van Katherina. Ik wachtte tot op Kornelis na de laatste persoon de vergaderzaal verliet en begaf me vervolgens naar het rommelhok in de gang. Na het open trekken van de deur stak ik met een vette grijns m’n hand naar een verontwaardigd mannetje. Het mannetje dat voor de verandering z’n tong leek te hebben verloren, had zijn tijd gedurende de vergadering tussen de mop en bezem in de kast met schoonmaakspullen gekneveld doorgebracht. Met een ferme ruk trok ik het plakband los dat ik op zijn mond had aangebracht en sprak:
“Zo, Ed, met al dat gekakel tijdens de vergadering had ik vandaag even niet zoveel behoefte aan nóg een spraakwaterval.”

By gsorsnoi | April 11, 2020 - 9:17 am - Posted in Duimzuigerij, Een portet van ..., Nederlands

De Tycoon Newspaper is aan een nieuwe reeks artikelen begonnen: portretten van haar verslaggevers. In deze serie belichten we de achtergronden van de fictieve personages die op WSNOI en vooral de Tycoon Newspaper al meer dan eens van zich hebben laten horen, maar waarvan het wel eens prettig is om er ook een gezicht bij te zien. Daar deze personen natuurlijk niet echt bestaan en dientengevolge er geen beeldmateriaal van hen te schieten valt, is gebruik gemaakt van foto’s van figuren waarop zij gebaseerd zijn (hiernaar refereert ‘modelpersoon’ hieronder). Al deze portretten zijn in feite groeiartikelen, want zodra een personage zich verder ontwikkelt op deze site, is het ook wenselijk dat dit artikel daarop bijgewerkt wordt. Zo is het voor mezelf ook te gebruiken als handvat om niet per ongeluk van het bedoelde personage af te wijken. We leiden deze artikelen even kort in met een beknopte personalia waarna we dieper inzoomen op hun oorsprong en hun betekenis voor WSNOI en de TN.

Personalia: An de Gang

Functie: Teamleider Drukkerij Tycoon Newspaper.
Andere namen: Nog geen.
Oorsprong naam: Haar voor- en achternaam samen vormen met één letter verschil de uitspraak ‘aan de gang’, wat in betekenis gelijk kan worden gesteld met ‘aan de bak’ of ‘aan de slag’. De uitspraak zegt veel over haar karakter aangezien An het type is dat van aanpakken en niet van lapzwansen en luie donders houdt.
Modelpersoon: Helena Bonham Carter
Eerste oer-artikel: Geen
Eerste online-artikel: Gekalibreerde gedrochten (11): Vliegangst
Uitspraken:
“Ah, cut the crap!”, “Kom op. Chop, chop. Wie gaat er mee?” en “Maak je niet zo druk over die ene kabouter, Katharina. Er lopen nog zat andere Edjes ro-“. Allen zijn dit uitspraken uit Gekalibreerde gedrochten (11): Vliegangst (nog niet gepubliceerd). Al zou “Praatjes vullen geen gaatjes” ook prima een uitspraak van haar kunnen zijn.

Een excuus voor Bonham Carter

Wijdbeens in barokke creaties als hoerenmadam in ‘The Lone Ranger’ of flamboyant, drankzuchtig en zich grof misdragend als prinses Margaret in ‘The Crown’, het kan soms bijna niet flatteuzer bij deze actrice die de modelpersoon vormt voor ons karakter in deze editie van ‘Een portret van…’ In haar rollen altijd ongepolijst en immer vol zelfmedelijden. We hebben het natuurlijk over Helena Bonham Carter, de ex van de regisseur Tim Burton en de vaste medespeelster van de alom bekende Johnny Depp.

Toen ik eens een wel heel flink blik met personages opentrok in alweer het elfde hoofdstuk van mijn boek ‘Gekalibreerde gedrochten’ voelde ik dat ik behoefte had aan een heerlijk ongenuanceerd en een tegelijkertijd totaal niet te peilen persoonlijkheid. Eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik vooral een excuus zocht om Bonham Carter als modelpersoon aan iemand te kunnen toewijzen, dan dat ik al een personage in mijn hoofd had waar ik nog een figuurlijke pasdame voor zocht. Dwars, geregeld dronken, overspelig en een tikje excentriek, zijn wellicht niet de eerste overeenkomsten die je tussen de gespeelde rollen van Bonham Carter en An de Gang zou zoeken, maar ik sluit niets uit in de toekomstige ontwikkeling van dit bijzondere personeelslid van de Tycoon Newspaper.
In het begin moest ik heel even wennen aan Bonham Carter, toen ik haar bij haar eerste optredens op het witte doek naast Depp zag schitteren. Het is een beetje hetzelfde effect wat ik heb ervaren met onze Nederlandse tv-persoonlijkheid Gordon. Nu zijn deze twee bekendheden totaal niet met elkaar te vergelijken, behalve dan dat zij er bij mij voor hebben gezorgd dat ik eerst echt dacht van ‘tja, wat vind ik eigenlijk van je?’ En wat dit vaak bij mij oplevert is dat ik de verschijning van zo iemand dan geleidelijk juist steeds meer ga waarderen. Zo was het dus ook met deze meesteres van de stoïcijnse blikken. Want dat is ze! En precies dat maakt dat ik graag naar de films kijkt waar zij (en dan dus ook vaak Johnny Depp) in speelt. De karikatuur die zij kan maken van compleet onverschillig lijken in situaties die een mens juist moest aangrijpen (denk maar aan diverse scènes uit de films ‘Sweeney Todd: The Demon Barber of Fleet Street’ en ‘Dark Shadows’) maken dat ik een heerlijke avond voor de buis heb. Dat is natuurlijk ook nogal mijn dingetje; ik hou van goed neergezette karikaturen.

Rillingen over je lijf

Zo kwam het dus dat ik deze mevrouw ‘klittenbos-meets-suikerspin’ al op de plank klaar had liggen (om er nog maar even een lekker plat beeld bij te krijgen) toen ik voor de grote vergadering in Gekalibreerde gedrochten (11): Vliegangst een zorgvuldige selectie van personages aan het voorbereiden was. En An de Gang mocht van mij niet zo’n typetje zijn waar je één keer even iets van hoort en daarna nooit meer. Voor haar zie ik echt nog wel een interessante toekomst bij de verhalen rondom de Tycoon Newspaper (zie verderop het kopje ‘Verhaallijn(en)’). Zij moest het toneel pakken, in al haar nonchalance en schijnstoffigheid. An is het stille element in het verhaal die voortdurend iedereen totaal onopvallend aan het observeren is om dan als een complete verrassing iets geks te doet of een bepaalde opmerking maakt waar iedereen door stil valt, zodat de aandacht ineens op haar gericht is.
En hier komen we precies bij de gelijkenis die An dan weer met mij heeft, want ook An is niet voor niets een stemmetje van me (hoeveel heb ik er al?). Net zoals An kan ik, vóóral bij vergaderingen, een volledig onzichtbaar wandportret zijn die echt wel al het geneuzel in een vergadering in zich opneemt, maar strategisch mijn moment afwacht tot ik een gaatje zie waar ik dan een rake opmerking kan plaatsen of ineens met een (hoop ik dan) goed idee kan komen.
Niemand anders, in mijn optiek, is zo’n rol in het Rijk van WSNOI zo perfect op het lijf geschreven dan An de Gang.
Mijn nu al favoriete fragment is wanneer er tijdens de vergadering in Gekalibreerde gedrochten (11): Vliegangst een vette spin over de Vlammentafel loopt. De spin haalt Ko Mentator uit zijn betoog en zorgt ervoor dat iedere aanwezige even niet meer met zijn of haar gedachte bij de besproken kwestie is. Zorgeloos en gevoelloos als ze is, ramt An de Gang de rode pen waarmee ze al die tijd onverstoorbaar aantekeningen mee heeft zitten maken, door het lijf van spin. Het arme achtpotige beest is op slag dood en wordt vrijwel in dezelfde beweging door An door de vergaderzaal en door de open deuren naar buiten geworpen. En voor wie dit deel van de scène nog niet gruwelijk genoeg is, likt ze vervolgens met haar tong langs de besmeurde kant van de pen en gaat ze weer vrolijk verder met aantekeningen zitten maken. Precies zo mag ik An graag zien.

Verderop in de vertelling van hetzelfde hoofdstuk schiet ze ook nog even flink uit haar vel. En daarmee krijgen we een hele andere echte ‘Bonham Carter’-kant van haar te zien. Maar dit is juist meteen ook het meest kenmerkende aan ons TN-personage An de Gang: de vrouw die van aanpakken houdt en erg allergisch is voor getreuzel en gekeuvel. Wederom is het Ko Mentator die haar in de scène vooraf gaat, maar ditmaal is hij ook de aanleiding van haar optreden. Ko en An zijn twee hele duidelijke tegenpolen. Ko kan oeverloos uitweiden, op een bevlogen wijze hele verhalen maken en hij kan ook heel goed niet of niet meteen tot zijn punt komen. En juist op die momenten haalt hij het bloed onder Ans nagels vandaan en krijg je van An een ‘tante Sidonia’-uitbarsting waar je ‘U’ tegen zegt.

Kortom: An de Gang is een typetje waar je nog alle kanten mee op kan, maar ze is er ook het personage naar die je allerlei onverwachte dingen kunt laten doen. Wie Bonham Carter in haar rollen een beetje kent, zal mij hier begrijpen.

Overige kenmerken van An de Gang:

  • Heeft een dik Brits accent.
  • Kan erg onverschillig overkomen of de rust zelve zijn, maar is soms ook een enorm heethoofd (net zoals de Hartenkoningin uit Alice in Wonderland).
  • An is als teamleider van de Drukkerij van de Tycoon Newspaper ook de leidinggevende van Anna Falbeet.
  • Ze ergert zich kapot aan ‘die kabouter’ (Ed Cetera). Veel TN-leden doen dat, maar An kan er helemaal wat van.
  • Kornelis smult wel van An en begint steeds meer een oogje op haar te krijgen.

Verhaallijn(en)

Nieuw bij de portretten is dit onderdeel ‘Verhaallijn(en)’. Ik gebruik het voor mezelf om wat aantekeningen kwijt te kunnen om een startpunt te hebben waar ik met het TN/WSNOI-karakter naar toe wil. Als je helemaal nog geen idee wilt hebben wat ik voor deze figuren in petto heb en dat liever gewoon gaandeweg in het boek leest, dan adviseer ik je deze tekst over te slaan. Het kan plotspoilers bevatten.

( Let op! Bevat plotspoilers! )

Veel concrete ideeën heb ik nog niet met An, maar zeker is dat ik haar in de GG-vertelling nog wel één of meerdere keren laat terugkomen. Twee ideetjes:

  • Uiteindelijk zal er in de GG tegen monsters gevochten moeten worden. En dan niet zomaar tegen één monstertje, maar bij voorkeur een epische slag tussen de mens (TN-personages) en zoveel mogelijk monsters bij elkaar. An zou zich hier kunnen ontpoppen tot een soort Jeanne d’Arc- of Kenau-achtige verschijning die de TN-medewerkers leidt in dit gevecht.
  • Een heel klein kansje is dat ik An en Kornelis ergens in de GG, op een zo onverwacht mogelijk moment, ergens in het redactiegebouw met elkaar laat vrijen. In een bezemkast zoals waar in Gekalibreerde gedrochten (11): Vliegangst Ed Cetera in verstopt bleek te zitten bijvoorbeeld. Uiteraard wordt dit door één van de hoofdkarakters ontdekt en waar Kornelis helemaal los gaat, zal An juist met hem vrijen alsof de seks haar compleet koud laat.

TN-artikelen waar An de Gang  in voorkomt:

STEM OP HET VOLGENDE PORTRET!

Even als met het voorgaande ‘Een portret van…’ trakteer ik jullie wederom op de mogelijkheid om jullie zelf over het volgende portret te laten beslissen.

Voor de volgende editie kunnen jullie bepalen over wie ik een portret zal schrijven. Je mag stemmen op de volgende personages:

  1. Victor Anished
  2. Johannes Ijzerdraat
  3. Christel Cleybroek

Het stemmen werkt zo:

  • Jouw absolute voorkeur geef je 5 punten.
  • Hij of zij waar je ook tevreden mee bent 3 punten.
  • Wie nog wel even kan wachten geef je 1 punt.
  • Jouw stem telt alleen indien je een totaal van 9 punten hebt uitgedeeld.
  • Je kunt stemmen tot precies 1 maand na het verschijnen van dit portret (11-05-2020 is dus de laatste stemmogelijkheid)

Let op met op wie je stemt want:

  • Na de volgende twee portretten kun je in elk geval weer op het personage stemmen die als tweede eindigt. Lees: het eerstvolgende en daarop volgende portret wordt dit personage niet als keuze aangeboden.
  • Het personage met de minste stemmen komt op z’n vroegste over drie portretten pas terug.
  • Op wie je stemt kan ook invloed hebben op de sterren die je kunt verdienen met de actie hieronder.

Je kunt met het stemmen zelf niets winnen.

RAAD HET MODELPERSOON EN WIN STERREN!

Ook nieuw vanaf het komende portret is het winnen van sterren door te gokken wie ik als modelpersoon voor mijn personages hanteer. Kijk op de pagina met redactieleden om te ontdekken hoeveel sterren je per personage kunt verdienen en geef hieronder bij de commentaren door wie jij denkt wie de modelpersonen zijn. Vermeld dus bij iedere stem wie het modelpersoon van jouw keuze is. Let op: per karakter mag je maar één keer gokken.

EXTRA: Is jouw 5 punten-stem het eerstvolgende portret én je hebt het modelpersoon correct geraden? Dan verdien je een extra cheque van 500 sterren!

BEVERWIJK – Iedereen die door Slegtman was afgekocht, wist dat ze dadelijk langskwam. Het was muisstil in de Breestraat. Enkel een houtduif hoorde je koeren. Heel even liet Slegtman zich er door afleiden. Maar zijn aandacht was vooral bij Elisabeth en zijn eigen drang.
Minutenlang staarde hij ademloos naar het laken dat hij voor het venster had bevestigd. Het was het enige wat hij zo gauw had kunnen vinden. Het felle lentelicht priemde er langs de spleten. Hij slikte zwaar. Als de andere mannen hun ramen en deuren nu maar goed gesloten hielden, zoals hij met ze was overeen gekomen.
Het had hem een vermogen gekost om zijn buren niet naar buiten te laten kijken. Spieken mocht hij echter beslist niet en dat vreet toch aan je als je zo graag je geliefde wilt zien. Zijn hart bonsde daarom als een waanzinnige. Normaal kon hij zijn ogen al zo moeilijk van haar afhouden. Hij begon wat nerveus heen en weer te lopen, ook gewoon om een beetje de tijd te doden. En met zijn geijsbeer zorgde hij voor de eerste slijtage aan de pas ingelegde vloer, maar daar hield hij zich nu allerminst mee bezig. Eerdaags zou het gebouw worden opgeleverd. Het was het statige pand wat uiteindelijk ‘De Hollandsche Maagd’ zou gaan heten, vernoemd naar de maagd Elisabeth.
Hij verbeet zich. Hij vervloekte zichzelf dat hij deze ochtend vast zat in dit kale interieur, met niets anders ter afleiding dan de wetenschap dat enkel een stuk stof hem verhinderde om dadelijk zijn geliefde te zien passeren. Maar ja, dat was juiste de hele opzet. Hij had namelijk een test voorgelegd gekregen van de vader van Elisabeth, die in Beverwijk bekend stond als een gerespecteerd en gevreesd magiër. Slegtman probeerde Elisabeth al veel langer het hof te maken, maar keer op keer wees zij hem af. En dat terwijl haar vader Elisabeth veel liever zag trouwen met de zoon van de burgemeester: de jonge apotheker Johannes.
Op een dag was de magiër het zo zat, dat hij Slegtman één kans gunde. Deze ochtend zou zijn dochter, net als Lady Godiva, geheel naakt op een paard gezeten door de Breestraat trekken. Geen enkele andere man mocht naar haar kijken, behalve de reeds toegewezen Johannes, die haar aan het begin van de winkelstraat zou opwachten en haar daar voor het eerst poedelnaakt zou zien. De magiër stelde dat als het iemand zou lukken een oergevoel als jaloezie zo goed te temmen, deze persoon dan wel een hoffelijke echtgenoot moest wezen. Slegtman had dus een ultieme beproeving te doorstaan.
Johannes was zelf helemaal niet in Elisabeth geïnteresseerd, maar hij moest van zijn vader op de bewuste ochtend met haar kennismaken, niet wetende hoe zij aan hem zou verschijnen. Met tegenzin stemde hij hiermee in, omdat hij zijn hart al aan een ander had verpand. Al menigmaal had hij aan zijn vader verteld dat hij liever bij zijn Annemarie was. Zijn vader wilde daar echter nooit iets over horen, omdat zij ver weg woonde, helemaal in Zupthen, en omdat zij uit een lagere klasse kwam. Slegtman had dus wel degelijk een kans om Elisabeth voor zich te winnen.

De magiër had daarom iets bedacht ingeval Slegtman zou falen. Om te voorkomen dat hij zijn dochter nog langer zou lastigvallen, sprak hij eerder tegenover Slegtman de bezwerende woorden:
“Zou een man verteerd worden door jaloezie, dan zal hij veranderen in het Groene Monster.”
Kennelijk speculeerde hij erop dat niemand het zover zou laten komen…
Met die gedachten viel Slegtmans blik ineens op iets wat hem nog niet eerder was opgevallen; in het laken dat hij zo zorgvuldig tegen het venster had bevestigd, was een klein gaatje gevallen. De schrik sloeg hem om het lijf. Hij had er namelijk geen idee van hoe de magiër erachter zou komen of hij naar zijn dochter zou kijken. Dus dat gaatje zou heel goed de indruk kunnen wekken dat hij dat juist wel deed.
Zijn ademhaling versnelde. Hij moest als de sodemieter dat gaatje ergens mee dichten en wel voordat zij dadelijk voorbij kwam. Naarstig zocht hij om zich heen, in het lege vertrek, of hij misschien toch iets kon vinden om de kleine opening mee te stoppen. Hij zocht naar het kleinste pluisje stof of ander klein object wat normaliter onbeduidend zou zijn geweest, maar hij kon niets geschikts vinden.
Ten slotte bedacht hij dat een stukje stof van zijn eigen kleding dit probleem wel zou kunnen oplossen. Hij scheurde daarom een reepje katoen uit zijn hemd en liep er voorzichtig mee naar het laken, maar juist op het moment dat hij met het propje katoen het laken naderde, hoorde hij het onmiskenbare draven van paardenhoeven.
De angst verlamde hem. Wat moest hij nu doen? Duizend gedachten flitsten door zijn hoofd. Er drong zich het beeld op van hoe ze geheel onbedekt in amazonezit in het dameszadel was gehesen, en hoe haar roomkleurige huid contrasteerde met de bruine merrie waar ze vaak op reed. Hoe zou ze zich tonen aan Johannes? Zou ze haar borsten met haar lange koperbruine lokken afdekken, of liet ze hem toe om alles te zien?
Slegtman had zichzelf bezworen dat hij zichzelf geen ruimte zou geven voor dergelijke gedachten, maar hij kon de instinctieve neiging maar moeilijk onderdrukken om zichzelf te kwellen met de ideeën die de apotheker hierbij zou hebben.
Op nog geen meter verwijderd van het vensterlaken keek de aannemer geschokt naar het witte katoenen propje in zijn hand, maar nog meer naar zijn hand zelf. Een lichtbundel viel er juist op, precies door het gat wat hij had willen dichten. Hij zag hoe de kleur van zijn huid extra werd versterkt door de lichtinval.
Als door de bliksem getroffen liet hij het propje uit zijn hand vallen, zodra hij door had dat zijn hand juist groen aan het kleuren was. Hij draaide de palm van zijn hand naar zich toe en wankelde naar achteren, toen hij zag dat de spieren in zijn hand en arm begonnen te tanen en zijn nagels zwart, lang en puntig werden.
Een intens gevoel van hulpeloosheid maakte zich van hem meester. Instinctief greep hij met zijn groen gekleurde armen naar zijn buik en boog ineen. Ziek voelde hij zich. Hij verlangde er ineens intens naar om dat te krijgen wat een ander wel werd toegestaan. Slegtman werd groen van afgunst en hij zwalkte richting een van de muren om er steun te vinden.
Met zijn lang geworden nagels trok hij krassen in het pleisterwerk. Vervolgens zakte hij op de grond, plantte hij zijn beide vuisten hard in de vloer en putte diep in zichzelf. Want hij vocht. Stekels groeiden er reeds uit zijn rug toen hij beelden door zijn hoofd zag flitsen van een vrijende Elisabeth, onder de dekens met Johannes, hem liefkozend, strelend, met hem op iedere mogelijke manier de daad verrichtend.
Hij was woedend. Maar meer nog dan hij woedend was op al deze theoretische toekomstbeelden, die hem knetter maakten, was hij giftig over het feit dat hij de jaloezie zo gemakkelijk toeliet. Dus hij worstelde.
Slegtman schreeuwde het uit. En hij schreeuwde zo hard dat Elisabeth in het passeren de hand waarmee ze haar borsten inderdaad had bedekt naar het zadel van het paard moest verplaatsen om er niet vanaf te vallen.
Vanuit de Zeestraat, die de Koningstraat met de Breestraat verbindt voordat ze in de punt van een ‘V’ bij elkaar komen, grijnsde haar vader.
Toen gebeurde het onverwachte. Zodra Elisabeth bij Johannes arriveerde en hem verraste met alles wat er te zien viel aan haar maagdelijke vrouwenlijf, werd de magiër al evenzeer verrast met het optreden vanuit het statige pand dat vanuit zijn positie recht tegenover hem stond.
Precies wanneer Johannes de blote Elisabeth koud in zich opnam, rukte Slegtman het laken van het venster weg. En daar stond hij: met zijn rug naar de Breestraat toe had ook Slegtman zich deels ontkleed. Zijn huid had de normale kleur weer gekregen en zijn rug en armen zagen er ook weer gewoon uit. Op zijn achterhoofd lag een dikke witte knoop, waar hij demonstratief met zijn rechterhand naar wees, omdat hij de kwelling en deze beproeving zat was. Hij had zichzelf geblinddoekt en slikte eerst diep voordat hij sprak:
“Neem haar in je op, Johannes. En berijd haar als je wilt. Het kan mij geen donder schelen!”
Door het venster kon alleen niemand werkelijk begrijpen wat Slegtman zei.
Toch had de magiër genoeg gezien en hij besefte dat de aannemer de proef wel degelijk had doorstaan.
En zo geschiedde het dat Slegtman Elisabeth toch om de hand mocht vragen. Hij keek al uit naar de dag waarop ze zouden gaan trouwen. De aannemer was verrukt toen zij een paar dagen later naar hem toe kwam om als eerste het nu fraai ingerichte pand te komen bewonderen. In een luchtige witte wikkeljurk was ze voor zijn deur verschenen.
Nerveus liep ze met hem mee de trap op, want Elisabeth had zich voorheen nooit echt op haar gemak bij hem gevoeld. Maar misschien zou dat nu veranderen, nam ze zich voor. Slegtman had er immers alles aan gedaan om het haar naar haar zin te maken. En dat viel ook af te lezen aan de aandacht die hij aan het interieur had besteed. Vertwijfeld af en toe kijkend naar de man die ze eerder niet had gemogen, nam ze haar nieuwe huis in haar op en liep vervolgens naar het venster. Zou ze het kunnen opbrengen om een goede vrouw voor hem te zijn?
Afwezig staarde ze naar de daken van de winkelpanden aan de overzijde van de Breestraat, waar de ochtendzon de eerste schitteringen in de vensters creëerde. In een mengeling van melancholie en verlangen naar vrijheid vormde zich in haar ooghoek een eerste zilte traan, een traan die was gereserveerd voor het geluk dat haar met Slegtman werd voorgespiegeld.
Maar die traan werd spoedig vervangen door een stortvloed aan emoties van paniek, toen haar blik werd gevangen door het tafereel wat zich vooraan in de Breestraat afspeelde. Een vette zwarte kolom van rook markeerde de plek waar haar op hol geslagen merrie door de winkelstraat galoppeerde, vluchtend voor het levensbedreigende gevaar dat zij op haar eigen rug met zich mee zeulde. De rook en geeloranje gloed maakten het voor Elisabeth bijna onmogelijk om te zien wie er bovenop haar zadel in lichterlaaie stond.
In complete doodsangst rende de merrie voort, inmiddels minderend in vaart, tot zij al slenterend en zwalkend vlak voor het pand van Slegtman levenloos met het brandende persoon op de straatklinkers ineenstortte.
Elisabeth sloeg het middelste raam open, omdat ze er zeker van wilde zijn dat haar vermoedens niet werden bevestigd. Maar haar diepste angsten werden juist bewaarheid, toen zij in de smeulende gelaatstrekken van de menselijke fakkel het gezicht van haar vader herkende.
“Aanschouw de prijs die jouw vader betaalt voor het ontzeggen van mijn geliefde,” sneerde een krachtige, boosaardige stem die door de gehele winkelstraat galmde.
Zelfs bij de Agatha Kerk was het gesprokene te verstaan. Elisabeths adem stokte en ze zocht naar waar de stem vandaan kwam.
Aan de kruising van de Breestraat met de Velserweg en de Koningstraat was een afschrikwekkend monster verschenen, die nog het meest weg had van een grote groene oger. Gescheurde stof hing slap rond zijn lendenen en inktzwarte stekels op zijn rug waren zo lang, dat je ze nog kon zien als je schuin voor hem stond. Magere armen zo donkergroen als de leerachtige bladeren van een giftige klimop hield hij straf omhoog, terwijl hij met zijn bloeddoorlopen ogen langs zijn lange zwarte nagels naar het statige pand keek, waar hij Slegtman en Elisabeth ontwaarde.
“Hoe durfde hij?” vervolgde het gruwelijke wezen. “Mijn Annemarie, vermoord toen ze onderweg was naar hier, op de ochtend dat ik jou moest bekijken. Alsof ik ooit voor jóu zou kiezen.”
Het verschrikkelijke monster bracht een enorme brul ten gehore.
“Wat dacht die vader van jou wel niet? Ik ben er zo zeker van dat die zelfingenomen vader van jou hier verantwoordelijk voor was…”
Slegtman, die evenals Elisabeth uit het venster hing, liet alle gebeurtenissen in zijn hoofd passeren en maakte de puzzel compleet. Hij dacht daarbij aan de woorden die de magiër had gesproken: ‘Zou een man verteerd worden door jaloezie, dan zal hij veranderen in het Groene Monster’ – nee, het zal toch niet? Elisabeths vader, de magiër, zou het kunnen? bedacht hij zich. Zou hij Annemarie inderdaad hebben vermoord? Was het Johannes die hier in het monster was veranderd, omdat hij groen zag van jaloezie nu Slegtman wel had gekregen waar hij zo naar verlangde? Had hij haar door iemand laten vermoorden?
Het deed er eigenlijk niet toe, maar het was beslist waarschijnlijk. Vooropgesteld dat Slegtman toch zelf in het Groene Monster was veranderd, dan was het nog maar de vraag geweest of Johannes voor Elisabeth zou hebben gekozen. Want dit wás de zoon van de burgemeester, de knappe jonge apotheker met wie de magiër zijn dochter nog liever zou zien trouwen, maar waarvan hij ook wist dat hij toch voor zijn Annemarie zou hebben gekozen. Het was inderdaad aannemelijk dat Elisabeths vader had afgerekend met de concurrent.
En nu lag de magiër hier zelf, brandend in de vuurzee waar de lucht van brandend vlees je naar de neus greep. Misschien wel bedwelmd in zijn slaap door één van de middeltjes van de apotheker… het was beslist niet onwaarschijnlijk.

Wat de waarheid ook was, het kon Elisabeth gestolen worden. De strijd om haar hand, de toorn van haar vader, de machteloosheid die zij altijd had gevoeld niet zelf voor de ware te kunnen kiezen en nu de dood van haar merrie en haar vader.
Het was haar allemaal te veel geworden. Verbeten keek ze in Slegtmans ogen – en hij zou zweren dat hij een groene twinkeling in de hare zag – toen ze hem naar achteren duwde en op de rand van het venster klom.
“Nee! Elisabeth!” schreeuwde hij haar nog na.
Maar ze had haar beslissing reeds genomen en hij kon haar niet meer stoppen. Ze gaf zichzelf over aan de wetten der natuur en liet zich vallen. De lange mouw van Elisabeths wikkeljurk bleef hangen aan de haak van de hijsinstallatie die was bestemd voor het naar binnen takelen van meubels.
Ditmaal zou het geen meubels optillen, maar de ‘Hollandsche Maagd’ tot haar slip doen uitkleden. Tweemaal draaide ze om haar as, terwijl de jurk werd afgewikkeld.
Uiteindelijk viel ze zo ongelukkig naast haar vader en de merrie op straat, dat ze op slag het leven liet.

By gsorsnoi | February 5, 2020 - 12:30 pm - Posted in Algemeen, Nederlands, Scherpe Blik

Vlak voor mij bruist het van de activiteiten en het ziet werkelijk zwart van mensen. Met een geweldig aanbod van Oosterse versproducten is dit het walhalla voor elke liefhebber van groente, fruit, noten, thee en nog heel veel meer. Het brede scala aan cultuurgewassen, vruchten en allerhande zaken die de kookkunsten prikkelen, ik geniet ervan. Alleen al de kleurenpracht en het typerende tegen elkaar op schreeuwen, werken als een geweldige magneet waar ik bijna geen weerstand tegen bieden kan. Het is weer de tijd van de maand voor mijn kappersbezoek en daarvoor ga ik altijd naar de Zwarte Markt. Daar heb ik zo mijn redenen voor. Niet alleen kan ik daar wel voor een heel zacht prijsje mijn laten knippen, de kapper die ik er gevonden heb kent ook enkele andere voordelen.
Vlak voor de ‘Groentestraat’ sla ik linksaf, meteen de trap op en word ik bovenaan de trap altijd meteen begroet door één van de kappers. Of het is de immer goedlachse Turkse man, met z’n lange zwarte krullen, die alle klanten naar binnen praat, maar waar mijn eigen kapper zelf niet zo’n hoge pet van op heeft. Hij noemt hem steevast de ‘kapperpooier’, een niet zo’n hele charmante bijnaam, maar waar hij zich amper voor schaamt en hij deelt dit dan ook zonder enige gene met al zijn klanten. Volgens Sulaiman, zo heet mijn kapper, moeten zij niet alleen een deel van hun opbrengsten met de kapperpooier delen, maar houdt hij ook het hand boven het hoofd van enkele kappers die de kantjes eraf zouden lopen. Het zijn vaak wat van dit soort meningen die ik van hem aanhoor en waar ik verder maar niet op in ga, maar stiekem hou ik toch ook wel een beetje van dat geroddel. Sulaiman zelf is een al even goedlachse kalende en, in zijn geval, Marokkaanse man en draagt altijd een veelkleurig rond mutsje bovenop zijn kruin. Het is zijn typische kufi of gebedscap die mij door de kleuren vaak eerder aan Zuid-Afrika dan aan Marokko doen denken.
Rechts van de stoel waar hij me in laat plaatsnemen hangt een foto van hem en zijn vader en daaronder nog eentje met een jongere versie van Sulaiman. Hierop heeft hij nog een volle bos haar, zoals de leden van de Jackson 5ive. Hij draagt er zelfs een caramelbruine broek met wijde pijpen. Helemaal uit die tijd! Het contrast met hoe hij er tegenwoordig uitziet kan bijna niet groter. Direct naast zijn foto’s hangt zijn afsprakenkaartje. Mijn kapper is nogal eigenzinnig en heeft als enige van deze kappers zo’n kaartje. Iedere keer dat ik hier de trap op loop, bedank ik voor het aanbod om bij één van de vrije kappers in de stoel plaats te nemen en wacht ik liever tot Sulaiman klaar is. Zodoende heeft hij altijd een stencilblaadje tegen het kurk gedrukt waarop onder elkaar in zijn doktershandschrift nog net wat namen te herkennen zijn.
Mijn kapper weet altijd precies hoe ik mijn haar wil hebben, zoals een goede kapper betaamt, dus hij begint mij vrolijk te knippen. Hij doet rustig en gedreven zijn werk en hij maakt alleen een praatje als hij merkt dat ik daar zelf ook behoefte aan heb. Een andere reden waarom ik mij altijd erg op mijn gemak bij hem voel, is omdat ik gewoon kan zien hoeveel liefde hij geeft aan zijn vak. Er ontgaat hem geen millimeter. Geregeld geef ik hem daarom ook een euro meer tijdens het afrekenen.
En zo is Sulaiman lekker bezig met mijn kapsel tot er op een moment een man in de portiek bij hem komt hangen om te polsen wanneer hij plek heeft. De man is duidelijk Nederlands en hij wordt vergezeld door zijn vrouw en drie werkelijk bloedmooie dochters. Drie maar liefst en duidelijk halfbloedjes. Bij het gissen naar de afkomst van hun moeder kom ik niet veel dan ‘ergens uit het Oosten’, maar mijn kapper is daar duidelijk directer in en vraagt vanuit dezelfde interesse waar zijn vrouw vandaan komt.
“Tunesië,” antwoordt de man, duidelijk trots op zijn eega en hun kroost die uit hun relatie is voortgekomen.
Mijn kapper bespreekt uitvoerig met hem hoe trots hij daar inderdaad op mag zijn en zoekt ondertussen op zijn stencilblaadje met hem naar een plekje. Zo wordt ook mijn aandacht naar dat blaadje getrokken en ik zie juist hoe hij onder mijn – in drie letters opgeschreven – naam aangeeft dat hij na mij eerst nog ‘Johanis’ heeft. Grappig, realiseer ik mij dan, Johannes is mijn tweede doopnaam. Vervolgens zie ik hem naar een onleesbare naam helemaal onderop het rijtje wijzen, waar hij een pijltje bij tekent en deze trekt naar de plek direct na Johanis.
“Na deze man komt … (onverstaanbaar),” legt Sulaiman uit, “… en dan heb ik eerst nog (nog een even onverstaanbare als onleesbare naam) en dan kan ik jou knippen. Is dat goed?”
“Oké,” antwoordt de man, “dus hoe laat is dat dan ongeveer?”
“Over ongeveer één uur van nu,” antwoordt mijn kapper.
“Prima,” reageert de man tevreden, “Oké, dan gaan wij nog even de markt over. Zie je ons zo weer.”
“Dat is prima,” stemt mijn kapper meteen in, “Mag ik nog even je naam?” en hij staat al klaar om onder op het stencilblaadje de naam van deze klant op te schrijven.
Dus de man antwoordt en geeft hem zijn naam: “Harm.”
Via de spiegel zie ik mijn kapper tevreden lachen, terwijl hij de naam opschrijft. En op het stencilblaadje schrijft hij keurig, precies zoals hij het zelf hardop uitspreekt: H-A-R-E-M.

( Voor GG – hoofdstuk 8 – Een Stymphalische vlucht )

Soms lijkt het alsof het volkomen duidelijk is wat er van je wordt verwacht in het leven, wat je plek is in het grotere geheel. Je bent onverwacht succesvol en je levert een grote bijdrage aan de organisatie waar je voor bent komen te werken. Jouw inzet blijft niet onopgemerkt. Sterker nog, dankzij jou slaagt het bedrijf erin om haar monopolypositie in de markt te verstevigen. Zonder jou zou dat in elk geval een stuk moeilijker zijn geweest. Het lijkt er dus op dat je bezig bent jezelf onsterfelijk te maken. Je bent van grote meerwaarde voor het bedrijf. Dat is duidelijk. Niemand neemt je nog af wat je tot noch toe hebt bereikt. Je hebt nieuwe vrienden gemaakt, jouw leidinggevende loopt met jou weg en je hebt, goed beschouwd, het grootste kantoor van het hele bedrijf. Ik ben dan weliswaar formeel nog geen verslaggever, zoals aanvankelijk mijn eigenlijke ambitie zou zijn geweest, maar als ik er zo over nadenk, heb ik in principe de top al bereikt en behoud ik zelfs vanuit die positie nog steeds mijn doorgroeimogelijkheden.
Mijmerend met die gedachten bevond ik mij op een zekere dag op de 97e etage van het redactiegebouw, leunend tegen de sokkel van één van de 16 replica’s van de Nikè van Samothrake tussen de Oudgriekse en gotische verfraaiingen op het dakterras voor de conferentiezaal ‘De Ontwakende Draak’. Onder een verkoelend briesje keek ik uit over de glanzende daken van het centrum en was voor het eerst dat de lucht er weer bij stond zoals toen ik op mijn eerste werkdag hier bij de Tycoon Newspaper het plein op kwam wandelen richting de Entree met haar Volière en Glazen Tong, vlak voor mijn eerste ontmoeting met Rina Oddel. In gedachten zag ik hoe wij hand in hand vanaf de ‘vlammentafel’ in de vergaderzaal naar het plateau hier buiten liepen. En ik trachtte mij daarbij te herinneren hoe zoet onze gevoelens toen waren toen ik haar het hof probeerde te maken en hoe zij mij voor het eerste verklapte wat voor verschrikkelijke hoogtevrees ze eigenlijk had. Ik probeerde terug te gaan naar dat moment, naar de sensatie die ik had toen ik haar arm teder had beet gepakt en haar naar binnen escorteerde, in plaats van nabij de waterspuwers waar de angst voor hoogtes haar naar de keel greep. Nog voelde ik hoe haar pijpenkrullen door mijn vingers gleden en zij mij minutenlang aanstaarde met die machtige ogen van haar. De wereld om ons heen had opgehouden met bestaan en het had geleken alsof onze liefde voor eeuwig zou zijn. Maar nu ik zo melancholisch en met gesloten ogen terug zocht naar die momenten, merkte ik hoe een beklemmend gevoel zich ineens van mij meester maakte. Ik trachtte de blonde pijpenkrullen nog eens door mijn handen te laten glijden en ik probeerde mij voor te stellen hoe het voelde om mijn handen op haar heupen te laten rusten. Haar jurk was karmozijn rood, dat wist ik nog. Alleen kreeg ik die precieze kleur niet meer goed scherp. Het was alsof de herinneringen eraan vervaagden. En waar hadden wij buiten gezeten? Of hadden we al die tijd gelopen en gestaan? Wat was toen het weer? Genoten we van een ondergaande zon of was onze date eerder op de dag?
Langzaam maar zeker kreeg ik het steeds warmer en benauwder toen ik bezig was om deze fijne gedachten weer naar boven te halen, omdat het mij maar niet lukte om het verleden scherp te stellen. En terwijl ik geleidelijk een andere sensatie door mijn vingertoppen voelde trekken, waren enkele zwartwit beelden het laatste wat ik mij nog voor de geest kon halen. In het verleden betrok de lucht en trok alle inkt weg uit de filmische momenten die ik met mijn Rina Oddel had beleefd. Ik plaatste één hand voor mijn ogen alsof ik pijn had rond mijn oogkassen en ik wankelde weg van de sokkel waar ik tegenaan had gestaan. Wat gebeurde er in vredesnaam met mij? In blinde paniek rende ik richting de vergaderzaal en ik struikelde daarbij over de drempel zodat ik pijnlijk naast vlammentafel op de grond belandde. Op dat moment, toen ik mij iets trachtte op te richten en recht in de bek van de Ontwakend Draak keek, realiseerde ik dat de verslavende hormonen die mij dat lekkere irrationele en primitieve gevoel van verliefdheid gaven in moordend tempo aan het kwijt raken was. Het was een proces dat langer beslist veel langer had geduurd dan alleen toen op dat ene moment, maar het feitelijk besef kwam toen als een mokerslag bij me aan. De emoties die mij eerder nog als zo vanzelfsprekend hadden geleken, waren als sneeuw voor de zon verdwenen. Rina Oddel betekende op dat moment niets meer voor mij, niets meer dan de bevallige receptioniste die ze was bij de Tycoon Newspaper.
En met het vuur dat toen in mij gedoofd werd, was ik nog niet eens zozeer gealarmeerd. Met name wat er daarna met mij gebeurde, joeg mij een vreselijke angst toe. De tinteling in mijn vingers werd heviger. Bezweet richtte ik mij op van de grond en trok mij op aan de Vlammentafel.
Je moet schrijven. Achmed, je moet schrijven…
Met een heftig schuddende pols hield ik de Bronzen Pen vast. Zenuwachtig draaide mijn hand alsof ik leed aan Parkinson. Ik kon niet eens een duidelijk beeld van mijn eigen duim krijgen, zo flink ging mijn hand tekeer. Ik werd er bloednerveus van, maar ik kon tegelijkertijd mijn blik er ook niet van afwenden. Het leek haast alsof ik zelf één of ander gedrocht was dar op het punt stond om een soort transformatie te ondergaan. Maar na flink wat keren heen en weer schudden, kwam mijn hand dan toch tot rust en klemden mijn vingers zich rond de Bronzen Pen alsof er kluisdeur in het slot viel.
Je moet schrijven, Achmed…
De Bronzen Pen voelde warm. Zo warm, dat ik hem maar net kon vasthouden.
Je moet schrijven…
Willoos begon ik het schrijfgerei te volgen en ontdekte ik dat ik naar de lift begon te lopen. Met mijn andere hand trok ik kort daarna Ed Cetera uit de lift en koos ik de Grote Bibliotheek als mijn bestemming. Wat gebeurde hier met me?
Dimensies bestaan bij de graties dat wij ze verzinnen…
Ik werd helemaal gek. Het zweet gutste langs mijn voorhoofd en ik had er niet eens de controle over om het er vanaf te vegen. Ik voelde een vreselijk drukkend gevoel langs mij slapen opkomen, terwijl de lift al onderweg was naar de hoogste etage. Mijn pols begon te verkrampen en ik wenste op dat moment dat dit gauw over zou gaan. Waanzinnig werd ik ervan niet te weten waarom dit met mij gebeurde, maar ik had nog voldoende helderheid van geest om te beseffen dat dit niet slechts begonnen kon zijn toen ik van Victor deze vervloekte pen had gekregen. Heel vaag herinnerde ik ineens dat ik een sollicitatiegesprek bij de Tycoon Newspaper had gehad, met een man waarvan ik zijn gezicht niet kon zien. Of ik kom zijn gezicht gewoon niet meer herinneren. Dat moet enkele dag zijn geweest voordat ik Rina Oddel en de andere collega’s had ontmoet. Maar wat was dat toch? Waarom kwam die herinnering nu zo spontaan ineens naar boven? Ik merkte dat ik mijzelf aan het kwijtraken was. In het voorbij gaan trok wat paperassen uit Kornelis’ werkkamer en ik begon er ongecontroleerd op te schrijven. En ik hoopte maar dat ik er iets zinnigs op schreef, want ik zou er op dat moment het best aan hebben gedaan al mijn herinneringen nog op te schrijven, voordat ik straks niet meer wist wie ik zelf was.
Het volgende moment duizelde ik door de Grote Bibliotheek, waar ik werd begroet door enkele honderden individuen. Kleine wezens met grote glasachtige ogen en veel te kleinen lichamen stonden mij letterlijk met open armen op te wachten. Hun vingers waren akelig dun en liepen uit in opgezette vingertoppen. Hun veel te dunne monden glimlachten hartelijk naar me, alsof ze in mij een één of andere Messias zagen die de wereld moest verlossen van het Kwaad.
In koor spraken zij toen telepathisch tegen mij, de woorden die ik nu al zo vaak had gehoord:
“Je moet schrijven Achmed… Dimensies bestaan bij de gratie dat wij ze verzinnen…”
De beelden van deze buitenaardse wezens flitsten door mijn gedachten toen ik door mijn knieën zakte en mijn bewustzijn verloor. In mijn laatste gedachte maakte ik mezelf maar wijs dat zij het moesten zijn geweest die mij van mijn herinneringen hadden beroofd. Want het enige waar ik nu nog aan kon denken, was het schrijven van monsterverhalen…