Verkoudheid. Bij iedere seizoenswisseling heb ik wel weer last. Wanneer het weer weerbarstig wordt barst bij mij de verkoudheid los. Het is de plotselinge ommezwaai waar ik geen weerstand tegen bieden kan. In één week tijd verdwijnt de schaarse hoeveelheid zon die Nederland bereikt en reikt de herfst met haar buien naar ons uit om ons met een kille knuffel welkom te heten in een nieuw jaargetijde.
Het maakt mij tot een kettingroker, maar dan één zonder nicotine en zonder die stinkende rook. De ene zakdoek heeft haar ondankbare taak nog niet uitgevoerd en via de dichtstbijzijnde prullenbak afscheid van ons genomen of de volgende papieren lap trek ik alweer tevoorschijn uit haar plastic zak. Deze aan een verslaving gelijkende gewoonte begint doorgaans met een paar droge dagen, vooraf gegaan door enkele stille. Laatstgenoemde is de incubatietijd.
Zonder direct al te opvallend de beschuldigende vingers te wijzen, verdenk ik de zondag van 28 augustus jl. ervan mij aangestoken te hebben. Zaterdag en zondag waren de ergste dagen. Je kon geen ‘boe’ of ‘ba’ zeggen – laat staan ‘Warschau‘ – of de bacillen schoten met 150 kilometer per uur door de lucht. Nu kan ik een interessante theorie gaan willen loslaten over waar die bacillen dan blijven als je daarmee moedwillig op de snelweg de maximum snelheid wilt overtreden, maar dat schiet het doel van dit artikel een beetje voorbij. Belangrijker is je te realiseren dat een boterham met pindakaas willen eten op de natte verkoudheidsdagen normaliter niet tot hele smakelijke resultaten leidt. In elk geval niet als je besluit een hap te nemen vlak voor een explosief niesmoment. Ook afwassen heb ik nooit echt praktisch gevonden onder deze condities. Zeker niet met de wetenschap dat er een uitgebreide barbecue vooraf is gegaan aan de totstandkoming hiervan. Dan ben ik meer bezig mijn handen weer af te drogen om een volgende niesbui te ondervangen dan dat ik echt aan het schone sopje toekom. Wat zullen onze gasten opgelucht zijn geweest dat vrouwlief het vlees heeft willen bereiden.
“Iemand nog wat extra saus? Die groene zei je?”
Vandaag is de groene dag aangebroken. Blijkbaar heeft mijn immuunsysteem voldoende kans gehad om de zoute lading naar buiten te bonjouren. Nu is de hardnekkige harde kern aan de beurt. Het zijn die dwarsliggers die zich ongegeneerd ophouden in mijn reukorgaan. Samengeklonterd als een stel opgeschoten tieners schoolt de dikke brei zich samen. Brokken slijm verhinderen mij het gemak er met twee keer snuiten vanaf te komen. Charmant is het nooit en smakelijk allerminst. De zware groene pitten zijn veelal de hardnekkigste. Toch ervaar ik de groene dagen altijd als een stuk effectiever dan de natte. De substanties zijn dan veel meer omvattend en soms lijkt het bijna of er geen einde aan komen zal. Maar het bewijs heb je dan tenminste nog in handen en kun je met een kundig oog inschatten wat hierna nog komen zal. Voor de rode accenten moet je trouwens wel oppassen. Zij waarschuwen je dikwijls tijdig om niet te hard door te blijven baggeren. Het is een alarm waar je niet omheen kunt en voorkomt dat de hersenen niet meer naar buiten komen. Wel zo veilig, en verstandig om het niet te forceren.
Veeg dat zakdoekje nog maar eens nadrukkelijk over die grote dubbele opening om maar zoveel mogelijk bewijsmateriaal bijeen te harken ten teken dat het einde nu eindelijk in zicht is. Gezondheid!