image by Gsorsnoi, edited with DAZ3d and Photoshop
Het was dus waar. Ook Retroman kende Graaf Schaurig. Al had hij de man niet bij naam gekend. Kornelis wist in elk geval zeker wie hij was. En na wat hij gezien had bij de entree van het kantoor van de Tycoon Newspaper, moest hij onderkennen dat de graaf een door en door slechte figuur was. Hij zat achter die omvangrijke paddenstroom die de inwoners van Gohes City massaal tot zombies transformeerde. Maar waarom? Wat voor duister verleden speelde er tussen Kornelis Oflook en die graaf dat het hem tot zo’n genadeloze actie had gebracht? Was het wraak? En zo ja, waartoe was die wraak dan ontstaan?
Retroman besloot dat het nu niet zoveel zin had daar langer bij stil te staan. Dankzij de samensmelting met de Reuze Navelpad had hij hernieuwde krachten gevonden. Hij voelde zich beter en had verse moed om de slag om Gohes City te hervatten. Toegegeven, in ‘De Chinese Doolhof’ krioelde het van de monsters, hij had nu een nieuwe strategie uitgedacht. Bovendien had hij nu een duidelijk doel voor ogen: als hij deze dwaaltuin van Chinese bouwwerken kon ontvluchten dan was het die Graaf Schaurig die hij moest hebben. Alleen hij kon deze waanzin de kop indrukken. Retroman zou het ditmaal niet via de riolen van de stad proberen, maar over diens daken. Padden voelden zich thuis in een vochtige omgeving en aan de grond. Dus het was logisch dat hij niet veilig had gebleven wanneer hij zijn weg via de ondergrondse vuilnisgoot had vervolgd. Vluchten via de daken zou wel een opgave worden, het reduceerde ook de kans dat hij door zombies overmeesterd werd. Klimgeiten waren zij niet, dus hij was in het voordeel. Maar het klauteren over de overspanningen zou een zware bevalling worden.
Enkele dagen vlogen voorbij. Retroman, met de pad nog altijd in zijn buik, had vastberaden zijn plan voortgezet. Inmiddels was hij ervan overtuigd dat hij zich ten doel moest stellen om het slot van Graaf Schaurig te vinden. De Reuze Navelpad was daarbij zijn gids. Eenmaal daar aangekomen, zou hij de mogelijkheden van het zakhorloge moeten aanspreken om terug te reizen in de tijd. Hoe hij dat zou doen was voor latere zorg. Hij maakte zich nu nog even niet druk over de vraag hoe het zakhorloge uit zijn buik in zijn handen terecht moest komen. Belangrijker was nu te vluchten uit dit lugubere China Town. Makkelijk was dat zeker niet. Daarbij, ontkomen aan deze wirwar van straten was zelfs de oudste bewoners ervan nog nimmer gelukt. Niet dat iemand zich kon herinneren in elk geval. Toch moest hij erin slagen. En de route langs te daken kon hierin weleens de uitkomst zijn.
Toen hij op een zekere avond onder enkele overhangende takken van een klimop naar beneden tuurde, liet hij zijn oog vallen op een aantal straten die zich van de eerdere onderscheidden. Behoedzaam liet hij zich langs de gevels op lager vlak glijden en nam de nieuwe omgeving in zich op. Tegelijkertijd had hij de nieuwsgierigheid gewekt van zijn kameraadje die verandering in zijn hartslag niet was ontgaan.
“De padden hebben hier weer flink huisgehouden, en waarschijnlijk voordat de Aziaten de kans hadden om hun indringers op te merken en zich te verdedigen.” Retroman kreeg zowaar de indruk dat de navelpadden hier nog niet zo heel lang geleden voorbij waren getrokken.”Karbonade!” Ontsteld wees hij op de sporen van de strijd.
“Hier hebben ze de inwoners flink te pakken gehad – we zien het verse bloed nog op de tegels.”
Met huisraad hadden de slachtoffers zich geprobeerd te verdedigen tegen de opkomende golf van padden en zombies. De lijken lagen her en der in hofjes, steegjes en tuinen verspreid. In deze omgeving zou Retroman zich normaal al meer thuis hebben gevoeld dan de troosteloze bedoening die hij ondertussen achter zich had gelaten. Hier waren de straten breder en de ruimtes meer open. Planten in potten, versieringen aan de wanden en hekwerken en andere vrolijke ornamenten fleurden het geheel hier weelderig op. Maar het was in schril contrast met de slachting die de padden van de graaf teweeg hadden gebracht.
“Ze eten de hersenen en de andere ingewanden altijd het eerst op,” verklaarde Retroman en doelde daarmee op de zombies. “Hier hebben ze het centrale zenuwstel uit de schedels geslurpt of geschud voordat ze die met hun klauwen naar binnen hebben gewerkt.”
Daarna hadden ze de lijken in vieren getrokken en de afgerukte ledematen onordelijk verspreid. Voeten die bij de enkelgewrichten waren afgekloven, hingen met pezen nog amper aan de benen. Ze vonden hoofden en handen die van hun eigenaren gescheiden waren, en nauwelijks herkenbare handpalmen die als toetje hadden gefungeerd. Het vlees was van de vingers gezogen. Ze hadden sommige schedels simpelweg opengespleten, de hersens er met hun vingers uitgeschept, een grote delicatesse voor de zombies, en daarna de wangen er afgeschraapt en de tongen er uitgerukt. De gebroken schedels en kleine botjes lagen overal verspreid. De navelpadden waren hier zo vluchtig en gulzig aan het volk voorbij getrokken, dat iedereen die aan ze wist te ontsnappen als voer achterbleef voor de monsters die ze hadden gecreëerd. Daarna waren ze snel in zuidelijke richting vertrokken om nieuwe slachtoffers te maken.
“Z-zouden de zombies hier nog zijn?” vroeg de Reuze Navelpad bibberend. “Deze slachting is nog maar van pas geleden.”
Retroman wilde even graag dat antwoord weten. Mogelijk hadden de zombies de navelpadden achtervolgd om gelijk hun eigen bloeddorst te kunnen stillen. En nadat hij even had nagedacht, knikte hij zijn hoofd. “Zij zijn hier in deze paar straten misschien wel met vijftig of zestig man tegelijk gezombificeerd. De inwoners moeten gruwelijk zijn verrast. Een aantal zal zich zeker bij de navelpadden hebben gevoegd en met hen mee zijn getrokken. Maar je kunt er donder op zeggen dat er nog een paar in de steegjes alhier verscholen zullen zitten. Zij zullen ons dieper in moeilijk terrein willen binnenlokken en een hinderlaag voor ons leggen.”
Hij keek rond tussen de fraaie Oosterse bebouwing. “En ze zullen ook zeker een paar man op scherp hebben staan om ons te bespioneren. Ze houden ons waarschijnlijk op dit moment in de gaten.”
Retroman trok zijn zwaard en zocht dekking in een steegje. “Als wij hen niet volgen, zullen zij ons volgen en dat is precies wat we willen. Dan zijn wij in het voordeel. We zullen hen naar een slagveld leiden dat we zelf kiezen.”
“Daar een dojo!” bracht de pad uit en wees naar een verlaten zaaltje waar voorheen martial arts werd beoefend.
Zijn gastheer had het ook gezien en sloop er heen.
“Goed gezien Pad. Daar gaan wij de nacht in doorbrengen.”
De volgende ochtend vroeg had Retroman wat noedels en gedroogd zeewier gevonden en riskeerde het om dit klaar te maken boven een Japans kooktoestel. De hibachi die hij daarvoor gebruikte gaf tevens wat aangename warmte af, maar zou ook zombies kunnen lokken. Dat moest dan maar, overtuigde hij zichzelf, ze moesten toch wat op krachten komen. Het laatste moment dat ze wat gegeten hadden was alweer bijna vierentwintig uur geleden. En ze hadden de energie nodig om hun eindeloze reis voort te kunnen zetten. Tegen het middaguur waren ze, na de dojo te hebben verlaten, gestopt om te rusten en water te drinken uit een fontein die onder een brug was geïnstalleerd. Het was het bijzondere duo opgevallen dat ze al die tijd nog geen pad of zombie hadden gezien. Zo heimelijk als een schaduw kruisten ze een plantsoen met Japanse sierkersen om uit te komen in een straatje dat overging in een klein parkje rondom een tempel met kleine pagodes. De afdrukken van tientallen blote voeten waren hier zichtbaar in het zand voor de traptreden die naar het religieuze hoofdgebouw leidde. Afgelopen nacht had het geregend, dus zo lang geleden konden de zombies hier nog niet zijn gepasseerd. Zo vers als de voetsporen waren overtuigde het hen dat ze hier allerminst veilig waren. Daarop staken ze door tot ze weer tussen de huizen waren en het volgende indrukwekkende bouwwerk hadden gevonden. Het was een theehuis dat volledig was opgetrokken in de shoinzukuri-stijl. Het interieur bestond uit verhogingen met matten waar de gasten op konden zitten. In deze ruimte was ook een tokonoma aanwezig, een kleine nis met daarin een papieren scroll dat was uitgerold aan de wand. Bloemstukken op plankjes verfraaiden het geheel.
“Spoedig begint het,” verzekerde de Reuze Navelpad zijn vriend toen ze het vertrek hadden betrokken. “De jakhalzen zijn nog in de buurt en volgen ons. Zoals we hebben voorzien, zal de aanval nu niet lang meer uitblijven.”
Die avond zaten ze tot laat in de gastzaal met het verfijnde interieur om plannen te maken voor de volgende dag. Retroman sliep laat in, met de pad nog in zijn buik, en bleef uiterst waakzaam voor de dreiging die op de loer lag. Die nacht gebeurde er niets schokkend. De volgende ochtend wilden ze vroeg vertrekken. Beide wisten dat er nu iets stond te gebeuren. De vereende gedachte aan de voetstappen die ze eerder hadden gezien kondigde een nieuwe confrontatie aan. Omzichtig stapten ze hun korte verblijfplaats uit en liepen in het verlengde van hun eerder belopen route. Binnen een paar honderd meter echter hielden ze halt. Een schaduw trok langs de daken en verdween even plotseling als het verschenen was. Snel sloegen ze een gat tussen henzelf en het theehuis. Ze waren ervan overtuigd dat ze een beweging hadden bespeurd op een muurtje dat één van de tuinen omringde. Onder het wegduiken en hoger terrein zoekende, bestudeerden Retroman en de Reuze Navelpad de bebouwing die rijk was aan versierde daken. Onder andere omstandigheden hadden ze hier vol bewondering kunnen genieten van de architectuur. Ditmaal was het de onzichtbare vijand waar ze gebiologeerd naar tuurden.
Ze zochten een plek die hun een voordelige uitgangspositie zou bieden. Voor hen uit verrees een klein geïsoleerde tempeldak boven de andere huizen. Ze spoedden zich er schuin naartoe. Retroman rende tegen de oostelijke overspanning en vond er voldoende houvast om linksom beschutting te zoeken achter een klein dakkapel. Toen ze dat punt bereikt hadden, zagen ze opnieuw beweging op de tegenoverliggende dakconstructies. Het ochtendrood prikte scherp langs de dakpannen. Het bemoeilijkte het zicht, maar vormde tegelijk en natuurlijke verdediging. De zombies, padden of wie er ook achter ze aanzat, moest tegen het pas ontwaakte zonlicht inkijken om hun prooi te kunnen ontwaren. Een betere uitgangspositie had het onwaarschijnlijke duo zich niet kunnen wensen. Ofschoon de route naar het tempeldak vrijwel geheel open lag vormde de wanordelijke verstrengeling van de overkappingen een ondoordringbare muur. Het zou de vijand simpelweg te veel inspanning kosten om tot het punt te geraken waarop een effectieve aanval mogelijk zouden worden geacht.
Retroman en de pad spiekten langs het gebakken klei. Aan de andere kant van de weg was het dakwerk meer effen en, zo te zien, leken de muren en andere hoogtes weinig dekking voor zombies om een hinderlaag te bieden. De rand van het dak waarop Retroman met zijn pad verborgen zat was maar veertig meter verwijderd van waar ze meenden iemand te hebben gezien, een afstand die met gezond verstand en een paar sprongen gemakkelijk te overbruggen was. Ze plakten zich weer snel tegen het venster van het dakkapel en wachtten af. Het verstoppertje spelen om leven en dood begon tot z’n climax te komen. En beide wisten, dat het ditmaal niet bij een paar tientallen aanvallers zou blijven.
“We worden gevolgd door minstens een legioen zombies. Schrik dus niet als we het dadelijk tegen een paar duizend ondoden moeten opnemen,” zei Retroman tegen zijn gast. “Laat hen maar dichterbij komen. Zolang wij hier boven zitten, hebben wij ze allang in de gaten voor ze een aanval kunnen voorbereiden. Het zal een massaslachting zijn die niet meer is vertoond sinds Spartacus. We mogen geen fouten maken. We doden hen snel met steeds een zuivere slag van het samuraizwaard. Niemand van hen zal de top bereiken. Het is alleen te hopen dat er voldoende ruimte zal zijn om de lijken te kunnen stapelen.”
Ze hoefden niet lang te wachten voordat het eerste silhouet de aanwezigheid van een zombie verried. Eén hoofd verscheen en al spoedig volgden er meer. Uit alle hoeken en gaten doken de lijkbleke gedaantes op die uit waren op ieder klein hapje mensenvlees waar ze hun hand op zouden kunnen leggen. Grote kans dat de eerdere restanten, die Retroman en de pad bij het betreden van deze nieuwe wijk hadden ontdekt, inmiddels tot de laatste botten waren afgekloven.
Retromans borst ging hijgend maar beheerst op en neer en zijn armspieren waren sprak gespannen om de eerste slag te kunnen uitdelen. Even later glipten de drie eerste zombies langs dakdelen die zich direct naast de tempel over de gebouwen uitspreidden. Retroman keek de avant-gardisten indringend aan, maar er was iets dat hem belette om zijn aandacht erbij te houden. Rechts van hem klonk een klaaglijk geluid. Voor een fractie van een seconde keek hij opzij en direct weer recht voor zich uit waar de eerste zombie een tevergeefse poging waagde het gat tussen de daken te overbruggen. Hij viel in de opening ertussen en verdween uit beeld. Die onfortuinlijke poging gaf Retroman nog een extra ogenblik om zich ervan te vergewissen wat hij had gehoord en waar het geluid vandaan was gekomen.
“Doe het niet!” waarschuwde de Reuze Navelpad terstond toen hij door kreeg waar Retroman zijn aandacht op gefocust had. Rechts van hen in een woning, en feitelijk recht tegenover het venster van het dakkapel, lag een zwangere vrouw te hijgen in het valse licht dat binnenviel in het vertrek waarin zij voor haar leven vocht. Dit was het moment waar Retroman al die tijd naar had uitgekeken. Eindelijk had hij de bevestiging gekregen dat hij toch niet de laatste mens was in de gedoemde stad. En de vrouw was nog zwanger ook. Voor een laatste maal keek hij naar de zombies die naarstig probeerden de tussenliggende afstand te verkleinen. Eén ervan had de gewaagde sprong succesvol klaargespeeld en was bezig zich te herstellen om verder naar boven te kruipen. Retroman worstelde met de keuze of hij zijn verstand moest laten spreken of dat hij op dit ongelukkig moment zou toegeven aan het verleidelijke.
“Retroman!” gilde de pad vanuit zijn binnenste. Maar Retroman had reeds afscheid genomen van zijn strategische positie en was weggesprongen. Hierdoor graaide de eerste zombie weliswaar naast zijn prooi, de man die zich ooit als een slinkse ninja door Gohes City bewoog, gaf er nu de voorkeur aan zich te storten in volkomen onbekend terrein. Door het venster belandde hij op een de vloer van een stoffig halfdonker kamertje. Hij richtte zich dadelijk op zodat hij recht tegenover de jonge vrouw stond. En al gauw werd duidelijk hoe onverstandig deze zet was geweest. In deze ruimte waren meer personen aanwezig. En velen ervan hadden hun buiken nog lang niet vol.
Wordt vervolgd.
Vorig hoofdstuk: Het laatste nieuws
Volgende hoofdstuk: Slaapkamergeheimen