“Noh, dat doet mien Berta ook”, denkt menig Nederlands boer wellicht zodra ik hem zou vertellen dat ik galopperende koeien heb gezien. Een ander zou me vast verslijten voor iemand die ook geregeld roze olifantjes ziet vliegen.
Beide zal ik zonder blikken of blozen toegeven – Dombo is immers nog altijd één van mijn favoriete Disney films – en ja, ik heb echt galopperende koeien gezien, in de Filippijnen wel te verstaan. En wat nog meer is; deze koeien hadden geen grammetje vet. Oké, dat is wellicht wat al te overdreven, maar in vergelijking tot onze Melkunie tantes, zouden deze dames de catwalk, pardon cowwalk, niet misstaan.
We hebben het hier over de ‘carabao’, een aan de koe verwant subsoort van de waterbuffel. De carabao is een vreedzame volslank herbivoor met een breed gestel. Ze worden onder meer in de Filippijnen ingezet om, net als in ons kikkerlandje, gras te grazen en melk en vlees te produceren. Niets bijzonders aan eigenlijk, zou je zeggen. De enige duidelijke tegenstelling die ze wel hebben met de Nederlandse bruine of wit met zwarte vlekken-koe is dat ze daar ook als trekdier worden ingezet.
Toch, ik kan er niets aan doen, maar luie kortzichtige Nederlander dat ik ben, past galopperen niet in het beeld wat ik van een koe heb. Zo’n vreedzaam beest hoort gewoon op z’n dooie gemakje naar je toe te komen slenteren als je aan het hek staat om het te willen aaien. Dan hoort ze, voor de derde keer herkauwend op een hap gras, jou aan te staren met die ogen van: ‘wat moet je joh?’
Dat is althans mijn beeld van iedere gemiddelde luie Nederlandse koe. En niet zo’n ADHD melkfabriek die als een loopse teef achter je aan komt hollen.
Je begrijpt, ik ben nog altijd aan het bijkomen van die cultuurshock die ik in het Filippijnse grasland heb opgedaan. Echt, het is om spontaan yoghurt van te krijgen!