image by faramarz, edited by Gsorsnoi
De vijvers tegenover het enorme bouwwerk van de Tycoon Newspaper waren bloedrood van kleur geworden en was bezaaid met levensloze gestaltes van mensen die voor hun leven hadden gevochten, maar de strijd moesten opgeven. Tussen hun opgeblazen kadavers probeerde nog een enkeling naar de waterkant de vluchten, maar werd door een onzichtbare macht van die gedachte afgebracht. Juist wanneer deze jongeman zich naast de ledenmaten van een lijk op de kade probeerde op te trekken schokte zijn lijf en begonnen zijn ogen langzaam uit te puilen. Onder hem en in hem was een kracht gaande die hem ontzielde en spastische bewegingen in zijn lijf teweegbracht. Wanhopig probeerde hij weerstand te bieden tegen hetgeen bij hem op buikhoogte zijn lichaam was binnengedrongen. Maar het was vergeefs. Niet meer dan een paar seconden later hield hij op met de schokkerige bewegingen en bleef ook hij stil in het water liggen. Een rode wolk van bloed stroomde langzaam vanonder hem naar de oppervlakte en maakte het vijverwater nauwelijks donkerder. En terwijl hij daar zo roerloos lag, zorgden kleine druppels van een beginnende depressie dat het vooral niet rustig bleef in het water.
De enige levende wezens die het plein met haar vijvers voor het gebouw van Nederlands grootste dagblad bevolkten, waren vreemde gedrongen blauwe dieren die onhandig op hun groteske voeten met zwemvliezen over de tegels hupten of door het water zwommen. Ze vochten fel onder elkaar om de kadavers in de hoop dat er nog iets levends bij zat voor ze. De doden deden ze niets daar zij niet konden leven van levenloze lichamen. Het waren de inmiddels opgerezen zombies die ze open reten en de eerste brokken vlees naar binnen schrokten. Kans om te ontbinden had hun voedsel nog niet eens gehad.
Kornelis wist niet precies wat voor dieren het waren tot de man in het ninjapak hem van deze gruwelijke informatie op de hoogte bracht. Met diepe walging mompelde hij: “Ik heb ze eerder gezien op mijn weg hierheen. Het zijn grote padden! Toen ik over de daken mijn weg zocht naar ons hoofdkantoor heb ik moeten aanschouwen hoe ze reeds in alle straten hun wandaden pleegden. Voor niets deinzen ze terug en alles wat ze steeds maar doen is onder de kleding van de mensen te kruipen en eronder te verdwijnen. Wat ze daar precies doen weet ik niet,” dit zou hij pas later ontdekken “…maar ik heb het vermoeden zij zich aan ons tegoed doen en ons tot zombies willen keren. Je hebt het nu zelf gezien: het lijkt bijna wel alsof ze na hun maaltijd alsmaar meer honger krijgen en ongecultiveerd opzoek gaan naar het volgende slachtoffer.”
Samen staarden de twee verslaggevers van de Tycoon Newspaper vanuit het atrium over het eens zo rustige plein in de richting van het centraal station dat aan de andere zijde lag. Retroman was naar het centrum gevlucht om er een trein te pakken en de stad uit de vluchten. Toen hij zich had gerealiseerd dat er grotere aantallen van deze monsters te vinden waren op de plaatsen waar meer mensen zich concentreerden was hij in rap tempo het plein overgestoken en naar kantoor gerend. Het was vandaag niet zijn werkdag, maar op het station wilde hij nu niet dood gevonden worden. Collega Kornelis Oflook was de enige die hij hier aantrof. Andere directe collega’s hadden een noodlottige keuze gemaakt door de benen te nemen in de hoop over het spoor een veilig heenkomen te vinden. Feitelijk waren zij regelrecht in de armen van de duistere macht gelopen die sinds deze middag de stad had overspoeld. Bekende gezichten zoals roddelverslaggeefster Rina Oddel en misdaadspecialist Karel Riemelneel had hij hier vandaag ook verwacht, maar waarschijnlijk waren zij voor het nieuws de stad in gestuurd en hadden ook zij de dood gevonden.
De man die over was gebleven was dichterbij hem gaan staan om de situatie beter te kunnen overzien wat maakte dat Retroman juist een stap opzij deed. Kornelis was een aimabele collega wat persoonlijkheid betrof, maar geenszins een aangenaam individu om je dichter dan een paar meter bij in de buurt te begeven. Ofwel hij waste zich nooit ofwel er was een andere reden dat Kor een penetrante lichaamsgeur bezorgde. Zijn overmatige zweten droeg er in elk geval aan bij. Dientengevolge hoestte en spuwde Retroman toen de vieze smaak en stank die in zijn keel bleven hangen uit.
“Wie heeft deze gruwelen op Gohes City laten neerdalen? Zijn dat werkelijk padden?”
Kornelis besefte dat het de omvang van de amfibieën was die hem in verwarring had gebracht. Ze varieerden in grootte terwijl enkelen ervan werkelijk enorm waren. Hun rug was even breed als dat van een flink rund en de meest omvangrijke waren bijna even hoog als een volwassen man wanneer ze op hun lange achterpoten in hun volle lengte oprichtten.
“Kijk er ligt er nog één te spartelen!” riep Kornelis uit en wees naar een jonge vrouw die vanachter een hegje tevoorschijn was gekomen en naar elders had willen vluchten. Een slechter moment had ze alleen niet kunnen kiezen; één pad in het water had haar opgemerkt en had haar aan haar enkel het water in gesleurd. Kornelis stond op het punt om in actie te komen, maar realiseerde zich dat de vrouw zich binnen enkele seconden tot de andere lijken moest voegen.
“Laat maar, het is al te laat,” hield Retroman hem tegen en reikte kort met gespreide vingers naar hem. Treurig zijn hoofd schuddend keek hij even naar hem op. Kor was fors en gemakkelijk twee koppen groter dan hem. “Het lijkt er niet op dat de burgers van Gohes City dit gevecht zullen winnen. We zullen een plan moeten trekken om hier zelf ook levend uit te geraken. We hebben al enkele van die lijken weer zien opstaan. Maar de voornaamste vijand die we moeten vrezen zijn volgens mij niet eens de zombies.”
Terwijl ze toekeken, beet een van de zombies in de arm van een dood kind en na er een keer of tien aan gerukt te hebben, schoot het los uit het schoudergewricht. Daarna gooide hij de kleine ledemaat achteloos achter zich en begon zich tegoed te doen aan de stroom bloed die er uit de schouder spoot. Toen die stroom ophield, sperde hij zijn bek open, beet in het vlees en schrokte brok na brok de happen naar binnen.
Stomverbaasd keken de heren door het grote venster naar buiten.
“Nou, ik geef het je te doen om daar een verhaal op te schrijven,” reageerde Retroman op het tafereel dat zijn maag deed omkeren. Beide mannen huiverden. Zelfs Kornelis, die wel gewoon was om vieze verhaaltjes te schrijven door zijn aanstelling op de afdeling ‘de Galbakkerij’, werd misselijk van dit schouwspel.
Een eenzaam figuur stond aan de overkant van de vijvers en leek zojuist de chaos op het station te zijn ontvlucht. Hoewel zijn donkere regenjas met de schaduwen vervloeide, herkende Retroman hem onmiddellijk. Hij stapte dichter naar het raam en moest inmiddels moeite doen zijn zicht scherp te stellen, omdat het harder was gaan regenen. Toch zag hij overduidelijk Tinus’ kenmerkende contouren en wist dat hij het moest zijn door de uilenbril die hij droeg. Retroman was nog nooit zo blij geweest om zijn collega te zien.
“Tinus is hier!” riep hij opgetogen naar Kornelis die daarop ook naar voren stapte. Toen die hem beter kon zien tekende ook bij hem een glimlach op het gezicht. Collega Tinus Icket was een paar dagen afwezig geweest. Hij had de dagen vrij genomen om in huis wat zaken te kunnen opknappen en tijd te steken in het zoeken naar hun jongste kat die al sinds enige weken vermist was. Nu stond hij tegenover de Tycoon Newspaper en kwam er vast niet om beschutting te vinden tegen de regen.
Retroman was meteen van het atrium op de eerste etage naar de ontvangsthal gehold. Kornelis en hij hadden zich expres een laag hoger in het gebouw opgesteld om niet direct bij de monsterlijke wezens op het plein in het zicht te vallen. Maar de verschijning van Tinus veranderde de zaak. Een ogenblik later kwam Retroman met het eerste voorwerp waarmee hij zich kon verdedigen naar buiten gehold. Een spoor van potgrond markeerde waar hij had gelopen. Hij had namelijk in het voorbijgaan van de receptie er een yuccaplant weggegrist die er ter decoratie naast had gestaan. De plant was licht genoeg om voor een improvisorisch wapen door te gaan waardoor de held in wording zich al wat meer op z’n gemak voelde. Met pot en al beende hij buiten over de traptreden voor de entree en werd prompt door de schrik bevangen door wat Tinus en hem te wachten stond. Kornelis kwam een niet veel later naast hem staan – met niet meer dan zijn vuisten en zijn gewicht als wapens – en overtuigde zich met hem over de nadelige situatie waarin zij zich verkeerden. Niet alleen in de vijvers, maar ook in de heggen die het plein flankeerden werden zij een stel verdekt opgestelde individuen gewaar die zij eerder vanaf de eerste etage niet gezien hadden. Het was klip en klaar dat de drie verslaggevers niet in het voordeel waren.
“Tinus! Kom niet naar hier! Vlucht nu het nog kan!”
Het was een dringende waarschuwing aan Tinus die aan de rand van één van de vijvers stond, maar het was al te laat. Tinus had Retroman en Kornelis niet gehoord door de wind die opstak en kwam al aangelopen. Een duister individu die zich ongemerkt op het plein leek te hebben gemanifesteerd hief een arm en wees naar het oppervlak van het water waar nog enkele padden en zombies doorheen waadden. Bijna alsof hij op zijn bevel reageerde, sprong een monsterlijke pad uit het water omhoog, sperde zijn kaken open en beet vlak boven de knie in het achterbeen van Tinus waarin een diepe wond achterbleef. Tinus brulde het uit van schrik, wist lost te breken uit de akelige greep en rende in paniek van de vijverrand weg. De pad kreeg zo geen kans om in een tweede actie naar zijn buik te klimmen en er onder zijn kleren te verdwijnen. In plaats daarvan haastte zijn prooi zich in de richting van zijn collega’s, maar kwam door de ontsteltenis op onfortuinlijke wijze in een andere vijver terecht. Daar ging hij even kopje onder waarna hij weer vlot de oppervlakte bereikte. Ontzet keek Tinus om zich heen wat hem was overkomen en had de doodsangst in zijn ogen staan. Waarom moet die voortuin van zijn werkgever nu zo belachelijk groot zijn, bedacht hij zich nog. De dichtstbijzijnde waterkant lag binnen handbereik en hij wist dat hij vaart moest maken om er daar op de kade te klimmen.
“Tinus!” schreeuwde Retroman. Hij spoorde hem aan om op te schieten uit die vijver te geraken en zag tot zijn opluchting dat Tinus er gehoor aan wilde geven.
“Houd vol, Tinus!” schreeuwde Kornelis. “We komen eraan!” Beide heren renden tussen de vijvers zo hard als ze konden, maar voordat zij Tinus bereikte, was hij bijna uit de vijver gekropen terwijl het volgende kwaad alweer op de loer lag. Een dreigend wezen vanonder het oppervlak keek naar hem op. Toen ging het water rechts van hem vaneen en een pad schoot naar Tinus omhoog. Die sprong naar zijn kop en sloeg zijn kaken als een buldog om zijn nek. Hij moest een zenuw geraakt hebben, want de arme dertiger zakte hulpeloos door zijn benen op de grond. En terwijl hij door zijn hoeven zakte en terug in het water viel keek hij even kort in de richting van de man die deze grootse aanval op zijn geweten had en erbij stond te lachen. De twee redders in aantocht zagen hem nu ook. Van hen was het Kornelis die hem direct herkende en door zijn blik gevangen werd. Twee boosaardige ogen die waren weggezakt in de oogkassen staarden Kornelis wraakzuchtig en kil aan. Ze behoorden toe aan een man wiens houding typisch gebocheld was en gekleed was in een net maar stoffig pak afgezet met een inktzwarte cape. Een onzichtbare kracht hield Kornelis’ aandacht op de aanvoerder van hun belagers gevestigd en wisselde met hem een denkbeeldige bliksemflits uit die een oude vete leek te repeteren. Het duidde op een donkere relatie die Retroman niet kende, maar de spanning ervan ontging hem niet. Kornelis kende deze man duidelijk al veel langer en was allerminst op zijn gemak met het weerzien.
Ondertussen rolde Tinus door het water en op zijn rug en bewoog zijn hoofd wild heen en weer in een poging de pad af te schudden. Hij draaide zich over het lijf van de pad heen en probeerde hem zo wanhopig tegen de vijverrand klem te zetten om vervolgens zichzelf te kunnen bevrijden. Maar het was zinloos en het monsterachtige dier was sterker dan hem. Die rolde zich op zijn beurt over hem heen waardoor Tinus zowat onder het gewicht verdronken en verpletterd raakte.
“Shit Kornelis, we moeten opschieten! We moeten hem redden!” merkte Retroman zenuwachtig op naar Kornelis. Maar voordat zij de rand van de poel bereikte, kwam Tinus’ hoofd boven water. Op de een of andere manier was hij uit die houdgreep ontsnapt. Bloed gutste uit zijn nek en het was duidelijk dat zijn situatie penibel was.
“We komen eraan!” schreeuwde Kornelis. “Wanhoop niet!”
Toen krioelde de poel plotseling van de menselijke lijken die inmiddels gezombificeerd waren. Deze ondoden zwermden van de bodem omhoog en vielen Tinus aan als een meute wilde honden die een gazelle te pakken nemen. De jonge reporter sperde zijn mond open en hij probeerde te janken en te schreeuwen, maar het met bloed verzadigde water verstikte hem. De zombies en enkele padden trokken hem er onder en toen hij weer even bovenkwam, was zijn gespartel bijna opgehouden. Zijn enige bewegingen werden veroorzaakt door de zombies die onder water waren begonnen stukken vlees van zijn lichaam te rukken.
“Wij zijn hier, Tinus!” schreeuwde Retroman wanhopig. Zij konden niet zomaar tussen de zombies en padden springen, want ze wisten dat zij dan door de overmacht bevangen zouden worden. Retroman toomde daarom zijn drift in om er tussen te gaan staan en probeerde vanaf de vijverrand een aantal van de monsters met de pot van de yuccaplant op het hoofd te raken. Daarmee had hij zoveel succes dat hij in geen tijd een vijftal zombies voor zolang uitschakelde dat ze voor langere tijd roerloos in het water kwamen te liggen, dat was tot de aardewerken pot aan de voet van de plant het na een aantal stoten begon te begeven en uit elkaar barstte. Helemaal ontwapend was hij niet, maar Retroman besefte ook wel dat hij enkel met een aarden kluit niet veel zou kunnen uitrichten. Kornelis was ondertussen wel zo onverstandig geweest om in het ondiepe deel van het water te stappen zodat hij met zijn blote vuisten een paar meppen kon gaan uitdelen. Met zijn indrukwekkende postuur en dito domme kracht zou hij de zombies wel eens even een pak rammel gaan verkopen, maar zijn adem stokte al snel van pijn toen één van de zombies onder water zijn tanden in zijn been dreef. Hij sloeg met zijn kolenschoppen naar de ondode en gebruikte al zijn fysieke kracht en gewicht dat hij in de strijd te gooien had om de slag zo hard mogelijk te maken. Hij voelde een schok toen hij zijn tegenstander vol in zijn ruggengraat trapte. De zombie verzwakte en kwam op zijn rug boven water.
“Tinus!” Retroman kon de man niet meer onderscheiden van de zombies die hem levend verscheurden. Tinus’ hevig bloedende lichaam ging op in de tot monsters gemaakte lijven van degene die al eerder het leven hadden gelaten. Plotseling stak hij met zijn benige armen hoog boven de krioelende massa en klonk uitermate zacht en schor in zijn poging te schreeuwen.
“Het is gedaan met me. Jullie moet alleen verdergaan, mannen,” zijn stem was bijna onhoorbaar, verstikt door de massa van monsters en het bloedrode water om hem heen. Daarna werd zijn stem gesmoord toen een pad onder water zijn doel had bereikt terwijl enkele zombies hem voor de laatste keer onder water trokken.
Kornelis moest Retroman bedwingen om zich niet tussen hen te voegen toen de emoties hem overmande.
“Nee Tinus, nee!”
“We kunnen echt niets meer voor hem doen knul,” en Kornelis trok hem weg bij de rand van de vijver. Vanuit de vijvers kwamen al snel de volgende vijanden op hen af en hij zag hoe hun duistere leider goedkeurend naar hen grijnsde. Graaf Schaurig hief zijn hoofd op, maar bleef Kornelis arrogant aankijken.
“Vlucht maar,” zei deze met zijn duidelijk Duitse accent “…vluchten is toch zinloos.”
Angstig en verbeten keek Kornelis van de graaf naar de situatie om zich heen en verdween samen met Retroman de nacht in.
En zo zag de Reuze Navelpad via Retroman’s herinneringen hoe zijn gastheer één voor één zijn medestadsbewoners had verloren. Later raakte hij ook het contact kwijt met Kornelis toen zij samen over de daken van Gohes City vluchtten en een nieuwe massale aanval hen uit elkaar dreef. Kornelis was tijdens een later gevecht boven op een klein flatgebouw over een dakrand naar beneden gedonderd en had Retroman nog nageschreeuwd verder te gaan zonder hem. Maar Retroman wilde koste wat kost weten hoe Kornelis eraan toe was en was zodra hij zich van de vijanden kon verlossen via een veiligere weg langs de gevel naar beneden geklauterd. Kornelis echter had hij er niet aangetroffen en hem daarna ook nooit meer weergezien. Verbitterd trok hij de kap van zijn ninjapak over zijn hoofd en trok alleen de stad door.
Wordt vervolgd.
Vorig hoofdstuk: De binding
Volgende hoofdstuk: Perfecte strategie