“Welkom, mijn waarde vriend. Treed gauw binnen,” sprak een warme stem luid en hartelijk zodra de bezoeker enigszins aarzelend de deur naar het kantoor opende. “Kom, kom. Er is geen reden om daar in de schaduw te blijven staan. Dat spreekt wat lastig en is bovendien wat ongezellig.”
Vanuit de deuropening van het grote vertrek kwam een tanig gestalte ietwat stuntelig de kamer binnen zetten. Terwijl hij dit deed beet hij nerveus op zijn bovenlip welke werd ontsierd door een borstelig slordig snorretje. Tijdens het binnentreden struikelde hij ook bijna over een losse veter waarop hij vervolgens omzichtig om zich heen keek om te zien of er iemand was die dit kon hebben bemerkt. Toen hij zich ervan vergewist had dat er niemand was die dit gezien kon hebben, durfde hij zich wat vrijer te bewegen en werd hij opnieuw aangesproken door de figuur die helemaal achterin het kantoor zat. Vanachter een hoge rugleuning van een enorme fauteuil klonk dezelfde stem die de bezoeker zojuist bij binnenkomst al had gehoord.
“Die entree moeten we nog wat aan doen. Vind je niet? Of heb ik hier mijn handen niet reeds vol aan onhandige figuren?”
De bezoeker voelde zich opeens wat opgelaten en vroeg zich direct ook af hoe zijn gastheer, helemaal achter in de zaal, kon hebben geweten hoe hij was binnen gestapt.
“Je veter,” klonk het weer, ditmaal indringender. “Alsjeblieft doe er wat aan.”
Geschrokken van de plotselinge verandering in toon ging de man door zijn knieën om de oorzaak van zijn hebbelijkheid aan te pakken.
“Dank je. Na een kluns van een Joost Stunner, een reisverslaggever met Peter Parker-onhandigheden en een misdaadverslaggever die met z’n baggerpoten dwars door alle plaatsen delict loopt, is nog een stuntel naast al deze karakters het laatste wat ik hebben kan. Straks gaan mensen nog denken dat dit een prominente karaktereigenschap van me is. En dat is toch zeker niet wat we ze willen laten denken hè, of wel?”
“Euh, nee, zeker niet heer,” antwoordde de man en kreeg daarop een rood hoofd. Hij maakte zich nu meteen zorgen over hoe hij het deed en wat dit betekende voor zijn voorbestaan.
“Je voelt je nu vast wat ongemakkelijk hè?”
Het was alsof de gastheer zijn gedachte kon lezen. Dit was precies hoe hij zich voelde. De bezoeker was al nerveus geweest vanaf het moment dat hij – hopelijk ongezien – de grote bibliotheek van het redactiegebouw binnensloop en de lift instapte die zich op miraculeuze wijze voor hem had gemanifesteerd.
“Vertrouw mij vriend. Behalve de receptioniste Stefanie Gotch en ikzelf is er niemand die er weet van heeft dat jij hier bent.”
“Oh, gelukkig heer. Ik maakte me al zorgen. Met name voor Rina Oddel was ik bang dat, als ze mij over de redactievloer zou hebben zien lopen…”
“Dat ze je wellicht zou hebben herkend? Daar heb ik wel voor gezorgd, dat dat niet zou gebeuren. Zoals je hebt gezien zijn de meeste reporters op het moment de deur uit. Kornelis heb je languit over zijn bureau zien liggen, krachtig snurkend en kwijlend over zijn papieren. Dat vond ik voor de sfeer wel leuk, maar ik had hem ook gewoon naar buiten kunnen sturen. En Achmed, wanneer hij eenmaal met zijn neus in de boeken zit dan is er niets wat hem kan storen. Neem maar van mij aan dat hij dat gekraak van die oude wenteltrappen in de bibliotheek niet eens zal hebben gehoord.”
Dit werd de bezoeker teveel. Zijn hoofd raakte vol van alle gedachten die door hem heen gingen, zijn oren begonnen te suizen en zijn hoofd was één groot vraagteken. Hoe kon zijn gastheer alles hebben geweten wat hij had meegemaakt, vanaf het begin dat hij de Tycoon Newspaper binnenliep? Vrijwel iedere stap die hij hier had gezet tot en met het kleinste detail dat hij zelf nog nauwelijks had opgemerkt op zijn weg naar hier, van alles leek deze man op de hoogte te zijn geweest.
“En het gaat nog verder dan dat. Om maar een voorbeeld te noemen: naast alles wat ik je net heb verteld, is er überhaupt nog iets wat je weet van vóór het moment dat je de deur naar de receptie opende?”
De uit het veld geslagen bezoeker snapte de vraag niet helemaal. Na over de lange vergadertafel naar de lederen rug van de grote fauteuil te hebben gekeken waar de enige andere persoon in deze ruimte op zat, staarde hij vervolgens indachtig voor zich uit naar de vloer.
“Wel, ik weet natuurlijk wie ik ben en…”
“Nee, niet dat. Dat weet ik wel. Het zou niet goed wezen wanneer je dat niet eens zou weten. Ik bedoel echt het moment van vlak voordat je hier de Tycoon Newspaper kwam binnenlopen. Herinner je je dat nog?”
De bezoeker dacht nog eens goed na. Want zijn gastheer had een punt. Hoe hard hij het ook probeerde, alles wat hij zich van deze dag nog voor zich kon halen waren die paar minuten dat hij erover had gedaan om in deze ruimte binnen te treden.
“Het lukt niet, hè?” vroeg de man in de stoel weer.
“Euh, nee heer. Ik snap het niet,” zuchtte de bezoeker radeloos.
“Wel, maak je daarover geen zorgen vriend. Dat hoort zo. De reden dat jij je dit niet kan herinneren komt simpelweg omdat ik je die herinneringen niet gegeven heb. Het is niet relevant. Belangrijker is dat jij weet wie je bent en wat je hier komt doen. Alle details daar tussenin zal men veel minder interesseren. En dat je je afvraagt waarom ik zoveel weet en hoe het kan dat ik jou gedachten kan lezen is ook niet zo moeilijk te beantwoorden. Ik weet hier immers alles. Ik heb je nota bene gecreëerd.”
“Maar natuurlijk,” zei de bezoeker, ditmaal verheugder dan kort ervoor. “U bent immers de grote…”
“…Naamloze,” maakte de man in de stoel, die zich nog steeds niet had vertoond, de zin van de bezoekr snel af. “Ik heb liever dat je mij de Grote Naamloze noemt. Al moet ik zeggen dat het eerder gebruikte ‘Naamgever’ mij ook wel beviel.”
En op het moment dat de mysterieuze Naamloze dat zei, werd zijn rechterhand zichtbaar en gleed deze over een bronzen beeldje dat er naast de stoel op zijn bureau stond. Door de U-vorm die het had leek het lichtbruine mahoniehouten bureau de hoge stoel van de man te omarmen, zodat het hem niet veel moeite kostte om zijn hand naar het beeldje naast hem te brengen. De bezoeker keek verrast op, nu hij een glimp opving van zijn gastheer en zag dat het beeldje de voorstelling had van een vreemd soort dier. Het beste wat hij er vanuit zijn aanzicht van kon maken, was dat het om een kikker ging of misschien zelfs wel een pad.
Lang staarde de bezoeker niet begrijpend naar de handbeweging en vervolgens weer naar de rugleuning.
“Laat maar,” klonk het steunend vanuit de stoel, “Dat leg ik je nog wel eens uit. Stap eens verder als je wilt. Anders moet ik mijn stem zo verheffen.”
“Euh, ja natuurlijk heer,” antwoordde de bezoeker en kwam daarop wat naar voren. Instinctief stapte hij rechts voor de tafel langs die in het midden van het kantoor stond. Deze was groot en ovaal van vorm en had de klasse van een vergadertafel waaraan je normaal wereldleiders zou zien aanschuiven. Het was ook een oude tafel, want je kon door de verweerde laklaag duidelijk zien dat hij al meermalen was gebruikt. Het diep donkerbruine eikenhout waarvan de tafel was gemaakt zag je trouwens ook terug in de wandpanelen van dit kantoor. En door de zwierige vormen die in het fijne snijwerk waren aangebracht en de bordeauxrode gordijnen waarmee de hoge ramen waren omlijst had het geheel een barokke uitstraling met neoclassicistische trekjes.
“Rina Oddel moet wel geschrokken zijn van al die inzichten die ze nu heeft gekregen, denk je ook niet?” stelde de man in de stoel vast toen de bezoeker bijna halverwege de tafel liep.
“Het artikel dat ze erover heeft geschreven heeft in elk geval een hoop stof doen opwaaien, heer. Mevrouw Oddel geloofde volgens mij elk woord dat ik haar vertelde toen we samen in de glazen bol keken.”
“Dat verbaast mij niets, George. Dat is namelijk precies de reden waarom ik Rina Oddel en niet één van de andere verslaggevers op je af heb gestuurd. Ze is goedgelovig genoeg om ieder woord van jou aan te nemen en ze was de uitgelezen kandidaat om de geruchten voor het nieuwe jaar over ons toonaangevend blad rond te bazuinen. Puur omdat ik dat zo heb gewild.”
De bezoeker, die nu George Enverbrander bleek te zijn, hield zijn gezicht in een plooi. Hoewel hij zijn schepper de woorden wel had horen zeggen, was hij druk bezig het interieur in hem op te nemen. Met zijn a-typische manier van doen bestudeerde hij enkele voorwerpen waarmee het vertrek was verfraaid en stond hij aldus bij een sokkel waarop een grote glimmende bokaal pronkte. Hij kantelde zijn hoofd wat en trok zijn besnorde lip op waardoor hij de aanblik had van een eekhoorn die zijn wintervoorraad op waarde schatte. Met twee handen greep hij aan weerszijden de handvatten van de beker vast en tilde het naar zich toe om de tekst op het opschrift te kunnen lezen.
“Dat is de Wisseljaarbeker van de Quiz van de Maand,” verklaarde de Grote Naamloze nog voordat George tot dezelfde conclusie was gekomen. “En ik heb graag dat je daar zuinig mee bent.”
De Naamloze had de woorden nog niet uitgesproken of George liet de beker al uit zijn handen glippen. Hij schrok van zijn eigen onhandigheid en probeerde nog te voorkomen dat het ding schade opliep. Hoewel hij wel wist te voorkomen dat hij het op de grond liet klappen, brak er tijdens het botsen tegen de sokkel toch een handvat af. Nu had hij het gedaan, dacht hij. Onbeholpen hield hij schuldbewust in zijn ene hand het afgebroken deel vast terwijl hij met zijn andere de beker op de sokkel wist te balanceren. Hij staarde naar het losse handvat en trachtte in zijn bevroren houding te beredeneren of hij deze situatie nog kon verhelpen. Het voelde voor hem alsof hij in een museum had ingebroken en ondanks alle voorzichtigheid het alarm toch was afgegaan, precies op het moment dat hij zijn hand op een kostbare diamant had gelegd. Tegen beter weten in hing hij tijdens het terugplaatsen het haakvormige afgebroken deel van het handvat aan de rand van de beker. De potsierlijkheid straalde er vanaf. Stilletjes stapte hij toen bij de sokkel weg alsof hij bijna een slapende hond had gewekt en hoopte maar dat zijn schepper nou juist dít niet had bemerkt.
“Het was niet de beker waar ik mij zorgen om maakte,” liet de Grote Naamloze het toen met een niet te missen diepe zucht klinken. George sloot zijn ogen toen hij tot de pijnlijke conclusie kwam dat zijn acties toch niet onopgemerkt waren gebleken. Hij hield pas op de plaats, terwijl hij zijn ogen stokstijf gesloten hield in afwachting van hetgeen er nu komen ging.
“Waar ik mij meer zorgen om maakte was dat ik er opnieuw een stuntel bij zou hebben,” sprak de Naamloze weer. “We hadden het er net nog over.”
“I-ik weet heer. Het s-spijt me,” antwoordde George Enverbrander die nog altijd niet durfde te kijken.
Er werd opnieuw gezucht, iets minder nadrukkelijk dit keer.
“Jij kan het ook niet helpen,” sprak de Naamloze. “Het komt door die vervloekte portretten. Ik kan moeilijk verlangen dat er eigenschappen worden weggelaten wanneer ik wil dat je zo op jouw modelpersoon moet lijken. Open je ogen maar weer.”
Verbaasd dat hij niet werd gestraft deed George wat er van hem gevraagd werd. Hij keek meteen weer naar de beker en geloofde toch even zijn ogen niet. De Wisseljaarbeker van de Quiz van de Maand stond weer perfect in het midden bovenop de sokkel, zonder enige zichtbare schade; het afgebroken handvat was terug op z’n plaats, alsof het nooit had losgelaten.
Met zijn mond wijd open en zijn armen gespreid draaide George zijn bovenlichaam naar de grote rugleuning en gaapte vol ontzag.
“Laten we hier niet te lang bij stilstaan,” klonk het weer vanuit die richting. “Deze futiliteiten kenmerken je, maar goddank heb je ook nog andere eigenschappen. En hoewel niet iedereen ze meteen als ‘goed’ zou omschrijven zijn het wel charmes die jou erg uniek maken. Die purperen pandjesjas staat je trouwens prima. Laten we jou daarom eens goed bekijken en kom hier eens even voor deze spiegel staan.”
Er was geen handgebaar voor nodig om de magiër George te duiden waar hij precies werd verwacht. Ook zonder aanwijzing was het duidelijk dat het maar om één spiegel kon gaan. Hij had hem al gezien toen hij nog maar net het kantoor was binnengelopen. Schuin naast de fauteuil met de hoge rugleuning hing er een spiegel aan de wand. George was al dichterbij gekomen en kon de neiging niet onderdrukken om stiekem toch nog een stapje dichter naar het raam te lopen, zodat hij kon zien hoe die Grote Naamloze er eigenlijk uitzag. Hij was er zo dichtbij, dan die verleiding werkelijk waar te groot voor hem was.
“De spiegel, George!” waarschuwde de Naamloze.
Opnieuw schrok hij zich wild van de indringende toon waarmee hij werd aangesproken.
“J-ja n-natuurlijk,” zei hij en deed snel een stapje terug.
Toen hij vervolgens in de spiegel keek zag hij zichzelf zoals hij al jaren gewend was om naar zichzelf te kijken. Het was geen beeld waar hij erg trots op was, maar hij was wel allang blij dat hij ondertussen van zijn primitieve outfit was verlost. De purperen pandjesjas die zijn schepper hem voor zijn rol met de glazen bol had gegeven, beviel hem al veel beter.
“Als marktkoopman zou je het best goed doen, vind je niet?” sprak de Naamloze weer, overduidelijk trots op zijn creatie. “Maar dan wel zo eentje van vroeger. Uit de tijd dat heksen nog op de brandstapel terecht kwamen en misdadigers nog volgens de oude methoden aan de strop werden gehangen. Ik doe altijd graag inspiratie op aan die tijd.”
George slikte bij deze woorden en streek onwillekeurig even langs zijn hals. Het was ongetwijfeld bewust geweest dat de Naamloze nu even een stilte liet vallen, al had George er geen besef van dat het als grap was bedoeld.
“Toen noemden ze dergelijke beroepsbeoefenaars ook wel een ‘marktschreeuwers’,” vervolgde hij. “Al kon je ze moeilijk vaklui noemen. Gemalen mummie, gepofte kikkerdril, een zalfje voor dit, een drankje voor dat, allerhande huismiddeltjes, ik zie je ze zo aan de man brengen.”
“Meent u dat nou echt?” vroeg George met een duidelijke vibratie in zijn stem. Het klonk hem namelijk niet erg aanlokkelijk om een dergelijke rol te moeten bekleden.
“Doe niet zo gek,” lachte de Naamloze nu hartelijk. “Nee natuurlijk niet, gek. Hoewel. Een barbier had natuurlijk ook gekund. Nu ik er zo over denk zou je ook makkelijk een typetje zoals Sweeney Todd kunnen spelen.”
“Sweeney wat?”
De Grote Naamloze speelde hardop wat met zijn gedachten. Hij had niet de intentie George teveel op zijn modelpersoon te laten lijken. Er moest iets zijn wat hem van zijn dubbelganger moest onderscheiden. In plaats van de vraag te beantwoorden toverde hij daarom ineens een vilten hoofddeksel te voorschijn. Via de weerspiegeling zag George plotseling een hoge hoed bovenop zijn kruin verschijnen, alsof deze er gewoon ineens was. Het bijpassende purperen geval daalde aldus vanuit het niets recht op zijn piekerige bos met haar neer.
“Hè nee,” sprak de Naamloze weer, deze samenstelling zonder om te kijken zo in zich opnemend. “Je bent nu net de Gekke Hoedenmaker uit Alice in Wonderland. Dat is niet origineel. Ik wilde ‘hem’ nou juist een beetje maskeren. Dan maar zonder die hoed.”
Het moment daarop verdween de hoed weer.
“Ja, zoals je nu bent is het weer beter. Het valt nog niet mee om je een onderscheidend uiterlijk te geven. Lach eens.”
George lachte. Het was een beetje gemaakt, maar daar ging het niet om. De Grote Naamloze wist dat George nu zijn eigen tanden kon zien. En zodra hij al bezig was zijn eigen tanden in de spiegel te bestuderen werd er in zijn gebit ineens een groot gat opgevuld met een gouden exemplaar. Opnieuw schrok hij ervan.
“Zo, dat geeft je al iets karakteristieks!” meende de Naamloze. “En dat alles nog zonder verdoving ook! Nu je haar nog even een beetje rommelig maken en het geheel van een gitzwarte kleurspoeling voorzien. Dat geeft het iets ruigs. Een bonte sjaal en een stel immitatieringen aan beide handen erbij en je bent het helemaal. George, vriend, je bent er uiterlijk in elk geval geknipt voor om iemand een oor aan te naaien. Mag ik je even aan je nieuwe zelf voorstellen? Hier is George Enverbrander, de magiër!”
“Huh? De magiër? Maar heer, met alle respect. Ik kan toch helemaal niet toveren,” protesteerde George en hij wilde zich in het protest juist naar zijn schepper omdraaien, maar bedacht zich juist op tijd.
“En wie zegt dat? Bovendien, de Wonderful Wizard of Oz kan dat ook niet, maar daarom staat hij wel als tovenaar bekend. Je moet een beetje meer vertrouwen hebben in jezelf George. Ik weet dat jij dit kunt.”
George keek hierop nog wat aandachtiger naar zichzelf in de spiegel en geloofde zowaar in wat zijn schepper zei.
“Of had je liever gewild dat ik toch een vrouw van je maakte? Een heks met puntschoenen in plaats van een magiër? Ik had nog wel een idee klaar liggen voor een ‘Charlene Latan’ wanneer je dat liever had gewild? Nu heb je de kans nog.”
Ditmaal zette de zogenaamde magiër George grote ogen open. De kans van je leven, om jezelf in een vrouw te laten omtoveren. Maar George sloeg het voorstel af. Zoals hij er nu uit zag was het al een hele verbetering op zijn vroegere rol en uiterlijk en daarbij, hij voelde zich wel enigszins in verlegenheid gebracht om teveel van zijn schepper te willen vragen. Voor wat hoort wat, is het meestal. Dus hij voelde de bui al hangen.
De Naamloze interpreteerde zijn woordeloze reactie en verbond er direct zijn conclusies al aan:
“Wel dan. Zoals je wilt. Dan is het nu showtime en kun je aan de bak. Kijk nu maar eens achter je.”
Nieuwsgierig wat het volgende zou zijn wat de Naamloze voor hem in petto had keerde George zich om, terwijl hij nog bezig was een vlinderdasje te schikken welke zijn schepper hem gedurende het proces onbenoemd geschonken had. Het moment dat hij nog in de spiegel naar het donkergroene strikje had gekeken, was er in het spiegelbeeld nog weinig verandering te bespeuren, maar zodra hij zich had omgedraaid was de ovaalvormige vergadertafel ineens verdwenen. Hiervoor in de plaats was er een hele serie bureau’s in schoolbankopstelling verschenen, van hetzelfde materiaal vervaardigd als de tafel die er eerder had gestaan. George, allang niet meer verbaasd met de schijnbaar eindeloze tovenaarskunsten van de Grote Naamloze begreep op slag wat hem te doen stond; op ieder bureau was er namelijk een manuscript te vinden, scenario’s van verhalen die nog vervolledigd moesten worden tot en met compleet uitgewerkte plots die toekomstig leesvoer opleverden voor de Tycoon Newspaper. Zonder daarin gestuurd te hoeven worden door zijn heer, stapte de magiër in het vertrek langs de verschillende werkplekken en bladerde hij door de diverse werken. Buiten zijn eigen aangeboren nieuwsgierigheid ging er een aantrekkingskracht van deze werken uit waar George maar weerstand tegen kon bieden.
“Het Navelpad Mysterie!” riep hij na enige tijd verheugd toen hij bij het betreffende werk was uitgekomen. De nieuwbakken magiër beschouwde het als een hele eer om tussen deze pennenvruchten te lopen in het domein dat hem bekend stond als de Duimzuigerij. Van vele werken kende hij het bestaan reeds langer. Des te meer opgewonden was hij toen hij zijn persoonlijke favorieten ertussen vond. “Ik wist dat ik het hiertussen moest kunnen vinden. Wat een dik boekwerk al zeg. Heeft u nog plannen om dit werk te voltooien?” vroeg George oprecht geïnteresseerd aan zijn schepper.
Van het tienjarenplan, waar de Naamloze al zoveel werk had gehad, verwachtte George dat de Grote Naamloze hier dadelijk een woordje klaar voor op de tong had liggen. Maar dat leek niet echt het geval. Zijn heer reageerde eerst met een vreemd soort kuchje, waardoor het leek alsof hij zich verslikte en antwoordde toen toch met:
“Dat valt nog te bezien. Kun je even doorlopen naar de volgende tafel, alsjeblieft?”
De onderklank van deze woorden hadden George eerder als geïrriteerd opgevat dan de trotst die hij van zijn geestelijk vader had verwacht. Omdat het hem aanscheen dat dit onderwerp gevoelig leek te liggen, liep hij gehoorzaam door naar de volgende werken. Zo passeerde hij een stapel papieren waar de titel nog niet van was bepaald, maar waar al wel Een bus vol moordwapens en Lekt ‘t een beetje op gekrabbeld was. Hij bladerde erdoor en kwam in het nog onvoltooide stuk tot enkele inzichten die enkel nog door ingewijden zoals hijzelf mochten worden bekeken. Op de achtergrond dribbelde de Grote Naamloze wat ongeduldig met zijn vingers op de stoelleuning toen George opmerkte:
“We gaan er zo te zien nog wat karakter bij krijgen, als ik dit zo lees. Die Karel, als hij toch eens wist wie er achter die Magere Hein schuil ging dan zou hij zijn onderzoeken toch wel ineens met geheel andere ogen bekijken. Arme vent. Zou hij dit avontuur wel overleven?”
Had George zijn schepper nu recht in het gezicht kunnen aankijken, dan zou hij nu vooral een brede grijns van oor tot oor kunnen zien. Hij was echter teveel geboeid door de teksten waar hij zonder gene doorheen mocht bladeren, om zich daar echt over te willen verwonderen. Hij wist dat zijn tijd hier in dit domein beperkt was en dat hij zoveel mogelijk informatie moest zien op te zuigen, opdat hij geruchten over de Tycoon Newspaper kon gaan verspreiden. Hiervoor mocht hij vervolgens naar eigen believen de goedgelovigheid van Rina Oddel gebruiken, zolang dit er maar voor zorgde dat zoveel mogelijk lezers geboeid zouden blijven om almaar hongeriger te worden te willen weten hoe bepaalde avonturen zich uiteindelijk zouden ontwikkelen. Wat George Enverbrander echter zelf helemaal niet in de gaten had, was dat hij niet degene was die de touwtjes van de verslaggevers in handen had met het nieuws dat hij moest verspreiden, maar dat de magiër zelf juist als marionet werd ingezet voor een veel hoger doel waar hij onmogelijk met zijn verstand bij had gekund.
Als klap op de vuurpijl was het laatste werk waar George met zijn handen doorheen mocht glijden de Gekalibreerde gedrochten, het dikste en meest volledige boekwerk tot noch toe. Het kostte hem de grootste moeite zijn nieuwsgierigheid te bedwingen. Welke ontwikkelingen zou hij daar toch in aantreffen? Gespannen stapte hij op het laatste bureau af dat hij in de Duimzuigerij nog niet van een bezoekje had voorzien. Het werk dat hij daarop vond was meteen ook het enige dat reeds van een omslag was voorzien, de eerste stap naar de kaft die het uiteindelijk zou krijgen. Zijn hart bonkte in zijn borstkas en de adrenaline stroomde door zijn aderen terwijl George Enverbrander zijn handen gretig door de hoofdstukken liet glijden. Diverse bekende werken flitsten aan zijn ogen voorbij. Veel van deze verhalen had hij eerder al tot zich genomen, al kon hij zich niet meer herinneren wanneer hij deze kennis eigenlijk had opgedaan. Hij kon zich namelijk niet heugen dat hij eerder het genoegen had gehad deze bijzondere vertellingen tot zich te hebben genomen. Dit laat zich echter verklaren doordat de Grote Naamloze de verhalen die deze geschriften bevatten simpelweg door hem in het geheugen van de magiër waren ingeprent. Noodzakelijke herinneringen die George zijn bestaansrecht gaven. Kennis die hij hier niet per se nieuw kwam opdoen, maar met dit bezoek aan de Duimzuigerij wel in hem werden wakker geschud alsof hij in een soort van hypnose verkeerde. Waar een normaal mens uren voor nodig had, nam George hier in een oogwenk tot zich. Zonder dat hij het zelf door had bleek hij dus toch over meer magische krachten te beschikken dan eerder werd verondersteld. Al deze verhalen las hij namelijk niet echt, maar scande ze eerder. Ieder monster, iedere achtergrond, elke plotwending, stuk voor stuk nam hij alles nog eens tot zich. Alsof hij dit alles nooit geweten had en nu voor de eerste keer las. Hij miste geen detail.
Had hij dat ook bij de eerdere werken zo nauwkeurig gedaan, dan had George nu wel moeten beseffen dat er een spelletje met hem gespeeld werd. Dat er iets was, wat echt niet klopte. Maar zijn interesse was selectief. En daarmee hield hij zij aandacht vast op de zaken die hem belangrijk leken.
“Oh nee!” slaakte George op enig moment uit, toen hij na een kriskras methode had besloten nu ook het plot van hoofdstuk één alvast te doorlopen. Vol vermaak en verbijstering had hij inmiddels bijna alle monsterverhalen gelezen, tot zijn ogen op de eerste regels van het nog onvoltooide eerste hoofdstuk vielen. “Niet hij!” De ontzetting was groot, toen George de opzet aan het lezen was van wat de Grote Naamloze als begin van de Gekalibreerde gedrochten had bedoeld, en daarmee het allereerste begin vormde van de Tycoon Newspaper. Dit verhaal ging over Achmed Liën, de verslaggever waarover toch al zoveel geschreven was, maar tegelijk zo weinig duidelijk was over hoe hij eigenlijk bij de redactie terecht was gekomen en wat zijn achtergronden waren. Veel werd duidelijk toen George las hoe hij met de eerste monsterverhalen in aanraking kwam. Maar nog meer beangstigde het hem, zodra hij doorkreeg wie de tegenspeler van Achmed zou gaan worden. “Nee, dit kan echt niet waar zijn. Oh heer, die ongelukkige Achmed. De arme ziel weet niet wat hem overkomt. Zou hij dan toch degene zijn die u bedoelde met het karakter waar wij dit jaar afscheid van zullen nemen?”
“Tut, tut,” suste de Naamloze, na al enige tijd geen woord te hebben gesproken. “Zo erg is het allemaal niet. Jullie hebben allemaal een doel van mij gekregen, een grote rol die met eerbied en respect moet worden gedragen. Je zult mettertijd zien dat niets is wat het lijkt en je vriend de vijand zal blijken te zijn, maar ook heel goed het omgekeerde het geval kan wezen. Zit er niet over in. Je tijd zit er nu op George. De Duimzuigerij behoort nu weer toe tot de wereld van de verbeelding.”
En zodra de Grote Naamloze dit zei verdwenen de bureautafels weer net zo plotseling als ze waren verschenen en was de grote ovalen vergadertafel er weer voor in de plaats gekomen.
“Je moet nu gaan George. Verspreid het nieuws. Maar doe het vooral subtiel.”
“Jawel heer,” antwoordde de magiër, nog enigszins ontdaan van de voorgaande inzichten die hij had opgedaan. “Ik ben u ook dankbaar dat ik weer deel uitmaak van deze bijzondere fantasiewereld en dat ik niet vergeten ben.”
De Grote Naamloze wist direct waar George Enverbrander op doelde.
“Ik ben ook blij dat je terug bent vriend. Ik heb nooit de intentie gehad om iemand zoals jij uit dit rijk uit te willen wissen. Je hebt immers eigenschappen waar ik mezelf erg in herken en waarvan ik wens dat de lezers daar nu ook maar eens kennis mee moeten maken. Ten slotte ben jij de spirituele man die mensen in jou liet geloven alsof de verhalen die je ze vertelde werkelijk gebeurd waren. Met jouw nieuwe functie als zogenaamde tovenaar leggen wel nu wel wat meer de nadruk op het duistere aspect van deze krachten, maar je zult zien dat dit alles met de juiste bedoelingen wordt gedaan.”
“Daar vertrouw ik op,” antwoordde George, ditmaal stelliger dan daarvoor.
“Je bent van ver gekomen vriend. En ik neem aan dat je in elk geval wel blij bent dat je nu eindelijk van dat irritante neusbotje bent verlost?”
“Oh zeker, Grote Naamloze. Dat is een hele opluchting.”
“Dat is heel mooi George,” decideerde de man die al die tijd vanuit de stoel tegen hem had gesproken zonder zijn gezicht te laten zien. “Of kan ik beter zeggen, stamhoofd Pauklos?”
De eerder nog onbekende bezoeker verliet nu de Duimzuigerij weer via dezelfde deur waarlangs hij eerder het grote kantoor was binnengewandeld. En terwijl hij de deur zich nog niet koud achter hem had gesloten en de lift met hem erin uit gehoorsafstand verdween, draaide de Grote Naamloze zijn stoel naar de grote vergadertafel terug en opende er rechts van hem een deur.
“Bravo! Bravo!” sprak een schelle vrouwenstem uitbundig. De vrouw, die al die tijd achter een onopvallend wandpaneel in een klein kamertje erachter verborgen had gezeten, had het hele gesprek met George Enverbrander voortdurend kunnen volgen en kwam nu luid applaudisserend uit haar comfortabele schuilplaats tevoorschijn. De wijze waarop deze hyperslanke brunette uit de nis naar voren stapte ging gepaard met een zekere statigheid. Sierlijk liep ze het grote kantoor binnen en liet zich zelfbewust door de man in de stoel van top tot teen in zich opnemen zonder zich daar vulgair bij te voelen.
“Kwam dat even ongelegen, dat die zogenaamde magiër precies nu een afspraak moest hebben met die fantast van een schepper van hem,” bromde de man in de stoel.
“Tsk! Trek het je niet aan,” reageerde de elegante vrouw hooghartig. “Je hebt hem prima om de tuin geleid. Je hebt hem precies datgene gegeven waar dat wicht van een Stefanie hem met zijn geestelijk vader voor had ingepland. En hij is vertrokken zonder ook maar enig benul te hebben dat hij die die Grote Naamloze van hem niet eens ontmoet heeft.”
De man in de stoel grijnsde tevreden.
“Tja. Ik moet zeggen het geeft toch best een fijn gevoel om zo oppermachtig te zijn en alles maar te kunnen creëren wat je hartje belieft.”
“Alsof jij er één hebt, wilde je zeggen?” sneerde de vrouw, die ondertussen op verleidelijke wijze met haar sierlijke taille op het mahonie houten bureau neerstreek. De man kon de behoefte nauwelijks onderdrukken om haar rondingen vanuit zijn ooghoeken in zich op te nemen en speelde tegelijkertijd met een voorwerp dat hij gedurende het gesprek met George al die tijd in zijn handen had gehad. De man draaide de veer die volledig van koper was gesmeed een paar keer rond tussen zijn vingertoppen. Gebiologeerd bestudeerde hij het magische relikwie, zich verwonderend over de bovennatuurlijke krachten die het bezat en waar hij nu eindelijk dankzij zijn partner de hand op had weten te leggen.
“Ik kneep hem wel even, toen die George de manuscripten van onze geestelijk vader in zich op moest nemen. De kans dat hij daarbij lucht zou krijgen van wie Charlene Latan zou zijn was natuurlijk aanzienlijk.”
“Sufferd. Dat heb je toch echt helemaal aan jezelf te danken. Jij begon er immers over om George nog in een vrouwmens te willen omtoveren. Dat stond helemaal niet in het script dat de schrijver voor ogen had. Kon je echt niets beters verzinnen dan mijn naam naar voren te schuiven? Die nutteloze magiër weet nu in elk geval vast hoe ik heet! Slimmerik.”
De fantastische partij billen maakten zich weer los van het bureaublad waarop de man in de stoel schuldbewust naar haar op keek. Haar gezicht stond nu vuil, maar tegelijkertijd wist hij dat dit gevaarlijke spel haar enorm amuseerde.
“‘Fantasiewerelden bestaan bij de gratie dat we ze kunnen verzinnen’, stond er nog tussen de aantekeningen van onze gevangene,” stelde de man. “Het had vast in zijn bedoeling gelegen om George ook deze zinsnede mee te geven en hem er zijn interpretaties op los te laten.”
“Dan heb je er in ieder geval verstandig aan gedaan hem die zin niet mee te geven,” meende de vrouw die nu Charlene Latan bleek te zijn. “Het is beter dat we hem niet wijzer maken dan nodig is. Alleen wij weten nu dat er een mogelijkheid is om tussen fantasiewereld en realiteit te reizen.”
“Zo is het maar net,” sprak de man in de stoel weer. “Zeg eens, hoe vond je eigenlijk dat ik het deed, zo zonder mijn opvallende accent?”
Charlene Latan trok een zuur gezicht bij deze opmerking. En dat deed ze, omdat de man in de stoel daar zelf helemaal geen moeite voor had hoeven doen. Hij was namelijk van de heks afhankelijk geweest om hem zijn duitse tongval te doen maskeren.
“Hier, simpele ziel,” bitste Charlene. “Krijg je die gespleten tong weer van me terug.”
En terwijl ze dat zei maakte ze een handgebaar in zijn richting waardoor er een groene straal met magie zijn richting op kwam. Een sliert van mistachtige groene stof kroop razendsnel zijn keel binnen en trof hem in zijn stembanden. De man gorgelde even en schraapte daarop zijn keel. En alsof het niet alleen zijn stem aanging, leek het tevens alsof er een duivelse glinstering in zijn galzwarte kraalogen terugkeerde.
“Welkom terug graaf Schaurig.”
This entry was posted on Thursday, January 22nd, 2015 at 09:43 and is filed under Duimzuigerij, Nederlands, Paarse bonen-saga. You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.
Sapperloot, da’s een verrassende plot twist! Het ziet ernaar uit dat we dit jaar een flinke dosis list en bedrog mogen verwachten in de TN. Tenminste, als het hoofdkantoor niet eerdaags met de grond gelijk wordt gemaakt door ‘Die Andere Die Niet Genoemd Mag Worden Omdat Ie Ons Anders Aanklaagt Wegens Laster’…
En wie is die Charlene Latan nou weer? De nieuwe identiteit van Tanya Taresse zeker, die gefrustreerd is omdat Stefanie Gotch haar baan min of meer heeft ingepikt :-p
Help!
Wat een geniepige actie zeg. Worden wij allen toch even bij de neus genomen. Wel een knap geschreven verhaal voor iets dat door Niemand geschreven is.
Ik ben er ondertussen trouwens wel achter van welk personage we dit jaar afscheid zullen nemen: de Grote Naamloze. En ik kende hem niet eens!
In dit verhaal komen wel héél veel lijntjes uit het WSNOI-universum bijeen! De grootste complottheorie-aanhanger krijgt dit niet bij elkaar verzonnen…
Klopt BoB, niemand niet. 😉