image by puroticorico, edited by Gsorsnoi

De Silver Memorial Bridge is een brug over de Ohio-rivier tussen Gallipolis in Ohio en Henderson in West Virginia. Deze brug was gereed in 1969 en verving de kort daarvoor ingestorte Silver Bridge brug die iets stroomopwaarts in 1928 werd voltooid. De eerste Silver Bridge werd zo genoemd door de kleur van de aluminium verf en bezweek doordat deze door het jarenlange verkeer verzwakt was.

De ramp gebeurde op een ijskoude nacht op 15 november van jaar 1967. Buiten was het nevelig en het zwart van de nacht leek een voorbode te zijn voor paranormale verschijnselen. Achter een houtopslagplaats naast het tankstation aan de Charleston Road lagen twee tieners te vrijen in een pickup truck. Alfred had zijn motor uitgezet zodat hij samen met zijn Janet konden genieten van hun ultieme privacy. Achter hen snurkte George, de eigenaar van het tankstation, luidruchtig op zijn stoel, maar dat geluid bereikte hen niet. Zij waren intens van elkaar aan het genieten, wat te zien was aan de condensvorming op de ramen. Een eenzame vrachtwagenchauffeur had op dit uur de diensten van de pomp niet nodig en raasde op de weg voorbij. Het tweetal negeerde de wind die rond de auto blies en had geen oog voor het lichtschijnsel dat aan de hemel verscheen. Samen bedreven zij de liefde. Alfred had alleen zijn shirt nog aan en Janet alleen haar sokjes.

Plotseling werd de vrijpartij bruusk verstoord. Een man had op het raam aan de bestuurderszijde getikt en eiste de aandacht op. Janet gilde van schrik, duwde Alfred van haar af en wees naar de persoon die naast hun auto was verschenen. Daar stond een man in een hagelnieuw zwart kostuum geduldig op hen te wachten. Op het hoofd droeg hij en zwarte zonnebril een bijpassende gleufhoed. Zijn olijfkleurige gezicht stond strak en keek de twee indringend aan. Alfred zocht haastig naar zijn broek en voelde een bijna koortsachtige spanning door zijn lichaam gieren. Ook Janet voelde zich niet fijn nu zij betrapt waren en zocht eveneens naar haar kleding terwijl ze preuts haar borsten met haar handen bedekte. Zodra het koppeltje zich enigszins toonbaar tot de man konden richten, begon Alfred het raampje naar beneden te schuiven. Alleen juist op het moment dat hij zich aan de man wilde verontschuldigen was deze man in het zwart naast de auto verdwenen. Alfred dacht nog even dat hun ongenode gast zich even had afgezonderd om hun de kans te geven zich aan te kleden. Dus stapte hij uit om naar de man te zoeken. Maar waar hij ook keek, de man was in geen velden of wegen meer te bekennen. Slecht op zijn gemak ging hij terug naar de pickup en vertelde hij zijn vriendin wat hij had ontdekt. Of beter: wat hij juist niet had ontdekt.

De twee dachten er niet langer over om op deze locatie verder te vrijen en sloegen op de vlucht. Plankgas reden zij bij de twee gebouwtjes vandaan en scheurden de Charleston Road op. Daar werden zij gehuld in het duister van de nacht en konden langs het asfalt nog net wat naaldbomen onderscheiden die de randen van de bossen markeerden.

Even verderop werden zijn opnieuw opgeschrikt. In de koplampen van Alfred’s automobiel was ineens een vreemde gedaante verschenen. Een manshoge gevleugelde gestalte stond ze midden op de weg op te wachten. Twee enorme rode ogen staarden hen bijna hypnotiserend aan. De overige gelaatstrekken werden aan het zicht onttrokken daar deze grote ogen een hel schijnsel uitstraalden. De monsterachtige verschijning had zijn vleugels achter zijn lichaam opgevouwen, maar niet voor lang. Alfred, die zich natuurlijk kapot geschrokken was, stuurde van het monster weg zonder erop te letten of hij daarmee een tegenligger zou raken. De weg was gelukkig vrij van andere weggebruikers, maar hij kon in zijn manoeuvre echt nog maar net een boom ontwijken. Links van de weg schoot hij over een klein grasveldje tussen de bomen door. Nog geen twintig meter later miste hij de t-splitsing, maar kwam door stuntbeweging evengoed nog op een weg uit die haaks lag op de Charleston Road. Daar draaide hij de weg weer op en drukte het gaspedaal maximaal in. Janet voelde hoe zij ruw in de zitting van de passagiersstoel werd gedrukt.
“Wat was dat? Is ie weg? Volgt hij ons?” vroeg Alfred haastig aan haar.
“Nee,” zei ze “…ik bedoel ja. Heu, nee, ik weet het niet!”
“Ja, kom op! Wat is het nou? Kom die engerd achter ons aan of niet?”
Janet keek achterom, maar zag het monster al niet meer. Ze wilde zich weer omdraaien om Alfred gerust te stellen en wierp vanuit haar ooghoek een blik op de weg. Een kans om dat antwoord te geven kreeg ze niet. Vanuit het niets waren een kruiwagen en een hark vanaf een boerderij de weg op gezeild. Alfred miste door een snelle stuurbeweging de kruiwagen die zich door de poltergeist-activiteit had verplaatst, maar kon niet meer voorkomen dat de hark op de plaats waar Janet zat in het glas sloeg. Het metaal van de hark had een gat van bijna een halve meter in het raam geslagen en had ervoor gezorgd dat Janet’s schoot vol met glas kwam te liggen. Ze gilde het uit en maakte daarmee ook dat Alfred volledig in paniek raakte.
“Janet! Nee! Schat, ben jij oké?” vroeg hij benauwd aan haar. Hij richtte zijn blik voor een fractie van een seconde van de weg naar haar en zag tot zijn schrik hoe Janet onder de kleine glaswonden zat.
“Jawel, jawel. Het gaat wel,” antwoordde zij en beet de pijn weg van de glassplinters die haar huid hier en daar hadden opengetrokken. “Het zijn maar kleine wondjes. Maar rij door! Ik wil hier beslist weg. Rij alsjeblieft naar Gallipolis.”
Gallipolis was waar zij beide woonden en bevond zich aan de andere kant van de Ohio-rivier. Gespannen reden ze verder over de White Drive waarop ze waren beland en konden later weer aansluiting vinden op de Charleston Road die in het plaatsje Point Pleasant uitkwam. Janet drukte zich rechts tegen het zijraampje en zag zo precies hoe het vreemde figuur hen vanuit de lucht achtervolgde.
“Sneller Alfred! Daar is hij weer!” ze wapperde zenuwachtig met haar handen en begon te huilen van de angst. Achter hen zweefde het monster door de lucht. De Mothman, zoals hij later is gaan heten, had vleugels met een spanwijdte van circa 3 meter. Klapwieken deed hij niet, maar liet zich dragen door de wind. Alfred, die inmiddels de 6th street van Point Pleasant was ingereden, had geen moeite om zich er te oriënteren en ging recht op de Silver Bridge af. Eenmaal daar aangekomen kon Janet het vliegende wezen niet langer in de lucht ontwaren. Een dikke mist had de brug en het dorpje in een ijzingwekkende greep omarmd. Lichtbundels van automobilisten priemden zwak door de nevelslierten die over het wegdek van de brug dreven. Even later bevond het tweetal zich op de hangbrug en voelden hoe zij bijna bevroren door lucht die door het gat in de voorruit naar binnen werd geblazen.

‘Een ketting is zo sterk als de zwakste schakel’ was ook de uitspraak die van toepassing was op deze rampplek in wording. Of de Mothman en de man in het zwart er nou verantwoordelijk voor waren geweest of niet – niemand zou daar later een antwoord op gaan vinden – vast stond dat het onheil over de brug was afgeroepen. Net voordat het verliefde stelletje tussen de andere verkeersdeelnemers het midden van de burg was gepasseerd, begon één van de kabels het door de roest te begeven en knapte door. De aluminium kleurige brug bezweek onder haar eigen gewicht en al wie er overheen reed. Het zakte door haar constructie. Vele mensen die in de nacht deze brug hadden gekozen voor de oversteek, doken ermee de diepte. Zo gold dat ook voor Alfred en Janet en zagen zij hoe er onder hen onverwachts een groot gat in het wegdek was ontstaan. Auto’s en bussen plensden in de Ohio Rivier te pletter. Een enkeling wist nog juist op tijd te remmen en halt te houden voor het gapende gat. Maar de twee opgejaagde jonge mensen hadden minder geluk. Een flinke massa water omsloot hun pickup truck en trok ze mee de ijzige zwarte diepte in.

Boven op de brug keek de Mothman toe. Hij aanschouwde tevreden het verschrikkelijke tafereel en vloog vervolgens weg om zich daarna nooit meer te laten zien.

Op basis van ooggetuigenverklaringen zou een soortgelijk verhaal als deze werkelijk zijn gebeurd. Ruim 100 mensen uit Point Pleasant en nabijgelegen steden beweren dat zij tussen 1966 en 1967 de Mothman en zijn ‘mannen in het zwart’ hebben gezien. Over deze tragische gebeurtenis in de Amerikaanse staat West Virginia is het boek ‘The Mothman Prophecies’ geschreven. Dat boek is ook verfilmd onder de gelijknamige titel in hetzelfde jaar dat het tweede deel van ‘The Men in Black’ in de Amerikaanse bioscopen verscheen.

image by torture-city, edited by Gsorsnoi

 “Vanuit studio 69 is dit de 2487e aflevering van Die ene vraag. Eén iemand uit ons publiek neemt het op tegen duizend streng geselecteerde kandidaten. Van nautisch kapitein tot luchtfotopiraat en van zeppelin ontwerper tot stofbrillen reparateur, wie heeft de meeste kennis in huis en beschikt over stalen zenuwen? Allemaal strijden ze om die ene felbegeerde plek in Die ene vraag. Vanavond spelen we weer een finaleronde waarbij onze kandidaat van deze maand in de honderd laatste vragen terecht is gekomen. Bob de Winter speelde vorige week alweer 162 kandidaten weg zodat er nu in totaal 995 lege stoelen op tribune zijn ontstaan. Speelt hij die laatste vijf ook weg? Want u weet het, één fout antwoord is al fataal. Het is alles of niets in Die ene vraag. Dit is Nationale WSNOI Loterij’s Die ene vraag, hier is uw gastvrouw Vicky Rhaagbaack!”

Er klinkt een oorverdovend handgeklap uit de applausmachine wanneer achter in de studio twee grote decorwanden voor elkaar langs schuiven. De artistieke deuren, die bezet zijn met meer dan vijfhonderd raderen van uiteenlopende grootte, verdwijnen links en rechts in de sleuven van twee enorme bogen die in de vorm van een halve maan het leeuwendeel van het podium omarmen. Gehuld in een flinke maar zichzelf snel oplossende wolk van stoom komt de altijd zeer modieuze presentatrice tevoorschijn. Vandaag is ze gekleed in een wijde witte Victoriaanse rok met daarbovenop een zwart korset jasje. De jas valt op door een brede serie van riemen op beide mouwen en versiersels van knopen die her en der op de stof te zien zijn. Onder het jasje draagt ze een gekruld koperbruin met rood gouverneurs shirt en op het hoofd een eenvoudige vilten hoed. Onder begeleiding van twee felle spotlights die haar volgen, loopt ze naar voren en begroet de kijkers thuis en het publiek in de zaal.
“Een hele goede avond, het is de laatste zondag van de maand, dus het is weer de hoogste tijd voor de finale van Die ene vraag.”
Dit is het moment dat de openingstune de laatste noten bereikt, de organist deze met een spetterende finale beëindigt en laat uitdoven.

In Nederlands langstlopende televisiespel komt er steeds één speler in de stoel op het podium en krijgt een categorie voorgeschoteld. Na het verschijnen van de naam van de categorie mag hij of zij kiezen voor een makkelijke of moeilijke vraag. Bij iedere vraag staan drie antwoorden, waarvan er altijd slechts ééntje goed is. Terwijl de speler in de stoel zich voorbereidt op het juiste en beslissende antwoord moeten de duizend tegenspelers ook hun antwoord intoetsen. Wie het fout heeft, valt direct af en wordt in een arena tussen het publiek en het podium in een kuil geworpen waar het monster Dishmeier ongeduldig op zijn volgende maal ligt te wachten. Dishmeier is één van de duizend jongeren van Shub-Niggurath, een duistere godin die deel uitmaakt van de Grote Ouden uit vervlogen tijden. Het is die offerande aan dit monster dat van de spelshow een kijkcijferkanon heeft gemaakt en tegelijkertijd een luguber en omstreden karakter heeft toebedeeld. Zij die aan de gang naar deze voortijdige dood ontsnappen worden pas bekend gemaakt zodra de speler in de stoel zijn eigen antwoord heeft gegeven en daarvan duidelijkheid krijgt of dat antwoord goed is. Dit gaat net zolang door tot er van de kandidaten in de zaal minder dan honderd overblijven. Is dat het geval en heeft de speler in de stoel voortdurend goede antwoorden gegeven dan is hij van een finaleplaats verzekerd. Het finalespel wordt eens per maand gespeeld en op de laatste zondag van de maand uitgezonden. Die aflevering gaat alleen door indien een speler zich zolang staande heeft kunnen houden.

“Welkom Bob,” begint Vicky na enige commerciële introducties en verplichtingen. Kijkers kunnen bellen naar de show om prijzen te winnen en leden van de Nationale WSNOI Loterij werden er nog eens extra op geattendeerd hoe belangrijk hun loten zijn voor de jackpot. Rhaagbaack laat Bob zich even kort opnieuw voorstellen aan de mensen die zijn ontwikkelingen niet hebben gevolgd; hij vertelt nog eens dat hij van spelletjes spelen houdt, woonachtig is in Breindorp en veel leest. In de voorgaande weken is Bob veel in dit programma verschenen. Hij is inmiddels aan zijn 352e vraag toe en heeft door zijn speltechnieken maar liefst ZB 874.000,- in de kluis. Van zijn troefkaarten heeft hij zijn drie uitvluchten en elimineerkaarten verspeeld, maar heeft nog wel zijn verdubbelmaar overgehouden, iets wat de programmamakers steekt. Mocht Bob er namelijk toe komen zijn verdubbelmaar op één van de resterende vragen in te zetten dan betekent dit dat hij zijn geldbedrag tot boven de miljoen kan verdubbelen, een geldsom die in Nederland nog nooit aan een deelnemer in een show is uitgekeerd en menigeen zich afvraagt wat dit voor het voortbestaan van het programma zal betekenen. Of Bob zijn laatste kaart ook echt kan inzetten is niet waarschijnlijk. Het wegspelen van de laatste tegenspelers zal geen eenvoudige opgave zijn daar de vragen alsmaar moeilijker worden. En zelfs al kiest Bob voor een makkelijke vraag dan valt zo’n vraag niet mee in de finale.

Het spel krijgt echter een hele bijzondere wending wanneer hij er toch in slaagt tot de voorlaatste vraag door te breken. Niet dat dit veel kijkers thuis nog verbaast nu zij al zoveel van hem hebben gezien, maar ondanks dat breken de kijkcijfers door tot ongekende hoogte en wacht heel Nederland gespannen af of Bob als eerste de finale weet te winnen. Behalve de laatste heeft hij nu iedere resterende speler op de tribune één voor één kunnen elimineren en ze voor zijn voeten uit elkaar gerukt zien worden door de vele tentakels van Dishmeier, een beeld waaraan hij inmiddels gewend is geraakt en hem nauwelijks nog kan deren. De overblijver trekt steeds witter weg en ziet zijn kansen nog verder verschrompelen om zelf in de stoel op het podium te raken. Bob is gewoon te sterk.

“Dan volgt nu de voorlaatste vraag Bob en je weet wat dat betekent hè?” vraagt de presentatrice met enig venijn aan hem. Hij knikt en neemt gretig de gelegenheid zijn instemming te verklaren.
“Ja Vicky, hierna komt de open vraag en wordt de inzet automatisch verdubbeld wanneer ik die goed beantwoord, toch?” daarbij gaat hij er al zowat vanuit dat die vraag hem ook echt gesteld zal worden.
“Juist ja,” geeft zij als antwoord, een afkeurende blik niet nalatend. Ze pakt een volgende kaart tevoorschijn en wil deze al op haar strenge toon aan hem gaan voorlezen.
“Mag ik mijn verdubbelmaar nog inzetten?” is Bob haar nog net op tijd voor en herinnert haar hiermee aan de spelregels. Vicky klikt geërgerd met haar speeksel tussen de tanden en stemt toe omdat de regels nou eenmaal zo zijn. Uiteindelijk begint ze hem toch die op één na laatste vraag te stellen, wetende dat het programma daarmee bijna twee miljoen aan Bob schuldig is mocht hij er na het correct beantwoorden van deze vraag toe besluiten de open vraag te laten voor wat die is en met het geldbedrag naar huis te gaan.
“Wat is waar: A, als je koffie 4 dagen laat staan kun je het ondersteboven houden zonder dat het er uit valt, B, de nagel van een middelvinger groeit het snelst, C, ja-schudden gaat makkelijker dan nee-knikken of D, bij rechtshandigen groeit het hoofdhaar naar links?”
De laatste persoon in het publiek krijgt even de kans zijn antwoord in te toetsen. Met een bevende hand en het zweet op zijn rug druk deze op de ‘D’ hopende dat hij het al die tijd net een beetje beter heeft gedaan dan zijn grote rivaal. De man tegenover hem blijft echter heel koel en lijkt nauwelijks tijd nodig te hebben om over de vraag na te denken.
“Ik dacht dat je een moeilijke vraag zou stellen?” vraagt Bob zodra Vicky haar mond opent om iets te gaan zeggen. Een vernietigende blik krijgt hij daarop als antwoord. Over het antwoord op de hem gestelde vraag laat hij weinig twijfel bestaan “…dat antwoord is natuurlijk B,” Vicky kijkt hem direct indringend aan en heeft moeite dit juiste antwoord te accepteren “…de ‘B’ van Bob.”
Vicky smijt ineens woedend haar laatste twee kaarten op de grond. Dit keer had ze toch echt gehoopt dat haar kandidaat het antwoord niet zou weten, maar die allesweter van een Bob bleek ook hier weer van de meest nutteloze feiten op de hoogte te zijn. De show is hiermee bijna letterlijk en figuurlijk ten einde gekomen. De presentatrice zuigt haar longen vol lucht en balt haar vuisten. Ze is verschrikkelijk boos en laat dat blijken ook. Bob kijkt haar nogal verbaasd aan en begrijpt helemaal niets van de reactie van de gastvrouw. Het is toch zeker de bedoeling dat iemand dit spel wint, of niet soms? Het lijkt de enige vraag die er die avond niet beantwoord wordt, want juist nu het tijd zou zijn voor de open vraag gebeurt er iets waar hij zich nooit op voor had kunnen bereiden.
De studio begint plotseling te trillen als de lucht erin zich rond Vicky begint te verzamelen. Een draaikolk van lucht en de rook uit de rookmachines ontstaat. In het midden ervan zwelt de furieuze vrouw op. Haar kleren beginnen te barsten en scheuren kort daarna uit het verband. De laatste man die nog op de tribune aanwezig is en weldra door twee beulen naar de arena in het midden gesleept zou worden, duikt angstig naar achteren en zoekt instinctief naar een mogelijkheid om te ontsnappen. Aangezien zijn folteraars hem zojuist uit zijn boeien hebben bevrijd, zet hij zijn volle gewicht tegen één van deze twee en duwt hem opzij. Ook Bob is zich het apelazarus geschrokken en deinst achteruit. Vicky’s kleren hebben plaatsgemaakt voor een goudbruine vacht op het lijf dat nog wat aangroeit in volume. Bliksemschichten markeren de plaats waar de vrouw lijkt te gaan ontploffen van woede. De vrouwelijke mensvormen verliest ze compleet en transformeert in een paar seconden in een gedaante die het meest weg heeft van een leeuwin. Waar de rook langzaam optrekt schrikt Bob nog even opnieuw zodra een ruw geschubde slang haar kop laat zien. Het is niet Vicky’s nieuwe aangezicht, maar haar staart die een eigen leven heeft gekregen.

De presentatrice heeft een gedaanteverwisseling ondergaan en is veranderd in de Sfinx! Met haar scherpe zwarte klauwen stapt ze dreigend naar voren en slaat met de vleugels die uit haar rug groeiden intimiderend naar Bob uit. Hierop wankelt de spelfanaat naar achteren en verliest zijn evenwicht. Met één arm voor zijn ogen probeert hij zichzelf te beschermen op wat komen gaat.
“Zzzzooo Bob,” spreekt de Sfinx angstaanjagend en ontbloot vier vlijmscherpe tanden die boven de rest uitsteken. Bob spiekt over zijn arm en staart in eerste instantie naar twee enorme harige borsten. De Sfinx was op hem afgestapt en heeft zich over hem heen gebogen. Ontdaan kijkt hij van de borsten naar haar twee groene ogen en kan zich vervolgens niet meer van haar blik losscheuren. Met haar voorkomen is ze afgrijselijk lelijk en een betoverend schoonheid tegelijk. De Sfinx heeft een fijn dun gezichtje met weelderig koperbruin haar dat in krulletjes langs haar wangen valt.
“Ben je nu klaar voor ‘Die ene vraag’?” vraag ze hem geduldig en verleidelijk. Het is de open vraag die de laatste van de finale vormt.
“J-j-ja… d-dat d-denk ik…” stamelt Bob in de rol van Oedipus die volgens de Griekse mythologie met het antwoord op de komende vraag Thebe verloste van de Sfinx. Zou dit allemaal bij de show horen? Bedenkt hij zich ineens en tracht zichzelf gerust te stellen met die gedachten. Uiteindelijk begint ze hem dan toch die vraag te stellen.
“Wat loopt ’s ochtends op vier voeten, ’s middags op twee en ’s avonds op drie, en is zwakker naarmate hij meer voeten heeft?”
Bob likt even over zijn lippen om deze te bevochtigen en wil juist een reactie geven, maar precies wanneer hij dat wil gaan doen groeien zijn lippen samen als stalactieten die naar stalagmieten reiken. Paniekerig  grijpt hij naar zijn gezicht en probeert te bevatten wat er met hem gebeurt. De Sfinx lijkt hem te hebben betoverd en heeft hem het vermogen ontnomen te kunnen antwoorden. Zijn mond heeft zich gesloten … en is verdwenen.

“Schat! Wakker worden!” hoort hij dan ineens naast zich gezegd worden en voelt hoe er aan zijn lijf geschud wordt. Het is Ria, zijn vrouw die naast hem ligt en hem terug naar de werkelijkheid brengt.
“Je komt nog te laat op je werk!” vervolgt ze.
Bob is allerminst blij met de actie van zijn vrouw en wenst dat ze hem nog even had laten slapen. Dan had hij in elk geval de vraag van de Sfinx nog kunnen beantwoorden. Tenslotte blaft hij humeurig  naar zijn vrouw:
“Mens!”

Noot: dit is het eerste verhaal waarin drie monsters genoemd worden. Eén van de extra monsters, Shub Niggurath, komt uit de verhalen van fantasy- en horrorschrijver H.P.Lovecraft. De tweede is op zijn verhalen geïnspireerd en moet één van de kinderen van Shub verbeelden. Diens naam, Dishmeier, is weer een woordspeling op die van computerprogrammeur Sid Meier die o.a. de spellen Civilization I & II op de markt heeft gebracht.

image by c&w95, edited by Gsorsnoi

“Kijk uit overstekend wild!” galmt het in de wandelgangen tussen de hutten van het cruiseschip. Een klein moedertje van hooguit 1 meter 60 met reebruin haar en dito paardenstaart waarschuwt een medepassagier voor haar energieke kroost dat door de gangen rent. Ze is Europees, maar heeft haar dat zo pluist dat deze eerder neigt naar Afrikaans kroezen. Een keurig geklede inwoner van Newcastle moet zijn buik inhouden en buigt zijn beide armen buiten het bereik van het passerend wild. John lacht de vrouw die hij niet heeft verstaan, maar wel heeft begrepen, vriendelijk toe en beent verder naar de servicebalie op een lager gelegen dek. Na stampij te hebben gemaakt over een verstopt toilet, ontmoet hij een Aziatisch crewlid bij zijn hut nog geen minuut nadat hij daar zelf was teruggekomen. Het uiterst beleefde bemanningslid knikt na een korte toelichting begrijpend en zoekt hulp via een portofoon.

Even later klinkt een luid mompelend Russisch gevloek in dezelfde gang waar twee kinderen eerder werden ontweken. Een niet dikke, maar behoorlijk grof gebouwde klusjesman in een spierwitte overall veracht zijn baan bij het besef dat hij een smerig karwei heeft op te knappen. De afvoer van toiletten uit twee aangrenzende hutten is verstopt. Aan één zijde ligt een decadente Engelse drol te wachten tot de achteloos doorgespoelde Nederlandse tampon aan de andere zijde hem voorrang verleent.

Tien passen verder kan de Rus Mario horen groeien onder een alom bekend geluidseffect na het buitmaken van een paddestoel. Vanuit een leren sofa zijn nog net de handen van een jonge knul zichtbaar die een handzame spelcomputer omklemmen. Zijn haar, nog halfnat van een vluchtige douche, plakt aan zijn voorhoofd boven de gefronste wenkbrauwen die boekdelen spreken over zijn concentratie met betrekking tot zijn spel. Toch raakt de knul voor een ogenblik afgeleid door een passerend vrouwelijk leeftijdsgenootje die samen met een oudere broer maar net een botsing met de klusjesman kan vermijden.
“Big wheels keep on turning… Oh the proud Mary keep on burning,” klinkt er in de rookruimte van de Minicruise. Een jongen van 17 passeert, onderweg naar een vrije zitplek op deze bedrijvige kant va het achtste dek. Hij wordt gevolgd door een nakomertje uit de familie. Lotte(*) probeert driftig de pas van haar broer bij te benen. Bij Bake’n Coffee vinden zij een plaats om te zitten. Terwijl ze gaan zitten trekt Ferry een stapel kaarten uit zijn broekzak en begint ze te schudden. Samen zullen ze een spelletje Uno spelen. Schuin tegenover waar Ferry zit, nemen zeven mensen een afgezonderde verzameling stoelen en tafeltjes in. Drie van de zeven hebben zojuist in de afgelopen vijftien minuten een bescheiden bestelling gedaan bij de norse dame achter de balie. De bemanning van de DFDS Seaways bestaat overwegend uit Filippijnen die met hun schamele loontje zichzelf en hele familie onderhouden in het land van herkomst. Het andere personeel, inclusief kapitein, is Oost Europees. Zo ook de humeurige dame achter de kassa waar onder andere broodjes en koffie worden verkocht.

Voordat het stel aan hun romantische trip naar de Engelse havenplaats was begonnen, behoorden Alexandra en Ruben nog tot het Aardse volk. Het ging echter mis op het moment dat de ambitieuze carrièrestarter de hand van zijn verloofde opzij schoof tijdens de betaling van twee kaas-ui broodjes. Negen zuurverdiende euro’s wisselden van eigenaar waarbij de cassiëre, afkomstig uit Oekraïne, zorgvuldig zorgde dat ze de hand van haar klant een korte aanraking deed ervaren. Op slag werd Ruben één met de Formorianen en ging op weg om de rest van de opvarenden te infecteren. Nadat hij vervolgens de gemanicuurde zachte hand van zijn aanstaande vrouw in de zijne nam, werd ook haar seksuele spanning teniet gedaan. Het plan om de tweede nacht op zee eveneens van vuurwerk te voorzien, maakte plaats voor een hele andere eenwording.

Het britse homopaar naast hen had het idee om hun geadopteerde Nigeriaanse zoontje wat van Europa te laten zien, ook laten varen. Een eerder spel met een kleine Super Mariofan had het monstervirus op de geplaagde kleurling overgebracht.
“Kun jij mij helpen? Ik kom niet verder,” bleek een uitstekende smoes. De DS werd doorgegeven en Terence, die daarvoor maar heel even uit de leren stoel opstond, had zijn slachtoffer gevonden. Als vanzelf had hij de praktisch zwarte vingers van Amechi kort beroerd. De naam van de jongeman uit Afrika betekent heel toepasselijk ‘Alleen God kent de dag van morgen’.

Het resterende en al even besmette bejaarde stel aan de andere kant moest het eerder die dag hebben van de warme hand van de Filippijn met de portofoon die later ook de hulp inriep voor de hutten met de verstopte toiletten. Hij was het die de dame van het stel in evenwicht hield door zijn hand op haar blote schouder te laten rusten. De deining van het schip had op de loer gelegen toen zij met haar man een akelige trap hadden getrotseerd om hun hut te bereiken. Een nare golf was genoeg aanleiding om de Filippijn een excuus te geven de vrouw aan te raken. Haar man, mijnheer Oosterbaan, dorst niet met de lift en alleen gaan deed ze niet.

Voor de kaartende broer en zus mocht het lijken alsof de zeven gasten aan de andere kant van de lounge onschuldige onderonsjes deelden. In werkelijkheid waren zij tot één Formorianen-eenheid versmolten en konden ze elkaars gedachten lezen over het plan dat heel lang geleden voor hun gesmeed werd. In de Ierse oudheid om precies te zijn, regeerden deze wezens over het eiland Inishmurray waar ook Partholons en Nemeds hun zinnen op hadden gezet. De Formorianen waren vervloekt en hadden daarom vanaf hun geboorte allerlei misvormingen in hun uiterlijk en misten ledematen of hadden ze juist dubbel. Hun lichamen waren nooit volledig menselijk en werd veelal ontsierd door dierlijke lichaamsdelen of soms zelfs hele monsters die uit hun lijven groeiden.

Deze slechtgehumeurde reuzen zouden volgens de Ierse overlevering tijdens een grote overstroming uit de Atlantische Oceaan zijn aangespoeld en werden kort na hun bezetting van het land geleid door Balor. Van al deze zeeduivels, die allen konden toveren, was hij de ergste. Als kind, toen de reuzen zich reeds lang op het schiereiland gevestigd hadden, was hij eens nieuwsgierig toen hij zijn vader bespiedde bij het brouwen van een toverdrank. Ongeveer gelijk aan het verhaal van de Gallische Obelix die in de ketel viel, kreeg ook Balor met een toverdrank te maken. Bij het mengen van de drank kreeg hij spetters in zijn gezicht en was vanaf dat ogenblik vervloekt. Zijn oog zwol op tot enorme proporties en had de krachten gekregen om mee te toveren en vijanden te doden. Op zijn kop werd hij bijgestaan door een soort kakkerlak, een meerogige rat, een gesnaveld wormwezen en een gekko met scherpe tanden die er allen toe dienden zijn vervaarlijke oog te openen en te sluiten. Ook zij waren Formorianen en behoorden tot zijn leger. Het oog moest steeds opnieuw gedicht worden, omdat zijn vermogen om in leven te blijven ook afhing van het gesloten houden ervan.

Echter, in de veldslag bij Moytura, waarbij de Formorianen het gebied van de Tuatha Dé Danann wilde inpikken, ging het Balor slecht af. Hij had zijn zinnen gezet op het veroveren van Ierse grondgebieden om zo langzaam maar zeker over heel Groot-Brittannië te kunnen heersen. Met als hoger doel: heerschappij over Europa en wie weet de hele wereld. De Tuahtha Dé Danann leken de strijd aanvankelijk te gaan verliezen, maar dat was tot Balor in conflict kwam met zijn kleinzoon Lugh. Deze jonge krijger was samen met twee andere broers voortgekomen uit de schoot van Balor’s dochter Ethlinn. De laatste was tevens de godin van de Noordelijke ster. De profeten hadden voorspeld dat één van haar zoons Balor zou komen verslaan, zodat Balor haar liet opsluiten in een kristallen toren op het eiland Tory om te voorkomen dat er überhaupt een zoon geboren zou worden. Die maatregel alleen bleek niet genoeg. Onderwijl was hij te weten gekomen dat zij in haar gevangenschap bezoek had gekregen van de Tuatha-krijger Cian die met haar vree. Toen Balor dit te weten was gekomen had hij één van zijn dienaren opdracht gegeven om de kinderen te vermoorden. De dienaar wikkelde de jongens in een doek en wierp ze in de draaikolk naast de toren waar ze zouden verdrinken.

Maar één van de jongens viel ongemerkt uit het doek. Lugh, die daardoor ontsnapte aan een vroege dood, bleek de door Balor gevreesde zoon die hem moest komen verslaan. Lugh stond ook wel bekend als ‘de lichtende’ of ‘de schitterende’. Hij versloeg zijn grootvader uiteindelijk door een steen naar zijn woeste oog te smijten. Deze duwde de oogbal uit de kas zodat hij naar achter vloog en Balor’s vernietigende blik over zijn metgezellen liet glijden. Zij die daardoor werden getroffen stierven hierop onmiddellijk. De overlevenden dropen af en kropen terug in de zee waar zij zich honderden jaren stil hielden.

Vele jaren later keerde één van hen terug. Het was Kal’i, de boosaardige kleinzoon die de worp in de draaikolk overleefde door zich in een aal te veranderen. Kal’i, die toen al een machtige jonge baby was, groeide in de oceaan op tot de nieuwe leider van de overgebleven Formorianen. Vele Formorianen van toen zijn allang niet meer in leven, maar Kal’i had voor zijn nageslacht gezorgd en deze voorzien van een betovering waar hij zijn nazaten mee vervloekte op de dag dat hij stierf; eenieder die voortaan door een Formoriaan zou worden aangeraakt, zou erdoor begiftigd raken. Alle Formorianen bezaten immers een giftig zweet dat Kal’i eenvoudig kon betoveren en de bloedlijn van deze gevreesde monsters kon doen voortzetten. Ieder huidcontact zou het virus overbrengen en de transformatie op gang brengen. Binnen een week zouden de geïnfecteerde afwijkingen in de vorm van mutaties gaan vertonen. Ze zouden niet langer onopgemerkt blijven en de mens zou weten dat er iets loos was. Voor de mensheid zou het dan al te laat zijn.

Voorbij de douane terug in Nederland begint Tinus ineens te lachen. Hij is zojuist met zijn vrouw en dochter van de boot afgestapt. Zij hebben er een prachtige minivakantie in New Castle op zitten. Met enkele lichte tassen om de schouders stappen zij de hal van DFDS Seaways uit en snuiven de met zout vermengde lucht van de Hoogovens van IJmuiden op.
“Wat is er schat?” wil zijn vrouw weten.
Tinus probeert zijn gelach wat te verbergen, omdat er toch eigenlijk niemand in de humor zou kunnen delen.
“Oh nee niets,” glundert hij en zijn vrouw weet genoeg. Ze was allang opgehouden door te vragen over de binnenpretjes van haar man. Het zou vast een flauwe grap zijn geweest of een hersenkronkel die hij voor zijn werk kan gebruiken. De man zat soms zo vol inspiraties dat hij gesprekken met zichzelf leek te houden. Ze vergeet de pret die haar man heeft en snijdt een ander onderwerp aan: de verdere vulling van hun dag. Tinus is echter nog in gedachten bij de reden waarom hij moest lachen. Het gaat zomaar eens niet over een geval van inspiratie. Hij denkt terug aan deze ochtend op de boot waar hij even een boek was gaan lezen tot de boot zou afmeren in de haven van IJmuiden. Op zijn weg terug naar de hut werd hij overdonderd door een stel spelende kinderen. Het was hetzelfde ‘overstekende wild’ zoals de Britse passagier ze de avond ervoor tegen het lijf was gelopen. Uitwijken had geen zin gehad. Hij kon alleen uit reflex zijn beide armen in de lucht steken waardoor hij zijn hemd uit zijn broek trok en zijn middel ontblootte. In één van zijn handen hield hij zijn boek vast. Een meisje met vlechtjes in het haar had zich in de gauwigheid achter hem verstopt. Ongetwijfeld in een poging om niet gepakt te worden in een spel dat op tikkertje leek. Guitig lachte zij naar haar speelgenoot. Tinus realiseert zich dat zijn ‘zwembandjes’ die het meisje zogenaamd uit bescherming beet pakte niet voor haar de redding in het spel was geweest. Ook voor hem was dit het begin van een nieuwe missie.
“Eerst de spullen thuisbrengen?” vraagt zijn vrouw.
“Goed plan schat,” antwoordt hij afwezig op dit voorstel.
“…en dan kunnen we daarna naar Haarlem gaan om te eten.”
Er wordt geglimlacht en met een hand op haar wang kust Tinus zijn vrouw.

( * = Lot is ook een oorlogsgodin die de Formorianen aanvoerde. Zij had lippen op haar borsten en vier ogen op haar rug )

image by Kevin-kun, edited by Gsorsnoi

De achttien jaar jonge man bewoog zich soepel door de natuurlijke obstakels van het Jiundimoeras. Hier waar de noordelijke zacht golvende plateau’s van Zambia langzaam overgaan naar een terrein met meer hoogteverschillen naarmate je meer naar het Oosten beweegt, kende Kaondé het woud als zijn broekzak. Ten noorden van het West Lunga National Park in het grensgebied met Congo en Angolo ligt Mwinilunga. Het stadje wordt doorkruist door dezelfde rivier de Lunga waar het lagergelegen park haar naam aan dankt. Het is de rivier waarlangs Kaondé bij zijn stam is opgegroeid. Gebukt onder zware depressies die de levensduur van het tropisch regenwoud verder verlengen, sleepte hij zich door de begroeiing en ontweek iedere overhangende tak met het zuiverste gemak.

Aangekomen op een bescheiden open plek tussen al dat groen kreeg deze jonge Zambiaan de schrik van zijn leven. Met haar schedel van hem afgewend lag daar iemand in de kreukels tegen de ontblote wortels van een woudreus waar mossen en zwammen zich dankbaar aan tegoed deden. Hij spoedde zich naar haar toe en moest zijn adrenaline beteugelen om zijn voet niet te verzwikken in een petieterige waterstroom die het open terrein doorsneed. Dit was de plek waar het drama zich had voltrokken. Hier sloeg eerder het noodloot van Kaondé’s zusje toe.

Zonder er al te veel aandacht aan te besteden plantte hij zijn speer tussen de varens en knielde naast haar neer. Van het lichaam was niet veel meer over dan een half kaalgevreten geraamte. Alleen pezen met repen vlees van verschillende formaten waren nog aan haar botten bevestigd.  Het monster of het dier dat zich aan haar te goed had gedaan was zich allerminste van enige tafelmanieren gewoon. Tezamen met het overgrote deel van haar rok en een stuk romp lag één van haar benen gescheiden van de rest van haar lichaam. Het andere been was verdwenen. Gevoelens van paniek en gruwel trachtten bezit te nemen van deze aangeslagen broer toen hij zijn blik vasthield op haar zwaar verminkte gelaat. Maar hij wist het zeker. Hij had geen bevestiging nodig van het patroon dat zijn zusje zelf op haar rokje geschilderd had om er bij de mannen mee in de smaak te vallen. Dit was Kwalila.

Tien vingers groeven zich verbeten in de drassige ondergrond toen een waterval van tranen zich tezamen met een ijzingwekkend kreet opbouwden om los te barsten. Kaondé zou hebben gewild dat de inboorlingen bovenin Congo hem hadden gehoord met het keelgeluid dat klaarstond om over zijn lippen gebruld te worden. Hij was alleen zo slim om dat juist niet te doen. Een overvloed van zout vocht was het enige wat loskwam. Tranen schreiden tussen de regendruppels over zijn wangen. Hartverscheurende emoties van verdriet om verlies maakten plaats voor bittere boosheid. Kwalila´s dood moest gewroken worden.

Een rood besmeurde varen die hij eerder met zijn schenen plat tegen de grond had gedrukt bleef nog onder zijn gewicht gebogen toen hij zijn bovenlichaam naar achteren liftte. De punt van de speer trok hij los uit de bodem en tuurde furieus om zich heen. Om zijn beweeglijkheid te vergroten sprong hij in één beweging vanaf zijn positie in een gehurkte stand en zocht alle bomen en planten af. Verkneukeld blad van het varen plakte onder Kwalila’s bloed aan zijn knie.
“Waar ben je?” en “Waar zijn jullie?” sprak hij woest in dezelfde taal waaraan hij zijn naam dankte. De bomen antwoordden niet, de planten al evenmin. Kaondé liet zijn blik niet meer langs het ontzielde lichaam van zijn zusje glijden. Zijn focus was erop gericht het monster te vinden dat verantwoordelijk was voor deze gruwelijke afslachting. Gefixeerd op ieder blad dat afwijkend bewoog van de rest onder de stroom van regen die uit de lucht kwam zetten probeerde hij eventuele belagers te ontwaren. Het geluk was alleen niet met hem.

Een plotselinge ferme pijnscheut in zijn rug maakte dat hij de grip op zijn speer verloor. Op dat moment wist hij dat zijn grootste kansen op succes al verkeken waren. Nu was hij ontwapend en tevens verslagen in de strijd de eerste te zijn die op de vijand toebeet. Klauwen die zo dodelijk waren als die van een adelaar hadden zich in de spiermassa van zijn rug verankerd. Twee nagels schraapten bijna evenwijdig aan elkaar langs zijn ruggengraat. De andere drie van elke klauw doorboorden aan iedere zijde de onderkant van een long.

De onzichtbare belager die de jonge Zambiaan had aangevallen was de Kongamato, een voorhistorisch vliegend reptiel die de bevolking van de Kikaondéstam nog steeds hele actuele angst inboezemen. Nog steeds hebben niet alle details van deze ongevederde schrik van het woud tot de overtuiging geleid van cryptozoölogen die zich bezig houden met het onderzoeken van de bestaanbaarheid van onbekende levensvormen met onwaarschijnlijke karakteristieken. Meldingen van ontmoetingen met dit beest zijn simpelweg te schaars, omdat de meeste mensen zo’n confrontatie niet overleefd blijken te hebben.
Eenzelfde lot was Kaondé bezegeld. Twee even kleurrijke pterodactylen verschenen vanuit het niets tussen het gebladerte, maar meer dan geamuseerd pottenkijken zouden ze op dat ogenblik niet doen. Hun maaginhoud was nog rijk van vers en onlangs buitgemaakt mensenvlees. Eén van hen stak even een lederen vleugel terug omhoog om deze beter naast zijn lijf te kunnen opvouwen. Daarbij gebruikmakend van zijn lange snavel om de boel een beetje gepast onder de oksel te krijgen. Het was niet verwonderlijk dat de Kongamato een ongemanierde tafelgast was: uit zijn snavel staken meerdere puntige tanden die netjes eten onmogelijk maakten. Onder de tak waarop hij samen met de andere zat, bungelden twee ruitvormige staarten naast elkaar. Voor hun volgende maal hoefden ze enkel te wachten tot de jongeman bezweek.

Dezelfde soort torretjes die Kwalila en Kaondé eerder die ochtend hadden buitgemaakt om zelf van te snoepen, hadden hun weg reeds gevonden naar de restanten van het jonge meisje. De twee hadden een vaartocht over de wateren van het Jiundimoeras koste wat kost willen vermijden, omdat het zwarte hart van de duisternis er waakte. De Kongamato had onder de inboorlingen de reputatie van ‘botenbijter’ gekregen. Dit monster staat erom bekend kleine boten aan te vallen en tot zinken te brengen. Nu waren zij evengoed hun dood tegemoet gelopen bij het verzamelen van voedsel in de bossen. Zij hadden zich, zonder het te weten, te dicht bij het nest van de Kongamato’s  gewaagd.

Kaondé worstelde heftig om deze ongenode gast van zijn rug te kunnen verwijderen. De monsterachtige vogel had zich echter zo vast gegrepen in zijn huid, dat hij eveneens worstelde om los te komen. Slagen daarin deed hij niet. Bloed stroomde rijkelijk over de klauwen en langs Kaondé’s rug naar beneden. Schreeuwend was de pijn die hij ervoer bij iedere poging van zichzelf, maar ook van de vogel om zich van elkaar te kunnen scheiden. Het was alsof een leeuw zijn nagels aan zijn rug wilde scherpen en er in bleef vastzitten.

Eén moment keek hij naar zijn soortgenoten die afwachtend aanschouwden hoe hij sterven zou. Hij wilde zich van hun uiterlijk en fysieke mogelijkheden vergewissen, zodat hij zijn eigen kansen op waarde kon schatten. Met de angst dat de vogel zou gaan beginnen om zijn rug open te pikken besloot hij daarom om er mee naar een boomstam te rennen. Daar was hij reeds te laat mee. De eerste hap liet een gapend heftig bloedend gat in zijn nek achter. De angst voor nieuwe helse pijnen die hij zou ervaren verdrong hij wilskrachtig. Hij moest en zou de Kongomato op zijn rug tegen de boom schuren om hem los te werken. Zijn opzet was tot mislukken gedoemd. In de botsing met de boom kwam er slechts één poot los en de jonge vogel raakte verpletterd onder het gewicht van de jongeman. Onderweg naar deze grote woudreus was Kaondé over zijn eigen speer gestruikeld en had zijn been er akelig mee ontwricht.

Zwaargewond en met de dode vogel nog aan zijn rug gekleefd was Kaondé’s situatie aan het verslechteren. Het bloedverlies liep op en maakte dat hij zichzelf niet meer op de been kon krijgen. Misschien was het toegeven aan het van achteren opgevreten worden door de vogel helemaal nog geen verkeerde optie geweest. Dat had zijn lijdensweg kunnen bekorten. In plaats daarvan lag hij nu langzaam tegenover zijn zusje te sterven in zijn eigen levenssappen. Wachtend op de hulp die nooit zou komen. Wachtend tot de twee overgebleven Kongamato’s weer honger zouden krijgen.

image by tasmanian_journalist, edited by Gsorsnoi

AUSTRALIE, COORONG NATIONAL PARK – “Wie had ooit gedacht dat de Diprotodon de gevreesde Bunyip was?”  merkte de nuchtere Cooper Berry met enig gegrinnik tegen zijn kompanen op. Hierbij keek de jonge Australiër achterom naar de trailer waar het twee ton zware zoogdier in lag opgesloten. Met zijn drie meter lengte en bijna twee meter hoogte vulde hij bijna twee derde van de veel te kleine laadruimte van de vrachtwagen. Verdoofd door twee verdovingspijlen die ieder een jonge olifant konden platleggen was het enorme buideldier in het stro te rusten gelegd.

Oranjegele urine stroomde door de metalen bak en droop door de spijlen van de ruimte op de kale ondergrond. Het was moeilijk voor te stellen dat de negen mannen in deze stank nog fatsoenlijk van hun maaltijd konden genieten dat zij aan het kampvuur aan het nuttigen waren.
“Wat kan het mij nou schelen dat we het mysterie van dat watermonster opgelost hebben? We hebben een prehistorisch dier gevangen man. Dat gaat ons veel geld opleveren!”  Nathan Marcus, die tegenover Cooper in de kring rondom het vuur zat, was het voorval van de verdwenen jongen allang vergeten. De mannen waren er namelijk op uitgestuurd om het beest te vangen dat nu bijna een week geleden twee jongens vanuit een rivier zou hebben aangevallen. De vrienden hadden zich iets buiten de bewoonde wereld in de rimboe begeven en zouden een ontmoeting hebben gehad met een Bunyip. Dit afzichtelijke, misvormde monster zou zich onzichtbaar schuilhouden in de kreken en waterpoelen van de Australische moerassen en was klaar om iedere dwaas te verslinden die zich aan de waterkant zou wagen. Het wezen maakte onderdeel uit van de mythologie van de Aboriginals. Hij was afkomstig uit het geestenrijk dat zij de ‘ Droomtijd’ noemen en voor deze oorspronkelijke bewoners van Australië meer werkelijkheid weerspiegelt dan de meeste mensen als werkelijkheid beschouwen. De rol die de Bunyip hierin vervuld is die van een beest die ervoor waakt Europese indringers te verjagen die de Aboriginals onderdrukken.

De uiterlijke beschrijvingen van dit moeraswezen lopen sterk uiteen. Iedereen is het erover eens dat de Bunyip een enorme muil heeft met een grote verzameling alles verslindende snijtanden. De één omschrijft hem als grote zeehond met de staart van een alligator en de kop van een buldog. De ander spreekt eerder van een enorm harig wezen met een lange nek en een vogelkop, dat eieren legt ter grootte van voetballen. In de National Library of Australia is een tekening uit 1935 te vinden van een onbekende artiest die het meer laat voorkomen alsof we te maken hebben met een dun wezen uit de surrealistische werelden van Salvador Dali.

De jagers rond het kampvuur wisten wel beter. Zij hadden in het beest dat ze in de drassige monding van de rivier de Murray hadden gevangen de Diprotodon herkend. Dat was op zichzelf al een afschrikwekkend beest waarvan men dacht dat deze 30.000 jaar geleden was uitgestorven. Niemand had echter verwacht dat het dier zich jarenlang in kleine populaties in dit gebied had verborgen en het grootste deel van zijn tijd onderwater doorbracht. Een vrouwtjes Diprotodon moest uit het water zijn geklommen toen de jongens zich te dicht in haar territorium bij haar kroost waagden. Met het voorkomen van een gigantische beer moesten de laatste seconden van de jonge avonturier afgrijselijk zijn geweest. Opgeheven voorpoten torende hoog boven hem uit en maakte dat zijn vriend voor zijn eigen leven moest vluchten. Ze had haar lange voortanden blootgelegd, zodat het leek alsof zij het had voorzien op het vlees van haar prooi. Een echte prooi was de jongen echter niet. De vreedzame planteneter was er slechts op uit om de indringers uit haar gebied te verjagen, maar had de jongen met haar klauwen reeds gedood.

Het vermeende monster zou een dag na de vangst voor transport zijn aangeboden en middels een Fairchild C-123 transportvliegtuig de overtocht gaan maken naar de Taronga Zoo. Twee donkere handen die aan de kant van de palmen wit waren geverfd, hadden de deur van de kooi later op die avond echter opengezet nadat zij een hendel hadden gevonden in de cabine. Een oude man waarvan zijn baard was verfraaid met dezelfde witte verf stond kort daarop aan het kampvuur en bezag met een trieste blik hoe de negen mannen het leven hadden gelaten. Rond zijn kalende hoofd droeg hij een rode bandana. Blootsvoets stapte hij  terug naar de achterkant van de trailer en moedigde het grote buideldier aan om de stap te maken om uit de vrachtwagen te komen. Aanvankelijk twijfelde de Diprotodon, maar realiseerde zich al snel dat iemand hem de vrijheid terug had gegeven.

Op het moment dat  de grote goedzak daadwerkelijk uit de kooi stapte, was de oude man al verdwenen. En wie de negen man zo bruut had geslacht, zal wel altijd een mysterie blijven.

image by wittiko, edited by Gsorsnoi

ALASKA: Dagenlang opgesloten zitten in een blokhut kan mensen tot waanzin brengen. Met de 626.932 inwoners die Alaska tijdens de eeuwwisseling telde is het de dunst bevolkte staat van Amerika. Er wordt wel eens gegrapt dat hier gerekend wordt in vierkante kilometers per inwoner in plaats van andersom. Je bent dan al snel volledig op jezelf aangewezen als je besluit op een afgelegen plek in het bos honk te houden om op het wild te jagen.  De vreselijke monotonie van het dagelijkse leven en een slinkende voedselvoorraad hebben sommigen tot het slachtoffer gemaakt van de gevreesde ‘huttenkoorts’.

De grizzlybeer zou Kiana hebben gedood als Yukon hem niet had verjaagd met zijn schot. Ze werd door de beer van achteren verrast en gered door haar man. Hun kans om zijn vlees buit te maken was hiermee wel meteen vervlogen. Yukon Fairbanks had de beer nog willen narennen, maar de dichte concentratie van de Sitkaspar gaf het grote dier de perfecte kans te vluchten. Hier in de bossen nabij Alaska’s zuidkust staat de bruine beer uit dit kamp bekend om zijn demoniserende gedrag. Van nature is hij agressiever in deze regio dan in het noorden van deze staat, maar de mens speelt hierin eigenlijk de hoofdrol. Yukon en zijn vrouw zochten al weken naar voedsel. Zij leefden al een paar maanden op een schaars rantsoen, daar de onverwachte sneeuwstormen de jacht hadden bemoeilijkt. Voor velen is het misschien een complete verrassing, maar kou overheerst boven de neerslag in dit Arctische land. Nu koning Winter de beide factoren toch had samen gebracht was zijn genade ver te zoeken.

Het vizier op de lichtgewicht Kimber 84m verloor haar functie compleet nu de loop van het geweer op Yukon’s borst stond gericht. Een koud blauw hart klopte zichtbaar onder zijn ribben. Blauw was hier echter niet de kleur van adel en edel waren zijn daden al helemaal niet. Zijn inmiddels flink behaarde linkerbeen trilde oncontroleerbaar en hij hijgde zoals men doet wanneer je hyperventileert. Van Yukon mocht de dood nu gauw komen, maar uit volksverhalen had hij geleerd dat hij beter behoorde te weten. Kwijl droop door het bloed in zijn baard over zijn misvormde gelaat.

Meer dan 28 kilo was hij afgevallen sinds hij met Kiana deze hut betrok. ‘Mager’ was inmiddels een understatement geworden. Zo staarde hij naar zijn uitgemergelde lijf en keek vervolgens naar de al even dunne, maar oh zo krachtige armen, waarmee hij de Kimber vasthield. Meer nog beefde zijn iele vingertje waarmee hij poogde de trekker van het wapen te bedienen. Spoedig zou zijn ziel deze ruimte verlaten zodat het hem moeite kostte zich te concentreren op deze wanhoopsdaad. Wanhopig was deze actie zeker en per definitie volkomen vruchteloos. Een knal volgde en werd voor het menselijke gehoor al na 300 meter bomen in de gure wind gedempt. Yukon had zijn laatste schot gelost.

De stalen kogel verliet de roestvrij stalen loop onder veel geweld en zocht zijn doel in een korte tocht door Yukon’s lijf. Recht door het kille hart draaide de kogel om zijn as en trok zonder last te ondervinden van enige weerstand dwars door het bovenlijf naar de harige huid van zijn rug. Een doel trof de kogel pas echt toen deze zich in het portret van Yukon’s vader boorde en er samen in een regen van glas mee van de kleine boekenkast tuimelde. Net als zijn vader zaliger Simon was hij een geest geworden. Zijn hart en lijf werden nooit door de kogel geraakt. De transformatie was al veel te ver gevorderd. De volgende kogel moest zilver zijn. Alleen dan zouden nieuwe slachtoffers gespaard blijven.

Ruim zeven maanden hadden Yukon en Kiana met zijn tweeën afgezonderd geleefd van de beschaving. De gruwelijke honger had Yukon tot razernij gedreven. Terwijl een sneeuwstorm buiten huishield, spoot eerder een rode straal op de binnenkant van het venster.  Voor hem op de houten vloer van de hut verspreidde de stroperige substantie zich nog uit het levenloze karkas dat eens zijn vrouw was. Het verboden vlees had zijn lippen gepasseerd en had hem als Wendigo onsterflijk gemaakt.

By achmedlien | November 8, 2010 - 7:43 am - Posted in Astronomisch gedachtegoed, Duimzuigerij, Gekalibreerde Gedrochten, Nederlands

image by Photogravy, edited by Gsorsnoi

Bijna anderhalve meter water spoelt een favoriete opnamelocatie binnen van een bekende Nederlandse soap. Het dorpje Oud Velsen is in het verleden menigmaal geplaagd door water en heeft zelfs grond moeten afstaan aan het Noordzeekanaal. Zout water stroomt door de kleinste steegjes en neemt alles mee in haar beweging. De set van Nederlands langstlopende soap blijft niet gespaard. De toren van de Engelmunduskerk beeft in het natte geweld en heeft ook te verduren onder het gebulder dat door de straten trekt. De al oude huizen verliezen de grip op hun fundering en worden door een onbekende kracht opzij gedrukt. De smalle straten van dit karakteristieke dorp verdwijnen wanneer de huizen tot elkaar worden geperst. Meerdere inwoners, acht acteurs en een handjevol crewleden die al vroeg op de set aanwezig waren laten het leven onder dit bovennatuurlijke geweld.

Nauwelijks vijftien minuten later wordt een ander klein plaatsje in Noord Holland gehuld in een zwarte schaduw. Oud Velsen bestaat inmiddels niet meer. Inwoners van het langgerekte maar nietige dorpje Assendelft zien de lucht betrekken en het ochtendlicht verdwijnen.  Er wordt weleens gegrapt dat Assendelft maar één straat heeft en daarmee slechts een veeg huizen op de landkaart vormt. Die mensen die op dit vroege uur al op de straatstenen staan van het iets meer dan één straat tellende en altijd zo vredige dorp,  zien een kolossale schim op zich neerdalen. Als ware het de scènes uit een nieuwe film van Independence Day zo zien zij zichzelf verpletterd worden onder een horizonvullende massa van onbekende samenstelling. Cartografen kunnen Assendelft voortaan uit hun schetsen verwijderen nu zij als half gedroogde verf uit de weilanden de lucht in getrokken is.

Niet veel ten zuiden van deze plaatselijke horror zou suiker gekristalliseerd zijn geworden, had de suiker fabriek van Halfweg nog in gebruik geweest. Een Boeing 747 valt zo’n honderd vijftig meter boven de grond in stukken uit elkaar en trekt in haar val een paar wagons mee van een voorbij sprintende intercity om zich uiteindelijk in de kantoorruimtes te boren van wat eens de suikersilo’s moesten voorstellen. En onderweg van Amsterdam naar IJmuiden boort een draagvleugelboot zich in een massa vlees en verpulvert volledig.

Op spoor 8 van station Sloterdijk razen even later vijf van de overgebleven wagons voorbij. Tot stoppen is deze trein niet meer in staat, zodat deze brandende massa metaal in haar vaart een handjevol wachtende passagiers van de perrons rukt en achter zich in halfverkoolde toestand op de harde rails te pletter smijt.

In de stationshal is een ander drama gaande. Vanuit Malta komt een 185 meter lang bulkschip binnen met op de zwartblauwe romp de letters ‘AYSE AKSOY’. Hij had eigenlijk de Bosporushaven van Amsterdam binnen moeten varen, maar maakt daarvoor in de plaats een paksoi-pitstop in de stationshal. De letters aan de gevel worden met de sponningen en flink veel glaswerk in de ontvangstruimte gesmeten. De neus van dit van oorsprong Japanse schip kiest de Kiosk als haar eerste prooi en boort deze in tweeën.  Gele borden die daarnaast en daarachter tot op dit moment dienst moesten doen om passagiers naar de sporen en hun bestemming te wijzen knakten als broze stokjes onder het gigantische geweld.

Passagiers afkomstig uit de richting van het Amstelstation huilen en smeken voor hun leven wanneer tramlijn 12 ze af wil zetten op het Orlyplein nabij het station. De trambestuurder houdt even voor de plaats waar hij moet stoppen halt en tracht zijn bestuurscabine te ontvluchten. Hij wordt echter doodgedrukt door de passagiers die hij vervoerde en op hetzelfde idee waren gekomen.

Boven de deels vernietigde kantoren van dit westelijk deel van Amsterdam en langs de inmiddels ontstane vuurzee uit de stationshal torent het geweldige lijf van een octopusachtig wezen. Het is de mythologische Kraak die net vanmorgen in de Noordzee is wakker geworden met een verschrikkelijk ochtend humeur.
En hij haat maandagen!

image by BayrePsycho, edited by Gsorsnoi

Theseus was oog in oog komen te staan met het monster van Knossos. Het schepsel dat het product was van de vrijpartij van Minos’s vrouw Pasiphaë met de witte stier die Poseidon had gestuurd als teken van Minos’ koningschap. Poseidon had echter geëist dat de stier meteen geofferd zou worden. Een eis die Minos niet beantwoordde.

Het was daarom dat Poseidon, de god van de zee, zich wreekte en Pasiphaë  verliefd liet worden op de witte stier. Uit hun geslachtsgemeenschap werd de Minotaurus geboren. Een schepsel met de kop en de staart van een stier op het lichaam van een mens. Een monster uit de Griekse mythologie die bekend stond om zijn honger naar mensenvlees die maar moeilijk was te stillen.

Confrontatie in het Labyrint.

In het door Daidalos ontworpen Labyrint had de Minotaurus zijn prooi gevonden. Dit stiermonster was opgesloten in de doolhof om maar geen bedreiging te vormen voor zijn directe omgeving. Hij werd ieder jaar gevoed door  steeds 7 jongens en 7 meisjes die uit Athene per schip werden geleverd en de doolhof van het paleis van Minos te Knossos op Kreta in werden gestuurd. Geholpen door Minos’ dochter Ariadne zou Theseus het monster bestrijden om deze gang van zaken te stoppen. Hij kreeg daarvoor een bolletje wol mee van Ariadne die hij zou afrollen in het Labyrint om na het doden van de Minotaurus de weg terug te kunnen vinden.

Plotseling viel het verschrikkelijk beest hem van achteren aan, snuivend en met zijn hoorns omlaag gericht. Een hevig gevecht volgde. Totdat de Minotaurus de grote sterke man vast greep en voor zich optilde. Dit was zijn kans en het grote stiermonster realiseerde zich deze fout. Theseus zou hier volgens de Griekse mythologie met al zijn kracht en moed het zwaard door de hals van de Minotaurus hebben gejaagd en zo diens kop hebben afgehakt.

De ware toedracht.

Anders dan de geschiedenisboeken je echter willen laten geloven, was dit het moment dat een groengeel licht de ruimte vulde. Bliksemschichten schoten door de doolhof en gingen gepaard met een knetterend elektrisch geluid.De Minotaurus zag zijn kans schoon en wierp Theseus met krachtig worp van zich af tegen de wand. Onze Griekse held kwam met een harde klap neer, maar bleef bij bewustzijn. Zijn zwaard verloor hij echter en zag deze in een andere gang verdwijnen. Met zijn rug naar achteren gericht ontweek de naamloze Doomguy drie roodgele bollen die tezamen met hem uit de teleport de doolhof in werden geflitst. De bollen waren afkomstig van een tweetal imps die ze vanaf de andere kant van de teleport uit een andere dimensie hadden afgevuurd. In filmische slow motion dook deze held uit het succesvolle First-person shooter-spel ‘Doom’ achterwaarts de ruimte in en doodde de twee bruine stekelige monsters in een salvo waarbij ze levenloos uit de teleport op de stenen vloer donderden.

Kleine broertje.

De Doomguy draaide zich om en nam de situatie in zich op waarin hij nu was beland. Voor de koelbloedige gameheld verwachtte hij niet anders dan dat hij in zijn level een shortcut had gevonden naar de uitgang. Zou hij even bedrogen uitkomen in dit doolhof!

Hij staarde de Minotaurus aan en liet even een stilte vallen voordat hij verontwaardigd vloekte:  “C’mon! What the hell is this?”
Hij smeet zijn tweeloops geweer kwaad neer op de vloer.
“They screwed me up with his lil’ brother.”
Hierbij deed hij een verwijzing naar Cyberdemon, de ultieme eindbaas uit Doom!

“And what the heck are you looking at?” beet hij Theseus pissig toe die hij hem verdoofd in verbazing zag aanstaren vanuit de hoek van deze ruimte. De Doomguy spuugde wat met bloed vermengd speeksel opzij en trok het gezicht van een afgunstige soldaat die een onbelangrijke taak mocht afwerken terwijl hij een ander de mooiste klussen toebedeeld zag krijgen. Hij trok desondanks het zwaarste wapen uit zijn arsenaal naar voren en bracht deze op zijn schouder in positie.

Magische vingers.

Terwijl de patronen van de Big Fucking Gun (BFG) 9000 onder aanzwellend supersonisch gezoem de ondergang van de Minotaurus aankondigden, deed Theseus een laatste poging om zijn aandeel op te eisen en bracht stotterend uit:
“M-maar … ik dacht dat ik …”
In een piepklein slaapkamertje in een hele andere tijd en op een hele andere plek landden een paar vingers op een toetsenbord. Het was onze Retroman die al die tijd de Doomguy had aangestuurd met een paar pijltjestoetsen en een control-knop. Gsorsnoi had namelijk weer eens een Doom-leveltje gebouwd en onze retroheld  gevraagd deze nieuwe uitdaging te testen.

Op zijn scherm zagen we de Doomguy stoer over de loop van zijn BFG9000 links opzij kijken naar de zoon van Aithra en Aegeus, de koning van Athene. Of was het toch Poseidon met wie Aithra ook negen maanden voor de geboorte van Thesseus had liggen vozen?

Retroman typte tenslotte:
“You’re gonna kill him with what? A piece of wool?”

By achmedlien | September 21, 2010 - 7:43 am - Posted in Gekalibreerde Gedrochten, Nederlands

image by Tim Green, edited by Gsorsnoi 

CORNWALL, MAWNAN – Felle, roodgloeiende ogen priemden met zo´n demonische blik door de nacht dat zij de twee kinderen op het kerkpad eenvoudig hadden kunnen doorboren. Het oranje schijnsel achter deze pupillen verried de aanwezigheid van een substantie in de oogkassen met de kracht van kokende magma.

De tieners hadden tijdens hun kampeervakantie in dit nachtelijk uur besloten om erop uit te trekken door het Mawnan woud. Zij hadden daarbij de parochie ontdekt en hadden zin om eens lekker met elkaar te griezelen tussen de grafstenen op het kerkhof. Of het nou mocht of niet, de jongeman was met zijn vriendinnetje eerder die avond door de poort gestapt en vonden zo hun eigen spookachtige  vorm van romance. Even stoer doen en laten zien dat je wel durft.

Maar deze 13e eeuwse kerk van Mawnan is op zichzelf al een spookachtig oord.
Het was daarom ook niet verwonderlijk dat dit avontuur een stuk spannender uitpakte dan het stel van te voren had bedacht.

Bij het verlaten van de heilige grond wandelden de twee richting de poort en kwamen zo oog in oog te staan met deze afschrikwekkend vogelverschijning. Twee gigantische staalachtige klauwen kliefden in de lucht en maakte het roofdier dat zich zo plotseling voor hun had opgesteld nog angstwekkender.

Met zijn vleugels wijd gespreid stond de Owlman daar manshoog bovenop het overvloedig met korstmossen bedekte dak van de Lychgate die toegang bood tot de parochiekerk van Mawnan. Zijn spanwijdte moest al gauw twee meter bedragen.
In het wit liet de tekst ‘Da thom ntnu nesse the thu’ zich lezen in de blauwe verf op de balk die de essentiële  steun bood voor het oude dak. Het was Cornisch voor zoiets als ‘Het is goed voor mij om God te naderen’. Hadden deze tieners die tekst gelezen en kunnen begrijpen dan hadden zij hier op het tuinpad van God nu vast vol ongeloof gestaan.

Hij opende zijn bek en liet een ijzingwekkende kreet horen. Het monster sprong op en vloog in de richting van het stelletje. De warmte in deze zwoele nacht maakte in de lijfjes van deze jonge individuen plaats voor koude rillingen van angst. De jongen en het meisje brachten hun armen voor hun gezichten om zichzelf zo te beschermen voor wat komen ging.

En dan, zo gauw zij hun armen weer lieten zakken, omdat ze voelden dat er niets gebeurde, was de Owlman verdwenen.

De vroegste verhalen uit deze streken over de Owlman dateren zo jong als 1926 toen er in de Cornisch Echo het nieuws verscheen dat twee jongens achterna gezeten werden door een extreem grote en woeste uil. Zij moesten schuilen achter een stalen rooster, maar het monster bleef woedend naar ze grijpen onder luid gekras.
Sindsdien is deze abnormale vogelverschijning de boeken in gegaan als ´de Owlman´.

Een prachtig en eenvoudig voorbeeld hoe verhalen over zogenaamde monsters geboren worden en onze geschiedenisboeken in gaan als spannende en mysterieuze verhalen over gemuteerde wezens en bovennatuurlijke verschijningen.

Maar wie zegt ons dat we hier niet te maken hebben met de fantasie van een kind? Een beetje roofvogel wordt al gauw een meter groter opgeblazen dan hij in werkelijkheid was en voorzien van gevaarlijke klauwen. Misschien spuwde hij wel vuur!
Waarschijnlijk hebben we hier gewoon te maken gehad met een grote oehoe die in de context van een kerk is doorgegaan voor een kerkuil. Want de meeste beschrijvingen van die verschrikkelijke Owlman zouden een  kruising moeten zijn geweest tussen een grote oehoe en een kerkuil. De uilman wordt beschreven als een half uil/half mens van anderhalve meter hoog en zou een spanwijdte hebben gehad van rond de twee meter. Nou wordt dat direct al wat ongeloofwaardig als je bedenkt dat de oehoe, de grootste uilensoort ter wereld, maximaal ergens rond de 70 centimeter groot is en met de vleugels gespreid zo’n 160 centimeter meet. Dat wil zeggen: als het een vrouwtje was.

Laten we nou eens, gevoed met een beetje fantasie, aannemen dat er nog een uilensoort onontdekt is gebleven en zich in schaarse aantalen ophoudt in Cornwall. Dan moet deze soort nog altijd bijna twee keer zo groot zijn geweest als de grootste soort die we tot nu kennen.
Beetje onwaarschijnlijk is het niet?

Nee dan is het waarschijnlijker  dat deze oehoe zich op een hoger punt heeft opgesteld ten op zichten van de toeschouwer en daardoor nog groter heeft geleken dan met een beetje fantasie al voor mogelijk wordt gehouden. Een kerk met wat oude graven, die nog wat griezeliger is gemaakt door de nacht, en een griezelverhaal voor je kinderen is zo geboren.

Of zouden we toch te maken hebben met een verloren ziel die gedoemd is om Mawnan te terroriseren als ‘de verschrikkelijke Owlman’…?

By achmedlien | August 27, 2010 - 10:03 am - Posted in Galbakkerij, Gekalibreerde Gedrochten, Nederlands

image by MFS, edited by Gsorsnoi 

De Gobiwoestijn was veranderd in een hete oven. Geen plek waar je onvoorbereid op pad moest gaan of het ook maar in je hoofd moest halen om te weinig vocht met je mee te brengen. Menigeen heeft de barre droge tochten door deze zandbakken die onze planeet kent niet overleefd. Toch kun je het slechter treffen: de Gobiwoestijn is naast één van de grootste woestijnen ook de koudste.

Of het niet erg genoeg is om een langzaam afbladderende huid, een droge tong en gezwollen ogen door een zee van zand te moeten struinen, liggen er de Gobiwoestijn nog meer kwellingen op je te wachten dan het gevecht tegen de hitte. De Gobiwoestijn is er één van extremen.  Het kan er op zijn heetst tegen de 40 °C zijn terwijl het in januari gemakkelijk onder de min 40°C kan dalen. Sneeuwstormen nemen de diensten van de zandstormen dus over wanneer de winter valt.

Maar niet op die noodlottige hete dag. Een woestijnnomade, alleen op pad, heeft onlangs afscheid moeten nemen van zijn kameel die onderweg met hem naar huis een lelijke val had gemaakt. Zijn berijder, die er vanaf toen alleen voor stond, zag zichzelf genoodzaakt om het laatste stuk naar huis zonder behulp van het schip van de woestijn te moeten afleggen. Hij kon moeilijk met een stervende kameel op zijn rug door de woestijn slenteren.
Feitelijk was hij gewoon een woestijnschipbreukeling.

Kies jouw dood.

Hij zou niet worden overreden door een jeep, zichzelf van kant maken door een verslechterende psychische toestand of gedood worden door woestijnrovers. Vocht en eten had hij ook niet veel meer, maar ook dat zou niet de reden zijn waarom hij de man met de zeis tegen het lijf zou lopen.

Het was ergens bij een willekeurige zandheuvel. Op de top van deze heuvel kon je om je heen kijken en nog altijd niets anders zien dan zand, zand en nog meer zand. Voorbij de horizon lag zijn huis. Dat hij zo dicht tot zijn huis was genaderd zou hij alleen nooit weten.

De grond begon te trillen en te beven. Het zand kwam op een aantal plekken losser te liggen. Was dit een woestijnbeving? Of misschien een grote zandverschuiving waarin hij werd opgeslokt?

Zand happen.

Nee. De man verloor zijn evenwicht door al het verplaatsende zand en nam er een hap van toen hij tegen de grond werd gesmeten. Met een bulderend gegier rees een grote kolom uit het zand omhoog. Meer zand verplaatste zich, zodat hij moeite moest doen om er niet in begraven te worden. De kolom die uit het zand tevoorschijn was gekomen moest een omtrek hebben gehad die niet onderdeed voor de gemiddelde woudreus.  Maar het moge duidelijk zijn dat hij die hier niet hoefde te verwachten.

De woestijnnomade keek de dood in ogen. Een gigantische rode worm had zich uit het zand opgetrokken en kronkelde wiegend in de droge lucht. Zij had borstelachtige poten die uiterlijk sterk overeenkwamen met die van een duizendpoot. En misschien had ze er wel zoveel! Lange gelige tanden hingen er uit haar bek. Zij kwijlde en jeukte inwendig van de honger.
De beste vergelijking die er nog was te maken met deze afstotelijke verschijning was er een met een darm die zich tot een monster had gemuteerd.

Aan tafel!

Lang kon dit monster daar niet blijven. De dodelijke woestijnhitte zou haar glibberige huid doen opdrogen. Zij kwam om haar kinderen te voeden en zou weer in het zand verdwijnen. Op dit moment zou de nomade hebben gedacht dat hij nu zo ver heen was dat hij aan het hallucineren was geslagen. In werkelijkheid echter bevond hij zich boven op het nest van de Mongoolse Doodsworm.

We laten de arme nomade maar in de veronderstelling dat hij gestorven was door uitdroging en deze hallucinatie hem kwam halen. Aan weerzijde van de man verschenen twee Mongoolse doodswormen die niet groter waren dan een schoothondje. Zij elektrocuteerden hem onder het toeziend oog van hun grote moeder en schrokten reeds zijn ledenmaten naar binnen.