Daar zit ik dan, gewapend met niets anders dan een eenvoudige zakdoek. Maar vergis je niet, dit is geen gewone zakdoek. Dit is mijn gereedschap, mijn wapen in de eeuwige strijd tegen de krachten van snot en slijm die zich diep in mijn neus hebben genesteld. Ik draai de punt van de zakdoek in een strak puntje, als een krijger die zijn zwaard slijpt voor de strijd.
Het is tijd voor de snotboor.
De eerste duik in de duisternis van mijn neus voelt als een expeditie naar onbekende diepten. De weerstand is voelbaar, alsof ik probeer door dichte mist te navigeren. Maar ik geef niet op. Met vastberadenheid en een vleugje weerzin duw ik het puntje van mijn zakdoek dieper en dieper, als een ontdekkingsreiziger die zijn weg baant door dichte jungle van neusharen die volhangen met opgedroogde bloedkorsten en snot. De weerzinwekkende geur van verrotting en oud slijm dringt mijn neusgaten binnen, maar ik zet door, gedreven door een onverzettelijke drang naar reiniging.
En dan, een doorbraak. Ik raak een bron van slijm aan – een kleverig, geelgroen donker goedje dat zich heeft verzameld in de verste hoeken van mijn neusholte. Voor de een is het weerzinwekkend, maar tegelijkertijd voor mij uitermate bevredigend. Met een mengeling van opwinding en triomf begin ik te graven, als een archeoloog die een kostbare schat opgraaft. De strakke punt van mijn zakdoek haalt uit naar de kliederige stalagmieten van neusafscheiding. Mijn hand schuift heen en weer, steeds dieper de duisternis van mijn neusgaten in, terwijl ik het slijm wegduw en het gevoel van verlossing voel opborrelen.
Het slijm geeft niet gemakkelijk toe. Het klampt zich vast aan de wanden van mijn neus alsof het zijn laatste verdedigingslinie is. Maar ik ben vastbesloten om te zegevieren. Met krachtige bewegingen draai ik het puntje van mijn zakdoek rond, als een boor die door harde grond dringt. Een niesprikkel dringt zich aan, maar ik weet de boel te sussen en baan mij moedig een weg door de verzameling brokken en slierten. Soms voel ik kleine korstjes van uitgedroogd slijm tegen mijn zakdoek schuren, maar ik laat me er niet door tegenhouden. Dit is een gevecht dat ik moet winnen, koste wat het kost.
En dan, eindelijk, een doorbraak. Ik voel een golf van opluchting als het slijm loslaat en zich vastklampt aan mijn zakdoek. Daar is dan het moment van triomf, een overwinning over de krachten van de natuur. Het snot overwonnen!
Maar laten we eerlijk zijn, de snotboor is niet voor iedereen een prettige ervaring. Het is – en dat moet ik toegeven – een smerige en soms zelfs pijnlijke handeling. Oh, heerlijk! Om je vingers bij …! Soms raak ik vast in de wirwar van slijm en moet ik met moeite terugtrekken, als een strijder die gewond is geraakt op het slagveld. En dan is er nog het risico op bloed. Ja, bloed. Want laten we niet vergeten dat de neusholte een kwetsbare plek is. De neusvleugels, maar ook het neusschot, vol met fragiele bloedvaten die gemakkelijk kunnen scheuren bij teveel geweld.
Maar ondanks al deze ontberingen, blijf ik trouw aan de snotboor. Waarom? Omdat ik geloof in de kracht van een schone neus. Een schone neus betekent een heldere ademhaling, een versterkt reukvermogen en een algeheel gevoel van welzijn. Het is alsof je een verstopte snelweg vrijmaakt, waardoor de lucht vrij kan stromen en je geest helder blijft.
Bovendien is er iets bevredigends aan het verwijderen van al dat slijm. Het is alsof je jezelf bevrijdt van een last die je zonder het te weten met je meedraagt. En laten we eerlijk zijn, er is niets bevredigender dan het gevoel van opluchting dat volgt op een succesvolle snotboor.
Maar laten we eens een stap terug doen en de alternatieven overwegen. Het in je neus peuteren met je vinger kan nog steeds als een alternatief worden beschouwd, maar bedenk je wel goed waar je vinger is geweest voordat je deze in je neus of mond stopte. Het is een riskante onderneming, een die gevaren met zich meebrengt die verder gaan dan alleen het risico op snot en slijm. Want laten we eerlijk zijn, onze handen zijn zelden zo schoon als we zouden willen geloven.
Dus ja, de snotboor mag dan voor sommigen wel een onaangename handeling zijn, maar voor mij is het een essentieel onderdeel van mijn dagelijkse hygiëneroutine. Het is een ritueel dat me in staat stelt om de strijd aan te gaan met de krachten van de natuur, om mijn neus te zuiveren van alles wat haar belemmert om op volle kracht te kunnen functioneren. En hoewel het misschien niet voor iedereen is weggelegd, zal ik altijd trouw blijven aan mijn geliefde snotboor. Want soms, heel soms, is een beetje ongemak de prijs die we moeten betalen voor een frisse neus en een heldere geest.
-
Recente artikelen
Recente reacties
- BoB de Winter on Steek de Dievenmoord
- De BoBfather on Steek de Dievenmoord
- Zombie on Steek de Dievenmoord
- BoB de Winter on 14 oktober een nieuwe feestdag: de Nationale bakfietsenverbranding
- Zombie on Fobie
- BoB de Winter on Fobie
- Retroman on Fobie
- Gsorsnoi on Een portret van… Johannes IJzerdraat
- PiCo on Groetjes Jolientjuh!
- BoB de Winter on Groetjes Jolientjuh!
Categorieën
- Algemeen (67)
- Alweerwolven (19)
- English (25)
- Web´s Best (12)
- Games (18)
- Italiano (1)
- Nederlands (777)
- Duimzuigerij (501)
- Astronomisch gedachtegoed (109)
- De consistente cijfercode (3)
- Droomverhalen (10)
- De lugubere avonturen van Graaf Schaurig (1)
- De Verkwistende Vensterbank (6)
- Galbakkerij (44)
- Mijn Peter Parker-onhandigheden (6)
- Ogenblikken (9)
- Onbedoelde mening (58)
- Kakfietsen (11)
- Paarse bonen-saga (8)
- Rinas Recepten (3)
- Scherpe Blik (103)
- Uit het dagboek van een programmeur (5)
- Vacaturepagina: De Assistent Kanarievouwer (28)
- Astronomisch gedachtegoed (109)
- Eindelijk uitgeworteld (107)
- Retourtje naar hier en terug (69)
- Schrijfwedstrijden (12)
- 55 woorden schrijfwedstrijd (1)
- Met de beste bedoelingen (2)
- Onder de boom (3)
- Wisselwereld (5)
- Snooi Gemaakt (1)
- Tycoon Newspaper Archieven (21)
- Verbaal Genot (289)
- Contaminaties (73)
- Gevleugelde Uitspraken (117)
- Knappe koppen (6)
- Reuze Navelpad (64)
- De anagrammen (27)
- Navelpad Mysterie (36)
- Rijmende kunsten (23)
- Het leven van (6)
- WSNOI (58)
- Een portet van … (20)
- Duimzuigerij (501)
- Take it or Leave it (1)
Tycoon Newspaper
Nieuwsbrief
Voeg RSS toe
Het koste mij dinsdag weinig moeite om erachter te komen wie er die middag met gasmaskers de Galbakkerij binnen kwamen draven en waarom deze twee individuen zich uitgerekend deze week zo hadden uitgedost; zowel Retroman als inspecteur BoB de Winter kwamen voor de gelegenheid verkleed als Darth Vader mijn domein in het redactiegebouw binnen. Het enige wat er aan ontbrak was een door Ed Cetera verzorgd misteffect dat voor de gepaste sfeer moest zorgen, terwijl beide mannen al neuriënd de lift uit liepen en iedereen erop zat te wachten of er nog twee Imperial guards of de Emperor in hoogst eigen persoon er achteraan kwamen waggelen. De alom bekende openingstune van een zekere space opera was in het geneurie in elk geval niet te missen.
Aangezien we alledrie doorgewinterde Star Wars fans zijn en deze vrijdag naar de nieuwe film ‘Rogue One’ gaan, waren we in opperbeste stemming en gingen de grappen en complottheorieën over en weer om optimaal op de voorstelling ingespeeld te raken. Zo werd Retroman menigmaal tot popcornmachine omgedoopt in zijn rol als RetroD2 en beeldden BoB en ik onszelf in als het echtpaar Jabba en Gardulla the Hutt met ieder zo onze eigen overeenkomst die we daar met onszelf in zagen.
Het gesprek van die middag liep in alle joligheid uiteindelijk op tot het onderwerp van het organiseren van de kaartjes en de zitplekken, maar nog meer om het gedoe wat daar eigenlijk wel niet bij kwam kijken. Het rumoer onder ons, dat door RetroD2 van pieptonen en fluitgeluiden werd voorzien, resulteerde erin dat we moesten concluderen dat ‘even met elkaar naar de film gaan’ nog best een ingewikkeld aangelegenheid kon zijn.
Onze vriend Retroman maakte daar op enig moment een koddig bedoelde opmerking over, wat ineens wel een erg amusante dialoog met BoB opleverde:
“Poe hee, wat een geregel allemaal!” bracht hij direct al op zijn typerende manier naar voren. “Zelfs het bemachtigen van de plannen van de Death Star zal niet zo complex geweest zijn.”
“En we weten nog niet of dat ooit iemand gelukt is,” reageerde BoB daar uiterst cynisch op.
“Oh, jawel hoor!” sprak Retroman. “Sterker nog, IK heb de Death Star plannen gevonden!” en voor hij zijn betoog verder van tekst voorzag, toverde hij zijn iNavelpad tablet die hij van de Tycoon Newspaper had gekregen naar voren en liet ons daarop een afbeelding zien. “Ze stonden gewoon op Google!” verklaarde hij. “Vind je het gek dat de Empire telkens in de pan wordt gehakt?”
“En waar zit dat plasgootje dan?” schertste BoB toen droog.
“Eens even zien…” dacht Retroman hardop na. “Wacht eens, er werkten toch honderden mensen op dat ding? Waar zijn dan al die toiletten?”
“Ze hebben allemaal hun eigen pispot bij zich,” verklaarde BoB.
Retroman moest toen gniffelen en zocht hij op zijn iNavelpad nog even gauw een nieuwe prent op. Kort daarop toonde hij ons een plaatje van enkele helmdragende figuren die het Galactische Keizerrijk aanhingen.
“Voor de grote boodschap!” vulde hij toen aan.
Op BoB’s gezicht ontstond een brede lach van oor tot oor.
“Aan zijn stem te horen heeft Darth Vader chronische diarree, zijn helm loopt er haast van over.”
Waarop Retroman uiterst guitig concludeerde:
“Nu snap ik waarom het de ‘Dark Side’ wordt genoemd!”
Ik word niet goed van dit weer. Maar de vrouw die voor me liep al helemaal niet. Waarop ik vervolgens weer niet goed werd. Kortom: vicieuze cirkel van smerigheid waar ik mijn vingers bij aflik. Jonge vrouw in wit zomerjurkje (wat wil je met dit weer?) loopt voor me en dacht in een steegstraatje als de Begijnenstraat in Beverwijk waarschijnlijk ‘hier kan het wel effe’. Ik haal m’n neus op en word op slag onpasselijk van de lucht die mijn reukorgaan in een houdgreep neemt. Ik kijk op en zie recht voor me precies hoe een bruine natte vlek op het kant van het jurkje steeds beter zichtbaar wordt…
Deze ervaring is gebaseerd op een waar gebeurde nachtmerrie…
Toen ineens rook ik iets wat ik van mijn leven nog niet geroken had. Ik werd wat draaierig en zakte langzaam ineen. Waar ik mij bevond laat zich lastig omschrijven. Het houdt zich op tussen de kades van het typerende plaatsje Volendam, onder apocalyptische weersomstandigheden, en een soort bedrijfsruimte waar de volgelingen van de duivel mijn collega’s zijn. Doordat ik op de zandachtige grond was komen te liggen kon ik onder de werkbank voor mij nog net de poel zien pruttelen die als een zwembad in dit bouwwerk was ondergebracht. Zo stel ik mij ook voor dat de werkvloer eruit moest hebben gezien. Ik ben ervan overtuigd dat ik werknemer of slaaf was. Wat door moest gaan voor een kaderand had de hoogte van een stoeprand met dito structuur en dimensies. Het vertrek was bijzonder donker. Waar de verlichting vandaan kwam is mij een raadsel. Lampen of andere aardse verlichting kon ik nergens spotten. Het zwembad in de hel kookte niet, maar leek mij eerder een bak met een slijkachtige substantie in de kleuren van afkoelend lava en modder uit het meest verdorven moeras. Impachtige wezens passeerden mijn twijfelachtige gestel en negeerden mij volkomen. Het was alsof ze mij niet eens opmerkten of dat ze dat niet wilden omdat het uitvallen van medewerkers er nou eenmaal bij hoorde en dat ik later op de dienst vanzelf als een soort restafval zou worden opgeruimd.
Achter mij ontdekte ik ineens wat mij onpasselijk had gemaakt; mijn trouwe metgezel, een gemuteerde vorm van een schildpad, was al enige tijd ziek en had zijn maaginhoud over mijn dikke ontblootte kuit overgegeven. Hij en ik moeten hier al langer hebben gewerkt, onder deze erbarmelijk omstandigheden en het moge duidelijk zijn dat het hem te veel is geworden of dat hij zwaar is geïnfecteerd door een virus uit de onderwereld. De gifgroene uiterst dunne kots beet enorm en ik werd er hoe langer hoe misselijker van. Daarom richtte ik mij op en vond er op de werkbank iets wat er vertrouwd uitzag als een wastafel. Om mij heen maakte de dubieuze bedrijfsruimte plaats voor een meer vertrouwde omgeving, in elk geval iets dat ik begon te herkennen als het interieur van de sanitaire ruimte waar mijn collega verslaggevers van de Tycoon Newspaper zich nog wel eens wilde terugtrekken als zij even naar hun eigen gezeik wenste te luisteren.
Maar bij Gsor almachtig. Wat was dit? Zodra ik er mijn maaginhoud in begon te ledigen kreeg ik de indruk dat aliëns bezit van mij hadden genomen. Grote brokken kots moest ik er door mijn strottenhoofd naar buiten duwen, al ging het evengoed met een vaart waar mijn menselijk gestel geen weerstand tegen kon bieden. Eén voor één schoten ze naar buiten, als organisch resten die een afvoer verstopten en plotseling losschoten omdat de loodgieter apparatuur op een gootsteen had geplaatst en de troep er onder hoge druk uitpersten. Mijn knieën knikten en ik had de grootste moeite om mijn rechtopstaand te houden. Ondertussen beet het braaksel waar ik misselijk van was geworden nog altijd in mijn kuiten en hoorde ik hoe de buitenaardse schildpad achter mij zijn laatste adem uitblies. Onderwijl ging het uitkoren van, Gsor mag weten wat voor materiaal het was, onverbiddelijk door. De restanten van mijn maaginhoud blies ik onder grof geweld tegen de muur, want het overgeven ging zo ongecontroleerd dat het kokhalzen mij ertoe dwongen om mijn hals als een op hol geslagen tuinslang in de rondte te slingeren. Wat was dit toch wat ik hier uit mijn ingewanden naar buiten spoog? Het leek wel alsof ik een heel nest van ratten die ik naar buiten werkten en wekenlang in mijn maag hebben liggen rotten. In de momenten dat ik even de kans kreeg om te zien wat er langs de tegels droop kreeg ik wel de indruk dat het zoiets geweest moest zijn. En al helemaal toen ik het kenmerkende natte zwarte harige achterlijf van één van hen, onder opnieuw een heftig salvo tegen het interieur zag verschijnen. Door mijn maagslijm (was dat wel van mij?) plakte het ongedierte er tegen de wand en begon het langzaam wat naar beneden te glijden. Klaarblijkelijk is het ook al die tijd binnen in mij voor een deel in leven gebleven, terwijl het toch heeft zitten rotten; de vette rattenstaart sloeg nog enkele malen spastisch tegen de smoezelige tegels aan de muur.
En toen gebeurde het; op het moment dat ik het idee had dat mijn eiwitten begonnen te koken en mijn gelaat een koortsachtige temperatuur oversteeg bezweek ik. Met mijn logge lijf trok ik de bak van de gootsteen, die het glazuur allang verloren had, in stukken en zeeg ik met mijn logge lijf op de toiletvloer neer. In mijn toch altijd al zweterige ondergoed maakten de laatste darmgassen zich los en kwamen stukken ontlasting en brokken darm naar buiten, met de kleur van de zuiverste diaree. Slierten bloed en diep donkerbruine strengen van mijn darmkanaal plakten er in volle glorie tegen het eens zo witte katoen terwijl daarachter nog beweging was. Mijn hals was aan gort. De huid van mijn nek was in stukken getrokken. Het bloedde leeg alsof iemand er met een Stanleymes zijn signatuur in had geplaatst. Op het laatst staarde ik er langs de poel van mijn eigen kots over de tegels van ons toilet en liet ik het leven toen uit mijn anus toch nog iets naar buiten kroop. Eén ervan had het toch nog overleefd. Het was een rat.
Als couveusekindje ga ik door het leven als een persoon met heel wat afwijkingen. Alhoewel ik eigenlijk geen idee heb of die twee echt in verband met elkaar zouden kunnen staan, leg ik het altijd maar zo uit aan de mensen om mij heen, wanneer één van mijn afwijkingen weer eens ter sprake komt. Ik voer dan gemakkelijk mijn ‘slechte start’ op als oorzaak van zaken die bij mij net even anders zijn. Soms doe ik dat omdat het mij goed uitkomt, maar merendeels omdat het gewoon zo is of omdat ik – behoudens enkele overerfelijke bijzonderheden – geen andere verklaring vinden kan. Gemiddeld gezien mankeert mij dus meer dan menig ander. Het begint met de algemene ‘defecten’ waar iedereen wel last van zou kunnen hebben, zoals nachtblindheid, chronische verkoudheid, verminderd gehoor aan mijn rechterzijde, heftige allergie voor het vlees van olijven (godzijdank niet voor de olie), 6-teens voeten en één neusholte hebben waarvan het bot op de schedel nagenoeg dichtgegroeid is. Op een enkeling na zullen er velen met mij zijn die nu zullen roepen, ah, herkenbaar, dat heb ik inderdaad ook. Toch is er één afwijking die specifiek mij kenmerkt en waarvan ik in mij gehele iets meer dan dertig jaar nog niet één lotgenoot ben tegengekomen: ik kan helemaal geen zuur proeven.
Hè, hoe kun je nou geen zuur kunnen proeven? zul je nu misschien wel denken. Bestaat zoiets wel? Welnu, dat is precies het vraagstuk wat mij inmiddels al enige tijd bezig houdt en waar ik maar geen goed antwoord op vinden kan. Te meer, omdat ik dus nergens tegenkom dat er ook andere mensen hier last van zouden hebben. En dat terwijl dit voor mij toch echt een voldongen feit is. Zo rond googlend op het internet in mijn queeste hiervoor een verklaring of lotgenoten te vinden kom ik wel degelijk diverse hits tegen, maar geen daarvan lijkt ‘aangeboren’ als reden op te voeren voor het missen van deze smaaksensatie. Het lijkt er dus aardig op dat ik enig ben in mijn soort. Is geen zuur kunnen proeven dan echt zó zeldzaam dat die paar mensen – verondersteld dat er tenminste toch een paar net zoals ik rondlopen op deze aardkloot – nog niet eens de moeite hebben genomen op één van die honderdduizenden forums hun verhaal te doen? Hebben ze geen internet of interesseert het ze gewoon geen bal? Niet dat ikzelf toch noch toe, zo ver ben gegaan om mijn zegje daar te doen, maar ik post nu althans dit artikel. Ik krijg welhaast het gevoel dat mijn afwijking gewoon helemaal niet bestaat en dat ik het mij allemaal maar inbeeld.
“Hallo wereld?! Ben ik alleen?!”
Smaakdoofheid
Na een net iets grondigere zoektocht, kom ik dan uiteindelijk toch tot enkele resultaten die mijn remi-gevoel iets doen afnemen. Het is vooral het trefwoord ‘smaakdoofheid’ waar ik succes mee boek. Ik vond dat woord al een redelijk originele vinding van me, maar in dit geval waren er gelukkig ook al andere mensen op die creatieve samenstelling gekomen. Het leidt mij naar pagina’s waar mensen steun bij elkaar zoeken, omdat ze hun smaak kwijt zijn. Aha, denk ik dan. Ik heb ze gevonden. Maar na die posts wat beter te hebben gelezen blijkt ook hier weer dat het geen zuur kunnen proeven niet geheel het gespreksonderwerp is. Het gaat hier wel degelijk om smaakdove mensen, alleen is bij hun veelal het laten trekken van verstandskiezen of heftig roken de reden waarom ze nu geen smaak kunnen ervaren. Niet alleen zuur, maar ook de herkenning van zout, zoet en bitter blijken ze tijdelijk of in het geheel niet meer te kunnen. Uiteraard is dit heel vervelend voor hen, maar in het gros van deze gevallen keert bij hun de smaak gewoon vanzelf weer terug. Zij hebben tenminste nog kennis kunnen maken met deze smaak. Ik, in mijn geval, heb vanaf mijn geboorte nog nooit enig benul gehad wat zuur nou eigenlijk is. En alhoewel meningen hier nogal verdeeld over blijken te zijn, voor mij is dit een groot gemis. Er wordt wel eens gezegd dat zuur niet de aller fijnste smaaksensatie is, maar mag ik dat graag zelf even bepalen? Natuurlijk is iets missen dat je nooit hebt gekend een nogal zonderlinge deprivatie. Vergelijk het maar met aangeboren doofheid in tegenstelling tot gehoorverlies op latere leeftijd. Ondanks dat ik hier gelukkig (nog) niet over kan meespreken, kan ik mij levendig voorstellen dat de groep die pas later doof raken op z’n minst nu wel weten wat ze kwijt zijn. Iets wat je nooit hebt gekend, zou je ook niet kunnen missen, zeggen ze wel eens. Wel, dat mag dan misschien wel zo zijn, en ik mag beslist afkloppen dat het hier om mijn smaak gaat en niet één van mijn andere zintuigen, toch heb je het gevoel dat je met een leegte te maken hebt. Zouden mensen die vanaf hun geboorte kleurenblind zijn ook het verlangen hebben de leemte te willen opvullen?
Wat is smaak nou eigenlijk?
Smaak. Het is toch alles bij elkaar wel iets heel raars. Op je tong krioelt het werkelijk van de smaakpapillen. Het zijn zenuwuiteinden die stoffen kunnen opvangen die in ons voedsel zitten. Worden ze geprikkeld dan sturen ze signalen naar onze hersenen waar het vertaald wordt tot één van de smaken zoet, zout, bitter en als het goed is dus ook zuur. Umami hoort daar ook bij. Het is een wat minder bekende smaakwaarneming die in het begin van twintigste eeuw werd ontdekt en de ‘volheid’ of ‘hartigheid’ bepaalt.
Door het onderzoek naar mijn mankement ben ik er nu ook achter dat er collectief een foute opvatting is gaan ontstaan over hoe men denkt dat de smaak over je tong zou zijn verdeeld. Menigeen zal vol overtuiging zeggen dat je zoet proeft met het puntje van je tong, zout en zuur aan de zijkanten ervan kan worden ervaren en bitter achter op je tong ligt. Eens? Wel, dan is dat misschien wel het meest succesvolle broodje aap tot noch toe, want er klopt geen bal van en volgens mij stinken hele volksstammen daar in. Mezelf incluis. Het is een beeld wat we moeilijk kunnen loslaten en is ontstaan door een artikel dat in 1901 werd geschreven door Edwin G. Boring. Elk gebied van de tong zou gevoelig zijn voor een bepaalde primaire smaak. Een populaire gedachte, zo blijkt. Alleen heeft nader onderzoek inmiddels al enkele keren uitgewezen dat hier in het geheel geen sprake van is. De studie die Virginia Collings hier in 1974 naar heeft gedaan, is wellicht de bekendste tegenhanger van deze theorie. Zij stelt dat alle receptoren op de tong in staat zijn om alle smaken te herkennen en dat dus niet over verschillende gebiedjes is verdeeld.
Dit inzicht heeft ook mijn beeld over die zure afwijking van mij op z’n kop gezet. Het gaat er dus niet om dat ik smaakpapillen achter aan de zijkanten van mijn tong mis, nee, al mijn smaakpapillen tezamen doen het dus blijkbaar minder goed. Althans, als ik er vanuit mag gaan dat de wetenschap het nu wel bij het rechte eind heeft.
Het experiment
Evenals met kleurenblindheid kun je niet aan kinderen al in de wieg afmeten dat ze een klein gebrek hebben. Daar kom je vanzelf in de loop van je jeugd een keer achter. Alhoewel ik daar natuurlijk wel bij moet opmerken dat ze er op het consultatiebureau tegenwoordig ook erg alert op zijn. Toch hebben die artsen en verpleegkundigen, die daar werkzaam zijn, mij nooit een zuurtje in mijn mond gestoken en mij vervolgens gevraagd: “Proef je dit eigenlijk wel?”(Hier is mijn aanname dat zuurtjes ook echt zuur proeven!)
Pas in mijn puberteit, in het eerste brugjaar op de middelbare school, kwam ik erachter dat er iets bij mij afwijkend aan de hand was. Dit besef drong tot mij door tijdens een scheikunde-experiment. Klassieker had het haast niet gekund! En nee, ik ben niet in een vat vol gif gevallen waardoor mijn zintuigen zijn aangetast.
Doordat ik meningen om mij heen hoorde over hoe de smaak van voedsel werd geïnterpreteerd en geclassificeerd, had ik al lang door dat er iets niet in de haak was. Maar toen onze scheikundeleraar op die ene dag met dat proefje kwam aanzetten, was ik wel overtuigd. Het is haast jammer dat ik de naam van die knakker niet meer weet. Hij had een korte Duitse achternaam, dat herinner ik me nog wel (iets van Bohr staat mij bij). Enfin, hoe de man ook heette, hij was tijdens het begin van één van de lesuren op het idee gekomen om een kort experiment met ons te delen nog voordat hij proefwerkblaadjes bij ons kwam uitdelen. Op zijn bureau had hij een pot naast zich staan die zó groot was dat hij er met gemak een hoofd van één van zijn leerlingen op sterk water in had kunnen zetten. Het betrof een diepdonkerbruine glazen fles die bijna twee keer hoger dan breed was. Om één of andere reden heb ik het uiterlijk van die pot nooit kunnen vergeten. Het bruine glas waaruit het was geblazen was zo donkerbruin dat het haast tegen het zwarte aan zat. Achteraf vond ik de kleur wel goed gekozen, zeker gezien de inhoud. Onze scheikundeleraar had een typische manier van doen. Het was verder een aardige vent, lang, mager en sullig, maar doordat hij mij nogal emotieloos op mij overkwam liet hij in zijn aanzet naar het experiment al het theatrale achterwege en kondigde als een soort Lurch uit The Addams Family aan dat hij ons eens iets zou laten ruiken(!) Spannend! Ik mocht dan helemaal in de hoek achter in de klas hebben gezeten, toen Bohr de glazen dop losschroefde merkte ik direct aan de klasgenoten om mij heen dat er raars iets gaande was. Iedereen liet z’n pen vallen of draaide het bovenlijf haast kokhalzend achterom – oké, dat is misschien wat overdreven – en greep dadelijk naar hun neus. Het maakte reacties los zo van: “Gatver! Wàt is dàt?”
Vol verbazing, maar verder geheel nuchter keek ik om mij heen. Wat er ook was veranderd in de setting van dit lesuur, het viel mij direct op dat iedereen er last van had of door werd getroffen behalve ikzelf. Voor een moment dacht ik nog even of het er iets mee te maken kon hebben dat ik achter in de klas zat en daarom geen hinder ondervond van wat-het-ook-moge-weze dat mijn klasgenoten naar de neus liet grijpen. Echter, toen ik de klasgenoot naast mij aankeek, zag ik dat hij er ook last van had. Dus de locatie in het klaslokaal kon er niets mee te maken hebben. Het verlossende woord bereikte mij uiteindelijk toen Bohr statisch doch frivool verklaarde:
“Dit is nou mierenzuur.”
Verder beoogde hij er niets anders mee te bereiken dan ons alert aan het proefwerk te laten beginnen, dunkt mij. Maar vanaf dat moment ging er bij mij langzaam een belletje rinkelen. Op mij had dit experiment geen effect gehad. Weh?
Citroenen zijn zoet
Eenmaal overtuigd van mijn onvermogen om zuur te kunnen ruiken en dus proeven (die twee staan nou eenmaal in verband met elkaar) vielen er bij mij meerdere zaken op z’n plaats. Ineens snapte ik waarom iedereen om mij heen anders op voedsel en geuren reageerde dan ikzelf gewend was om te ervaren, alsof ik wereldvreemd was in de dagelijkse orgie van consumptie en immuun voor zure scheten. Nu begreep ik dat volkomen!
Dat was voor mij dan ook meteen een verklaring waarom ik het idee had voor gek te worden verklaard wanneer ik weer eens argeloos een citroen naar binnen werkte. Hoezo zuur, dacht ik dan, ben je niet goed geworden? Die dingen zijn hartstikke zoet joh! En mij maar aan blijven staren alsof ik een kneus was die op aandacht uit was. Eh, het spijt me zeer, maar het is toch echt zoet wat ik proef wanneer ik in zo’n geel geval bijt. Het is echt niet dat ik probeer een kunstenaar te zijn in mijn gezichtsplooien in bedwang te houden, ik proef die zure smaak gewoon niet. Toch denk ik dat ik wel weet waarom ik het als zoet ervaar en anderen bij die bewering denken dat ik een gaatje in mij kop heb; de smaak àchter het zuur is zoet. Het is hetzelfde als wanneer je de kleur geel (lees: zuur) uit de mengkleur oranje haalt. Wat je over houdt is rood (lees: zoet). Zo maak ik het dus wel vaker mee dat voor mij een geheel andere smaak de boventoon heeft in iets dat ik eet of drink dan jij dat zou proeven. Proefje doen?
Zuur pruimt
Ik kan mij werkelijk geen voorstelling maken van hoe het zou moeten zijn om zuur te kunnen proeven. Noem me maar een citroenvreter, ik vind zuur wel te pruimen. Soms hoor ik wel eens zeggen dat dit ‘gedrag’ van mij verwantschap heeft met Oost-Indisch doof zijn. Ik verklaar het als een minder bekende variant op volledige kleurenblindheid. Inmiddels ken ik een aantal mensen die daarmee geboren zijn en als je hen vraagt wat voor hun rood, groen of iedere andere gemiste kleur is, dan kunnen ze je dat niet uitleggen. Ze wijzen je kleuren aan met een omschrijving erbij waarbij je gaat denken, neem je me nou in de zeik? Zo moet je mijn afwijking ook eigenlijk zien. Alleen heb ik dat dan met de smaak zuur.
(De oorspronkelijke titel die ik overigens had bedacht voor dit artikel was ‘Zuur pruimt’)
image by T4W0ut, edited by Gsorsnoi
“Dus schat,” sprak ze ineens hees. “Wat vond je van mijn Filippijnse spookverhaaltje?”
Thomas was even verbaasd dat ze nu nog met die vraag kwam. Kon zij zich nu niet even op het voorspel en de daad concentreren? Het werd net zo leuk. Esmeralda had haar handen nog kruislings over haar buik en had bij haar heupen de onderzijde van haar kleding vast. Maar ze had gepauzeerd om antwoord te krijgen op haar vraag.
“Je bent echt een hele goede verteller van smerige horrorverhalen, schat. Alleen weet je toch dat je een nuchtere Hollander als ik niets wijs kunt maken? Ik geloof niet in dit soort dingen. Dat zit gewoon niet in mij.”
“Ik had ook niet verwacht dat je me zou geloven Thomas,” Esmeralda grijnsde zonder dat Thomas dat zag omdat ze haar blik naar voren had gericht en ging verder met haar striptease. “Stiekem hoopte ik er zelfs op.”
Hij begreep dit niet.
“Hoezo, wat bedoel je?”
En toen, zodra Esmeralda haar roze bandeau tot onder haar borsten had opgetrokken, ontwaarde hij iets vreemds rondom haar middel. Eerst kon hij het niet goed zien, omdat ze precies tegen de enige lichtbron stond die deze grot kende, maar even later drong het met een schok tot hem door waar deze lijn uit bestond. Het was nu precies twaalf uur. Esmeralda werd achttien. Het begon als een soort striem, alsof er kleding rond had gezeten die veel te strak was aangetrokken, maar ging al snel over in scheurende huid. Hoger op haar rug ontdekte hij nog iets anders dat er niet thuishoorde. Esmeralda had nu haar ellebogen boven haar hoofd gebracht om de bandeau helemaal te kunnen uittrekken, wat ervoor zorgde dat het bovenste deel van haar rug werd ontbloot. Eerder was hij vooral geïnteresseerd geweest in haar boezem die daarmee zichtbaar zou worden, maar nu waren het vooral de twee donkere bobbels tussen haar schouderbladen die zijn aandacht trokken. Het was net alsof er twee dieren, ieder ter grootte van een gemiddelde rat, onderhuids bezig waren om een weg naar buiten te vinden. De aanblik was afschrikwekkend.
“Jezus Christus!” sprak de geboren atheïst.
“En dat uit jouw mond?” reageerde ze. Versteld keek hij naar haar op. Haar stem was ineens anders.
Bloed sijpelde ondertussen uit de lijn die om haar middel was ontstaan en Thomas aanschouwde vol ontzetting hoe Esmeralda’s bovenlichaam langzaam van de onderkant loskwam. De bobbels tussen haar schouderbladen braken open en wat eruit tevoorschijn kwam waren twee enorme gitzwarte vleugels die krachtig naar beide zijden openklapten.
“Jij bent een Manananggal!” Thomas schreeuwde het uit en deinsde verschrikt naar achteren.
“Manananggal, Aswang of Tik-tik. Het is mij om het even. María luister ik tegenwoordig ook naar…”
“Nee!” Dat besef sloeg bij Thomas in als een bom. Hij leek het haast niet meer te kunnen bevatten. Ondanks dat hij het niet koud had begon de kloeke Groninger te rillen en nam zijn hartslag toe. Dit kon niet echt wezen. En toch was hij getuige van de bizarre transformatie van zijn vriendin die omgetoverd werd van de aantrekkelijke Esmeralda Garcia naar een wanstaltige Manananggal. Langzaam werd ze uit elkaar getrokken door krachten die hij niet kon bevatten. Haar onderrug begon naargeestig te kraken. Nu zag hij hoe haar ruggenwervels onder een ijzingwekkend kabaal van elkaar scheurden en de botten bloot kwamen te liggen. Bloed stroomde er langs de steeds breder wordende ruimte die er tussen haar boven- en onderlijf waren ontstaan alsof je een omgekeerde emmer met vloeistof van een oppervlak tilde. Haar eigenzinnige meisjesonderbroek veranderde in no-time van babyblauw naar dieprood. Thomas dook weg en braakte het uit van weerzin. Dit was meer dan waar zijn maag tegen bestand was. Het bovenste deel van Esmeralda’s lijf kwam plots in het luchtledige te hangen. Met haar vleugels zorgde ze ervoor dat ze los boven haar onderlijf kon vliegen. Thomas was zo bevreesd. Hij wist dat hij moest wegvluchten en wilde dat ook, maar er was iets dat hem nog tegenhield, waarschijnlijk vooral het overheersende gevoel dit niet te willen geloven. Zijn hersens gingen als een razende tekeer. Esmeralda had dit alles zorgvuldig van te voren uitgedacht. Wat ze had doen voorkomen als een seksuele escapade bleek een vooropgezet plan. De afgelegen grot was een perfecte schuilplaats om ongestoord een jonge man in te kunnen ombrengen. Ze had hem er naartoe geleid om hem als zwarte weduwe in haar web te lokken. Vervolgens had zij hem aan de praat gehouden met haar zieke horrorverhaal om de tijd door te komen. Hadden ze eerder besloten tot de daad over te gaan dan had ze daarna namelijk geen argument meer gehad om Thomas langer in de grot vast te houden. En ze moest op die twaalf uur uitkomen, want dan had ze blijkbaar de geschikte leeftijd bereikt om tot haar transformatie over te gaan. Of was ze daarvoor ook al eens een Manananggal geweest? Iemand moest Pedro hebben omgebracht en Raquel haar kind hebben ontnomen. Maar als zij María was, dan kon ze dat nooit zelf zijn geweest.
“Verrast het je?!” vroeg ze ineens.
Thomas schrok zich kapot. Esmeralda – of wat daar van over was – had zich met een ruk naar hem omgedraaid. Daarbij bleven haar heup en benen als bevroren op z’n plek staan. Een sliert van haar organen plakte nog aan de onderkant en krulde zich om een denkbeeldige as. Ronduit afzichtelijk was ze. En toch nog altijd duivels verleidelijk. Haar rondingen waren hetzelfde gebleven. Slank rond haar buik en vol bij haar meisjesachtige doch volle borsten. Ook haar iets bredere schouders en perfecte hals waren nog even sensueel. Thomas had haar al vaker naakt gezien, dus herkende hij haar kenmerkende contouren meteen. Maar blauwe aderen waren nu zichtbaar geworden door de huid rond en op haar borsten en bij haar schouders leek het wel alsof ze er ieder moment doorheen konden breken. Verder zou hij hebben gezworen dat ze bloed transpireerde. Bij haar oksels en op de aureolen rond haar tepels was dit het beste te zien. Ze hing net schuin genoeg voor de lichtbron om het in beeld te krijgen. Haar nagels waren lang en puntig, precies zoals ze de andere Manananggal had beschreven en haar gestylde haren stonden ietwat overeind, net alsof ze onder invloed waren van statische elektriciteit. Maar wat het geheel toch wel compleet afstotelijk maakte waren haar vuurrode ogen en haar mond waar zwarte smurrie uit sijpelde.
“Nee Esmé, dit kan jij niet zijn. Wat is er met je gebeurd?”
Zijn Manananggal geworden vriendin glimlachte zo vuil ze kon.
“Ik ben achttien schat. Mijn lichaam is nu rijp. Rijp voor de nachtelijke transformaties.” Haar stem klonk zo…anders. Donkerder. Haast demonisch. Het was alsof er twee talen waren vermengd in de manier waarop ze sprak. Alsof de duivel zelf bezit van haar had genomen en zij namens hem aan het spreken was. De volgende woorden waren echter in een taal die hij niet verstond, Tagalog, Esmeralda’s moedertaal: “Kailangan ko ng alay!”
En nu heb ik een offer nodig!
Voor Thomas behoefde dit geen uitleg. Hij wist wat ze ging doen, griste in paniek naar zijn broek en overhemd en stond op om te vluchten. Esmeralda bracht een krachtige diabolische kreet uit, sloeg een paar keer op gedempte toon met haar vleugels en wachtte zelfgenoegzaam op haar beurt. Het licht ging uit. Zomaar, zonder duidelijke aanleiding. Al viel het wel op dat het kort gebeurde na Esmeralda’s oerkreet. Thomas’ vlucht naar buiten werd door de duisternis bemoeilijkt. Hij zag geen hand voor ogen. Achter hem hoorde hij het zwakke geklapwiek van de Manananggal.
Tik, tik…
Tik, tik, tik.
Zonder te beseffen hoe stom het was om dit te doen keek hij achterom. Alles was stikdonker, maar Esmeralda’s gezicht kon hij gemakkelijk onderscheiden; haar ‘vlammende’ ogen vlamden niet echt zoals vuur dat deed, maar straalden een helrood licht uit waardoor ze tot haar buste zichtbaar bleef. Dat wil zeggen, als ze haar ogen maar opengesperd hield. Toen botste Thomas onzacht tegen een rotswand, welke hij ook niet zou hebben gezien als hij voor zich was blijven kijken. Maar omdat hij na de knal tegen zijn schouder uit evenwicht werd gebracht en daardoor na zijn val over een schuin deel van de vloer rolde, raakte hij zijn oriëntatie volstrekt kwijt. Bijna drie meter verder bleef hij stil liggen. Hij was nog steeds naakt en dat zou hij waarschijnlijk ook wel blijven nu hij zijn kleren had verloren. De uitgang van de grot vinden zou nu een grote opgave worden. Links of rechts, voor of achter, het had geen betekenis meer voor hem. Maar als hij er tenminste weer achter zou kunnen komen waar Esmeralda uithing, dan kon hij zich wellicht toch nog herstellen. Dan kon hij haar gebruiken als laatste oriëntatiepunt. Hij verbeet de pijn die door de klap in zijn arm was ontstaan, richtte zich op, keek om zich heen en speurde de duisternis af om haar te vinden. Esmeralda echter, had van dit moment geprofiteerd om hem in ultieme verwarring te brengen door naar een ander hoek in de grot te vliegen. Dat ze Thomas hierdoor compleet desoriënteerde realiseerde ze zich niet bewust, maar het kwam haar wel voordelig uit. Op een verkeerd been gezet probeerde hij wanhopig een uitgang te vinden, maar steeds trof hij een solide wand aan. Zonder dat hij het in de gaten had, bewoog hij zich zelfs steeds verder van de enige vluchtweg vandaan die deze grot bezat. Esmeralda hield hem meesmuilend in het oog. Daarna sloot ze haar ogen en vloog ze dichter naar hem toe. Anders dan Thomas, kon zij namelijk wel contouren onderscheiden, zodat ze enig benul had waar hij was en hoe zij zichzelf door de grot kon bewegen.
Tik, tik…
Tik, tik, tik.
Het geluid dat haar vleugels maakten werd zachter. Thomas sloeg er geen acht op. Nog niet tenminste. Hij was vooral bezig met het vinden van een uitweg. Bijna jankend en in blinde paniek tastte hij naarstig met schokkende handen langs de rotswanden. Handen zochten, maar vonden niets dan steen. Esmeralda krijste en vloog op hem toe. Hij draaide zich om en tuurde in de duisternis naar de plek waar hij dacht haar gehoord te hebben. Alleen had de Manananggal precies op tijd haar ogen gesloten.
Tik, tik…
Tik, tik, tik.
Hij werd gek van het gefladder. Waar was ze nu? Haar kreet had zo dichtbij geklonken dat hij zou zweren dat ze zowat recht achter hem vloog. Dit klopte alleen niet met het geluid dat haar vleugels voortbrachten. Dat was juist ver weg. Uiterst geconcentreerd luisterde hij goed of hij in deze holle ruimte kon horen waar ze was. En toen herinnerde hij het zich weer.
Tik, tik…
Tik, tik, tik.
Manananggals zette hun slachtoffers op het verkeerde been met het geklapwiek van hun vleugels. Ze was ver weg. Oh nee, ze was juist dichtbij! Hij werd er krankzinnig van. De paniek sloeg toe. Hij draaide om zijn as en spande zich optimaal in om ook maar enig detail in deze godvergeten zwarte plek te ontdekken.
“Lalamunin kita! Ikaw ang magpapawi ng aking gutom!”
Ik vreet je op! Jij zal mijn eerste honger stillen!
Vanuit het niets was ze recht voor Thomas’ neus verschenen. Op een afstand van nog geen veertig centimeter had hij onverwachts oog in oog met haar gestaan. Van schrik deinsde hij naar achter en verzwikte daarbij zowat zijn enkel. Balans houden deed hij in elk geval niet en hij viel opnieuw op de harde ondergrond. Zijn lijf begon al snel een verzamelplaats voor blauwe plekken te worden. Daar zou het alleen niet bij blijven.
“Zout schat! Pak het zout!” sprak zo ineens een vertrouwde stem. “Het zit in mijn tas.”
“Esmé?” Thomas snapte het niet. Waar kwam dat nou zomaar vandaan? Zijn ogen rolden in zijn kassen, op zoek naar of hij Esmeralda ergens kon zien. Zijn Esmeralda. Niet de gedrochtelijke vorm die het monster had dat hier rondvloog. “Help me Esmé! Wat bedoel je? Waar vind ik dat zout?”
“Mijn tas,” klonk het weer uit het donker. De rode ogen zag hij nergens.
Tik, tik…
Tik, tik, tik.
“Wag kang magkakamali, gago…”
Waag het niet! Jij stinkend onderkruipsel…
Tik, tik…
Tik, tik, tik.
Harder ditmaal.
Thomas veranderde van tactiek en verplaatste zich in half kruipende beweging over het ondergrondse terrein. De Manananggal was terug naar de waterval gevlogen, waar nu geen licht meer uit scheen. Ze opende haar ogen en hield haar prooi goed in de gaten. Ze speelde overduidelijk een spelletje met hem. Zelf moest ze ook zoeken waar ze haar schoudertas had achtergelaten. Nu ze wist dat er zout in deze ruimte was, liep haar voortbestaan in gevaar. Thomas was er dichtbij, al had hij daar geen benul van. De tas, waar Esmeralda eerder die dag uit voorzorg een zakje zout in had verstopt, was in Thomas’ vluchtpoging achter een rotsformatie in een ondiepe kuil gevallen en lag zodoende uit het zicht.
“Esmeralda. Ik weet dat jij daar bent. Wat wil je van me? Waarom heb je mij hierheen gelokt? Wat heb ik jou misdaan?” Thomas keek recht naar de Manananggal die zichtbaar was als een buste in het rode schijnsel. “Waarom ik, schat?” De buste antwoordde niet. Althans, niet direct. Met een fronsende blik hield ze hem even in het oog en likte met haar tong langs haar lippen. Het was een tong die wel 4,5 meter lang kon worden. Slurpend likte ze aan het zwarte speeksel rond haar mond.
“Ikaw ang pinakahihintay ko – ideyal na biktima, Thomas. Bata, makatas, matipuno, umaalipusok ang damdamin na ako’y makasiping. Isa kang inutil na lubusang nagtiwala sa akin. At ngayon, isang ignorante sa aming mitolohiya’t paniniwala, isang Tao na hinde madaling maniwala sa mga sabi sabi! Kahit na ang katotohanan ay na sa harapan mo na, ikaw ay nagaalinlangan pa rin. Hinde pa ba husto ang katotohanang iyong nasaksaksihan?”
“Omdat jij het ideale slachtoffer bent, Thomas. Jong, sappig, goed gebouwd, smachtend naar seks met mij. Stom genoeg om blind op mij te vertrouwen, tot voor kort onwetend over onze mythologieën en bovendien iemand die niet zo gauw iets van een ander aanneemt. Al liggen de bewijzen recht voor je neus, dan nog aarzel je om erin te geloven. Moet je nog meer weten?”
Thomas had zonder er ook maar een woord van te begrijpen naar haar demonische rede geluisterd en tastte driftig de verduisterde omgeving af naar een tas of een uitgang. Er klopte hier overduidelijk iets niet. Als Esmeralda zojuist had gesproken en hem op het zout had gewezen waarmee hij een poging kon doen het onderlijf van de Manananggal te bestrooien, hoe kon het dan dat hij haar in de Manananggal had zien veranderen? Wanneer hij de Manananggal zou uitschakelen door het zout op haar wond te strooien, zou hij dan ook zijn Esmeralda terugkrijgen?
Tik, tik…
Tik, tik, tik.
Zij verplaatste zich weer. Het geluid werd zacht, dus ze kwam in zijn richting begreep hij nu.
Hebbes! Met meer geluk dan wijsheid vond hij in elk geval het kleedje waar ze eerder op hadden gezeten. De tas kon nu niet ver meer zijn. De Manananggal had zijn vondst ook door en wachtte niet langer af. Het dollen had nu lang genoeg geduurd. Haar tong, zo log als een meertouw maar zo slank als een tuinslang, schoot door de lucht met een snelheid die zelfs de krachtigste torpedo niet kon bereiken. Met een oogverblindende kracht wikkelde het lange ding zich doelmatig om de enkel van de naakte jongeman en trok hem van zijn plaats. Hij voelde een felle pijn alsof hij werd geraakt door een zweep en merkte hoe hij loskwam van de grond. Zes meter verder sloeg Thomas ongenadig hard tegen een muur van steen. Zijn botten kraakten aan alle kanten. Steen kwam los uit een wand en stortte samen met Thomas neer op de harde vloer. Op een paar passen verwijderd van het ruisende watervalletje en links achter de Manananggal lag hij te kermen. Tegelijkertijd zocht zij in wilde razernij naar haar tas en het zakje met zout. En ook zij had moeite, zonder de juiste verlichting, de tas te vinden. Nog duizelig en verdoofd van de pijn krabbelde Thomas op van de vloer en zag door het rode waas, dat een paar meter voor hem van links naar rechts bewoog, dat de Manananggal naar het zout aan het zoeken was. Haar ogen zag hij niet, maar uit de gloed kon hij genoeg opmaken. Daarom bedacht hij zich geen moment, raapte een flink losgeraakt stuk steen op en rende op haar toe. Daarbij moest hij op het laatst een beetje gissen waar zij precies was, omdat haar bovenlijf, naarmate hij dichterbij kwam, tussen hemzelf en de plek die haar ogen verlichtten een zwart vlek vormde. De ferme slag waarmee hij haar met de steen raakte was daarom niet zo precies gericht als hij onder betere omstandigheden had bedoeld, maar hard genoeg om haar even van haar plan af te brengen. De steen kwam midden op haar linkerschouderblad neer en werd zelfs wat afgeremd door de rand van de vleugel die hij schampte. De Manananggal schoot naar voren en stootte op haar beurt haar hoofd tegen de rotsen. Ze slaakte een kreet van pijn, maar herstelde zich zo snel dat Thomas nauwelijks de kans kreeg om zelf zijn evenwicht te hervinden. Dit was te wijten aan het feit dat Manananggals zich, evenals andere vampiersoorten, razendsnel kunnen verplaatsen, op een manier die voor normale mensen niet te bevatten valt. Nog geen tien centimeter, dat moest ongeveer de afstand zijn geweest waarin het vlammend lijkende gezicht voor Thomas opdook. Direct haalde ze met een geweldige kracht naar hem uit. Thomas werd gekatapulteerd en schoot opnieuw van de ene naar de andere kant van de grot. Hij was nog amper tegen een muur geslagen of hij had de Manananggal al weer boven zich hangen die hem de volgende stoot verkocht. Met een vlakke zucht plofte hij op zijn rug op de vloer neer. Zijn lijf werd gemangeld en gemarteld. Met het grootste gemak raapte zij hem bij knie en oksel op en smeet ze hem opnieuw door de ruimte. Thomas had geen idee welke delen van de grot hij wel of niet al had bezocht, maar kreeg inmiddels het gevoel dat ze de hele ruimte nu wel zo’n beetje met hem had aangeveegd. Uiteindelijk bleef hij ergens liggen en bleef het voor langere tijd donker. Dit kwam echter doordat hij zo door haar was toegetakeld dat hij even buiten bewustzijn was geweest. Het moment dat hij zijn ogen weer opende lag hij kreupel geslagen in een moeilijke houding op een plateau. Slechts enkele seconden verstreken of daar was ze weer. Esmeralda, in haar monsterlijke gedaante, zweefde opnieuw boven hem en had haar ogen weer geopend.
“Pahihirapan kita ng husto. Ikaw! Ikaw na hinde naniniwala sa kahit kanino.”
Judassen zal ik je, ongelovige hond die je er bent!
Ze greep één van zijn armen onzacht beet en hield hem tegen de grond gedrukt. De demonische woorden hadden geen betekenis voor hem. Hij verstond ze toch niet. En al had hij het kunnen verstaan, dan nog was hij nu te zwak geweest om nog een woord te kunnen uitbrengen. Thomas’ botten waren ondertussen op meerdere plekken meervoudig gebroken, hij zat onder de blauwe plekken en uit zijn mond stroomde een straaltje bloed. Verdoofd van de pijn kreunde hij maar wat en onderging een geweldige hoofdpijn. Toen ineens bemerkte hij iets vreemds bij zijn hand. Het leek wel plastic. Hij betaste hetgeen hij voelde nog eens en besefte dat het inderdaad plastic was. Dit kon het wel eens wezen, dacht hij. Hij kneep in wat een zakje bleek te zijn, bracht het naar zijn mond en beet er net genoeg in totdat het openscheurde en hij kon proeven wat erin zat. Bingo! Dit was zout. Het zout waar Esmeralda hem over had geïnformeerd. Hij treuzelde geen moment en smeet het zakje met inhoud in het enige wat hij hier kon zien: het gezicht van de Manananggal. Wetende wat voor opgave en eigenlijk toeval het was geweest dat hij het zout überhaupt kon vinden in het donker, moest het opsporen van het achtergelaten onderlichaam welhaast net zo’n onmogelijke opgave zijn. Een geschreeuw volgde waar Thomas zowat doof van werd. Zout brandde in op de huid van de eens zo mooie Esmeralda. Het deed hem pijn dat hij haar zo moest verminken, maar het was dat of zelf opgevreten worden. Met de grootste moeite probeerde Thomas Martens op zijn benen te komen. Hij wist dat dit zijn enige kans was. Het zilte mineraal werkte vooral in op Esmeralda wangen, kin en hals. Zijn actie had effect gehad. Nog liever zou hij hebben gezien dat hij het over het achtergebleven deel van haar lichaam kon gooien, maar hij was met het succes van deze actie ook buitengewoon tevreden. Als een speenvarken tierde ze de hele tent bij elkaar en hield haar handen uit reflex voortdurend langs haar gezicht. Thomas sjokte bij haar vandaan. Maar hij had zoveel pijn dat hij slechts gestaag vorderde. Esmeralda bleef maar gillen terwijl hij maar weer eens een poging deed om de grot uit te komen. Hij beredeneerde ditmaal dat het zout lag tussen het kleedje en de uitgang: als hij onderweg geen kleedje tegenkwam, bewoog hij zich dus in de juiste richting. Dat bleek een slim idee, want bij een tocht die de uiterste inspanning van hem vergde kwam hij een hele tijd geen rotswand tegen. Blijkbaar was dit dus inderdaad de weg naar buiten. Achter hem bleef het gegil maar doorgaan, zodat hij steeds meer en meer overtuigd raakte dat hij een mogelijkheid had om te ontsnappen. Hij kwam zelfs zo ver dat hij even meende de warme buitenlucht langs zijn huid te voelen stromen. Totdat het in grot stil viel en hij de tong weer als een zweep om zijn enkel voelde draaien. Met een ruk verdween hij weer uit de grotopening en werd naar binnen gesleurd. Subiet verloor hij het bewustzijn toen hij in die beweging tegen de zijwand knalde. Als een stuiterbal kaatste hij door de gang het hol weer in en viel ten prooi aan de Manananggal.
“Het spijt me zo schat,” klonk Esmeralda’s wenende stem. “Ik heb je dit nooit willen aandoen.” De paar woorden gingen over in gesnik en daarna in gulzig geschrans. Het rode licht kwam terug. Twee zogezegd vlammende ogen keken op haar maaltijd neer en stonden krankzinnig in diens holle en door zout aangevreten kassen. Thomas kreeg vaag door hoe twee oude-wijven-handen een slijmerige slang van vlees vasthielden en op uitzinnige wijze naar binnen werkten. Het waren zijn eigen darmen. De Manananggal schrokte gulzig. Bloed vloeide rijkelijk langs haar hals en tussen haar borsten. Het licht ging weer uit.
“Ik hield van je, echt waar!”
“Puta!”
Bitch!
Het rode schijnsels flitste weer aan en direct weer uit.
“Het is dit lichaam waarin ik geboren ben, dat mij aanzet om dingen te doen die ik helemaal niet wil.”
“Huwag kang makinig sa kanya. Ay! Makikita mo sa sarili mo! Wala kang kawala – patay ka na!”
Luister niet naar haar! Of doe ook lekker wat je zelf wilt. Je bent toch al dood.
Weer dat licht. Thomas hing nog ergens tussen de twee werelden van wel en niet bewustzijn en kreeg soms maar de helft mee van wat er recht voor zijn neus gebeurde. Zwakjes ontwaakte hij uit zijn afwezige staat. Met moeite trachtte hij te herinneren wat er zojuist in het afgelopen half uur moest zijn gebeurd, al leek het voor hem al veel langer geleden. Hij zag hoe de Manananggal zaken uit de plaats waar zijn buik zou moeten zitten naar haar mond bracht en deze luidruchtig aan het verslinden was. Dat leek hem eigenlijk wel normaal. Hij zakte weg en voelde hoe fijn die rust even was. Toen kwam hij weer bij en keek eens om zich heen. Niets. Er was niets te zien. Alleen dat naakte wezen met het verminkte gezicht dat boven hem hing en met een stuk van zijn ingewanden langs haar tepels wreef. Brokjes van het één of ander bleven op haar huid plakken. Zijn fles wijn, die was hij vergeten. De jonge vrouw waarvoor hij naar de Filippijnen kwam was dol op rode wijn. Hij baalde dat hij die in het vliegtuig had achtergelaten. Shit, hoe heette ze ook alweer? Hij discussieerde met de stewardess in de slurf. Of hij nog terug mocht om zijn fles te pakken. Maar dat weigerde ze. De vrouw greep hem bij zijn arm en nam nog een hap uit zijn buik. Het beeld van de aankomst op NAIA Airport vervaagde. Vingers werden afgelikt. Zo erotisch als het maar kon. De tong was alleen niet normaal. Het was er niet een die hij gewend was te zien. Thomas zakte weer weg. Eenmaal weer terug in de grot zag hij hoe bloedspetters het haar van zijn vriendin besmeurden. Hij had vol afschuw maar ook respect staan toekijken hoe zij en haar vader een jong varken slachtten op de achterplaats. Het was het hoofdmenu dat de volgende dag op haar verjaardag zou worden opgediend. Lechon noemden ze dat hier. Plots voelde hij dat er iets naast hem lag. De beelden die zich met de werkelijkheid hadden vermengd bleven even weg. Hij kon zich even focussen op het hier en nu. Met een schok kwam Thomas tot het besef dat hij werd opgevreten. Hij sperde zijn ogen wijd open. Dit was helemaal niet normaal. Angstig keek hij naar het door zout aangevreten gezicht van de Manananggal. Maar hij had nog meer vrees voor wat ze met zijn ingewanden uitvrat. Hij wist nog steeds niet wat er naast hem lag, maar kon zich er niet op concentreren. De paniek sloeg weer toe en zorgde ervoor dat Thomas onregelmatiger ging ademen. Hij huiverde, had het koud en bibberde als een malloot.
“Had je me maar kunnen doden lieverd,” begon Esmeralda weer. Het licht doofde weer. “Ik had zo gehoopt dat je daarin zou slagen. De achtergronden van de Manananggal heb ik je verteld, alleen maar omdat ik wilde dat je een kans had. Een kans om háár te verslaan. Zodat je voorbereid zou zijn als ze toe zou slaan.”
“W-wat ligt er naast mij Esmé?” het was voor het eerst dat hij zelf weer iets probeerde uit te brengen. Esmeralda antwoordde niet. Evenmin keerde ze terug naar haar monsterlijke vorm. Blijkbaar was er een tweestrijd gaande tussen de goede Esmeralda en de monsterlijke Manananggal. Feitelijk wist ze ook niet wat er naast hem lag, simpelweg omdat ze het niet kon zien. Omdat zij niet reageerde probeerde Thomas er zelf achter te komen. Hij tastte naar het ding naast hem lag en trok na even te voelen zijn hand er gauw weer bij vandaan. Hij begon te janken en raakte overstuur.
“Oh, gatver! Het zijn mijn tenen. Mijn voet ligt naast me.” En omdat hij wist dat dit anatomisch onmogelijk was maakte een misselijk gevoel zich van hem meester. Hij kokhalsde en bracht vervolgens een stroom kots naar buiten.
“Hoy! Kumakain Ako!”
Hé, ik zit hier te eten hoor!
En het werd weer donker.
Thomas kwam plotseling tot het besef dat hij met zijn hand wel zijn voet had kunnen voelen, maar dit andersom niet het geval was. Sterker nog, tot halverwege zijn borst voelde hij al niets meer. Rechts had hij nog wel gevoel in zijn hand en arm, daar gaapte zelfs een grote open wond ter hoogte van zijn pols. Misschien had ze daar wel een hap uit genomen of had hij deze gewoon lelijk beschadigd.
“Het was mijn moeder,” sprak Esmeralda, wiens geest in het lichaam vast zat van het monster.
“W-wat schat?”
“Pedro en Raquel. Herinner je hun nog? Zij zaten in het spookverhaal dat ik je kort geleden vertelde. Het is allemaal echt gebeurd. Ik was er bij. María noemden we mij, ik had het bed strak getrokken voordat ik het huis verliet. Zo was het met mijn moeder afgesproken. Ze leerde mij de kneepjes van het vak. Terwijl zij bezig was Raquels baby op te eisen, sloop ik weg. En de kluizenaar is mijn vader. Er is dus eigenlijk geen kluizenaar. Hij kwam alleen het licht uit doen toen mijn transformatie begon.”
“Hoe? W-wat?”
“Laat maar schat. Ik hou van je.”
“I-ik ook van jou,” antwoordde Thomas en even later, vlak voordat hij stierf: “…geloof ik.”
image by TMD, edited by Gsorsnoi
“De Manananggal?”
Uitdagend bracht ze haar vinger naar haar lip en keek er delfisch bij. Ze ging verder en trakteerde hem op nog meer raadsels.
“Teleurgesteld om het feit dat ze hem nu niet meer achter de tralies konden krijgen, moest de familie Salvador de zaak loslaten en Raquel er juist tegen beschermen dat ze háár van de moord op Pedro zou verdenken. Hij had haar bij de politie namelijk afgeschilderd als een lastpak. Zijn collega’s, die samen met Pedro voor zijn en de omliggende appartementen werkten, konden haar dus eenvoudig als verdachte gaan aanwijzen. Gelukkig gebeurde dat niet, maar daarmee was ze nog niet van haar problemen af.” Haar toon werd serieuzer. “Ze was immers zwanger van zijn kind en ondanks een beginnende buik zwaar vermagerd doordat ze bijna twee weken van de straat had geleefd. Dat, met daarbij de stress vanwege de verkeken kans op een succesvolle studie en geldnood, waardoor ze weer op haar moeder was aangewezen, vormde de start van een moeilijke zwangerschap. Ze kon het kindje ook niet laten weghalen, want dat is hier bij de wet verboden. Bij elf weken werd ze plotseling opgenomen in het ziekenhuis in verband met ernstige uitdroging door het vele spugen. Ze had last van een erge vorm van zwangerschapsmisselijkheid. Daarbij kwam dat ze ineens extreem veel afviel in een periode waarin je gewicht juist hoort toe te nemen. In de Filippijnen kennen ze niet, zoals jullie in Nederland, het ziekenfondssysteem, zodat ze de kosten van het ziekenhuis er ook nog eens bovenop kreeg. Kortom, ze maakte echt een hele zware tijd door, wat er uiteindelijk ook voor zorgde dat de baby niet goed groeide. Bij 32 weken werd ze opnieuw opgenomen vanwege een groeiachterstand. Hij of zij liep vier weken achter en het zag er niet goed uit. Je kon op je vingers natellen dat dit wel mis móest gaan.”
Thomas onderdrukte een gaap en vulde op deze uitweiding meer als stelling dan als vraag aan: “Dus kreeg ze dan een miskraam?”
“Dat zou je natuurlijk kunnen denken. De meesten zouden dat doen. Toch, bij Raquel liep dat iets anders…”
“Wat? Hoezo dat liep anders?” Thomas begreep dit niet. “Een kind wordt geboren en anders sterft het door abortus of een miskraam. Een andere versie is er gewoon niet,” bracht hij heel stellig uit.
“En toch liep het anders schat,” ging Esmeralda eigenwijs verder.
Thomas ging onwillekeurig wat naar achteren zitten en gaf haar een blik van het zal wel. Het interesseerde hem ook eigenlijk niet.
“Nou, nu komt het hoor,” zei hij. Waarop Esmeralda glimlachte en zichtbaar genoot omdat ze iets wist waar hij nog geen weet van had. Opgewonden trok ze haar rechterbeen wat omhoog.
“Zo ergens aan het begin van de maand was Raquels moeder bij familie op bezoek en werd zij zelf gezelschap gehouden door een vriendin zodat ze de avond niet alleen hoefde door te brengen. Als vanzelf ging het in hun gesprekken vooral over het aanstaande moederschap en of dat er ook überhaupt wel van zou komen. Daar had Raquel inmiddels wat twijfels over. Zoals je wel zal begrijpen.”
Thomas knikte enkel.
“Zij en haar vriendin hadden het ook over hoe haar omgeving op deze zware zwangerschap reageerde, maar het werd die vriendin duidelijk dat Raquel voorlopig geen contact wilde met de buitenwereld. Ongewenst zwanger worden en zo op jezelf moeder worden, waarbij je erg afhankelijk bent van anderen, wordt in de Filippijnen namelijk niet echt gewaardeerd. Sterker nog, je wordt vaak zelfs met de nek aangekeken. Buiten dat je er natuurlijk niet om vraagt om zo zwanger te worden, ben jij wel verantwoordelijk voor je onvoorzichtigheid en acties. Wat in het geval van Raquel eigenlijk ook niet geheel onterecht is. Met iemand het nest in duiken, terwijl je met je studie bezig bent, is natuurlijk niet bepaald erg slim. Je brengt op zo’n manier toch een last met je mee voor je familie en eventuele andere mensen om je heen. En dat terwijl de meeste gezinnen het al niet breed hebben.”
“Haar familie toch wel? Hoe konden ze anders haar ticket betalen?”
“Zij behoorden inderdaad niet bepaald tot de armste mensen. Maar verplaats je even in de situatie.” Esmeralda liet niet veel ruimte voor discussie open en wilde vervolgen met: “Afijn, Raquel en haar bezoekster spraken zo nog wat totdat…”
“Sorry,” Thomas onderbrak haar toch nog even terwijl hij met een handgebaar de aandacht opeiste. “Deze vriendin, had zij ook een naam?” Het stoorde hem enigszins dat Esmeralda de ‘bezoekster’ niet bij naam aansprak.
“Laten we haar voor het gemak María dela Cruz noemen,” besloot Esmeralda na enige overweging en keek hem indringend aan, alsof zijn vraag haar ook stoorde. Feitelijk deed het dat ook. “Waar Juan dela Cruz de Filippijnse versie is van waar Amerikanen John Doe gebruiken voor een man zonder naam, hebben we daar voor de vrouwelijke variant María voor.”
“Oké, je weet haar naam dus niet.”
Esmeralda negeerde zijn opmerking en ging vrolijk en enthousiast verder.
“De bezoekster, euh ik bedoel María, gaf op een gegeven moment aan naar huis te willen gaan, maar omdat het al zo laat was en ze nog zo’n lange reis met de jeepney moest afleggen, zei Raquel dat ze beter de nacht bij haar kon blijven slapen. Dat leek haar veiliger dan haar gezelschap in het donker te moeten wegsturen. Het aanbod werd aangenomen en zo bleef María die nacht op de kamer slapen waar Raquel zelf ook sliep. Maar de nacht beloofde alles behalve een rustige te worden. Na middernacht kregen de dames er namelijk nog een extra gast bij…”
“De Manananggal?” vroeg Thomas.
“Sst! Verpest het nou niet.” Esmeralda’s reactie klonk echter minder geagiteerd dan het zich liet aanschijnen. Ze tikte hem zelfs plagerig tegen zijn schouder. “María sliep goed in op haar geïmproviseerde slaapplaats, maar Raquel kon de slaap met geen mogelijkheid vatten. Ze was onrustig gebleven door hetgeen die avond was besproken en had bovendien last van haar buik die in de weg zat en pijn deed. Misselijkheid en een naar gevoel overmanden haar waardoor ze aanstalten maakte om het bed uit te stappen om naar het toilet te gaan. Ze sloeg de lakens van zich af, maar bleef aan de grond genageld staan toen ze langs het raam liep. Het was een rustige maanverlichte nacht en voor de mensen die het gewend zijn in deze stad te leven, was het inderdaad een prachtig schouwspel. De maan leek in een solo-optreden helder aan de hemelboog te staan, zonder dat de verblindende lichten afkomstig uit de stad ook maar iets aan haar krachten afdeden. Op slag werd Raquel door de maan betoverd en alhoewel ze de ondefinieerbare pijn in haar onderbuik niet kon negeren, kon ze haar ogen niet van de maan afhouden, zo mooi en fascinerend was het. Het had ook iets bijzonder griezeligs. En wat dat griezelige was, ontdekte ze toen ze vanuit haar bevroren toestand ontdooide zodra ze plotseling naast dit hemellichaam een donkere vlek zag verschijnen die langzaam steeds groter werd en op haar af leek te komen. Op het moment dat ze door had wat er aan de hand was, wilde ze de raamluiken dichtsmijten en wegvluchten. Ze was echter zo door angst verlamd dat ze enkel haar ene hand beschermend naar haar onderbuik wist te brengen en de ander naar haar mond van helse schrik. Voor de rest kon ze geen spier bewegen en ze gaf zich onbewust al over aan het onheil dat haar treffen zou. Wat ze zag was een vrouw, misschien twintig jaar ouder dan zijzelf, van wie het onderlichaam ontbrak, die op hun woning af vloog met behulp van reusachtige vleermuisvleugels. Waar de onderste helft van haar lichaam was gebleven was een raadsel. De vrouw was naakt en afgrijslijk om aan te zien. Haar ogen waren bloeddoorlopen en leken te vlammen, zo rood waren ze. Haar kromme handen waren eerder klauwen en hadden veel te lange, puntige nagels. Verder had ze een asgrauwe blauwige huid die rimpelig was rondom haar verschrompelde borsten en dunne biceps. Desondanks kwam de heksachtige verschijning op haar over als iemand die in normale menselijke gedaante haar moeder had kunnen zijn. Raquel staarde vol huiver in haar smerige mond waar een zwarte smurrie uitdroop en realiseerde zich ineens met wat voor noodvaart het monsterachtige wezen op haar af kwam zeilen. Plotseling ontwaakte ze uit haar verdoofde toestand en schreeuwde in tranen en vol angst: ‘Het is een Manananggal! Help mij! Laat haar niet mijn baby pakken!’ Raquel wist immers uit vroegere voorlichting van haar moeder dondersgoed wat dit voor monster was, waarvan bekend is dat zij naar je toe komen om de ongeboren vrucht bij je weg te stelen, omdat ze verzot zijn op het opslurpen van het bloed uit het hart van foetussen. Daarom sloot ze zo snel als ze kon alsnog de luiken van de ramen en riep de naam van haar vriendin om haar te wekken. Daarbij boog ze moeizaam door haar heupen in een poging een stap in haar richting te zetten.Maar op dat moment ervoer zij zo’n helse pijnscheut dat haar adem even stokte en ze vervolgens kermde van de pijn. ‘María!’ schreeuwde ze na een heftige sensatie opnieuw, maar María werd niet wakker. Die sliep onverstoorbaar verder. Ze probeerde haar in al haar angst nog eens aan te roepen, maar merkte dat ze daar nauwelijks de kracht voor had en haar stem wegstierf. Ondertussen begon er bloed te vloeien langs haar benen en volgde de ene na de andere wee.”
“Raquels kindje werd dus gewoon te vroeg geboren, als je dat nu zegt,” viel Thomas in die gespannen zat te luisteren, maar Esmeralda sloeg geen acht op die opmerking.
“Van de Manananggal hoorde ze heel even niets, maar deze wezens staan erom bekend dat het geklapwiek van hun vleugels langzaam steeds zachter wordt naarmate ze dichter naderen om hun slachtoffers juist in verwarring te brengen. Opeens was de Manananggal zo vlakbij dat zij met het krachtigste deel van haar lijf door het dak schoot. Haar absurd lange en oersterke tong doorkliefde het dak met het grootste gemak. Raquel dook instinctief in elkaar om zichzelf te beschermen tegen het rondvliegend materiaal dat dit met zich meebracht. Kort nadat ze haar ogen even had gesloten om te voorkomen dat er splinters in zouden komen, staarde ze nog voor een kort ogenblik naar de dieprode streng die als een slang om haar heen danste. Veel tijd om de tong van de Manananggal te bestuderen kreeg ze niet, met een razende snelheid zocht het langwerpige geval een weg naar haar kruis, stak dwars door de stof van haar ondergoed en penetreerde met razende snelheid haar geslachtsorgaan. De impact waarmee het ding haar baarmoeder binnendrong was zo krachtig dat Raquel erdoor werd opgetild en tegen het plafond werd gedrukt. En terwijl de tong zich in haar onderbuik in een spiraalbeweging om haar kindje kronkelde, hing Raquel oog in oog met het duivelse monster. Grijnzend keek de Manananggal de doodsbange jonge vrouw aan. Felrode vlammende ogen hielden de blik op haar geconcentreerd terwijl het ellenlange orgaan z’n werk deed. Bruusk werd de 34 weken oude baby door de baarmoedermond naar buiten getrokken. Raquel had het gevoel compleet uit elkaar gerukt te worden. Haar geboortekanaal werd aan gort getrokken en haar vagina scheurde op drie plekken in. Raquel zou de rest van haar leven kreupel moeten doorbrengen, als ze niet al aan haar verwondingen bezweek. Onder normale omstandigheden had een kindje van deze leeftijd het buiten de baarmoeder al redelijk op eigen kracht kunnen redden. De nieren zouden klaar moeten zijn en de longen bijna of helemaal gerijpt. De levensvatbaarheid van Raquels baby bleef echter ernstig achter en het kindje had dus ook het leven verloren, kort voordat de Manananggal dit jonge mensje op kwam eisen. Hoe Raquel weer terug op de vloer terecht was gekomen had ze geen idee van. Wat ze wel wist was dat ze breeduit in een plas van haar eigen bloed, urine en vruchtwater op de vloer was komen te liggen en dat ze alles troebel zag door haar tranenvloed. Het levenloze lichaampje van haar baby lag voor haar op de grond, maar werd snel daarna uit haar gezichtsveld weggetrokken. Daarom keek ze vlug omhoog naar het gat dat in het dak was ontstaan en waarin ze haar kindje zag verdwijnen. Ze staarde naar de bloederige onderzijde van de romp van de Manananggal en de op deze afstand haast geluidloze slaande beweging van haar vleermuisvleugels. Uit haar armbewegingen, die deels uit het zicht vielen, maakte ze op dat het monster bezig was om haar kindje te verorberen. Raquel wendde zich daarop vol afschuw af, schreeuwde het uit van smart en verdronk zowat in een zee van tranen. Ten slotte, nadat ze zeker een minuut of tien had liggen wenen, trok ze zichzelf op aan het bed van María. Lopen of strompelen kon ze niet meer. Daar verwachtte ze eigenlijk dat haar bezoekster moest zijn ontwaakt en wellicht uit angst niets heeft durven doen of zeggen. Of misschien had María echt zo vast geslapen dat alle gebeurtenissen in het slaapvertrek haar waren ontgaan. Dit leek haar echter bijzonder onwaarschijnlijk. Des te groter was daarom Raquels schok toen ze ontdekte dat María’s bed leeg was. Ze was verdwenen. En wat nog raadselachtiger was – waar Raquel met haar verstand niet bij kon – was de staat waarin ze haar bed had achtergelaten…”
“Onbeslapen,” gokte Thomas.
“Inderdaad. Onbeslapen,” bevestigde Esmeralda. “Het was alsof María die avond zelfs niet eens bij haar was langs geweest.”
“Wat een weerzinwekkend verhaal zeg,” concludeerde Thomas vol afkeer. “En dit windt jou op?” Ademloos en vol huiver had hij naar de hele uiteenzetting zitten luisteren. Met een climax die duidelijk heel anders had uitgepakt dan hij vooraf had kunnen bevroeden. Het had zijn maag doen omdraaien. Esmeralda had hem vooral verrast met de gruwel die moeder en kind werd aangedaan, iets wat Thomas van te voren niet had zien aankomen. Toch glunderde ze triomfantelijk toen Thomas haar vroeg wat ze er zelf van vond en kneep haar benen nog eens bij elkaar.
“Hm, hm!” was haar reactie, waarmee ze klaarblijkelijk beaamde dat ze ervan genoten had. Even viel er een stilte. Uiteindelijk schoof Thomas wat naar de andere zijde van het dekentje dat Esmeralda had meegebracht. Zijzelf ging vanuit haar zijlingse positie rechtop zitten en rechtte haar rug. Dit ging gepaard ging met een soort knakkend geluid. Haar benen vouwde ze vervolgens over elkaar zodat ze in een kleermakershouding kwam te zitten, geheel ontspannen.
“Wat ziek zeg,” Thomas zat inmiddels ook overeind en kon er niet over uit. “En wat verschrikkelijk misselijkmakend! Geniet je werkelijk van dit soort onpasselijk makende verhalen? Het ergste is nog dat je er heilig in lijkt te geloven dat dit ook echt zo is gebeurd.”
Met een klein tongetje tussen haar tanden onderstreepte haar mimiek Haar mimiek, geïllustreerd door een klein tongetje tussen haar tanden, onderstreepte dat het waar was wat haar vriendje suggereerde, zonder verder iets te zeggen. Ze vond het inderdaad plezierig en genoot haast nog meer van het feit dat Thomas zich eraan leek te storen.
“Je weet toch wel dat gedetailleerde horrorverhalen mijn specialiteit zijn? Hoe sappiger hoe liever ik ze heb,” verklaarde ze zonder zich ook maar een ogenblik te generen voor enig stukje inhoud dat haar vertelling rijk was geweest. De reactie die ze daarop van Thomas kreeg was een niet-begrijpende. Hij schudde zijn hoofd en probeerde te bevatten wat Esmeralda met dit macabere voorspel had geprobeerd te bereiken. Wat hij vooral niet snapte was de schaamteloze en gevoelloze manier waarop ze beschreven had hoe de baby van Raquel bij haar moeder werd weggehaald. Alsof het verwerpelijke karakter hiervan haar totaal ontging. Het ergste was nog dat ze deze tot de Filippijnse mythologie behorende volksvertelling blijkbaar zó normaal vond dat ze het had voorgedragen alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Voor Filippijnse begrippen is dat misschien ook wel zo, bedacht hij zich nog. Hijzelf geloofde er in elk geval geen woord van.
“Zeg, maar als die Manananggals zo graag het bloed van foetussen opslurpen…”
“Vooral het bloed uit het hart van de baby’s,” verbeterde Esmeralda hem betweterig.
“Oké, ook goed. Dan begrijp ik nog niet wie of wat Pedro in jouw verhaal zoiets gruwelijks zou hebben aangedaan. De Manananggal was er beslist toe in staat lijkt mij.”
“Het was ook de Manananggal,” antwoordde Esmeralda. “Je hebt me nergens horen zeggen dat Manananggals niets anders doen dan foetussenbloed drinken. Het geval wil alleen dat dat toevallig hun favoriete snack is. Maar het eten van gezonde volwassen mannen vinden ze ook bijzonder smakelijk hoor. Vooral hun bloed en ingewanden zijn erg in trek.”
Dit vond Thomas niet logisch klinken. Vampierachtige wezens die gek zijn op babybloed en daarnaast ook nog volwassen exemplaren naar binnen werken? De meeste fabels over monsters die hij tot noch toe had gehoord waren veel consistenter.
“Denk je dat zij van babybloed alleen kunnen leven?” vroeg Esmeralda, alsof ze zijn gedachtes kon horen. “Jij hebt naast kleine tussendoortjes toch ook zo op z’n tijd een stevige maaltijd nodig?” Nu, dat klonk inderdaad wel als een plausibele verklaring, dacht Thomas, maar hij reageerde er verder niet op.
“Toch denk ik eerder dat er een psychopaat aan het werk is geweest. Die zou er ook voor gezorgd kunnen hebben dat dit soort verzinsels de wereld in geholpen werden, in plaats van dat één of ander monster z’n slag zou hebben geslagen. Ja, bij mij komt dat er niet in hoor. Daar ben ik te nuchter voor.”
Al die tijd staarde Esmeralda haar vriendje geamuseerd aan en draaide zij speels naast zich op het kleed wat rondjes met haar vingers. Ze hoorde wat hij zei, maar leek zich niet meer te storen aan het feit dat ze blijkbaar niet serieus genomen werd. Thomas had de rust nog niet gevonden, hij ordende zijn gedachten en krabde wat aan zijn ongeschoren kin. Hij wilde dit alles wat zij hem had verteld het liefste loslaten en zich met veel plezierigere zaken bezighouden, maar nu ze hem toch van zoveel informatie over dit volksgeloof had voorzien, meende hij dat het beter was dat ze hem alles vertelde.
“Dus kan zo’n Manananggal ook dood? Euh… ik bedoel dat is het natuurlijk al voor de helft. Maar kun je ze ook op één of andere manier uitschakelen? Het lijkt mij dat mensen dat al eens geprobeerd moeten hebben, of niet?”
“Oh zeker, dat hebben ze ook. En daar zijn ze ook een aantal keren in geslaagd. Zie je, het zwakke punt van de Manananggals is de scheiding van hun lichaamshelften of ‘tanggal’, het Filippijnse woord voor ‘verwijderen’ waarvan hun naam is afgeleid. Zodra ze tot hun transformatie overgaan zullen ze zich losmaken van hun onderlichaam. Dat blijft dan achter, ergens in de bossen of zo. En als er dan een slimmerik is die dat onderlijf weet te vinden en zout op het deel strooit waar het bovenlijf aan vast heeft gezeten, dan kan de Manananggal zich niet meer aan het onderlijf hechten en sterft zij zodra de zon opkomt.”
“Net zoals bij vampieren bedoel je?”
“Exact zoals bij vampieren.”
“Dus waar hangen Manananggals overdag dan uit als ze niet tegen licht kunnen?”
“Dan keren ze terug naar hun menselijke vorm. Ze nemen alleen hun vampierachtige gedaante aan wanneer zij zichzelf losscheuren van hun onderlijf. Alleen in hun monsterlijke vorm zijn ze dus kwetsbaar en schuwen ze het daglicht. Overdag zijn het normale mensen zoals jij en ik.”
“Weten ze van zichzelf dan wel dat ze monsters zijn? Ik bedoel, herinneren ze zich iets van wat er in de voorgaande nacht is gebeurd?”
“Alles. En dat maakt de vrees onder de lokale bevolking alleen maar groter.”
Thomas liet zich op zijn rug rollen, maar bleef Esmeralda met een bedenkelijke blik aankijken. Alhoewel hij echt geen idee had wat hij van dit alles moest vinden, besloot hij deze nonsens van zich af te zetten. Hij hield zichzelf voor dat ze waarschijnlijk zo blind in deze materie geloofde omdat ze nog jong en naïef was. Al was hij slechts drie jaar ouder, hij voelde zich een stuk volwassener. Later zou ze ook wel gaan inzien dat dergelijke dingen gewoon helemaal niet kunnen. Over enkele minuten zou de klok twaalf uur slaan en kwam ze alweer een levensjaar dichtbij het volwassen leven. Laat haar nog maar even in die waan, dacht hij nog.
“Wil je nog….?” begon Esmeralda. Ze kwam los van haar kleermakerszit en ging met haar billen op haar hielen zitten. Ze maakte haar zin niet af, maar had ook eigenlijk niet meer woorden nodig om duidelijk te maken waar ze op uit was. Haar vraag doorbrak alle andere gedachtes die Thomas het moment ervoor nog bezighielden. Vervolgens spreidde ze haar benen en wreef in haar uitgerekte houding zo geil als ze dat maar kon met haar handen over haar slip en langs haar borsten. De roze stof van haar bandeau stond strak en kon haar borsten amper ingevangen houden op het moment dat ze die beweging maakte. Gretig stemde Thomas in en hij schoof op het kleedje naar haar toe. Toen hij eenmaal in haar handbereik was greep ze direct zijn hand beet en plaatste deze op haar kruis. Nat was ze. Het voelde er klam aan. En terwijl ze hem haarzelf tussen haar kruis liet betasten, knoopte zij zijn overhemd los zodat hij op het laatst alleen zijn onderbroek nog aan had. Een intense zoenpartij volgde. Ook zij liet haar hand naar beneden glijden en zocht er naar zijn geslachtsdeel. Ze vond deze, maar vond ook dat de stof van zijn boxer in de weg zat. Daarom trok ze de stof bij het elastiek naar beneden en ontblootte daarmee zijn lid. Vol verlangen greep ze het beet en begon het weer op en neer te trekken. Haar hand werd er meteen nat van. Thomas pakte ook zijn kans en trok de natte stof van haar slip opzij. Met twee vingers friemelde hij tussen haar schaamlippen en werkte omhoog naar haar clitoris. De exaltatie bij Esmeralda was enorm zodra zijn vingers met haar genotsplekje in aanraking kwamen. In spastische bewegingen boog ze in elkaar telkens wanneer hij haar klit weer beroerde. Als antwoord op die hemelse verwenning besloot ze hem ook het zijne te geven en verspreidde met haar duim wat van zijn gelekte voorvocht over zijn glanspeer. Ook Thomas werd hier wild van en moest haar zelfs tegenhouden om een te vroege zaadlozing voor te zijn. Thomas wilde de borsten van zijn vriendin ook tenminste met één hand aanraken en probeerde daarom wat stuntelig een weg te vinden onder haar bandeau. Esmeralda hield dat echter tegen en duwde die hand weer weg. Ze stopte met kussen, boog een stukje naar achteren en stond op. Verwachtingsvol keek hij haar na. Hij trok zijn onderbroek verder uit en werd nieuwsgierig naar wat Esmeralda ging doen. Ze liep in twee passen naar de verlichte waterval en bleef daar met haar rug naar hem toe staan. Thomas kon zijn geluk niet op. Hij had door wat ze wilde doen. Ze zou een show voor hem opvoeren. Esmeralda keek uiterst uitdagend over haar schouder naar hem om en wiegde verleidelijk met haar heupen. Door steeds van standbeen te veranderen en af en toe eens met haar billen te draaien maakte ze haar vriendje helemaal gek. Ze boog ietsjes voorover en schudde met haar bilpartij. Daarna bracht ze haar handen juist naar haar achterwerk en streek er sensueel met haar tien vingers langs. Behalve van haar hitsige zitvlak werd hij ook compleet wild bij het aanschouwen van haar heerlijke benen en haar ranke heupen. Maar hij kreeg het helemaal te heet toen Esmeralda de stof van haar bandeau vastpakte en een dansende start maakte om die omhoog te brengen.
Wordt vervolgd.
image by Wynther_Knight, edited by Gsorsnoi
“Zal ik je zometeen een spookverhaal uit de Filippijnen vertellen?” vroeg Esmeralda uitdagend aan Thomas terwijl ze een nieuw pad buiten de stad insloegen. Esmeralda Garcia wierp terloops een blik over haar schoudertas naar achteren en beet zachtjes op haar onderlip. Samen met haar vriendje Thomas Martens besteeg ze een flauw hellend voetpad nabij één van de zijstromen van de Panay River. Ze hadden het bewoonde gebied van de stad nu bijna verlaten. Zij liep soms op hem vooruit, daar de uit Nederland afkomstige Thomas de streek rondom de woonplaats van zijn vriendin nog nauwelijks kende. Het stel, dat elkaar eerder dit jaar via het internet had ontmoet, zocht nog vrij laat de buitenlucht op. De zon, die overdag nauwelijks inspanningen had hoeven leveren om Thomas’ bleke huidje van enige kleur te voorzien, was reeds lang onder de horizon verdwenen. Ze liepen nog net niet in de complete duisternis. De enige verlichting die het hun nog mogelijk maakte om hier een hand voor ogen te zien, was afkomstig van de schaarse straatverlichting en de paar woningen waar het licht nog brandde. Nu viel de nacht op de Filippijnen überhaupt al vroeg in, aangezien de zon er gedurende het gehele jaar gemiddeld tussen vijf en zes uur al ondergaat, buiten de steden was het er soms griezelig donker. Thomas liet zich daarom leiden door zijn nieuwe liefde, op wie hij hier volledig was aangewezen, maar vroeg zich wel af hoeveel langer Esmeralda hun nachtelijke avontuur nog wilde maken.
“Oké, waarom niet?” stemde hij weifelend toe. “Maar zullen we zo niet eens teruggaan naar huis?” Thomas hoopte erop dat ze de terugweg zou willen gebruiken om haar verhaal te vertellen. Dan konden ze wellicht nog tegen enen thuis zijn. Bovendien werd ze morgen achttien, dus leek het hem wel prettig om daar een beetje fris bij voor de dag te komen. Maar Esmeralda bleek nog niet de aanleiding tot hun escapade te zijn vergeten. “En hoe zit het dan met onze plannen? Of wil je zeggen dat je nu geen zin meer hebt?” vroeg ze hem en keek hem opnieuw ondeugend aan. In het ouderlijk huis was het hen niet toegestaan om seks te hebben, zodat ze er eerder op de avond op uit waren gegaan om een plekje op te zoeken waar ze ongestoord konden vrijen. Wanneer je nog thuis bij je ouders woont, wordt dat vaak niet getolereerd. En alhoewel dat soms moeilijk tegengehouden of gecontroleerd kon worden, zou het van weinig respect getuigen indien je het toch deed. Tegen haar moeder had Esmeralda daarom gezegd dat ze even bij een vriendin langs zouden gaan – wat ze feitelijk ook hadden gedaan – en daarna weer zouden terugkeren. Na het bezoek aan die vriendin waren ze echter nog een stuk doorgelopen om de natuur op te zoeken. Naarmate ze verder doordrongen in de wildernis en steeds minder huizen zagen, nam langzaam ook de straatverlichting af. De nacht was als een zwarte sluier over de archipel komen te liggen. Voor Thomas kwam dit allemaal wat onwennig over, al stond het idee van de avontuurlijke vrijpartij hem niet tegen. In de Filippijnen waren ze blijkbaar gewoon aan het feit dat de avond zo snel inviel. Hij zou hebben gedacht dat je, als het al zo donker was, niet nog uren buiten de deur zou besteden vooraleer je weer naar huis keerde. Daarnaast leek het hem alleen al voor de eigen veiligheid niet verantwoord.
“Het is nu niet veel verder meer,” verzekerde Esmeralda hem, “we zijn er zo. We lopen nog een stukje langs deze rivier hier en dan hebben we daar verderop een plek waar we ons ongestoord kunnen uitleven,” ze wees naar een iets hoger gelegen wal aan de rivier. Thomas zag niet dat ze haar arm strekte om de richting te duiden. Zo donker was het. “Roxas houden we hiermee op loopafstand.” Ze sprak de naam van haar woonplaats uit als ‘Ro-has’. Thomas zei het nog dikwijls verkeerd door de ‘x’ als ‘ks’ uit te spreken.
Roxas City is een middelgrote stad in de Filippijnse provincie Capiz en tevens de belangrijkste haven van het noordelijke deel van het eiland Panay. Voorheen stond deze stad bekend als de ‘Capiz gemeenschap’ – ook wel ‘barangay Capiz’ genoemd – waar de provincie uiteindelijk zijn naam aan had te danken. Op 12 mei 1951 werd de gemeenschap, inmiddels uitgegroeid tot een stad, omgedoopt in Roxas City. Diverse rivieren meanderen er doorheen, snijden dwars door de kern en verdelen het daarmee haast evenredig in tweeën. Zijrivieren vanuit de bergen stromen in de bovenste delen van Panay River, razen door enkele kleinere nederzettingen die langs de oevers zijn opgetrokken en irrigeren het land waardoor deze een vruchtbare bodem vormt om voedsel op te verbouwen. Terwijl ze een heuvelachtig gebied introkken waar de begroeiing langzaam de overhand begon te krijgen, ving Esmeralda aan met het vertellen van haar verhaal.
“In de provincie Capiz doen relatief veel horrorverhalen de rondte over allerlei soorten mythische wezens, zoals geesten, kobolden, ghouls en zogenaamde aswangs. Waarvan van al die monsters de laatste nog wel het meest worden gevreesd. Het is een verzamelnaam voor boosaardige vampier-achtige schepsels die buiten deze streek vaak worden afgedaan als het onderwerp van mythen en Filippijnse folklore. Volgens velen dus verzinsels, angstverhalen gebaseerd op bijgeloof. Hier onder de lokale bevolking wordt er echter heilig in geloofd. De Spaanse kolonisten, destijds in de 16e eeuw, konden zelfs bevestigen dat ze oog in oog hebben gestaan met deze manifestaties van het kwaad…”
Onderzoekend trok Thomas een wenkbrauw op. Esmeralda, die door haar vriendje liefkozend Esmé werd genoemd, wist dat hij niet weg was van fictie – de nuchtere Groninger hield het liever gewoon bij feiten – daarom kon het voor haar nog wel eens als vermoeiend worden ervaren om hem iets te vertellen. Vandaag besloot ze zijn verzuchtende reacties liever te negeren. “Zij maakten kennis met onze gewoontes en eigenaardigheden en kwamen ze in deze provincie tot de ontdekking dat er niet te spotten viel met bovennatuurlijke krachten en andere onverklaarbare verschijningen die aanvankelijk werden afgedaan als fabeltjes. Alleen was niet iedere Spanjaard daar zonder meer van overtuigd. Dat bleek wel, toen er mannen tussen die Spaanse bezetters waren die met de Filippijnse vrouwen het bed deelden met zwangerschap als onvermijdelijk gevolg. Sommige van hen lieten de vrouw dan achter en verlieten het land weer met de eerstvolgende vloot. Anderen, die hier bleven om hun zoon of dochter geboren te zien worden, zijn uiteindelijk toch het land ontvlucht. Mochten ze de moed al hebben gehad om verhaal te doen van hun gruwelijke ervaringen, dan werden ze thuis voor gek verklaard. Dat wil zeggen, als ze de huiveringwekkende voorvallen zelf überhaupt al hadden overleefd.”
“Ja, ja, hoezo dat dan?” Nu kwam het, dacht Thomas. Esmeralda zou vast een één of andere fantastische of bovennatuurlijke verklaring hebben voor mysterieuze gebeurtenissen. Ze zou hem ongetwijfeld wel iets gaan vertellen waarvoor je tenminste van sprookjes of legendes moest houden om het aannemelijk te vinden. Dit was niet Thomas’ sterkste punt. Hij gaf de voorkeur aan tastbare feiten. De geboren Groninger had zichzelf altijd te nuchter gevonden om zich te laten meeslepen door ongefundeerde praatjes. Toch, omdat het zijn vriendin was, bleef hij geduldig. De onderhoudende wijze waarop ze haar verhaal aanzette droeg ook wel bij aan zijn motivatie te blijven luisteren en tevens curiositeit, zodat hij verder beleefd aandacht hield en zich afvroeg wat er zo bijzonder was aan het verblijf van de Spanjaarden bij de vrouwen. “Waren deze vrouwen behekst of zo? Of gebeurde er iets anders vreselijks rondom die zwangerschappen?”
Esmeralda grijnsde geamuseerd om zijn vragen en voorzag hem graag van verdere details. “Nee, de vrouwen die in verwachting waren niet. Het waren de zogenaamde Manananggals, een ondersoort van de Aswangs. Dit zijn gevreesde wezens in de Filippijnse folklore. Duistere schepsels, doordrenkt van kwaad, die aan westerse vampieren doen denken en soms ook Tik-tiks worden genoemd vanwege het kenmerkende geluid dat ze maken met hun vleermuisachtige vleugels. Het zijn mensetende monsters die vaak als heksen worden aangeduid, omdat ze overwegend vrouwelijk zijn. Met name in de westelijke provincies van Capiz en Iloilo zijn ze erg berucht. Maar ook in de volksverhalen van buurlanden Indonesië en Maleisië zijn soortgelijke wezens veelbesproken.”
Thomas fronste zijn wenkbrauwen. Esmeralda’s verklaring kwam hem voor als een ratelend intro van een absurde sage, dat door volksgeloof lichtgelovigen op morbide wijze moest bekoren. Haar integere opstelling was hem echter niet ontgaan. Hij bleef vooralsnog bij zijn sceptische houding en begon onbewust iets schever te lopen, waardoor hij zich iets van zijn vriendin leek te verwijderen.
“Oké,” bracht hij voorzichtig uit. Bedenkelijk keek hij haar aan. Onbedoeld viel er een korte stilte. Thomas deed geen moeite zijn uitdrukking van ongeloof te verbergen. Met een vragende blik probeerde hij zelfs te doorgronden of Esmeralda het echt meende. Ze liet zich er echter niet door uit het veld slaan. Integendeel. Met de overredingskracht van een pubermeisje dat haar vader ervan moest overtuigen dat dat veel oudere nieuwe vriendje van haar wel degelijk te vertrouwen was – in hun geval had dit zomaar de situatie kunnen zijn; Thomas was net twintig geworden – probeerde ze tot hem door te dringen. Ongecontroleerd trok ze haar schouders op en bracht ze haar wenkbrauwen bij elkaar. Met haar handpalmen tegenover elkaar was ze net de pastoor van de verderop gelegen Santa Monica kerk in het dorpje Panay. Ze preekte verder:
” Voor de Filippino’s uit de regio Visayas is dit een gemeenschappelijke werkelijkheid waarmee elke dag geleefd moet worden. De Spaanse bezetters waren er op den duur van overtuigd dat de Manananggals bestonden. En ik kan je verzekeren, dat doen ze ook nu nog.”
Thomas geloofde zijn oren niet. Hij was erg op zijn meisje gesteld en koesterde al vroeg in hun relatie bewondering voor de schilderachtige manier waarop ze bepaalde zaken kon optekenen. Maar hij had niet verwacht dat wanneer het op feiten of fictie zou aankomen, Esmeralda de naïeve aanhanger van oeroude vertelsels bleek te zijn.
“Wil je daarmee zeggen dat je het zelf ook gelooft dan?”
Het was er uit voordat hij er erg in had. Al direct speet het hem dat hij zo plompverloren duidelijk maakte dat hij Esmeralda’s relaas in twijfel trok. Ze had dan ook niet het idee dat ze serieus genomen werd. Ze beantwoordde zijn reactie met een veelzeggende priemende blik. Op slag stond ze stil, als versteend in de predikende houding die ze het laatst had aangenomen. Verontwaardiging had de plaats ingenomen van haar eerdere gelaatsuitdrukking. Nota bene haar eigen vriendje had zijn mening al paraat voordat ze goed en wel de kans had gekregen om alles te vertellen. Toch was haar belijden gemeender dan deze gespeelde act. Eigenlijk had ze wel verwacht dat er meer voor nodig was om Thomas tot een ander inzicht te brengen. En ze genoot ervan. Schijnbaar gepikeerd beende ze verder en keerde ze zich van hem af. Thomas liet ze daarmee achter met het gevoel iets verkeerds te hebben gezegd. Onthutst doch schuldbewust staarde hij haar na en trok vervolgens een kort sprintje om haar in te halen.
“Hé, schat! Zo was het niet bedoeld.” Shit, dacht hij, hij had haar echt op haar teentjes getrapt.
Esmeralda sprak geen woord en liep de hoek om naar een dichter begroeid terrein. “Je kunt gerust verder vertellen hoor. Wat had je dan verwacht van een Westerling als ik? Ik ken de plaatselijke gebeurtenissen hier toch niet?” In de bocht die stikdonker werd door de vele laaghangende takken, zag hij geen hand voor ogen. Hij had de grootste moeite zich te oriënteren en kon nog maar net onderscheiden wat voetpad was en wat niet. Of wat ervoor door moest gaan. Achter hen verdween de stadsverlichting voorbij de glooiing van het landschap. Waar ze het hier mee moesten doen was het flauwe schijnsel van het maanlicht. Alleen was het zonneklaar dat de schaduw en algehele duisternis de overhand hadden. Esmeralda kon hij volgen op basis van het geluid dat haar voetstappen maakten en haar exuberante contouren die zelfs bij de afwezigheid van zoveel licht nog oogverblindend waren. Toen Thomas achter zijn vriendin aan onder de uitstulping van een overhangende rots door liep, voelde hij het op slag afkoelen. De temperatuurdaling verdween net zo plotseling als dat hij was opgedoken. Heel even huiverde hij van angst terwijl hij opkeek naar de reusachtige zwarte vlek die over hem heen trok. Hij staarde naar boven en vroeg zich af waar de sterren waren gebleven. Op het moment dat zijn ogen zich wat hadden aangepast aan een kort moment van complete duisternis, gold zijn verbijstering meer dan wanneer Esmeralda hem zou hebben voorbereid op hetgeen ze hier zouden vinden. Ongemerkt had ze hem van het door toeristen veel belopen zandweggetje langs de Panay River over een natuurlijk pad naar een verborgen grot geleid. Door zijn eerdere ontsteltenis had hij nauwelijks in de gaten gehad dat ze flauw waren afgedaald naar een ondiepe caverne, die beter verlicht bleek dan de route die ertoe leidde. De ruimte in dit berghol was aan de flinke kant, veel groter dan hij zich in eerste instantie zou hebben kunnen indenken. Voor een theater was het misschien net te nauw, maar een kleine bioscoop had je er prima in kunnen installeren. Ze moesten zonder dat Thomas dat door had gehad toch gauw een meter of twee naar beneden zijn afgedaald. Onderweg langs deze rivier hierheen had hij echter geen aanwijzingen gevonden die erop duidden dat ze konden stuiten op een dergelijk ondergronds vertrek. Aan het oostelijke uiteinde van de beschutte ruimte en de rechterflank waren de rotswanden hoog opgetrokken. De entree waar ze nu stonden was aanmerkelijk krapper. Dit kwam doordat de grote holte naar deze zijde taps toeliep. Ongeveer in het midden van dit hol, onder een verlaagd plafond, bestaande uit een aanzienlijke naar beneden gerichte stenen bult, ontwaarde hij een naar het westen gerichte boog rondom een lichter gekleurde plek.
Plotseling snapte hij waar het zachte geruis vandaan was gekomen dat hij tijdens het betreden van deze ruimte had opgemerkt en niet had kunnen plaatsen; recht voor hen lag een kleine waterplas, met daarin een glinstering die voortdurend ritmisch werd onderbroken door aanvoer van hoger gelegen water, zoals een stortbui het licht van koplampen doet verstrooien. Wat de oorsprong was van de lichtbron in de plas, kon hij zo niet zien, maar het verklaarde wel waarom hij kort na het binnenlopen van de grot meer zicht had dan toen ze er nog buiten stonden. Ook de luchtvochtigheid die hij geleidelijk voelde oplopen bij het binnengaan werd door dit watertje verklaard.
Wat hem verder opviel was dat het in dit natuurlijk onderkomen niet bijster koud was. Het was er zelfs behaaglijk te noemen. De reden hiervoor was dat de geografische ‘rug’ van de Filippijnen langs een uitgestrekte actieve vulkanische oceaanstraat was gelegen. Hierdoor was de grond er rijk aan warmtestromen, wat maakte dat er in de grot een constante temperatuur heerste van 21 graden. Toen Thomas wat aandachtiger om zich heen keek, zag hij dat hij Esmeralda kwijt was. Hij begreep dit niet, want zojuist had ze nog voor hem gelopen, vlak voordat ze hier binnen kwamen. Of was hij toch een ander pad ingeslagen dan zij? Omdat hij zich haast niet kon indenken dat dat het geval was stapte hij omzichtig naar voren om een beter beeld te kunnen krijgen. Misschien stond ze wel ergens in een hoek waar hij haar minder goed kon zien. Rondom de plas met de waterval was een en ander namelijk duidelijk zichtbaar, maar voor de rest van de ruimte moest hij zich echt inspannen om details te kunnen onderscheiden. “Esmé?” bracht hij gespannen uit. “Waar ben je schat?”
Enige reactie bleef uit.
Omdat hij geen idee had hoe goed de ondergrond te vertrouwen was en niet wilde riskeren onderuit te gaan, plaatste hij uiterst behoedzaam de ene voet voor de ander. Instinctief liep hij daarbij met zijn armen gespreid naast zijn lichaam. Mocht hij dan toch nog vallen, dan kon hij zich in zijn reflexen beter opvangen. Het bleek onnodig, de stenen onderlaag was prima beloopbaar. Hij probeerde Esmeralda opnieuw aan te roepen. Ditmaal iets luider dan voorheen. Maar in de grot bleef het akelig stil. Totdat hij dichter bij de lichtbron van het water was gekomen, hij zich langzaam om zijn as draaide en zich wezenloos schrok toen hij van achteren werd vastgepakt. Thomas slaakte een wilde kreet toen hij plotseling door twee handen op zijn schouders werd aangeraakt. Hij schoot naar voren en keerde zich direct naar zijn belager. Vergezeld van een smakelijk gelach werd hij door haar begroet.
“Je was bang hè?” was dadelijk de reactie van Esmeralda, die een grap met haar vriendje had uitgehaald. En ze bleef nog even proesten omdat ze hem zo tuk had gehad.
“Man, ik schrok me kapot met jou!” antwoordde hij met een wrange glimlach. Esmeralda liep op hem toe en gaf hem een knuffel. Dat voelde goed aan. Niet alleen voelde hij zich daardoor minder ontdaan, het was ook wel weer fijn om haar lijf warm tegen het zijne te hebben. Troostend wreef ze hem over zijn rug. Haar borsten drukten daarbij zachtjes tegen zijn bovenlijf. Dat bracht een prettige sensatie in hem teweeg. Net zoals wat ze met haar dijbeen deed, dat ze op een plagerige manier licht tegen zijn kruis had opgetrokken. Thomas voelde een tinteling door zijn onderbuik gaan, en een lichte beweging in zijn short. Het was een liefkozing die wat hem betreft niet lang genoeg kon duren. Alleen was er wat van het pluizige haar dat ze geblondeerd en gestyled had tijdens de omhelzing over zijn neus komen te hangen. Hij trachtte het uit zijn gezicht te blazen, maar dat hielp weinig. Met haar lange volle bos was dat niet eenvoudig. Uiteindelijk ontspande hij zijn greep en hield haar ietsjes van zich af. Twee diepbruine ogen keken daarop recht in de zijne. Ze werden omlijst met haar lange volle wimpers, geaccentueerd door een donkerzwarte mascara, waarmee ze hem nog extra kon betoveren. Verliefd staarden ze elkaar aan. De wereld leek heel even stil te staan. Ook haar volle lippen had Thomas al vanaf het eerste moment dat hij haar zag onweerstaanbaar gevonden. Zo rijk en vol had hij ze nog niet veel eerder gezien. Esmeralda zocht naar een kus. Hij beantwoordde deze maar al te graag. Verrukt sloten ze hun ogen, toen haar als met fluweel beklede lippen contact maakten met die van hem. Twee handen gleden omlaag over de holte van haar rug. Eén ervan vond haar lichtbruine skinny jeans en kneep in haar opgerichte billen. Zot van verlangen pakte Thomas haar nog dieper tussen haar benen en duwde zijn kruis stevig tegen haar aan.
“Wat is dit voor plek?” vroeg hij tussen twee zoenen door, duidend op de afgelegen grot waar ze hem naartoe had gebracht.
“Maakt het wat uit?”
Thomas schudde tevreden en met een brede grijns zijn hoofd. Hij zoende haar opnieuw en liet zijn tong langs die van haar glijden. De speekselwisseling was van korte duur.
“Hier heb ik voor het eerst gemasturbeerd…” zei ze hees en beet vervolgens zachtjes op zijn onderlip. Nu werd de sensatie in zijn onderbuik wel erg intens. En het werd nog heviger toen hij voelde hoe haar hand de bobbel in zijn shorts vastgreep. Die masseerde ze gretig. Toen het kloppend vlees in de palm van haar hand een vol volume had bereikt, trok ze het elastiek dat zijn korte broek om zijn heupen hield naar voren en taste ze naar zijn lid. Dit was het moment waar Thomas de hele avond naar had gehunkerd. Haar vingers omsloten de losse huid om zijn stijf geworden geslachtsdeel en trok deze liefdevol op en neer.
“Maar nu eerst mijn verhaal!” besloot ze al snel en trok vlug haar hand weer uit zijn broek.
Als uit een droom ontwaakt, werd de trance verbroken waarin Thomas was verzonken. Een natte droom in zijn geval. “Oh, jij vuil kreng,” reageerde Thomas fel. Maar op een boze manier was het niet. “Je zit me gewoon te kwellen, mens. Je geniet hiervan, hè, is het niet?”
Esmeralda glunderde en knikte ter bevestiging. Ze smulde ervan. Ze had een paar passen richting de kleine waterval gedaan en boog door haar knieën naar achteren om naar haar enkels te reiken. Daar vond ze het ritsje van haar rode suède schoenen met korte hakjes. Ze trok beide schoentjes uit en zette ze links van haar op de grond, naast haar schoudertas die ze er eerder had neergezet.
“Kom,” zei ze terwijl ze op de grond hurkte om iets uit haar tas te pakken. Ze nodigde hem uit om naast hem op de grond te komen zitten. Daarbij maakte ze met haar vlakke hand een waaierende beweging om de plek te duiden waar ze hem wilde hebben.
“Zo op de koude vloer?” vroeg Thomas haar, omdat hem de vloer te koel had geleken.
“Oh, dat valt reuze mee. Je moet het eens proberen. Maar ik heb ook een dekentje meegebracht,” welke ze dadelijk uit haar tas tevoorschijn toverde. “Al is dat meer voor de harde oneffen ondergrond.” Samen spreidden ze het kleedje. Het was groen en volledig van fleece gemaakt. Ze installeerden zich erop en trokken beide hun broeken uit. Terwijl Thomas zijn driekwartsbroek naast haar skinny jeans op een rots achter hen plaatste keek hij recht in het licht van het water en werd nieuwsgierig.
“Dus waar komt dit licht vandaan? Er is hier helemaal geen lamp of andere lichtbron. Je kunt me moeilijk vertellen dat het maanlicht hier zo’n krachtig effect heeft.”
“Oh, maar hier is een lichtbron,” verzekerde ze hem. “Je kunt het niet zien vanaf hier, omdat de rotsformatie en de waterval het zicht erop blokkeren, maar direct naast de plek waar hierboven een kleine waterloop in de grond verdwijnt, hangt een grote lantaarn aan een haak bevestigd.”
“Huh? Dus dat zou betekenen dat hier mensen komen? Of heb je hem daar zelf bevestigd? Maar dan nog, wie heeft hem dan voor je aangestoken? We zijn de hele dag bij elkaar geweest.”
“Klopt ook. Hij is ook niet van mij. De lamp staat in de tuin van een kluizenaar. Hij heeft hem altijd aan staan. Zo lang als ik hier kom brandt dat ding al. Hij zal hem waarschijnlijk alleen overdag doven.”
“Ja, natuurlijk. Nou wel vriendelijk van die kluizenaar dat hij ons gratis licht verschaft. Het geeft hier in elk geval wel een romantisch sfeertje.”
“Zeker,” besloot ze en schoof in de liggende houding die ze op het kleedje hadden aangenomen wat dichter tegen haar vriendje aan. Haar blote benen sloten zich daarbij tegen zijn licht behaarde benen. Thomas bracht zijn hand onder haar shirt, die ze haar ‘tube’ pleegde te noemen. Het had nog het meeste weg van een bandeau, door de simpele cilindervorm die het had. Liefkozend streelde hij haar buik en cirkelde met zijn hand rondom haar navel. Ze beantwoordde zijn tederheid met een haal door zijn blonde krulletjes, waarvoor ze haar arm over haar hoofd naar achteren boog omdat ze lepeltje-lepeltje waren gaan liggen.
“Weer die slip van jou, hè?” merkte Thomas op, toen hij ontdekte hoe een deel van de stof van haar slip zich in haar bilnaad had opgetrokken. Esmeralda grinnikte. Ze had daar inderdaad vaker last van. Er was bijna geen onderbroek, behalve de paar boxers die ze had, waarvan één helft zich niet in haar bilnaad verborg. Dat was Thomas al vaker opgevallen toen zij in haar ondergoed rondliep of van kleren wisselde. “Nou, vooruit met de geit. Kom maar op met dat akelige sprookje van je,” zei Thomas met een schalks lachje en petste nog even tegen die blote bil. “Ik weet niet hoeveel langer ik het nog vol zal houden met jou. Al kunnen we de daad ook zo beginnen, terwijl jij je verhaal vertelt,” hij trok haar slip bij haar achterwerk wat naar beneden en hoopte dat ze in deze houding nu seks met hem wilde hebben, maar dat hield ze nog even tegen.
“Tut tut, geduld. Anders kan ik mij niet concentreren. Ben je zeker dat je een horrorverhaal als dit wel aan kan?”
“Ik ben ouder dan jij.”
“Dat zegt niets,” Esmeralda draaide haar lijf naar hem toe en lachte neerbuigend. “Dan kun je nog wel bang worden.”
“Kom op nou maar. Ik weet hoe opgewonden jij kan raken als je met je griezelverhalen komt, dus ik heb daar als het goed is alleen maar profijt van.”
“Dat is inderdaad zo,” bevestigde Esmeralda hees en bracht een licht nepkreuntje naar hem uit. Thomas deed net alsof hij erom moest lachen.
“Goed, ik zal je niet langer pesten. Een heel lang verhaal is het nu ook weer niet, maar ik smul ervan en je weet hoe ik ben als ik eenmaal met één van m’n griezelverhalen begin. Het gaat over de waanzinnige ervaring van ene Raquel Salvador, een negentienjarige Filipina uit deze streek, net klaar met haar opleiding aan de Milibili National Highschool in Roxas City en voornemens etnografie te studeren aan de University of the Philippines Diliman in Metro Manilla. Ik ga je vertellen hoe zij in aanraking is gekomen met een Manananggal. Ik zal het niet nalaten om het van de meest gruwelijke details te voorzien.”
Thomas vond alles prima en luisterde aanvankelijk met een half oor, terwijl hij zijn vriendin vol verlangen zachtjes in haar billen kneep. “Raquel was een bijzonder ambitieuze griet, wat haar studiekeuzes aangaat, maar nogal slordig met de planning van leven daaromheen. Ze had geluk met haar aanmelding op Diliman, want de selectieprocedure om bij zo’n universiteit een opleiding te mogen beginnen is niet misselijk. Toen dat lukte, moest ze naar onze hoofdstad Manila in de provincie Luzon verhuizen, wat best veel geld kostte. Daarom zocht ze naar een zo voordelig mogelijke woonruimte en kwam zodoende bij het zoeken naar een kamer of hostel in contact met Pedro Aquino, een medewerker van een hotel in Makati, het commerciële centrum van Manila. Ze ontmoette hem een keer bij het vinden van een geschikte kamer. En nog een keer en nog een keer en nog een keer.”
“Kortom, ze werden verliefd,” gokte Thomas.
“En zwanger.”
“Zo, toe maar.”
“Jazeker, en ingrijpend ook.” Thomas’ strelingen hielden aan, maar Esmeralda liet zich er niet door afleiden. “Voor haar studie was dat rampzalig. Zomaar onbeschermd met hem het nest in te duiken, Raquel was zelf ook geschrokken dat ze dit had toegestaan. Verliefd of niet, ze had er zelfs beter aan gedaan om zich helemaal niet met die Pedro in te laten.”
“Waarom niet?” vroeg Thomas en hield even op met haar te plagen. “Was hij een player of zo?”
“Nee, dat niet. Voordat ze erachter waren klikte het eigenlijk prima tussen die twee en leek er even sprake te zijn van een oprechte relatie. Maar zodra Pedro wist dat ze zwanger was, nam hij geen verantwoording voor zijn daden en liet hij haar vallen als een baksteen.”
“Nou lekker dan. En haar studie?”
“Daar was ze wel mee begonnen, maar ze kwam er nu niet meer aan toe. En het ging van kwaad tot erger toen Pedro haar botweg het appartement uitwerkte door te claimen dat ze haar huur niet had betaald, zodat ze op straat kwam te staan. Ze kreeg niet eens de kans om haar spullen te pakken. Kleding, geld, haar mobiele telefoon en andere persoonlijke bezittingen, het bleef allemaal achter in het appartement. Zelfs haar paspoort bleef in handen van haar ex. En vooral dat was erg gevaarlijk, want op die manier had Pedro haar volledig in zijn macht. Zo kon ze niet aankloppen bij de politie en aantonen wie ze was, ze kon geen aangifte doen en zonder geldig reisdocument kon ze al helemaal niet terug naar huis. Kortom: ze had geen poot om op te staan.”
“Wat een klootzak zeg!” Thomas stopte even met zijn liefkozingen, “Zat ze nu definitief vast op Luzon?”
“Niet helemaal. Want Raquel was geen domme meid. Bovendien was haar situatie zo beroerd dat je vanzelf wel op creatieve oplossingen uitkomt. Compleet ontredderd klopte ze daarom aan bij de universiteit, waar ze haar natuurlijk kenden. Op die manier vond ze iemand die naar haar kant van het verhaal wilde luisteren. Zij geloofden haar en stonden haar toe om haar moeder te bellen, zodat ze haar familie op de hoogte kon brengen van de hachelijke situatie waarin ze verkeerde en zij haar naar Panay konden laten overvliegen.”
“En haar paspoort dan?”
“Corruptie. De Filippijnse autoriteiten laten zich gemakkelijk omkopen. Met een flinke som smeergeld hielpen ze haar aan een nieuw reisdocument en een vliegticket. Nog dezelfde week kwam ze aan op Roxas City Airport en konden ze Pedro laten opsporen om hem te vervolgen. Al snel bleek dat dit echter geen enkele zin meer had; Pedro was een paar dagen voor Raquel teruggekeerd was dood in het appartement aangetroffen. De kamer waar hij normaal op verbleef was één grote ravage. Alsof er een expressionistische schilder aan de gang was geweest, zo waren de wanden en het plafond besmeurd met lange donkerrode halen van zijn bloed. Slijmerige proppen van zijn ingewanden kleefden er langs. Ook over de airconditioning en op de met vliegengaas afgedekte ramen droop een dikke smurrie. De plastic ventilator was aan stukken geslagen. Onderdelen ervan lagen hier en daar op de grond tussen wat er over was van zijn darmen en lever. De rest van Pedro’s karkas lag in uiteengerukte stukken over het bed verspreid, zijn hals lag open en was ontwricht. Op de plaats waar eerder zijn buik had gezeten gaapte nu een groot open gat dat zo diep was dat de ruggenwervels bloot waren komen te liggen. Het krioelde er werkelijk van het ongedierte. Honderden kakkerlakken hadden in het lijk van de jongeman een smakelijke delicatesse gevonden en waren overal te vinden, zowel bij zijn lijk als in de rest van de kamer. Op de schaarse plekken die nog huid viel te noemen hadden ze de typerende brandwonden achtergelaten die het resultaat waren van hun schranspartij. De eerste vliegen waren juist bezig met het leggen van eitjes in de huidopeningen van zijn aangevreten schedel. Pedro was op ongenadig gruwelijke wijze van het leven beroofd. Zijn kamer in het appartement leek welhaast het plaats delict van een uitzinnig exorcisme.”
“Mijn hemel,” reageerde Thomas, die eerder naar atheïsme neigde dan in enige god te geloven, waardoor zijn reactie weinig karakteristiek overkwam. “Wie of wat heeft hem te pakken gekregen?”
Esmeralda glimlachte en staarde in zijn blauwe ogen maar gaf niet dadelijk antwoord.
“Dat zal zo wel duidelijk worden. Al denk ik dat je het wel kan raden.”
Wordt vervolgd.
image by A.Wang, edited by Gsorsnoi
In tegenstelling tot de meeste avonden, rende Sophie enthousiast van de badkamer naar haar slaapkamer om te gaan slapen. Ze had vluchtig haar tanden gepoetst en sprong op bed. Nu wachtte ze op haar moeder, terwijl ze met haar tong over het gat tussen haar voor- en hoektand gleed. Het gaf een gek gevoel, maar deed gelukkig geen pijn. In haar hand lag de snijtand die tijdens de middagpauze op school was losgeraakt toen ze haar boterhammen at.
“Ligt je tand al onder je kussen?” vroeg Sophies moeder toen ze de slaapkamer binnen kwam lopen.
Het meisje haalde haar hoofdkussen van zijn plek en legde de tand op de matrasovertrek. “Zo?”
“Ja, en nu moet je het kussen erop leggen.”
Sophie deed wat haar moeder zei en ging liggen. “Hoeveel geld denk je dat ik krijg?”
Haar moeder lachte. “Dat weet ik niet. We zullen het morgen zien.”
“Dan ga ik meteen slapen.” Sophie sloot haar ogen en voelde hoe ze werd ingestopt.
“Geen verhaaltje?” vroeg haar moeder.
“Nee, dat hoeft vanavond niet.”
“Goed dan, maar ik wil wel een kus.”
Sophie opende haar ogen, gaf haar moeder een nachtkus en krulde zich toen op.
“Slaap lekker, lieverd.”
“Slaap lekker, mama.”
Sophie zag door haar oogleden dat het licht doofde en hoorde haar moeder van de kamer vertrekken. Ze kneep haar ogen stijf dicht en probeerde vlug in slaap te raken, zodat het sneller morgen zou zijn, maar ze merkte dat het niet lukte en woelde ongedurig onder het dekbed.
Uiteindelijk opende ze haar ogen weer. Door de spanning over wat ze de volgende ochtend zou vinden, was ze nog klaarwakker. De deur van haar slaapkamer stond op een kiertje, waardoor er een strook licht de kamer binnenviel en schuin over haar bed scheen. Sophies hand gleed onder haar kussen en ze controleerde of de tand nog op zijn plaats lag. Ze was vreselijk benieuwd hoeveel geld ze zou krijgen van de tandenfee.
Opeens hoorde Sophie een krakend geluid en opende haar ogen. Ze wist niet of ze al had geslapen of niet, maar ze voelde zich wel erg duf. Terwijl ze met haar ogen knipperde keek ze haar kamer rond, om te zien wat het geluid veroorzaakte. In het kleine beetje licht dat in de kamer scheen, zag ze opeens dat het gordijn een stukje open was geschoven en dat haar raam openstond. Ze kon zich niet herinneren of het raam wel of niet open had gestaan toen ze was gaan slapen.
Haar gedachten verstomden toen ze voelde hoe het dekbed om haar benen strak werd getrokken, alsof er iets op haar bed was gevallen. Geschrokken keek ze in het donker en zag iets glinsteren. Langzaam kwam het dichterbij en net voor het zich in het licht zou bevinden, zag Sophie twee kleine gele ogen en een mond vol kleine scherpe tandjes, die glommen door het speeksel dat eraan kleefde. Het volgende moment gaf het wezen zich bloot door in de strook licht te stappen. Het was een klein, kaal mannetje – niet veel groter dan Sophie zelf – met een oude, rimpelige huid. Hij had een kleine, stompe neus en puntige oren. Zijn dunne armen en benen waren lang en eindigden in slanke handen en voeten, met scherpe nagels. Op zijn heup lagen twee buideltjes, die aan het koord rond zijn middel hingen. Hoewel het wezentje niet erg groot was, zag het er raar en eng uit. Angstig trok Sophie haar benen op, klaar om uit bed te vluchten.
“Wees niet bang, kleintje.”
Sophie schrok van het krakerige, maar vriendelijke stemmetje. Ze wist zeker dat ze de taal niet verstond, maar toch leek ze te begrijpen wat er tegen haar gezegd werd.
“Alle kinderen kunnen mij verstaan,” fluisterde het mannetje, alsof hij haar gedachten had gelezen.
Bedenkelijk keek Sophie hem aan en het liefste wilde ze heel hard gillen, maar haar adem stokte in haar keel.
“Ik ben de tandenfee. Heb jij een melktand voor mij?” Het wezen glimlachte.
Sophie bleef stil en haalde zo zachtjes adem dat het niet meer te horen was.
“Ik heb iets voor jou, in ruil voor de tand.” De tandenfee stak zijn hand in één van de buideltjes en haalde er vervolgens een grote gouden munt uit.
De ogen van Sophie werden groter. De munt zag er niet uit als het geld dat ze normaal kreeg; het was veel groter en glinsterde zo fel dat het leek alsof het licht gaf. Terwijl Sophie als betoverd naar de munt staarde, kroop het mannetje dichterbij, tot zijn gezicht vlak bij dat van het meisje was.
“Ik heb een voorstel,” fluisterde het wezentje op een zangerige toon. “Ik geef jou voor elke tand een gouden munt.”
Sophie vond het lastig om helder te denken. Ze was moe en de grote gouden munt trok al haar aandacht. Maar wat had de tandenfee gezegd? Een gouden munt voor elke tand? Ze had er toch maar één voor hem?
“Nee hoor,” onderbrak de tandenfee haar gedachten. “Je hebt een hele mond vol.”
Sophie keek hem verward aan en zag dat het wezen met zijn vrije hand iets uit zijn andere buideltje haalde. De tandenfee kon zijn gemene grijns niet onderdrukken en het meisje herkende het instrument in zijn hand: een roestige nijptang!
Sophie voelde dat het mis was en wilde gillen, maar de tandenfee drukte zijn hand op haar mond en blies zijn adem uit in haar neus. Het rook vreemd; zoet en weeïg. De gedempte gil van het meisje stierf weg en ze staakte haar poging om zich onder de tandenfee uit te wurmen. Haar oogleden werden zwaar en langzaam raakte Sophie buiten bewustzijn. Het laatste wat ze hoorde was het gegniffel van de tandenfee.
Enkele uren later klonk er een afschuwelijke schreeuw in het huis van Sophie. Haar moeder – die de melktand voor wat muntgeld wilde verruilen – vond het bleke lijkje van haar dochter. Het raam stond open en uit de bloederige, tandenloze mond van Sophie stak een buideltje met gouden munten.
image by GWM, edited by Gsorsnoi
De hoogzwangere Aziatische vrouw moest ergens rond de vijfentwintig zijn geweest. Ze lag voor hem op een laag pagodebed. De zogenaamde washitsu, waar Retroman in terecht was gekomen, was opgetrokken in de klassieke Japanse Sukiyastijl. Het betrof een slaapruimte waar belangstellenden voor de tempel zich in konden terugtrekken voor de nacht. Er hing een rotte geur die haast ondraaglijk was. De houten raamwerken, die aan één zijde van transparant papier waren voorzien, vormden de panelen die de slaapruimten van elkaar scheidden. Deze shoji waren aan de onderzijde versierd met een drakenmotief. Rechts van het bed stond een kast van mahoniehout en notenfineer die werd geflankeerd door een inmiddels gortdroge kentiapalm. In de tijd dat padden en zombies hier de dienst gingen uitmaken, had niemand de plant nog van vers water voorzien. Meer naar de kant waar Retroman stond, recht tegenover het bed, was nog een lagere kast aanwezig. Deze was uitgevoerd in geolied kersen hout, met daar bovenop een andonlamp, bestaande uit bamboe en rijstpapier. De tatamivloer, met haar matten van rijststro, maakte het geheel af. Door hun universele maatvoering van iedere tegel van 90 centimeter breed bij 180 centimeter lang, kwam de gehele ruimte uit op 3,60 bij 3,60 meter, wat voor deze oriëntaalse woonruimte heel gewoon is.
De jonge vrouw lag op het bed in een onordelijke houding te zwemmen in haar eigen zweet. Haar gezicht was van Retroman afgewend en had daarop haar hand liggen zodat hij geen idee had van haar voorkomen. Mogelijk had ze geen behoefte aan oogcontact, omdat ze wist dat deze stad ondertussen hoofdzakelijk door monsters werd bevolkt. Ze had in elk geval nog niet gereageerd op zijn binnenkomst. Een vijftal groezelige gedaantes echter, die uit een stoffige zweem tevoorschijn traden, liep dadelijk op Retroman toe. Zij hadden direct door dat hij geen ondode was en waren dadelijk van plan zich gulzig op zijn sappige vlees te storten.
Retroman grijnsde wrang en vastberaden. De vele gevechten van de afgelopen dagen hadden hem terug in conditie gebracht. En nu hij overtuigd leek te zijn dat hij niet langer de enige overlevende mens in deze stad was, gierde de adrenaline door zijn aderen. In een halve maan schoof hij met zijn voet over de vloer om een geschikte gevechtshouding aan te nemen. Hij had zijn samuraizwaard in zijn vuist geklemd en stak zijn andere hand naar voren. Met de rug van zijn hand naar zijn wederpartij gericht, gebood hij ze uitdagend om dichterbij te komen door even snel drie keer zijn vier vingers naar binnen te buigen.
Gespannen wachtte de Reuze Navelpad af wat er zou gebeuren. Hij zat nog steeds in de buik van deze dappere zombiestrijder en nam de sfeer met nodige scepsis op. De onverantwoorde actie van Retroman om van het dak van de tempel naar deze washitsu te springen, stond hem niet aan. Hiermee had hij achteloos de perfect uitgedachte strategie van zich afgeworpen. Bovenop dat dak waren ze weliswaar in het nauw gedreven, ze hadden de zombies één voor één kunnen afslachten zonder dat het ze veel energie zou hebben gekost. Kwalijk nemen kon hij hem niet; om na zoveel dagen de kans te worden geboden eindelijk weer in contact te komen met een individu van zijn eigen ras, moet een onweerstaanbare verleiding zijn geweest. Maar het kon Retroman toch niet zijn ontgaan dat deze zwangere dame in de afgelopen maanden amper voor zichzelf heeft kunnen zorgen, vooral onder deze omstandigheden. Laat staan dat zij zich staande heeft kunnen houden tegen de voortdurende dreiging van de monsters om haar heen. Die hadden haar immers allang tot op het bot hebben moeten afkluiven. Iets klopte hier niet.
De wind kreunde en huilde om de muren van dit tempelcomplex en deed het riet en de balken van het dak schudden. Het krakelig gekreun van de vele monsters buiten klonk haast even miserabel. De voorste man van de zombies die om Retroman heen stonden, draaide dreigend om hem heen. De meeste waren tenger en krachtig gebouwd, hadden O-benen en droegen naast een shirtje dikwijls alleen een wijde lange broek of, in het geval van de vrouwelijke zombies, juist een kawaii korte broek.
Toen de man langzaam naderbij kwam, bestudeerde Retroman hem zorgvuldig, maar hield vanuit zijn ooghoeken ook de andere vier in de gaten. Het was alleen, nu hij gedwongen was om de positie van iedere belager te bestuderen, dat hem de alkoof rechts in dit vertrek opviel. De tokonoma is een belangrijk focuspunt in het Japanse interieur. Hetzelfde drakenpatroon waarmee de shoji was beschilderd, kwam terug in de tekening van een lampion die aan het plafond van de ingebouwde nis was opgehangen. De rode verf van deze papieren lantaarn versterkte het schijnsel van het ochtendlicht. Vanachter deze lamp werd Retroman een zesde zombie gewaar. Maar wat vooral zijn aandacht trok in deze demonisch belichte hoek, was de katanastandaard met daarop opgesteld twee Japanse zwaarden. Die konden nog eens van pas komen.
Op slag werd Retroman van twee kanten tegelijk aangevallen. Zijn eigen samuraizwaard had hij stevig met zijn vuisten omklemd. De zombie die hij in zijn flank voelde naderen, weerde hij behendig af door hem uit balans te brengen met een stoot van zijn elleboog. In diezelfde beweging draaide Retroman om zijn as en bracht een been omhoog om een zwaaiende trap uit te delen. De tweede zombie werd hierdoor in zijn maagstreek geraakt en wankelde naar achteren. Hij struikelde en nam in zijn val een kleinere zombie mee dat een meisje moest zijn geweest die hooguit een jaar of zestien was. Degene die hij als eerste wist te pareren was met zijn gezicht tegen de kersen houten kast geknald en als een zak aardappelen op de matten terecht gekomen. Retroman hief zijn zwaard hoog op en liet het toen met een snelle beweging neerdalen. De punt van het zwaard groef zich diep in diens nek en door de kracht die Retroman op de slag had uitgeoefend werd de man er bruusk door onthoofd.
Een forser gebouwde man was de volgende. Hij had zich eerder verdekt opgesteld in de tokononma waar naast de twee katana’s enkel nog wat scherven van aardewerk aanwezig waren. Het geblokte figuur rende naar hem toe en stak zijn armen hoekig in de lucht alsof hij een weerwolf was die zich op zijn prooi wierp. Retroman had hem snel in gaten. Hij dook en met één slag hakte hij het linkerbeen van de vijand af. De zombie schreeuwde niet eens van de pijn maar trachtte direct houvast te vinden aan de lage kast, maar doordat hij één been miste, verloor hij alsnog zijn evenwicht en viel hij zijwaarts over het lijf van de ander. Zijn verdelger keek niet eens naar hem om, maar stootte zijn samuraizwaard slechts naar achteren om zijn rug te doorboren op de hoogte waar zijn lever zat.
Gewaarschuwd door rochelend gekrakeel liet Retroman zich haast verrassen door een volgende dubbele aanval. Terwijl de eerder getroffen man en het meisje zich alweer oprichtten, waren de twee overgebleven zombies in Retromans handbereik gekomen. Eén ervan had slechts één arm en die zombie wist hij even af te weren door hem slechts een ferme duw met zijn schouder naar achteren te geven. Hij maakte van het momentum gebruik door krachtig het zwaard uit de rug van de uitgeschakelde zombie te trekken en deze in de borst van de volgende te drijven. De brokken ingewanden vlogen door de lucht.
De Reuze Navelpad vanuit zijn buik voelde zich haast machteloos, maar wist dat Retroman meer in het voordeel was wanneer hij erin bleef zitten. Er nu uitkomen en hem bijstaan zou hem alleen maar meer in de problemen brengen. Ofschoon Retroman een veel sterkere indruk maakte dan in de dagen ervoor, had hij lang niet zo’n moordmachine geweest zonder de hulp van de pad. Door in zijn binnenste de wisselwerking met zijn levensenergie aan te gaan, maakte de Reuze Navelpad hem haast onverslaanbaar. In feite was de pad een soort katalysator geworden. Retroman voelde zich er superieur door en hakte met zijn zwaard door de volgende schedel alsof het om boter ging. De man aan wie het had toebehoord zakte dadelijk onder zijn zwaard onderuit. Het bovenste deel van de verticaal doorkliefde schedel volgde een moment later, omdat deze door de slagkracht gelift werd. Onder hem klemden enkele vingers zich nog een paar seconden krachteloos om zijn kuit en gleden toen weg. Om zeker te zijn stootte hij het samuarizwaard in het rottende vlees en het maakte een nat, zuigend geluid wanneer deze teruggetrokken werd. De zombie die een arm miste, beende in Retromans richting. Hij krochelde diep terwijl hij een mank geworden been achter zich aansleepte. Retroman houwde hem met het zuiverste gemak neer met een slag die het hoofd van zijn romp scheidde. De losgehakte schedel vloog van zijn schouders en rolde door de schuifdeuren het vertrek uit. Nu meende hij dat hem een kort moment werd gegund om zich te overtuigen van de toestand waarin de zwangere vrouw verkeerde die nog altijd op het bed lag te kermen. Maar hij vergiste zich; via diezelfde schuifdeuren kwamen de volgende zombies alweer binnen zetten. Of zij zich reeds in de tempel en haar slaapzalen ophielden of dat zij er binnen getreden waren sinds Retroman hier de kamer betrad, was hem om het even. Hij had zich te verweren tegen nieuwe vijanden en hij vreesde dat hij de gehele populatie van Gohes City zou moeten neerhalen, wilde hij met pensioen kunnen. Maar hij zag zijn kans schoon en reikte naar één van de extra katana’s die hij in de alkoof had ontdekt. Het was een veel lichter model dan het museumstuk dat hem nu al enige dagen trouw was gebleven, maar het voelde vertrouwd aan en het lag hem goed in de hand.
Toen hij zich weer omdraaide om de volgende aanvallen te pareren en nieuwe slachtoffers te maken, werd hij verrast door een zombie die hem plotseling van achteren aanviel. Het was het meisje waar hij eerder een grotere zombie tegenaan had geworpen. In alle consternatie was hij haar blind vergeten! Ze moest zich hebben verborgen tijdens zijn confrontatie met de andere zombies, zodat ze hem een hinderlaag kon leggen. Dit was een cruciale fout die hem duur kon komen te staan. Het zombiegrietje was hem op zijn rug gesprongen en had haar benen al om zijn middel geslagen. Door haar sprong bungelde haar twee inktzwarte vlechten nog net even in zijn gezichtsveld en Retroman voelde hoe haar tanden zich pijnlijk in zijn schouder groeven. Het lukte hem nog maar net om tijdig zijn greep op de gevesten van de zwaarden te verstevigen; hij had ze bijna uit zijn handen laten glippen doordat ze hem zo had overvallen. Hij moest nu snel handelen. Voor hem zag hij de zombies al naderen. In zijn onvermogen deze geharde tante vanuit deze positie te kunnen aanvallen, beukte hij zijn lijf richting de lage kast en hoopte er maar op dat het meisje haar grip op zijn lijf zou verliezen. De beet in zijn schouder verslapte zich onmiddellijk om vervolgens volledig los te komen toen haar achterwerk langs de kast schraapte. Maar hij was nog lang niet van haar af. Ze belandden beide op de grond, hij met zijn rug bovenop haar. De andonlamp die haar lijf in de beweging had meegesleurd viel naast hen op de vloer kapot. De tatamimatten mochten in sportzalen gebruikt worden om een val te breken, de lamp was te broos om omgeschonden te blijven. Gelukkig voor Retroman brandde deze allang niet meer, want hij had geen behoefte aan de extra uitdaging van vechten in een vuurzee. Aan zombies die zich boven hem posteerde en nog zo’n monster die zich aan zijn rug vastkleefde, had hij zijn handen vol. De veerkracht van deze slaapkamervloer bracht nog een ander nadeel met zich mee. Had hij harder geweest dan had Retroman haar heupen meer schade aan kunnen brengen door met zijn volle gewicht boven op haar neer te komen, waardoor ze misschien zou hebben losgelaten. De meeverende ondergrond en het feit dat ze gezombificeerd was, minimaliseerde die kans. Pijn voelde ze sowieso niet, zodat het effect van de poging zich los te wurmen te verwaarlozen was.
In deze benarde positie leek Retroman ten dode opgeschreven. Op de grond was hij in deze situatie nou niet bepaald in het voordeel. Hij had echter nog een trucje achter de hand waarmee hij tijdens een martials arts demonstratie de harten van het publiek zou stelen. Met alle kracht die hij in zijn armen had, prentte hij zijn beide vuisten in de matten en draaide zijn rechterbeen in een volle cirkel langs zijn bovenlijf. In de helikopterbeweging die daardoor ontstond sleepte hij zijn linkerbeen erbij en richtte zich half op door te leunen op zijn knieën. Het was een techniek die hij eens van een vriend had geleerd. Maar hij was wel zo uitputtend door de extra ballast die hij bij zich droeg dat hij zijn hart in z’n borstkas als een moker te keer voelde gaan. De gelegenheid echter die hierdoor ontstond om direct uit te halen met het tweede zwaard was te mooi om te laten liggen. Zo hakte hij met een lage houw de benen onder een zombie vandaan. En terwijl hij neerviel, stak Retroman het andere in de borst van de volgende.
Het gevecht met de zombies was hervat en hij leek zowaar de controle erover te hebben hervonden. Maar ondertussen was daar nog wel het zombiemeisje dat zich in zijn nek aan hem tegoed wilde doen en daar alle de kans toe kreeg. Ze mocht wat beduusd zijn geweest door de val, ook zij begon zich te herstellen en opende reeds haar kaken om Retroman in zijn hals te bijten. Dit besef bracht hem tot het besluit om radicaal naar achteren te rennen. Hierdoor knalden ze samen tegen de vensterrand en klapte haar lijf naar achteren zodat zij haar rug brak. Haar teer geworden lijf scheurde boven haar korte broek bij haar middel open en legden haar darmen bloot. Haar armen en benen verslapten en Retroman kwam eindelijk los uit de dodelijke greep. Hij voelde hoe zijn rug kraakte toen hij weer naar voren veerde om twee andere zombies te onthoofden. Een ondode die hem van links probeerde aan te vallen, leende hij zijn tweede zwaard door deze tussen haar borsten te drijven. Hiermee spiesde hij haar vast aan de hogere mahoniehouten kast.
Een drietal nieuwe zombies, rechts van hem, leek onder de indruk en deed twee passen achteruit. Na dit moment van verbazing sprongen de drie even later over hun dode kameraden heen en stormden op hem af. Een van hen klauwde naar Retroman die de vervaarlijke uithaal ontweek, de grauwe pols van zijn tegenstander vastgreep en hem over de vensterrand slingerde. Deze zombie trok het kadaver van het gehalveerde grietje mee en samen vielen ze steunend op de straatstenen. Het volgende zielloze lichaam dat op Retroman afkwam, stak zijn beide armen voor zich uit en reikte naar zijn keel. Retroman maakte van deze handreiking gebruik door ook zijn arm vast te grijpen en de zombie om zich heen te slingeren. Hierdoor beukte hij de ander omver en wierp een barricade op bij de schuifdeur. In de tussentijd, voordat een nieuwe bestorming zou losbarsten, trok Retroman aan het gevest van het zwaard waaraan hij de zombievrouw had geregen.
Nu had hij opnieuw twee zwaarden. Maar wederom werd hij door een zombie verrast die hij door de stoffige atmosfeer over het hoofd had gezien. Deze kwam wel met zoveel logheid op hem afspringen, dat hij er niet direct een antwoord op had. Het was een zwaarlijvige Aziaat met een opgeblazen gezicht. Zijn onderkaak ontbrak. Samen beukten ze tegen de scheidingswand die het daarop begaf onder hun gewicht. Ze belandden in een andere kamer, die behoudens het meubilair gelukkig vrij was van nog meer zombies. Retroman was op zijn zij gevallen, maar herstelde zich opmerkelijk goed. Leunend op één schouder bracht hij met zijn vrije arm de aanvaller boven hem de genadestoot toe. Hij houwde met zijn samuraizwaard door zijn dikke buik en werd zelf gedolven door de stinkende ingewanden die daardoor vrijkwamen. Een misselijkmakende drab van organen, maden en kevers stortte zich over hem uit. Kokhalzend duwde hij het kadaver van zich af en richtte zich vlot weer op.
Ook de zombies die Retroman door de andere kamer had geslingerd hadden zich herpakt. Via de gang kwamen ze deze kamer binnen. Eén van hen had een laag ebbenhouten tafeltje meegebracht die hij onderweg had opgepikt. Hij hield het boven zijn hoofd en haalde ermee uit naar Retroman. Deze ving de slag met een van zijn zwaarden op, stapte toen tot vlak bij hem naar voren, dreef het zwaard die hij in zijn andere hand had in de buik van de zombie en gaf hem een duw waardoor hij achteruit wankelde tot hij door zijn kameraad opgevangen werd. Retroman spleet de schedel van de zombie met een slag die reikte tot op zijn strottenhoofd. De kracht van de slag was groter dan het zwaard kon verdragen. Het brak af en Retroman hield alleen het gevest nog in zijn handen. Verdwaasd keek hij ernaar. Wat was hij nu blij dat hij er nog één reserve had. En dat was nog altijd dezelfde die hij uit het museum had weggegrist. Daarmee doodde hij de laatste zombie en zag nu eindelijk de kans om zich over de toestand van de zwangere vrouw te ontfermen.
De Reuze Navelpad had zich al die tijd gespannen opgehouden in zijn binnenste. Iedere krachtstoot die Retroman met succes in zijn slachtoffers wist toe te brengen, had de pad van nieuwe energie voorzien. Op de één of andere manier voelde hij zich reuze prettig bij elke overwinning die zijn gastheer ervoer. Het stilde zijn honger en deed hem fitter voelen. Ondanks het feit dat Retroman wel wat anders aan zijn hoofd had, kon hem deze krachtige wisselwerking niet zijn ontgaan. Zijn aanwezigheid vergrootte zijn uithoudingsvermogen en maakte hem zo sterk als drie volwassen mannen.
Aangekomen bij de lijdzame vrouw waarvan hij de aanwezigheid begeerde, vergewiste hij zich er nog even van of ze wel alleen waren. Voor het moment leek dat zo.
De Japanse soberheid in deze kamer had plaats gemaakt voor een morbide tafereel. Omcirkeld door verwrongen lichamen waar stroperig lichaamsvocht en ander gruwzaam materiaal uitsijpelde, lag een hijgend vrouwmens te kreunen alsof ze spoedig haar laatste adem zou uitblazen. In het opkomende zonlicht glansde haar maanbleke huid karmijnkleurig op. Zweetdruppels parelden over haar rug en de enige schouder die Retroman kon zien. De andere, daar lag ze op. Ze droeg een katoenen nachtjapon met spaghettibandjes. En nog altijd had ze haar hand over haar gezicht geplaatst, alsof ze zich schaamde voor haar voorkomen.
Nu was Retroman het zat en wilde weten hoe het haar verging. Zonder aarzeling trok hij aan haar schouder en terwijl hij dat deed deinsde hij onmiddellijk van walging achteruit. In plaats van een ietwat opgezet gelaat van een jonge dame die in verwachting was, staarde hij naar een onuitsprekelijk macaber gezicht. Haar uitdrukking was zo doods, dat het hem koude rillingen bezorgde. Voor een kort moment brabbelde ze een onverstaanbare tekst die net zo goed in de taal van de duivel kon zijn gesproken. Hij wankelde verder op zijn benen naar achteren en werd licht in zijn hoofd van de akelige aanblik. Voor hem lag een vrouw die zo onuitsprekelijk lelijk was, dat je je zou afvragen of ze nog wel mens was. Dikke etterende puisten en rode vlekken hadden terrein opgeëist op haar anders zo smetteloze huidje. Rond de haargrens en om haar lichaamsopeningen, zoals haar oren, krioelde het van de moerasgroene korsten die zich er schilferig ophielden. Uit haar wijd geopende mond kwijlde ze met zwarte pruttelende speekseldraden. Haar irissen waren deels weggedraaid onder haar oogleden. Het wit van haar oogballen trilden epileptisch en maakten van het geheel een haast paranormale vertoning. Maar dat was nog niet alles. Want doordat Retroman aan haar lijf had getrokken, had hij het inwendige proces tot een hoogtepunt gedreven. Als een rijzende cake zwol haar lichaam op en barstte haar huid op verschillende plekken open. Op andere plaatsen werd het zo droog dat deze door wrijving ontveld raakte. Rottingsgassen vulde het vertrek en maakte dat Retroman het moest uitbraken. Naast de kast waar hij eerder een andere vrouw op had vastgeprikt, boog hij voorover en voelde hij hoe de hete maagzuren zijn slokdarm schroeiden. Een plas braaksel bevuilde de tatamimatten en te midden ervan keek hij in het verdwaasde gezicht van de Reuze Navelpad. Die was in een andere route naar buiten gekomen dan hij zelf voor mogelijk had gehouden. Krachteloos trok Retroman zich even later weer op aan de kast. Hij wilde vluchten met de pad, maar kon zijn blik niet losmaken van de jonge vrouw die bezig was te transformeren tot een bijenkoningin. Ze scheurde uit haar nachtjapon en ondergoed en begon ongecontroleerd te schokken met haar dikke naakte lijf. Het bed bezweek eronder, nu haar gewicht was gestegen naar het vijfvoudige van wat ze een moment daarvoor woog. Een reutelende ademhaling was nog kort hoorbaar voordat het wegstierf om vervolgens plaats te maken voor een ander naargeestig geluid. Haar dijen klapten plotseling krakend en wijdbeens uiteen. Het linker hing er het slapste bij, omdat het bot in het bovenbeen zich had losgemaakt van haar heup. Een liter stinkend groenbruin vocht maakte zich los uit haar geslachtsorgaan. De Reuze Navelpad die zich juist de brokken braaksel uit zijn ogen had gewreven, raakte opnieuw bedolven onder ranzig lichaamsvocht.
Inmiddels had haar buik de omvang gekregen van een flinke circusbal, maar egaal rond was ze allerminst. Rondom haar opgezette navel krioelde honderden kleinere ballen door elkaar die zo groot waren als flinke stuiters. Op die plaatsen waar ze door de huid heen leken te prikken, kleurde deze paarsig op. Ten slotte leken ze een uitweg naar buiten te zoeken door alle mogelijke openingen die ze in hun moeder konden vinden.
Retroman en de Reuze Navelpad stonden er van angst bevroren bij. En niet alleen zij waren onder de indruk van het schouwspel dat zich in deze washitsu voltrok, ook de volgende zombies die door Retroman waren aangetrokken, stonden aan de grond genageld.
Als een kolonie vluchtende mieren kroop een afschrikwekkende hoeveelheid kleine padden uit het opengereten lijf van de vrouw.
Wordt vervolgd.
Vorig hoofdstuk: Perfecte strategie
Volgende hoofdstuk: Oerkrachten
Zoeken
Kalender
M | T | W | T | F | S | S |
---|---|---|---|---|---|---|
1 | ||||||
2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 |
9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 |
16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 |
23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 |
30 | 31 |