Bij dezen zal ik mij meteen even voorstellen, mijn naam is Olga Sloot-Koers. Sinds kort ben ik economisch verslaggeefster bij de Tycoon Newspaper. Samen met mijn zoon Wally Sloot woon ik al enige tijd in Gohes City en hoop hier bij deze redactie een hoop van mijn kennis met jullie te delen en veel te gaan leren van mijn nieuwe collega’s. Verder wil ik hierbij direct mijn eerste artikelenreeks opstarten die een spel moeten gaan vormen en jullie bekend maken met de spelregels die daarbij horen.

De eerste aanzet.

‘De consistente cijfercode’ is de werktitel van een kettingverhaal in de Steampunk-stijl. Iedere ronde verschijnt hier een nieuw hoofdstuk van dat wordt ingeleid met de zogenaamde ‘aanzet’. Deze aanzet bestaat uit een eerste stuk tekst die ik iedere ronde zal schrijven. Hierop kan iedereen die dat leuk vindt, een vervolgtekst schrijven. Dat mogen een paar regels zijn, maar het mag ook opnieuw een flinke alinea zijn. De grenzen aan de omvang worden bepaald door de lengte van de aanzet die ik heb gemaakt en het te bepalen minimum aantal woorden. Dus indien de aanzet 557 woorden lang is, wat met deel 1 het geval zal zijn, en ik roep dat het vervolg minimaal uit 24 woorden moet bestaan, dan zijn dat de aantallen waarbinnen je moet werken. Jouw vervolgtekst kunt je kwijt in de comments.

Het raden van letters.

Om elke ronde een kop en een staart te geven werken we naar het einde toe door het raden van letters. Vooraf is er aan een bepaald aantal letters een waarde gehangen… de zogenaamde cijfercode. Dat gaat ongeveer zo: als de ‘A’ zeven punten waard is, dan krijg je voor alle ‘A’tjes evenzoveel punten eenzelfde principe dat opgaat voor alle andere letters. De punten worden uitgekeerd in sterren en zijn te gebruiken in het spel Tycoon van de Maand. Het is een puzzel waar je tactische tegenaan kunt schrijven om de code te kraken. Letters gokken wordt telkens beloond met een x-aantal sterren, 10 voor correcte gokken en -25 voor foutieve gokken. Een reactie van mij op het ingestuurde artikel kan er ongeveer zo uitzien:
“Tezamen 383 sterren à 0, 4, 10, 14, 18, 18, 18, 22, 35, 36, 48 en 160. Volgend minimum is 18 woorden.”
Uit dit voorbeeld maken we dus op dat er 12 letters zijn gebruikt waaraan vooraf een waarde is gehangen. Drie ervan hebben een totaal aantal sterren van 18 opgeleverd. Maar omdat iedere letter zijn eigen unieke waarde kent moeten minimaal twee van de twee cijfers uit een optelsom van punten bestaan. Met andere woorden: de letters zijn dus vaker dan eens gebruikt. Hier begint de hele puzzel: welke letters zijn hier door cijfers vertegenwoordigd en in welke volgorde vinden we ze terug in de minimumtekst?
Belangrijk: de puntentelling gaat alléén op voor het minimum aantal woorden die je hebt geschreven (24 dus uit ons voorbeeld, de zogenaamde minimumtekst).

Is de code eenmaal gekraakt, dan eindigt daarmee het deel waar we op dat ogenblik aan werken en zien we elkaar de volgende ronde weer. Hij of zij die dan de meeste letters heeft geraden is de Eerwaarde Steampunk Essayist en wordt beloond met een aditionele 50 sterren! Ik zal in voorkomende gevallen eventueel nog wel een tussenstuk schrijven, indien dat voor een volgend deel wenselijk is. Dit zal ik steeds doen in overleg met hem of haar die het laatst een inzending heeft gedaan.

Niet voor je beurt spreken.

De consistente cijfercode werkt met de VZD-regel ‘niet voor je beurt spreken’. Ben je net aan de beurt geweest met het schrijven van een vervolgtekst dan mag je dus nog wel één of meer letters gokken (zolang je dat maar binnen één comment doet), maar voor het schrijven van een nieuw stuk tekst moet je eerst wachten tot een ander die kans ook heeft gehad – en andersom. Het niet voor je beurt mogen spreken gaat zowel op voor het schrijven van een vervolgtekst als voor het raden van letters.

De optie ‘claimen’.

Een reëel gevaar binnen deze regels is echter wel dat je net een hele lap tekst zit te typen en een ander je net voor is met inzenden. Daarvoor hebben we de optie ‘claimen’ in het leven geroepen. Plaats in het geval dat jij de beurt wilt opeisen in de comments dat jij de volgende vervolgtekst voor je rekening neemt.  In het opvolgende tijdsbestek van maar liefst vijf uur mag niemand anders dan jijzelf een stuk tekst insturen. Je mag dan alleen natuurlijk niet een ‘niet voor je beurt spreken’-blokkade hebben. Hiermee leg je wel een druk op jezelf; stuur je namelijk in dat termijn geen vervolgtekst in, dan ben je zelf voor de eerstvolgende vijf uur geblokkeerd, dit om eventueel misbruik van de regel tegen te gaan.
Mocht er niet geclaimd zijn en er zijn toch twee stukken binnen gekomen, dan zal ik beslissen wiens stuk er geplaatst wordt. Historische winst en originaliteit wegen hier zwaar in mee. Over mijn beslissing kan niet worden gediscussieerd.

Ieder een rol.

Dan nog even de rollen in het schrijven. Schrijven is een kunst en vergt een stukje discipline om de voortgang soepel te houden. Daarom heb ik bedacht dat de eerste vijf schrijvers die zich aanmelden rollen worden toegekend, beginnende bij mezelf. Ik heb altijd de eerste en belangrijkste rol en ben Continuïteitsbewaker van Ruimte en Tijd. Klinkt allemaal heel deftig, maar feitelijk draag ik er zorg voor dat er een ononderbroken samenhang bewaard blijft in de verhaallijn. Zo kan niet iemand ineens aan het roer hebben gestaan van een vliegmachine als deze persoon tezelfdertijd gebonden en heftig bloedend op een operatietafel ligt. Bovendien wordt dat een beetje lastig.

Er blijven dan vier hoofdrollen over, te verdelen over de eerste vier inzenders en toe te kennen in de volgorde van winst.

  1. Alchemistische Tijdmachine Boekanier.
    Deze taak zal nog niet eens zo eenvoudig blijken, maar begerenswaardig is hij zeker. Jouw doel is het voorspellen van het nog ongeschreven verloop van het verhaal. Iedere juiste voorspelling wordt beloond met 2 sterren. Ik verklap vast dat je die krijgt ook!
  2. Superieure Schreivoutenvinder.
    Deze rol lijkt me redelijk voor zich te spreken. De houder van deze rol is belast met anderen te wijzen op hun schreivouten. Eenmaal gevonden en uitgedeeld, kan iedere schreivout worden bestraft met -1 ster. Te incasseren door te overtreder van de schreivout. Elke tekst in de comments wordt hierin meegerekend, of ze nou verband houden met het verhaal of niet (zolang ze maar bij het verhaal staan! We gaan niet met terugwerkende kracht alle eerder geschreven schreivouten van de Tycoon Newspaper bestraffen). Een belangrijke eis is dat de uitvoerder van deze rol genadeloos is. Schreivouten moeten wel worden onderbouwd. Verder is er maar één schrijfwijze van ’schreivout’ toegestaan. Te weten: ’schreivout’. Schrijffouten kennen we niet.
  3. Rekenkundig Architect.
    Hij of zij die deze rol krijgt toebedeeld heeft een bijzonder gewichtige taak uit te voeren: mij te betrappen op rekenfouten. Iedere fout die ik eventueel maak in het uitkeren van sterren aan de schrijvers wordt, indien door hem of haar opgemerkt, beloond met 25 sterren. Wees gerust: ik gebruik een script voor mijn berekeningen. De kans dat je mij erop zult betrappen zou dus klein moeten zijn.
  4. 4. De draak van een schreeuwlelijk.
    Dit is de meest ondankbare taak van allemaal en niemand zal hem echt willen hebben. De bedoeling is dat je meedogenloos met kritiek gaat zitten smijten. Spijkerharde beoordelingen van andermans werk vliegt er over jouw tong. En je krijgt er geen moer voor!

Achtergrond bij dit verhaal.

Dan nog even wat broodnodige achtergrondinformatie bij dit schrijfwerk. Belangrijk om te weten is dat deze vertelling zich afspeelt ná het Navelpad Mysterie. Padden en zombies mogen niet worden beschreven in dit verhaal. Achmed Liën, de Reuze Navelpad en Retroman mogen evenmin worden genoemd. In het benoemen van de andere vaste Tycoon Newspaper verslaggevers ben je vrij. Tijdreizen is niet toegestaan. Graaf Schaurig en Frank Groot zijn in ieder geval slechteriken in het verhaal, maar er is eventueel ruimte voor meer zwartgallige personages als je dat zou willen. Het verhaal start in een fabriekshal die relatief gezien op eenzelfde locatie binnen Gohes City ligt, als de Amerikahaven dat doet binnen Amsterdam. Verder is het natuurlijk de bedoeling dat je de titel van het verhaal actief laat terugkomen.

Hierbij even een korte opsomming van de vaste personages:

  • Joost Stunner.
    Is mijn ex-man. Hij is niet de vader van mijn zoon Wally Sloot en heeft ook nooit voor de Tycoon Newspaper geschreven.
  • Spin Copper.
    Dit is een robotachtig diertje dat geheel bestaat uit koperen onderdelen. Uiterlijk is het precies een spin, maar qua gedrag is het juist een hond. Eigenaar van Copper is Wally.
  • Kornelis Oflook.
    Deze verslaggever van de Tycoon Newspaper is eerder kort beschreven in Navelpad Mysterie (28): Het laatste nieuws. Na Rina Oddel zal Gsorsnoi een portret over hem schrijven. Mocht je moeite hebben dit personage goed neer te zetten met de huidige informatie, dan kun je dit het beste aan mij vragen.
  • Graaf Schaurig.
    Komt na Kornelis aan bod in de portretten. Zie ook het Navelpad Mysterie. Voor hem geldt hetzelfde als voor Kornelis, voor vragen kun je bij mij terecht. Om je een handje te helpen: uiterlijk komt deze man overeen met Darth Sidious uit Star Wars, ook wel: de verschrompelde versie van Senator Palpatine.
  • Frank Groot.
    Tweelingbroer van Stein Klein. Beide zijn Frankenstein experimenten van Graaf Schaurig en wijken qua postuur nogal van elkaar af. Frank is zwijgzaam!

Overige personages waar je zelf je fantasie op los kunt laten:

  • Phineke de Zeppelinpilote.
  • De Advocaat van de Wetten van de Natuurkunde.
  • Hoofd van de Mysteriewetenschappen.

Begin oktober begint de eerste ronde. Iedere keer dat de cijfercode gekraakt is, komt daar een vervolg op die ik zelf zal schrijven geïnspireerd op jullie inbreng. Zo schrijven we samen één verhaal, dat ongetwijfeld een bizar verloop zal kennen.

Ben benieuwd. Jij ook?

[UPDATE: 22-11-2011 – spel is los geweekt van haar maandelijkse vorm. Dit betekent dat het vanaf nu niet langer nodig is de code te kraken binnen één maand. Zolang de code niet is gekraakt kan er door worden ‘gespeeld’. Een nieuwe ronde start steeds in de vorm van een nieuw artikel. Hiermee krijgt het spel een oneindig karakter. Het spel stopt pas, zodra het duidelijk is dat alle losse eindjes in het verhaal verteld zijn en de ontknoping bereikt is, net zoals dat bij elk ander normaal verhaal het geval is. ]

image by Gsorsnoi, edited with DAZ3d and Photoshop

Het was dus waar. Ook Retroman kende Graaf Schaurig. Al had hij de man niet bij naam gekend. Kornelis wist in elk geval zeker wie hij was. En na wat hij gezien had bij de entree van het kantoor van de Tycoon Newspaper, moest hij onderkennen dat de graaf een door en door slechte figuur was. Hij zat achter die omvangrijke paddenstroom die de inwoners van Gohes City massaal tot zombies transformeerde. Maar waarom? Wat voor duister verleden speelde er tussen Kornelis Oflook en die graaf dat het hem tot zo’n genadeloze actie had gebracht? Was het wraak? En zo ja, waartoe was die wraak dan ontstaan?

Retroman besloot dat het nu niet zoveel zin had daar langer bij stil te staan. Dankzij de samensmelting met de Reuze Navelpad had hij hernieuwde krachten gevonden. Hij voelde zich beter en had verse moed om de slag om Gohes City te hervatten. Toegegeven, in ‘De Chinese Doolhof’ krioelde het van de monsters, hij had nu een nieuwe strategie uitgedacht. Bovendien had hij nu een duidelijk doel voor ogen: als hij deze dwaaltuin van Chinese bouwwerken kon ontvluchten dan was het die Graaf Schaurig die hij moest hebben. Alleen hij kon deze waanzin de kop indrukken. Retroman zou het ditmaal niet via de riolen van de stad proberen, maar over diens daken. Padden voelden zich thuis in een vochtige omgeving en aan de grond. Dus het was logisch dat hij niet veilig had gebleven wanneer hij zijn weg via de ondergrondse vuilnisgoot had vervolgd. Vluchten via de daken zou wel een opgave worden, het reduceerde ook de kans dat hij door zombies overmeesterd werd. Klimgeiten waren zij niet, dus hij was in het voordeel. Maar het klauteren over de overspanningen zou een zware bevalling worden.

Enkele dagen vlogen voorbij. Retroman, met de pad nog altijd in zijn buik, had vastberaden zijn plan voortgezet. Inmiddels was hij ervan overtuigd dat hij zich ten doel moest stellen om het slot van Graaf Schaurig te vinden. De Reuze Navelpad was daarbij zijn gids. Eenmaal daar aangekomen, zou hij de mogelijkheden van het zakhorloge moeten aanspreken om terug te reizen in de tijd. Hoe hij dat zou doen was voor latere zorg. Hij maakte zich nu nog even niet druk over de vraag hoe het zakhorloge uit zijn buik in zijn handen terecht moest komen. Belangrijker was nu te vluchten uit dit lugubere China Town. Makkelijk was dat zeker niet. Daarbij, ontkomen aan deze wirwar van straten was zelfs de oudste bewoners ervan nog nimmer gelukt. Niet dat iemand zich kon herinneren in elk geval. Toch moest hij erin slagen. En de route langs te daken kon hierin weleens de uitkomst zijn.

Toen hij op een zekere avond onder enkele overhangende takken van een klimop naar beneden tuurde, liet hij zijn oog vallen op een aantal straten die zich van de eerdere onderscheidden. Behoedzaam liet hij zich langs de gevels op lager vlak glijden en nam de nieuwe omgeving in zich op. Tegelijkertijd had hij de nieuwsgierigheid gewekt van zijn kameraadje die verandering in zijn hartslag niet was ontgaan.
“De padden hebben hier weer flink huisgehouden, en waarschijnlijk voordat de Aziaten de kans hadden om hun indringers op te merken en zich te verdedigen.” Retroman kreeg zowaar de indruk dat de navelpadden hier nog niet zo heel lang geleden voorbij waren getrokken.”Karbonade!” Ontsteld wees hij op de sporen van de strijd.
“Hier hebben ze de inwoners flink te pakken gehad  – we zien het verse bloed nog op de tegels.”
Met huisraad hadden de slachtoffers zich geprobeerd te verdedigen tegen de opkomende golf van padden en zombies. De lijken lagen her en der in hofjes, steegjes en tuinen verspreid. In deze omgeving zou Retroman zich normaal al meer thuis hebben gevoeld dan de troosteloze bedoening die hij ondertussen achter zich had gelaten. Hier waren de straten breder en de ruimtes meer open. Planten in potten, versieringen aan de wanden en hekwerken en andere vrolijke ornamenten fleurden het geheel hier weelderig op. Maar het was in schril contrast met de slachting die de padden van de graaf teweeg hadden gebracht.
“Ze eten de hersenen en de andere ingewanden altijd het eerst op,” verklaarde Retroman en doelde daarmee op de zombies. “Hier hebben ze het centrale zenuwstel uit de schedels geslurpt of geschud voordat ze die met hun klauwen naar binnen hebben gewerkt.”
Daarna hadden ze de lijken in vieren getrokken en de afgerukte ledematen onordelijk verspreid. Voeten die bij de enkelgewrichten waren afgekloven, hingen met pezen nog amper aan de benen. Ze vonden hoofden en handen die van hun eigenaren gescheiden waren, en nauwelijks herkenbare handpalmen die als toetje hadden gefungeerd. Het vlees was van de vingers gezogen. Ze hadden sommige schedels simpelweg opengespleten, de hersens er met hun vingers uitgeschept, een grote delicatesse voor de zombies,  en daarna de wangen er afgeschraapt en de tongen er uitgerukt. De gebroken schedels en kleine botjes lagen overal verspreid. De navelpadden waren hier zo vluchtig en gulzig aan het volk voorbij getrokken, dat iedereen die aan ze wist te ontsnappen als voer achterbleef voor de monsters die ze hadden gecreëerd. Daarna waren ze snel in zuidelijke richting vertrokken om nieuwe slachtoffers te maken.
“Z-zouden de zombies hier nog zijn?” vroeg de Reuze Navelpad bibberend. “Deze slachting is nog maar van pas geleden.”
Retroman wilde even graag dat antwoord weten. Mogelijk hadden de zombies de navelpadden achtervolgd om gelijk hun eigen bloeddorst te kunnen stillen. En nadat hij even had nagedacht, knikte hij zijn hoofd. “Zij zijn hier in deze paar straten misschien wel met vijftig of zestig man tegelijk gezombificeerd. De inwoners moeten gruwelijk zijn verrast. Een aantal zal zich zeker bij de navelpadden hebben gevoegd en met hen mee zijn getrokken. Maar je kunt er donder op zeggen dat er nog een paar in de steegjes alhier verscholen zullen zitten. Zij zullen ons dieper in moeilijk terrein willen binnenlokken en een hinderlaag voor ons leggen.”

Hij keek rond tussen de fraaie Oosterse bebouwing. “En ze zullen ook zeker een paar man op scherp hebben staan om ons te bespioneren. Ze houden ons waarschijnlijk op dit moment in de gaten.”
Retroman trok zijn zwaard en zocht dekking in een steegje. “Als wij hen niet volgen, zullen zij ons volgen en dat is precies wat we willen. Dan zijn wij in het voordeel. We zullen hen naar een slagveld leiden dat we zelf kiezen.”
“Daar een dojo!” bracht de pad uit en wees naar een verlaten zaaltje waar voorheen martial arts werd beoefend.
Zijn gastheer had het ook gezien en sloop er heen.
“Goed gezien Pad. Daar gaan wij de nacht in doorbrengen.”

De volgende ochtend vroeg had Retroman wat noedels en gedroogd zeewier gevonden en riskeerde het om dit klaar te maken boven een Japans kooktoestel. De hibachi die hij daarvoor gebruikte gaf tevens wat aangename warmte af, maar zou ook zombies kunnen lokken. Dat moest dan maar, overtuigde hij zichzelf, ze moesten toch wat op krachten komen. Het laatste moment dat ze wat gegeten hadden was alweer bijna vierentwintig uur geleden. En ze hadden de energie nodig om hun eindeloze reis voort te kunnen zetten. Tegen het middaguur waren ze, na de dojo te hebben verlaten, gestopt om te rusten en water te drinken uit een fontein die onder een brug was geïnstalleerd. Het was het bijzondere duo opgevallen dat ze al die tijd nog geen pad of zombie hadden gezien. Zo heimelijk als een schaduw kruisten ze een plantsoen met Japanse sierkersen om uit te komen in een straatje dat overging in een klein parkje rondom een tempel met kleine pagodes. De afdrukken van tientallen blote voeten waren hier zichtbaar in het zand voor de traptreden die naar het religieuze hoofdgebouw leidde. Afgelopen nacht had het geregend, dus zo lang geleden konden de zombies hier nog niet zijn gepasseerd. Zo vers als de voetsporen waren overtuigde het hen dat ze hier allerminst veilig waren. Daarop staken ze door tot ze weer tussen de huizen waren en het volgende indrukwekkende bouwwerk hadden gevonden. Het was een theehuis dat volledig was opgetrokken in de shoinzukuri-stijl. Het interieur bestond uit verhogingen met matten waar de gasten op konden zitten. In deze ruimte was ook een tokonoma aanwezig, een kleine nis met daarin een papieren scroll dat was uitgerold aan de wand. Bloemstukken op plankjes verfraaiden het geheel.
“Spoedig begint het,” verzekerde de Reuze Navelpad zijn vriend toen ze het vertrek hadden betrokken. “De jakhalzen zijn nog in de buurt en volgen ons. Zoals we hebben voorzien, zal de aanval nu niet lang meer uitblijven.”
Die avond zaten ze tot laat in de gastzaal met het verfijnde interieur om plannen te maken voor de volgende dag. Retroman sliep laat in, met de pad nog in zijn buik, en bleef uiterst waakzaam voor de dreiging die op de loer lag. Die nacht gebeurde er niets schokkend. De volgende  ochtend wilden ze vroeg vertrekken. Beide wisten dat er nu iets stond te gebeuren. De vereende gedachte aan de voetstappen die ze eerder hadden gezien kondigde een nieuwe confrontatie aan. Omzichtig stapten ze hun korte verblijfplaats uit en liepen in het verlengde van hun eerder belopen route. Binnen een paar honderd meter echter hielden ze halt. Een schaduw trok langs de daken en verdween even plotseling als het verschenen was. Snel sloegen ze een gat tussen henzelf en het theehuis. Ze waren ervan overtuigd dat ze een beweging hadden bespeurd op een muurtje dat één van de tuinen omringde. Onder het wegduiken en hoger terrein zoekende, bestudeerden Retroman en de Reuze Navelpad de bebouwing die rijk was aan versierde daken. Onder andere omstandigheden hadden ze hier vol bewondering kunnen genieten van de architectuur. Ditmaal was het de onzichtbare vijand waar ze gebiologeerd naar tuurden.
Ze zochten een plek die hun een voordelige uitgangspositie zou bieden. Voor hen uit verrees een klein geïsoleerde tempeldak boven de andere huizen. Ze spoedden zich er schuin naartoe. Retroman rende tegen de oostelijke overspanning en vond er voldoende houvast om linksom beschutting te zoeken achter een klein dakkapel. Toen ze dat punt bereikt hadden, zagen ze opnieuw beweging op de tegenoverliggende dakconstructies. Het ochtendrood  prikte scherp langs de dakpannen. Het bemoeilijkte het zicht, maar vormde tegelijk en natuurlijke verdediging. De zombies, padden of wie er ook achter ze aanzat, moest tegen het pas ontwaakte zonlicht inkijken om hun prooi te kunnen ontwaren. Een betere uitgangspositie had het onwaarschijnlijke duo zich niet kunnen wensen. Ofschoon de route naar het tempeldak vrijwel geheel open lag vormde de wanordelijke verstrengeling van de overkappingen een ondoordringbare muur. Het zou de vijand simpelweg te veel inspanning kosten om tot het punt te geraken waarop een effectieve aanval mogelijk zouden worden geacht.

Retroman en de pad spiekten langs  het gebakken klei. Aan de andere kant van de weg was het dakwerk meer effen en, zo te zien, leken de muren en andere hoogtes weinig dekking voor zombies om een hinderlaag te bieden. De rand van het dak waarop Retroman met zijn pad verborgen zat was maar veertig meter verwijderd van waar ze meenden iemand te hebben gezien, een afstand die met gezond verstand en een paar sprongen gemakkelijk te overbruggen was. Ze plakten zich weer snel tegen het venster van het dakkapel en wachtten af. Het verstoppertje spelen om leven en dood begon tot z’n climax te komen. En beide wisten, dat het ditmaal niet bij een paar tientallen aanvallers zou blijven.
“We worden gevolgd door minstens een legioen zombies. Schrik dus niet als we het dadelijk tegen een paar duizend ondoden moeten opnemen,” zei Retroman tegen zijn gast. “Laat hen maar dichterbij komen. Zolang wij hier boven zitten, hebben wij ze allang in de gaten voor ze een aanval kunnen voorbereiden. Het zal een massaslachting zijn die niet meer is vertoond sinds Spartacus. We mogen geen fouten maken. We doden hen snel met steeds een zuivere slag van het samuraizwaard. Niemand van hen zal de top bereiken. Het is alleen te hopen dat er voldoende ruimte zal zijn om de lijken te kunnen stapelen.”

Ze hoefden niet lang te wachten voordat het eerste silhouet de aanwezigheid van een zombie verried. Eén hoofd verscheen en al spoedig volgden er meer. Uit alle hoeken en gaten doken de lijkbleke gedaantes op die uit waren op ieder klein hapje mensenvlees waar ze hun hand op zouden kunnen leggen. Grote kans dat de eerdere restanten, die Retroman en de pad bij het betreden van deze nieuwe wijk hadden ontdekt, inmiddels tot de laatste botten waren afgekloven.

Retromans borst ging hijgend maar beheerst op en neer en zijn armspieren waren sprak gespannen om de eerste slag te kunnen uitdelen. Even later glipten de drie eerste zombies langs dakdelen die zich direct naast de tempel over de gebouwen uitspreidden. Retroman keek de avant-gardisten indringend aan, maar er was iets dat hem belette om zijn aandacht erbij te houden. Rechts van hem klonk een klaaglijk geluid. Voor een fractie van een seconde keek hij opzij en direct weer recht voor zich uit waar de eerste zombie een tevergeefse poging waagde het gat tussen de daken te overbruggen. Hij viel in de opening ertussen en verdween uit beeld. Die onfortuinlijke poging gaf Retroman nog een extra ogenblik om zich ervan te vergewissen wat hij had gehoord en waar het geluid vandaan was gekomen.
“Doe het niet!” waarschuwde de Reuze Navelpad terstond toen hij door kreeg waar Retroman zijn aandacht op gefocust had. Rechts van hen in een woning, en feitelijk recht tegenover het venster van het dakkapel, lag een zwangere vrouw te hijgen in het valse licht dat binnenviel in het vertrek waarin zij voor haar leven vocht. Dit was het moment waar Retroman al die tijd naar had uitgekeken. Eindelijk had hij de bevestiging gekregen dat hij toch niet de laatste mens was in de gedoemde stad. En de vrouw was nog zwanger ook. Voor een laatste maal keek hij naar de zombies die naarstig probeerden de tussenliggende afstand te verkleinen. Eén ervan had de gewaagde sprong succesvol klaargespeeld en was bezig zich te herstellen om verder naar boven te kruipen. Retroman worstelde met de keuze of hij zijn verstand moest laten spreken of dat hij op dit ongelukkig moment zou toegeven aan het verleidelijke.

“Retroman!” gilde de pad vanuit zijn binnenste. Maar Retroman had reeds afscheid genomen van zijn strategische positie en was weggesprongen. Hierdoor graaide de eerste zombie weliswaar naast zijn prooi, de man die zich ooit als een slinkse ninja door Gohes City bewoog, gaf er nu de voorkeur aan zich te storten in volkomen onbekend terrein. Door het venster belandde hij op een de vloer van een stoffig halfdonker kamertje. Hij richtte zich dadelijk op zodat hij recht tegenover de jonge vrouw stond. En al gauw werd duidelijk hoe onverstandig deze zet was geweest. In deze ruimte waren meer personen aanwezig. En velen ervan hadden hun buiken nog lang niet vol.

Wordt vervolgd.

Vorig hoofdstuk: Het laatste nieuws
Volgende hoofdstuk: Slaapkamergeheimen

By achmedlien | September 3, 2011 - 6:06 am - Posted in Astronomisch gedachtegoed, Duimzuigerij, Gekalibreerde Gedrochten, Nederlands


image by grave_junik, edited by Gsorsnoi

PARIJS, FRANKRIJK – Onbehouwen wurmde een brede man zich langs een paar andere toeristen en een ijsverkoper op de berg waarop de Sacre Coeur nog altijd pronkt. Hij was onderweg naar een paar fonteinen en wilde er onder de wereldberoemde basiliek foto’s maken met zijn vriendin. Door zijn ruwe optreden stootte hij pardoes tegen de ijskar die zodoende loskwam van zijn standplaats op de Rue du Cardinal Dubois. Vergezeld van een akelig metalen gekraak stuiterde de kar de ernaast gelegen trapconstructie af en schepte op het pleintje eronder een jonge vrouw. Zij kukelde over de rand naar een plateau lager en kwam zodoende in de waterbak van de fonteinen terecht. De rode kleur die het water daardoor kreeg was de voorbode van een reeks akelige ongelukken die nog een paar dagen zouden aanhouden. De vrouw was zo naar terecht gekomen dat ze kort daarop aan haar verwondingen overleed.

Een aanrijding met een touringcar even verderop op de Boulevard de Clichy maakte het volgende vrouwelijke slachtoffer. Op haar weg naar metrostation Pigalle werd ze over het hoofd gezien door de touringcarchauffeur die zijn aandacht er even niet bij had. In dezelfde straat kwam een dag later een medewerkster van een Pharmacieshop om het leven. De kenmerkende kruisvormige neonverlichting aan de gevel van deze apotheek flikkerde juist uit toen het schot in de zaak klonk. Zij werd bij een overval gedood.
Maar het voorval in het cabarettheater Moulin Rouge was nog wel de meeste tragische uit deze serie. Het doek viel voor één van de burleske actrices. Naast haar op het podium zat haar vriend en had zijn hoofd in zijn handen begraven. Hij schreide dikke tranen van verdriet, want hij wist dat hij het was die het decorstuk niet goed had aangebracht. Hierdoor was het naar beneden gekomen en had zijn vriendin in tweeën gespleten.
Geen van deze vrouwen kende elkaar echt goed, maar twee ding hadden zij gemeen: ze hadden een man ontmoet in de sportschool en waren zelf ook niet geheel vrij geweest van zonden. De Dood had daarom zijn plan getrokken en zijn duivelse machten aan het werk gezet.

“Bertrand, waarom nou toch? Waar heb ik dit allemaal aan verdiend? Dat ik al die jaren zo blind had kunnen zijn. Onvoorstelbaar.”
“…onvoorstelbaar…” zuchtte een echo mistroostig.
Antoinette was buiten zichzelf van en verdriet en woede. Bevend hield ze haar handen naast haar lijkbleke voorhoofd en wendde zich vol onbegrip even af van haar man. Haast onmerkbaar schudde ze van ‘nee’ en kon geen woorden vinden. Wat viel er eigenlijk nog te zeggen? Bertrand had haar al die jaren bedrogen. En nu, ja zelfs nu nog, had hij het lef om haar op te roepen.
Niet één keer was het langer in de sportschool blijven op een vrijdagavond een geldig excuus geweest. Al die keren had hij naderhand namelijk bij één van zijn scharrels gezeten. Alleen onlangs was dit tot haar doorgedrongen. Alleen onlangs, omdat ze geen andere keus had gehad en omdat toen de volle waarheid aan haar gepresenteerd werd. Er was geen ontkomen aan en nu wist ze dat hij meermalen overspel had gepleegd.

Bertrand werd overspoeld door een gevoel van spijt, droefheid en angst. Maar hoe pijnlijk het ook voor hem was, hij had er zelf alle schuld aan. Als neergesmeten tussen zijn inboedel lag hij tussen de scherven van de aardewerken spulletjes. Zij waren van de planken gedonderd toen hij er met zijn armen houvast aan zocht. Zo geschrokken was hij geweest door Antoinettes optreden. Niet vanwege haar verschijning, want dat had hij zelf zo gewild, maar voornamelijk om haar ziedende uitbarstingen. Enkele souvenirtjes lagen her en der om hem heen in stukken verspreid. De zaak was gesloten en het licht in het souvenirwinkeltje verduisterd. Bertrand was na sluitingstijd achter in de zaak gaan zitten, omdat hij daar meer ruimte had gehad voor het oproepen van haar geestverschijning.
Zijn kerfstok was rijkelijk beklad met zonden. Desondanks had hij het aangedurfd om zich te bemoeien met het occulte. Antoinettes plotselinge overlijden door ziekte van amper een week geleden had de man terug op zijn plaats gezet en hem geconfronteerd met wat hij al die tijd gemist had en kapot had gemaakt. Blind voor zijn grote schulden, wekte hij haar geest en had verlangend naar haar uitgekeken. Maar door het contact te zoeken met het bovennatuurlijke, had hij in één klap al zijn gelogen alibi’s op tafel gelegd. Na de dood is geen geheim meer veilig, zodat elke ziel kan inzien hoe het er op het aardse bestaan werkelijk toe is gegaan. Wat nog meer was: je inlaten met het occulte terwijl je zonden hebt begaan kon zwaar worden bestraft.

Met een ontzagwekkende kracht wierp Antoinette de stelling omver die naast haar stond. Ze hoefde er enkel naar te kijken. Ze botvierde al haar haat op het winkeltje dat zij samen hadden opgebouwd.
“Bedrogen heb je me!” schreeuwde haar dun geworden stem jammerlijk. “Al die tijd heb je onze relatie tot een schande gemaakt. Jij bent één grove leugen. En daarom Bertrand, ben jij vervloekt. Eerdaags zul je moeten ronddolen als ghoul, een lijkenetende grafschenner die op begraafplaatsen op zoek moet naar mensenvlees. Tot in de eeuwigheid ben jij verdoemd.”
“… ben jij verdoemd…” en met die laatste woorden klonk de echo haast theatraal.

Het opkomende maanlicht maakte het contrast van Moulin Rouges molen met de bloedrode hemel erachter zo mogelijk nog meer tekenend. ‘s Anderdaags slenterde Bertrand er voorbij en voelde zich zo week als een zombie. Zijn kleren waren gescheurd en zijn armen en benen pezig dun. Na zijn ontmoeting met de geest van Antoinette had hij door de schilderswijk Montmartre gekuierd. Een bovennatuurlijk wezen was zijn lichaam binnen gedrongen en had hem ontzield. Doelloos liep hij rond en merkte niet eens dat hij een macabere transformatie had ondergaan. Het in flarden afhangende vlees aan zijn lijf spleet her en der langzaam open, zodat zijn spieren eronder zichtbaar werden. Een blauwe waas trok voor zijn ogen en leek daardoor ogenschijnlijk blind. De ghoul die hij was geworden, en uit het Arabisch komt waar het ‘demon’ betekent, kon echter nog goed genoeg zien om zijn weg te vinden naar het meest nabij gelegen kerkhof. Op die dag, niet lang na het ongeluk in de Moulin Rouge, was hij op weg naar de Cimetière de Montmartre. Daar trok hij later in de avond een grafsteen weg van een vers begraven lijk. Zonder veel moeite tilde hij er het bovenlichaam uit van een vrouwspersoon. De andere helft van het lichaam liet hij erachter en bewaarde het voor later. Het eten van het rottende vlees zou spoedig allerlei gevolgen gaan hebben voor het lichaam van de ghoul. Zo zou zijn neus een gapend gat gaan worden en werden zijn tanden snijtandachtig. Maar voor het zover was, begon hij hier eerst aan het hoofd van de burleske actrice. Hij sloeg er een gat in en zette zijn mond over haar voorhoofd. Onder een luid geslurp zoog hij haar hersenen eruit. De brokken inhoud van de hersenpan dropen langs haar ogen. Dit was de eerste vrouw met wie Bertrand vrijage had gehad. En hij zou niet rusten met het afstruinen van de kerkhoven tot hij de laatste bot had gevonden van de vrouwen met wie hij het bed had gedeeld. Daarna zou hij bezeten blijven om rond te spoken op zoek naar rottende lijken. Alleen het lichaam van Antoinette zou bespaard blijven. Zij was immers gecremeerd.

Lieve lezers,

Ronde 8 van Youzzle’s wedstrijd ‘Nederland schrijft een boek’ is alweer aan de gang. Met nieuwkomer Isabel van Egdom en trouwe deelnemer Johan van de Velde strijden we om de winst om dit hoofdstuk opgenomen te krijgen in het verhaal ‘Wisselwereld’. Sjors Kersten won met het gelijknamige hoofdstuk de eerste ronde en zette daarmee de basis voor het verhaal.

Naar mate we dichter naar het einde komen, en dus steeds meer moeten teruglezen om bijgelezen te zijn en de continuïteit te bewaken, wordt het schrijven van een hoofdstuk ook steeds meer een opgave. Maar ik heb het weer met plezier gedaan en er meer willen instoppen dan er uiteindelijk binnen 5.000 woorden uit is gekomen. Want dat is het maximum aantal woorden waarbinnen je moet blijven. Ik heb me in dit hoofdstuk met name hierop gericht:
– Hoe beleeft Myrthe het ‘buiten de tijd geplaatst zijn’?
– Een vervolg geven op het dichter op de huid laten aansluiten van Myrthe’s catsuit waarmee Isabel geëindigd was.
– Deirdre introduceren.
– Antwoord geven op waarom Evan Luis’ catsuit niet kon vinden.
– En voor mij persoonlijk iets waar ik erg naar toe heb geleefd … wat is de motivatie van Techlab om Procyon te willen perfectioneren? Wat is überhaupt hun doel met dit project? Afijn, met dat laatste kun je natuurlijk nog steeds alle kanten op.

Origineel had ik ook in de planning Luis weer tot leven te wekken in de Wisselwereld, maar schrapte dat plan later. Sorry BoB(*).

Wat ik helaas niet heb kunnen inbrengen, maar er eerst wel half in had zitten waren uitstapjes naar het vervolg van Dytre en zijn gat in de muur. En natuurlijk wat er met Procyon en Evan verder gebeurt.

(* = Luis is niet door mij verzonnen, maar ik durf toch wel te zeggen dat ik zijn karakter flink heb uitgewerkt. Hierbij was BoB een groot voorbeeld.)

Hierbij mijn versie van hoofdstuk 6 in het verhaal Wisselwereld:

( of klik hier voor de YOUZZLE versie )

Toen ze tegen de middag van haar penthouse was vertrokken, was de horizon moeilijk te zien door het stof en de hittenevel, maar bij het oprijden van de Route du Soleil had de laatste koele luchtstroom van die maand de lucht gezuiverd en zag ze in de verte hoe het Rhônedal werd geflankeerd met blauwe bergruggen. De hellingen aan weerszijden waren ruig met bos begroeid en strekten zich uit tot zover het oog kon reiken. Het dal werd doorsneden door de Rhône die de kolkende stroom was die naar het zuiden liep en door de bergen werd gevoed in kracht. Het was afzien geblazen in de drieëneenhalve week die nu zouden volgen. Een genadeloze hittegolf zou vanaf deze dag het onderste deel van Frankrijk in haar greep houden. Toen Myrthe de snelweg verder opreed, werd de bebouwing minder en het natuurschoon uitnodigender. Op nog geen half uur voor twaalf bereikte ze het breder wordende asfalt dat een nieuwe aansluiting op de autoroute naar de zon markeerde. Met dit verschil dat ze van de zon afreed naar het noorden, als je tenminste mag aannemen dat je voor de meeste zon aan de Middellandse Zee moest zijn. De stad Lyon onderbrak die route, waar de tolpoorten mede hun bestaansrecht aan te danken hadden. Binnen de stad werd geen tol geheven, dat betaalde je voor de Route du Soleil. Myrthe had eigenlijk net zo goed de zuidelijke tolpoort kunnen kiezen voor het doel waarvoor ze hier kwam. Maar omdat de noordelijke haar hier naar 25 juli had gebracht, vertrouwde ze erop dat deze haar ook weer terug naar 19 augustus zou kunnen brengen. Hoe wist ze alleen nog niet.

Met gepaste snelheid volgde ze de verkeerstroom naar de poorten. Niet dat het wat uitmaakte hoe snel zij reed, want ze leek toch geen deel uit te maken van deze wereld. Ze deed dit uit gewoonte en het misstond hier niet. De overige weggebruikers weken in ieder geval niet voor haar uit en reden blind door haar heen. Daar was ze ook nog niet compleet over uit; op de één of andere manier moest Myrthe naast de tijd zijn geplaatst. Hoe had ze dat nou voor elkaar gekregen? Waar ze ook ging of wat ze ook deed, er was niemand die opkeek van haar acties. Evenmin keken mensen naar háár om. Voor hetzelfde geld had ze hier in haar blote kont kunnen rondwandelen. Nu, dat scheelde met haar catsuit toch niet zoveel.
Myrthe hield halt op het uit asfalt bestaande plateau, nam haar helm af en overdacht haar opties. Wat kon ze hier nu uitrichten? Iets zei haar dat dit de juiste plek was geweest om naar toe te rijden, maar een stevig argument voor het ‘waarom’ had ze niet. Ofschoon het bijna twaalf uur was, was dit de volstrekt verkeerde dag om Dytre te ontmoeten voor die vervelende afspraak. En al had ze die confrontatie met hem aan kunnen gaan, ze kon zich moeilijk naar haar eigen tijd flitsen door even met haar vingers te knippen. De péage  moest haar dit antwoord gaan geven, was ze van mening. Door de slagbomen gingen de automobilisten, veelal bestaande uit toeristen, af en aan. Myrthe zocht de tolhokjes af door er vanuit een ontspannen houding naar te kijken en sprak haar pak aan om eventuele mogelijkheden af te tasten. Niets. Statische betonnen huisjes waren het. Er was niets magisch aan. De monotone wijze waarop de slagbomen om beurten op en neer sprongen begonnen haar zelfs te irriteren. En toch had het erop afrijden haar de eerste keer naar hier gebracht. Procyon was opslag verdwenen en met hem was het grillige toneel van verkeersslachtoffers door hun achtervolging schoongeveegd zodra ze door één van die poorten was gegaan. Ook dat gegeven stond haar niet aan. Waarom kon zij wel door zo’n poortje naar een andere tijd bewegen en bleef dat duistere figuur dat haar op de hielen zat achter in de andere wereld? Hier zag zij hem immers niet. Een logische gevolgtrekking kon zijn dat hij haar naar deze wereld zou volgen om hier alsnog korte metten met haar te maken.

Hij was zeker tien keer sterker dan haar, dus waar bleef hij nou met zijn superkrachten? Of dat überhaupt hout sneed wist Myrthe niet. Evenmin wist ze of het wel betekende dat hij minstens over dezelfde capaciteiten moest beschikken als zij inmiddels bij haarzelf had ontdekt. Zij droeg een catsuit dat haar die vermogens had gegeven. Maar wat Procyon precies moest voorstellen was Myrthe nog niet volledig over uit.
Op dat ogenblik staarde ze naar haar armen en kwam tot een griezelig inzicht. Bevend liet Myrthe haar stuur los en hield haar handen onvast voor zich. Ze draaide haar polsen naar binnen, aanschouwde ze en zag vol verbijstering hoe haar lichaamshaar door het catsuit stak. Ook ontwaarde ze door de zwartroze stof heen de paar kleine moedervlekjes op haar onderarmen en het beetje littekenweefsel dat haar bleef herinneren aan dat moment dat zij zich aan de ovendeur had verbrand. Opnieuw kreeg ze het warm en begon zichtbaar te transpireren. Parelend zweet drong door het catsuit heen en werd aan de oppervlakte zichtbaar. De stof was zich verder om haar huid gaan aanspannen en was er nu compleet één mee geworden. Strakker dan dit kon het catsuit gewoon niet worden, en het voelde werkelijk alsof ze naar haar eigen huid keek, maar dan de zwartroze versie daarvan. Myrthe begon te trillen. Het bracht haar tot het besef dat ze wilde weten hoe de rest van haar lichaam hierop had gereageerd. Even slikte ze en keek vervolgens naar beneden. De beheersing op haar ademhaling was ze al langzaam aan het verliezen. Waar ze even bang voor was geweest werd namelijk bewaarheid; van haar dijen tot haar heupen en haar borsten, ja zelfs het meest intieme plekje, het liet allemaal even weinig aan de verbeelding over. Het catsuit was overal om haar heen samengesmolten. Haar lijf zat er nog bloter bij dan ze ermee het strand op had gedurfd. Myrthe was gewoon poedelnaakt!

Volslagen in paniek stapte ze van haar motor af en deed een paar passen naar achteren. Het was alsof ze ervoor wilde wegstappen, maar het ding had natuurlijk niks verkeerd gedaan. Het enige wat ze er echt mee bereikte was dat haar motor op de grond stuiterde. Ze had in haar ontsteltenis vergeten het op de standaard te plaatsen. Uit schaamte hield ze haar handen voor haar intieme delen en drukten haar dijbenen bij elkaar. Verwilderd keek ze om haar heen en smeekte bijna dat niemand haar had kunnen zien. In elk geval niet zo. Ze was bloot en dacht dat ze er uit moest zien als  een monster. Haar ogen schoten van links naar rechts. Een reactie van het reizende volk om haar heen bleef echter uit. Auto’s draafden voort naar en van de tolpoorten. Een jongetje kwijlde in haar richting tegen het raampje van een portier, maar dat was slechts omdat hij sliep en op was van de laatste vakantiereis die hij met zijn ouders wenste te maken. Zijn moeder zat verveeld haar haardos te bloemschikken terwijl ze op haar arm leunde tegen dezelfde kant van de auto. En haar man achter het stuur leek de intentie te hebben slecht weer mee naar huis te nemen voor zijn collega’s. Hadden ze hem maar niet moeten bellen tijdens zijn vakantie. Een nieuwe met uitlaatgassen vervuilde luchtstroom beroerde Myrthe en maakte dat ze die kant op keek waar de oorzaak vandaan kwam. Instinctief was ze toch van de stationwagen, die haar juist voorbij reed, opzij gestapt en ze zocht in de achteruitkijkspiegel naar de bevestiging dat ze niet was gezien. En ook die persoon had zijn blik op oneindig en leek Myrthe in het geheel niet te hebben opgemerkt, althans dat dacht ze. Misschien had hij wel eerder in zijn spiegeltje gekeken dan zij naar hem keek. Ze draaide om haar as en voelde zich doodongelukkig. Haar hart begon als een bezetene in haar borstkas te kloppen en een ongecontroleerdheid in haar ademhalen bracht een lichte hyperventilatie op gang. Juist in deze situatie zouden alle hoofden nu haar kant op moeten staan. In haar verwachting van het slechtste in de mens zouden ze altijd erger hebben gereageerd dan ze in werkelijkheid zouden doen. Met een duivelse schaamteloosheid hadden ze haar dan in een kring staan uitlachen. Met name de mannen zouden zich naar voren hebben gedrongen om maar zoveel mogelijk van haar te zien en haar gebiologeerd aan te staan gapen. Met een beetje geluk was er dan een vrouw of misschien zelfs wel een gentlemen die met een jas op haar af kwam stappen en haar toedekkend uit de menigte zou wegleiden. Niets van dat alles gebeurde. Myrthe werd volkomen genegeerd.

Huilend met een stroom dikke tranen bleef ze in afwachting van al die gebeurtenissen. Ze hoopte bijna dat mensen zo zouden reageren. Want als er ook maar iemand was die op haar af kwam stappen dan betekende dat in ieder geval dat ze gezien was. En belangrijker: dat ze bestond. Liet het maar de meest vernederende gebeurtenis zijn die ze in haar leven had meegemaakt. Alles beter dan dit. Nu gierde er een mix verscheurende gevoelens door haar lijf en brachten een eindeloze emotie van eenzaamheid teweeg. Snikkend zakte zij op haar knieën en begroef haar gezicht in haar handen. Ze miste Evan en wist noch hoe ze hem kon helpen noch hoe ze hier uit deze wisselwereld kon geraken. Myrthe was de wanhoop nabij.

Er ging zeker een minuut of vijf voorbij voordat Myrthe zich hervond. Het had haar echter veel langer geleken. Stijfjes en schokkerig als een pas geboren veulen raapte ze zichzelf bijeen en stond wankel op. Bloed steeg haar direct in rap tempo naar het hoofd. Sterretjes in haar zicht informeerde haar dat ze te snel was opgestaan. Moeizaam tuurde ze door de waas die voor haar ogen hing. De hitte van de dag werkte daar niet in mee. Ze snoof luidruchtig de zoute tranen weg en zonder dat ze nu direct wist wat haar te doen stond, herstelde zij zich aardig. Het kon haar ook geen barst meer schelen eigenlijk. Fijn, dacht ze. Dan zouden ze haar maar zien! Belangrijker was dat ze een weg naar haar eigen tijd vond. Dan kon ze daar haar blote achterste bij Dytre laten zien en hem vervolgens zo’n harde rottrap tussen de benen verkopen dat hij snakkend naar lucht opdracht zou geven aan zijn mannen om Evan vrij te laten. Prioriteit had nu daar te geraken. En als ze eenmaal terug in haar eigen vertrouwde wereldje was en aan alle verplichtingen had voldaan dan eiste ze alsnog dat haar verjaardagsfeest gevierd werd.
Myrthe kookte. Wijdbeens en met gebalde vuisten stond ze woest tegenover de poorten met rechts van haar op de grond haar motor. Ze raapte deze van het asfalt, wierp haar lange stelten eromheen en startte haar motor, vastberaden dat te doen wat ze in haar hoofd had. Zodra één van de slagbomen omhoog zou komen en de enige auto die ervoor stond erdoor zou gaan, zou zij er met een noodvaart langs glippen. De keer dat ze door Procyon achterna gezeten werd werkte dit ook. Toen was het een noodgreep, nu een bewuste keus. Een automobiliste had juist haar kaartje ontvangen en Myrthe zag hoe haar hand door het raampje van het bestuurdersportier verdween. In dezelfde seconden dat die warme banden hun rollende bewegingen vervolgden gaf Myrthe vol gas. Ze trok snel op en had binnen geen tijd de snelheid bereikt waarmee ze ook de auto zou passeren. De schaduw van de rechtopstaande slagboom gleed nog maar net over de achterbak van deze vakantiegangers toen de weerkaatsing van het licht uit Myrthe’s koplampen op z’n felst het kenteken bescheen. Haar skinny catsuit had haar reeds verwittigd dat ze nu precies genoeg ruimte zou hebben om langs de achterkant het brede wegdek op te scheuren. De uittekening van hoe de materie stroperig om haar heen zou samenpakken om haar terug te tillen naar haar eigen dimensie bleef echter uit. Ze zoefde op een haar na tussen het beton van de tolpoort en de achterbumper door. Myrthe had het gas losgelaten, terwijl de vakantiegangers juist vol gas doorstoomden naar hun thuisadres. Ze draaide haar motor in een U-vorm om haar eigen as en wenste het resultaat te zien van haar actie.
“Hou maar op tante,” klonk schielijk een matte vrouwenstem achter haar, “… wat je nu doet heeft niet zoveel zin.”
Verschrikt trok Myrthe haar helm af en keek om. Op een afstand van zo’n dertig meter achter haar zag ze een vrouw die op haar af kwam lopen. Te oordelen aan haar huidskleur en bouw moest ze van Spaanse afkomst zijn, al was ze modieus gekleed als een Fran?aise. Ze droeg een nauwsluitende broek van een soort spijkerstof die bij de broekzakken wat wijder was. Daarbovenop had ze een glinsterende zalmkleurige blouse aan met allerlei franjes. Ze had kort kastanjebruin haar dat haar mokka huid accentueerde en keek met twee diepbruine kijkers de wereld in. Haar leeftijd liet zich moeilijk raden. Duidelijk was wel dat trouwe huidverzorging gemakkelijk vijf tot acht jaar van haar werkelijke leeftijd aftrokken zodat ze dichter bij de achtentwintig moest zitten dan de tien jaar daarboven.
Maar sprak deze persoon nou echt tegen haar? Dat zou dan wel eens kunnen betekenen dat ze weer in haar eigen dimensie was beland. De boodschap dat iets geen zin had bleek haar uitwerking te missen en ontging Myrthe volkomen. Myrthe was zo vol hoop dat haar hart een sprongetje maakte. Ze keek links- en rechtsom om te zien of ze nog iemand anders kon ontdekken aan wie deze woorden gericht konden zijn. Buiten de voorbijtrekkende automobilisten was er geen persoon te met wie zij in gesprek kon zijn. Dus haar verwachting op de bekrachtiging van haar succes nam daarmee alleen maar toe. Zou ze echt terug zijn in haar versie van de wereld? Myrthe keek gespannen terug naar achteren maar realiseerde zich ineens dat ze met haar lijf naar de tolpoorten wilde blijven zitten; het besef dat ze naakt was drong ineens weer bij haar op. Zij die op haar af kwam lopen zou werkelijk alles aan haar kunnen zien. Met die gedachte dwong zij zich om niets aan haar houding te veranderen en keek opnieuw enkel met haar hoofd naar achter.
“Blijf alsjeblieft waar je bent,” gaf Myrthe schijterig naar haar bezoeker. Een koude rilling trok door haar gestel en bracht bij Myrthe een kippenvel teweeg. Kleine spiertjes spanden zich samen zodat er allemaal haren op haar catsuit omhoog gingen staan. Het was een gevoel van onbehagen dat blijkbaar werd herkend.
“Maak je niet dik mens. Ik ben geen vent. Daarbij, ik weet precies hoe jij je nu moet voelen. Draai je nu maar om. Dat praat een stuk gemakkelijker.”
Myrthe, van haar stuk gebracht, gaf geen krimp. Het stond haar niet aan dat de vreemdeling zo bits en tegelijk zo koel reageerde en bezorgde haar een misplaatst idee van comfort. Wat deed zij hier eigenlijk en vanwaar liep ze op haar toe alsof ze op haar komst had staan te wachten?
“Vraag jij je nu niet af waarom ik je hier sta op te wachten … waarom ik je überhaupt toespreek?” probeerde de vreemde vrouw het over een andere boeg.
Toegegeven, Myrthe vroeg zich dat inderdaad ook af. Ontwijkend keek ze langs haar heen en zocht enigszins passief een uitvlucht.
“Wacht, misschien helpt dit,” zei de vrouw op een toon waar al wat meer vriendschappelijkheid uit doorklonk. Ze bracht haar handen naar haar borst en trok voor op haar blouse aan een koordje. Een deel van de huid boven haar bescheiden borsten werd daarmee ontbloot. Ze trok haar kleding net genoeg opzij dat er voldoende huid zichtbaar was om de boodschap mee over te brengen. Myrthe werd daardoor niet nog meer in verlegenheid gebracht dan nodig was.
De vrouw had Myrthe’s volle aandacht. Aanvankelijk wilde Myrthe haar gezicht juist afwenden, maar toen haar duidelijk werd waarom haar dat decolleté werd getoond was alles zonneklaar. Deze huid zag er precies zo uit als hoe haar eigen lichaam eruit was komen te zien nadat ze het catsuit zolang had aangehad. Ze ontspande zich meteen, liet wat schaamte van haar afglijden en durfde zich verder om te draaien om hier getuigen van de zijn. Vragend keek ze van die zwartroze huid omhoog en ontmoette twee ogen die even vriendelijk stonden als de glimlach waarop ze getrakteerd werd.
“Kom,” zei vrouw, die inmiddels naast haar stond, bijna moederlijk. Ze stak haar hand toe en stelde zich netjes voor: “Deirdre de la Paz is mijn naam. In mijn auto heb ik nog wel een jasje dat je zolang hierover kunt aantrekken. Je zult je nu wel niet heel erg op je gemak voelen.”
Myrthe keek stomverbaasd, noemde kort haar naam en knikte. De vrouw die zich als Deirdre had voorgestelde draaide zich om en wuifde gebiedend.

Verderop op het terrein van Peage de Villefranche Limas had een chauffeur over zijn schouder dit tafereel zitten bekijken. Hij had vaart geminderd toen Deirdre aan haar blouse was begonnen en zich afgevraagd wat haar bezielde. Nu zij zich weer had gefatsoeneerd en zich in zijn richting bewoog, keek hij weer voor zich en reed snel weg.

Bij de auto aangekomen had Deirdre niet alleen een dun donkerblauw jasje tevoorschijn gehaald, maar ook een paar rode instappers. Ze wist dat Myrthe vol vragen zat, maar prioriteerde diens gemoedsrust. Hier bij de auto zou ze wel het één en ander verklaren.
“Oh shit, wat is dit nu?” Deirdre had het jasje aangereikt, maar het bleek niet in Myrthe’s vermogen te liggen het ook echt aan te nemen. Haar handen grepen simpelweg door de stof heen en beide dames keken elkaar daarop verschrikt aan. Ook de schoentjes die Deirdre daarop voor haar voeten neerwierp, stapte Myrthe dwars doorheen.
“Wat is dit Deirdre?” sprak Myrthe luid en paniekerig. “Waarom gebeurt dit toch allemaal met mij?” Haar ogen stonden angstig en de vragen in haar ogen leken Deirdre te willen doorboren. Ze stond op het punt te huilen van ontreddering, maar wist zich te beheersen nu ze nieuw gezelschap had waarop zij haar hoop had gevestigd. Deirdre keek verdwaasd en schudde niet-begrijpend haar hoofd.
“Ik moet je zeggen dat ik dit ook even niet had zien aankomen. Hoe kun jij hier nu zijn en toch geen deel uitmaken van deze wereld? Ik snap dat niet! Ik had voorzien dat jij net als ik met de ongemakkelijke situatie zou komen te zitten van de stof die aan je huid ging plakken en dat je er daardoor compleet bloot uit zou zien. Dat is mij immers ook overkomen toen ik dat catsuit bij mijn werk weggriste.”
Myrthe wreef met beide handen de huid van haar voorhoofd uiteen. Ze poogde alles een plaats te geven en zweette het uit. Na een diepe zucht gaf zij zich gewonnen aan de hele situatie en beruste erin.
“Al goed. Het zij zo. Ik ben naakt en naast jou kan toch verder niemand me zien. Vervelend, maar dat moet dan maar even zo. Waarom de wereld hier geen invloed op mij heeft of andersom vogelen we later wel uit. Eerst wil ik jouw verhaal horen. Hoe kan het dat jij op mijn verschijning hebt gereageerd alsof je mij hebt zien aankomen? En wat bedoel je precies met dat weggrissen van dat catsuit uit Techlab?”
Deirdre begreep de ernst en wilde graag op de geëiste informatie reageren. Ze begreep ook dat Myrthe met Techlab bekend was, wat haar aanspoorde om meer details prijs te geven.
“Dit hele verhaal is begonnen op de dag dat er onlangs op Techlab een presentatie werd gegeven over de pakken die wij nu aanhebben. Feitelijk is dat hier in deze wereld niet onlangs, maar vind dit alles morgenmiddag plaats. Daar kunnen wij misschien nog wel ons voordeel bij doen. Twee Techlab-medewerkers demonstreren dan de werking ervan aan de hand van lichtbeelden en proeven die op de stof worden uitgevoerd…”
“Sorry, dat ik je onderbreek, maar die twee Techlabbers zijn niet heel toevallig Evan en Luis?”
Natuurlijk wist Myrthe welk antwoord er zou komen.
“Klopt,” antwoordde Deirdre en trok vragend één wenkbrauw op, “ze hebben zich als Evan en Luis voorgesteld inderdaad.”
“Interessant. Evan is mijn vriend,” verklaarde Myrthe haar haastig, “maar ga verder.”
Deirdre trok haar kin wat naar achteren en haar gezichtsuitdrukking van verwondering sprak nu werkelijk boekdelen.
“Dytre ken je dan ook?” De zure grimas die ze daarop als antwoord kreeg zei genoeg. Geamuseerd vervolgde ze haar verhaal: “Afijn, in onze eigen tijd is deze demonstratie dus allang gegeven en heeft het tot een hele reeks gebeurtenissen geleid waarmee je dan ook wel bekend zal zijn.”
Myrthe zuchtte enkel.
“Ik was één van de vele Techlabbers die aanwezig was tijdens deze presentatie. Dytre was erbij en er aanvankelijk zo enthousiast over dat hij meende dat het ons wel eens extra zou kunnen motiveren bij onze eigen projecten. Interne bedrijfspropaganda was het in wezen. Gedurende die presentatie heb ik slechts op een paar stoelen verwijderd van hem gezeten. Hierdoor was het me opgevallen dat hij zich al die tijd wat vreemd gedroeg, al leek hij zich in stilte te hebben zitten verheugen op wat de heren allemaal wel niet lieten zien. Na de presentatie werd zijn gedrag nog merkwaardiger en klopte hij de heren meesmuilend op de rug om ze te bedanken voor hun optreden. Het was overduidelijk dat Evan en Luis niet bijzonder gecharmeerd waren van zijn reactie. Zeker niet toen Dytre ten overstaan van half Techlab het succes ervan bagatelliseerde dat ‘deze geweldige sciencefiction ooit nog eens van nut zou kunnen zijn’. Helder was dat hij het werk van de twee als interessante fantasie afdeed, maar in werkelijkheid had hij zijn verborgen agenda natuurlijk allang gepland. Na de presentatie heb ik Evan niet meer gezien, maar ik werd op een gegeven moment door Dytre bijna gedwongen samen te werken met zijn collega Luis aan het project met de codenaam ‘Procyon’. Dat ik daar aan meewerkte was overigens buiten Luis’ medeweten om, want we werden in gescheiden en gesloten ruimtes aan het werk gezet. Waarschijnlijk was dit om te voorkomen dat wij elkaar zouden demotiveren dit duistere project voort te zetten, maar vooral om tegen te gaan dat we het bijltje er bij neer zouden gooien en de tent zouden verlaten. Eerder al had ik onder enige druk een contract moeten tekenen waarin stond wat mijn bijdrage daarbij precies inhield. En daar had Dytre mij mee geconfronteerd toen mijn ten volle duidelijk werd wat er werkelijk van mij werd verwacht. Niet alleen werd van mij verlangd dat ik twee serums moest doorontwikkelen, waarvan één op dat moment praktisch klaar was, maar ik moest ook iets van mezelf afstaan.” Deirde slikte even. “Myrthe, voor het project ‘Procyon’, hebben ze bij mij een eicel laten weghalen,” een korte stilte volgde, “…Procyon is eigenlijk mijn kindje.”
Myrthe was perplex en hield haar hand voor haar mond. De woorden oh mijn god vormden zich er  klankloos in. Tranen vloeiden inmiddels rijkelijk over Deirdre’s wangen en het kon niemand ontgaan dat zij zich diep schaamde voor hetgeen zij op de wereld had gezet. Dapper verhaalde ze verder nadat ze haar gezicht had droog geveegd.
“Luis heb ik niet eerder gezien dan de dag dat alles pas echt fout ging. Op de vooravond van die noodlottige dag viel bij mij het kwartje toen ik mij realiseerde wat een doorbraak, die ik laatst had, tot gevolgen zou hebben. Ik had eerder de taak gekregen speciale eigenschappen toe te kennen aan een serum met de naam ‘G127′. Twee dagen nadat ik dit had uitontwikkeld zag ik in dat G127 in feite een directe verwijzing was naar een psalm uit de Bijbel…”
“Genesis 1:27, het scheppingsverhaal,” zei Myrthe. En Deidre vulde haar aan:
“En God schiep de mens.”
Beide dames zuchtten van ongeloof.
“Dus dit serum waar ik alle bemoeienis mee had, schiep de mogelijkheid de vrucht buiten mijn baarmoeder in een onvoorstelbaar tempo te laten uitgroeien tot wat wij nu beide kennen als Procyon. Het enige wat er nog voor nodig was om deze groei ergens in te laten plaatsvinden was een exo-skelet.”
“En dat was precies Luis’ specialiteit,” wist Myrthe.
“Klopt. Dus mijn vinding werd naar Luis gebracht waarmee hij zijn taak kon afronden. Even later was Procyon geboren en werd hij ongetwijfeld ergens opgesloten waar ze hem konden beteugelen. Hij moest een ultiem moordwapen worden voor een hoger doel waar ik nog niet helemaal achter ben. Alleen dát hij een moordenaar geworden was, werd mij wel duidelijk op de dag dat hij uitbrak.

Op Techlab was het toen één grote chaos. Iedereen was in rep en roer en rende door de gangen. Een hels kabaal kondigde aan dat er iets gigantisch aan de hand was. Als ik niet beter zou hebben geweten dan zou ik hebben gedacht dat er een ophol geslagen neushoorn door de kantoren rende. Nee, het was erger nog. In elk geval was iedereen in paniek, maar het had er alle schijn van dat Techlab nog steeds aan het roer stond en deze actie had gepland. Dat er mensenlevens mee gemoeid gingen kon die hufters geen ruk schelen. Procyon moest zijn entree maken en daar mocht alles voor wijken. Alleen hadden de heren één ding niet voorzien: met Proycon’s geënsceneerde ontsnapping werd ook ik in de gelegenheid gesteld om uit mijn gevangenschap los te breken. Procyon was zo’n woest schepsel geworden dat hij als een wilde huishield en daarbij ook gaten sloeg in de kantoorruimte waar ik in zat. Dit was mijn kans dacht ik, dus vluchtte ik naar buiten zo gauw ik meende dat het veilig genoeg was en rende over de gangen naar een eerste veilig heenkomen. Maar toen ik in die vluchtpoging zag dat Procyon was teruggekomen deinsde ik achteruit en wilde mij verbergen in het eerste de beste kamertje dat ik vinden kon. Zo vond ik de werkruimte waar Luis aan het werk was geweest. Hij zal ongetwijfeld ook zijn vastgehouden terwijl hij aan het project werkte, maar de deur was inmiddels ontwricht, zodat ik bij hem binnen kon lopen. Ik herkende hem direct van de presentatie en wist meteen met wie ik van doen had. Voor hem kon ik elke Techlabber zijn. De groep die de demonstratie bijwoonde was te groot om daar alle gezichten van te kunnen onthouden. Maar misschien herkende hij mij wel, je weet het niet. Hoe dan ook, zowel hij als ik zaten nu als ratten in de val. Procyon kwam terug deze gang door en zou ons spoedig ontdekken. Vanaf dat moment ging het allemaal heel snel. Tijdens het zoeken van beschutting kwam ik in aanraking met een kledingstuk dat Luis hier al die tijd had bewaard.”
“Het catsuit natuurlijk…”
“Inderdaad. En als het niet voor het catsuit was geweest, dan had ik hier ook niet meer gestaan. Ik herinnerde mij waartoe dit catsuit tijdens de demonstratie ongeveer toe in staat moest zijn geweest en met de goedkeuring van Luis deed ik het ondenkelijke.”
“Dus je trok het aan en vocht met Procyon?” wilde Myrthe weten.
“Ik had geen andere keus. Maar omdat ik niet in het catsuit kon stappen zonder al mijn kleding uit te trekken, vertraagde dat mijn handelen. Eerst vond dat Luis dat nog amusant, maar later bleek dit helaas vergaande consequentie te hebben voor hem. Inmiddels had Procyon Luis al te pakken gekregen en was ik te laat om nog voor hem te springen en zijn leven te redden.”
Ditmaal was het Myrthe op wiens wangen de tranen biggelden. Al die tijd had ze ademloos naar Deirdre’s verhaal geluisterd en wist nu ongeveer hoe de vork in de steel stak. Deirdre frummelde wat aan het koordje van haar bloes en zuchtte een lading spanning uit nadat ze een diepe teug lucht had genomen.
“Oké, dus ik snap hoe je aan het catsuit bent gekomen, maar hoe heeft jou dat dan hier gebracht?”
“Dat Myrthe, is de hele sleutel in dit verhaal. En het is ook de reden dat jij zo wordt opgejaagd. Jij en ik hebben iets gepresteerd wat nog niet uit de onderzoeken is gebleken, maar waar Dytre en zijn superieuren enorm in geïnteresseerd zijn.”
“En wat is dat dan?”
“Herinner jij je dat ik je vertelde dat ik ook nog aan een tweede serum werkte?”
“Euh, jazeker.”
“Welnu. Dat tweede serum was verre van klaar, maar moest een eigenschap gaan bevatten die afgekeken was van het catsuit. Het catsuit is doordrenkt van ontelbaar veel kleine nanodeeltjes die het instaat stelt zichzelf te helen en de mogelijkheden van andere stoffen kan doorzien. Zo kan het bijvoorbeeld verbanden leggen en het verleden en de toekomst in kaart brengen. Het had jouw komst dus in wezen voorspeld. Dit kan het omdat het is voorzien van het ingrediënt ‘HGW98’. Maar zoals je nu wel hebt ontdekt zorgen die nanodeeltjes er ook voor dat je door dimensies kan reizen. En dat gebeurt alleen als alle andere mogelijkheden die het in deze wereld kent uitgeput zijn. Pas op het moment dat er geen mogelijkheid over is waarin de gastheer van de nanodeeltjes kan voortbestaan, zoeken zij collectief een oplossing in andere dimensies. Luis noemde dit in een eerder stadium van zijn onderzoek ‘de mogelijkheid tot het reizen naar een Wisselwereld’. Aangezien ik het gevecht met Procyon niet kon winnen, koos mijn catsuit ervoor om te gaan tijdreizen.”
“Oh shit, en dat verklaart dan ook waarom Dytre zo graag heeft dat hij of Procyon mij in handen krijgt!”
“Procyon kan nu nog niet tijdreizen, maar als ze ons en onze catsuits in handen krijgen, dan hij dat straks misschien wel.”
“En zijn onze catsuits de enige die er gemaakt zijn?”
“Nee, er zijn er nog zeker drie meer, maar Evan en Luis namen die versies mee die het verst waren doorontwikkeld. Eigenlijk hebben wij onszelf tot proefkonijnen gemaakt.”

image by Linnegem, edited by Gsorsnoi

TARASCON, FRANKRIJK – 29 juli: De Tarasque was een monster uit lang vervlogen tijden, voortgebracht uit de slang Onachus en het zeemonster Leviathan. Deze gigantische waterdraak was zo enorm van formaat dat hij niet in een Olympisch zwembad paste. Met het lichaam van een uit de kluiten gewassen pad en het gewicht van een os van dat formaat, terroriseerde hij generaties lang de bewoners van de zuidelijke Rhône-vallei. Hij had een kop met grote hoorns en punten en een groot schild op zijn rug dat vol zat met stekels. Zonder al te veel inspanningen kon hij met zijn kolenschoppen van klauwen door gebouwen slaan waarna deze als kaartenhuizen in elkaar zakten. Kwam je in zijn vuist terecht dan moest je het bezuren. Of je moest wel zoveel engelen op je schouders hebben rusten dat je met buitengewoon geluk aan hem kon ontsnappen. Maar in de regel kneep hij je fijn als een klein insect dat hem in de weg zat. En als je helemaal pech had dan sperde hij zijn muil open die bezet was met zwaardvormige tanden en braakte hij een alles verpulverende steekvlam uit. Zelfs als hij dat niet deed, kon zijn weerzinwekkende adem al dodelijk zijn. Een rokerige stoom kringelde op uit zijn neusgaten wanneer hij zich op zijn volgende prooi wilde storten. Terwijl hij dat deed vermorzelde zijn lange slangenstaart alles wat er op zijn pad kwam wanneer hij zich omdraaide om zich te concentreren op zijn volgende lekkernij.

Vele Fransen stierven bij pogingen om het monster te doden. In die tijd gebruikte men nog katapulten om de dorpen te verdedigen. Stenen die er mee werden afgeschoten ketsten gewoon af op zijn schubben. Inmiddels had de Tarasque zich in de moerassen gevestigd ten Zuiden van het plaatsje Avignon. Oproepen naar de koning om de bewoners van deze streek bij te staan werden simpelweg genegeerd; de draak bewaakte geen schat en vormde geen bedreiging voor de prinsessen. Hij at alleen dorpelingen en boeren.

Totdat hij op een dag hongerig ontwaakte uit zijn onderwaterhol en op zoek ging naar een hapje in Nerluc, de plaats die tegenwoordig Tarascon heet. Met grote vrees voor zijn vurige adem vluchtten de dorpsbewoners hun huizen uit en zochten een veilig onderkomen. De boten die er over de Rhône voeren trok hij onderuit en hij vernielde de bruggen van de rivier in zijn tocht richting het dorp. Een verliefd jong stel had echter zoveel aandacht voor elkaar dat ze de komst van Tarasque te laat opmerken. Gebouwen werden bruusk opzij gedrukt zodat zijn aanwezigheid niet langer genegeerd kon worden. Galant als de jongeman was deed hij een wanhopige poging zijn nieuwe liefde te beschermen, maar de alles verterende hete adem blies het vlees van zijn botten waarna zijn verkoolde beenderen op een zielig hoopje in elkaar zakten. Binnen enkele seconden vatten de huizen erom heen vlam. En als bij een wonder wist het achtergebleven jonge vrouw nog ongedeerd te blijven. Maar voor hoe lang? Met zijn gevorkte tong gaf de Tarasque daar het antwoord op. Hij gebruikte het om het om haar middel te krullen en tilde haar daarmee op  waardoor de jongedame het uitschreeuwde van de angst.

Juist wanneer de waterdraak zijn maaltijd naar binnen wilde schrokken arriveerde er een mooie jonge vrouw. Dorpsbewoners die haar vanuit hun schuilplaatsen hadden opgemerkt ervoeren een zucht van verlichting. Terwijl een grote klodder kwijl over de jurk van het slachtoffer droop werd de bloeddorstige Tarasque vanachter uit zijn concentratie gehaald. De vreemdeling had naar hem geschreeuwd en hem uitgedaagd. Spieren in zijn tong ontspande zich zodat zijn prooi kon ontsnappen. Hij draaide zich naar de nieuwe vrouw om waarbij zijn zwiepende staart op een haar na een man en zijn dochter in een schuilplaats miste.

In de heldhaftige dame herkenden de wanhopige dorpsbewoners St.Martha. Nog niet zo heel lang geleden werden zij vereerd door een bezoek van haar toen ze een klein jongentje van de verdrinkingsdood had gered. Ze verrichtte wonderen en deed goede werken. Op de voorwaarde dat de overlevenden uit het dorp christenen zouden worden, bood Martha aan het monster te zullen verslaan. Dit deed ze door blootsvoets op hem af te stappen gewapend met niets anders dan een kruis en haar stembanden. De heilige Martha begon te zingen en betoverde daarmee het monster. Mak als een lammetje waggelde hij achter haar aan terwijl zij het dorp uit liep. Daar doofde zij zijn vurige adem met heilig water dat ze in zijn bek wierp. Ze knipte haar haar af en bond twee brede vlechten om zijn brede muil.

Papieren proppen daalden uit de lucht neer op het lijf van het getemde monster om hem te stenigen. Een luid applaus volgde en de acht mannen die de gigantische beeltenis van de Tarasque door de straten van Tarascon hadden gedragen, zetten hem neer. Gekleed in roze broeken en witte shirts juichten alle inwoners en knielden voor het kleine meisje dat zojuist haar pruik op het hoofd van het stenen beeld had gelegd. Zij was als St.Martha herkenbaar geweest door haar blauw met witte kleding en het kruis dat ze had gedragen. Sinds 1474 wordt dit jaarlijkse festival gevierd ter ere van St.Martha. 15 juli of op Hemelvaartsdag begint dit feest. St.Martha, die ook de beschermheilige is van de hoteliers en café-eigenaren, is op deze manier in de herinnering gebleven door deze feestweek die in de 15e eeuw door koning René in het leven werd geroepen. Het meisje die de rol van de heilige Martha vertolkte keek naar haar moeder op en vroeg:
“Hoe heb ik het gedaan mama?”

image by faramarz, edited by Gsorsnoi

De vijvers tegenover het enorme bouwwerk van de Tycoon Newspaper waren bloedrood van kleur geworden en was bezaaid met levensloze gestaltes van mensen die voor hun leven hadden gevochten, maar de strijd moesten opgeven. Tussen hun opgeblazen kadavers probeerde nog een enkeling naar de waterkant de vluchten, maar werd door een onzichtbare macht van die gedachte afgebracht. Juist wanneer deze jongeman zich naast de ledenmaten van een lijk op de kade probeerde op te trekken schokte zijn lijf en begonnen zijn ogen langzaam uit te puilen. Onder hem en in hem was een kracht gaande die hem ontzielde en spastische bewegingen in zijn lijf teweegbracht. Wanhopig probeerde hij weerstand te bieden tegen hetgeen bij hem op buikhoogte zijn lichaam was binnengedrongen. Maar het was vergeefs. Niet meer dan een paar seconden later hield hij op met de schokkerige bewegingen en bleef ook hij stil in het water liggen. Een rode wolk van bloed stroomde langzaam vanonder hem naar de oppervlakte en maakte het vijverwater nauwelijks donkerder. En terwijl hij daar zo roerloos lag, zorgden kleine druppels van een beginnende depressie dat het vooral niet rustig bleef in het water.
De enige levende wezens die het plein met haar vijvers voor het gebouw van Nederlands grootste dagblad bevolkten, waren vreemde gedrongen blauwe dieren die onhandig op hun groteske voeten met zwemvliezen over de tegels hupten of door het water zwommen. Ze vochten fel onder elkaar om de kadavers in de hoop dat er nog iets levends bij zat voor ze. De doden deden ze niets daar zij niet konden leven van levenloze lichamen. Het waren de inmiddels opgerezen zombies die ze open reten en de eerste brokken vlees naar binnen schrokten. Kans om te ontbinden had hun voedsel nog niet eens gehad.

Kornelis wist niet precies wat voor dieren het waren tot de man in het ninjapak hem van deze gruwelijke informatie op de hoogte bracht. Met diepe walging mompelde hij: “Ik heb ze eerder gezien op mijn weg hierheen. Het zijn grote padden! Toen ik over de daken mijn weg zocht naar ons hoofdkantoor heb ik moeten aanschouwen hoe ze reeds in alle straten hun wandaden pleegden. Voor niets deinzen ze terug en alles wat ze steeds maar doen is onder de kleding van de mensen te kruipen en eronder te verdwijnen. Wat ze daar precies doen weet ik niet,” dit zou hij pas later ontdekken “…maar ik heb het vermoeden zij zich aan ons tegoed doen en ons tot zombies willen keren. Je hebt het nu zelf gezien: het lijkt bijna wel alsof ze na hun maaltijd alsmaar meer honger krijgen en ongecultiveerd opzoek gaan naar het volgende slachtoffer.”

Samen staarden de twee verslaggevers van de Tycoon Newspaper vanuit het atrium over het eens zo rustige plein in de richting van het centraal station dat aan de andere zijde lag. Retroman was naar het centrum gevlucht om er een trein te pakken en de stad uit de vluchten. Toen hij zich had gerealiseerd dat er grotere aantallen van deze monsters te vinden waren op de plaatsen waar meer mensen zich concentreerden was hij in rap tempo het plein overgestoken en naar kantoor gerend. Het was vandaag niet zijn werkdag, maar op het station wilde hij nu niet dood gevonden worden. Collega Kornelis Oflook was de enige die hij hier aantrof. Andere directe collega’s hadden een noodlottige keuze gemaakt door de benen te nemen in de hoop over het spoor een veilig heenkomen te vinden. Feitelijk waren zij regelrecht in de armen van de duistere macht gelopen die sinds deze middag de stad had overspoeld. Bekende gezichten zoals roddelverslaggeefster Rina Oddel en misdaadspecialist Karel Riemelneel had hij hier vandaag ook verwacht, maar waarschijnlijk waren zij voor het nieuws de stad in gestuurd en hadden ook zij de dood gevonden.
De man die over was gebleven was dichterbij hem gaan staan om de situatie beter te kunnen overzien wat maakte dat Retroman juist een stap opzij deed. Kornelis was een aimabele collega wat persoonlijkheid betrof, maar geenszins een aangenaam individu om je dichter dan een paar meter bij in de buurt te begeven. Ofwel hij waste zich nooit ofwel er was een andere reden dat Kor een penetrante lichaamsgeur bezorgde. Zijn overmatige zweten droeg er in elk geval aan bij. Dientengevolge hoestte en spuwde Retroman toen de vieze smaak en stank die in zijn keel bleven hangen uit.
“Wie heeft deze gruwelen op Gohes City laten neerdalen? Zijn dat werkelijk padden?”
Kornelis besefte dat het de omvang van de amfibieën was die hem in verwarring had gebracht. Ze varieerden in grootte terwijl enkelen ervan werkelijk enorm waren. Hun rug was even breed als dat van een flink rund en de meest omvangrijke waren bijna even hoog als een volwassen man wanneer ze op hun lange achterpoten in hun volle lengte oprichtten.
“Kijk er ligt er nog één te spartelen!” riep Kornelis uit en wees naar een jonge vrouw die vanachter een hegje tevoorschijn was gekomen en naar elders had willen vluchten. Een slechter moment had ze alleen niet kunnen kiezen; één pad in het water had haar opgemerkt en had haar aan haar enkel het water in gesleurd. Kornelis stond op het punt om in actie te komen, maar realiseerde zich dat de vrouw zich binnen enkele seconden tot de andere lijken moest voegen.

“Laat maar, het is al te laat,” hield Retroman hem tegen en reikte kort met gespreide vingers naar hem. Treurig zijn hoofd schuddend keek hij even naar hem op. Kor was fors en gemakkelijk twee koppen groter dan hem. “Het lijkt er niet op dat de burgers van Gohes City dit gevecht zullen winnen. We zullen een plan moeten trekken om hier zelf ook levend uit te geraken. We hebben al enkele van die lijken weer zien opstaan. Maar de voornaamste vijand die we moeten vrezen zijn volgens mij niet eens de zombies.”
Terwijl ze toekeken, beet een van de zombies in de arm van een dood kind en na er een keer of tien aan gerukt te hebben, schoot het los uit het schoudergewricht. Daarna gooide hij de kleine ledemaat achteloos achter zich en begon zich tegoed te doen aan de stroom bloed die er uit de schouder spoot. Toen die stroom ophield, sperde hij zijn bek open, beet in het vlees en schrokte brok na brok de happen naar binnen.
Stomverbaasd keken de heren door het grote venster naar buiten.
“Nou, ik geef het je te doen om daar een verhaal op te schrijven,” reageerde Retroman op het tafereel dat zijn maag deed omkeren. Beide mannen huiverden.  Zelfs Kornelis, die wel gewoon was om vieze verhaaltjes te schrijven door zijn aanstelling op de afdeling ‘de Galbakkerij’, werd misselijk van dit schouwspel.

Een eenzaam figuur stond aan de overkant van de vijvers en leek zojuist de chaos op het station te zijn ontvlucht. Hoewel zijn donkere regenjas met de schaduwen vervloeide, herkende Retroman hem onmiddellijk. Hij stapte dichter naar het raam en moest inmiddels moeite doen zijn zicht scherp te stellen, omdat het harder was gaan regenen. Toch zag hij overduidelijk Tinus’ kenmerkende contouren en wist dat hij het moest zijn door de uilenbril die hij droeg. Retroman was nog nooit zo blij geweest om zijn collega te zien.
“Tinus is hier!” riep hij opgetogen naar Kornelis die daarop ook naar voren stapte. Toen die hem beter kon zien tekende ook bij hem een glimlach op het gezicht. Collega Tinus Icket was een paar dagen afwezig geweest. Hij had de dagen vrij genomen om in huis wat zaken te kunnen opknappen en tijd te steken in het zoeken naar hun jongste kat die al sinds enige weken vermist was. Nu stond hij tegenover de Tycoon Newspaper en kwam er vast niet om beschutting te vinden tegen de regen.
Retroman was meteen van het atrium op de eerste etage naar de ontvangsthal gehold. Kornelis en hij hadden zich expres een laag hoger in het gebouw opgesteld om niet direct bij de monsterlijke wezens op het plein in het zicht te vallen. Maar de verschijning van Tinus veranderde de zaak. Een ogenblik later kwam Retroman met het eerste voorwerp waarmee hij zich kon verdedigen naar buiten gehold. Een spoor van potgrond markeerde waar hij had gelopen. Hij had namelijk in het voorbijgaan van de receptie er een yuccaplant weggegrist die er ter decoratie naast had gestaan. De plant was licht genoeg om voor een improvisorisch wapen door te gaan waardoor de held in wording zich al wat meer op z’n gemak voelde. Met pot en al beende hij buiten over de traptreden voor de entree en werd prompt door de schrik bevangen door wat Tinus en hem te wachten stond. Kornelis kwam een niet veel later naast hem staan – met niet meer dan zijn vuisten en zijn gewicht als wapens – en overtuigde zich met hem over de nadelige situatie waarin zij zich verkeerden. Niet alleen in de vijvers, maar ook in de heggen die het plein flankeerden werden zij een stel verdekt opgestelde individuen gewaar die zij eerder vanaf de eerste etage niet gezien hadden. Het was klip en klaar dat de drie verslaggevers niet in het voordeel waren.
“Tinus! Kom niet naar hier! Vlucht nu het nog kan!”

Het was een dringende waarschuwing aan Tinus die aan de rand van één van de vijvers stond, maar het was al te laat. Tinus had Retroman en Kornelis niet gehoord door de wind die opstak en kwam al aangelopen. Een duister individu die zich ongemerkt op het plein leek te hebben gemanifesteerd hief een arm en wees naar het oppervlak van het water waar nog enkele padden en zombies doorheen waadden. Bijna alsof hij op zijn bevel reageerde, sprong een monsterlijke pad uit het water omhoog, sperde zijn kaken open en beet vlak boven de knie in het achterbeen van Tinus waarin een diepe wond achterbleef. Tinus brulde het uit van schrik, wist lost te breken uit de akelige greep en rende in paniek van de vijverrand weg. De pad kreeg zo geen kans om in een tweede actie naar zijn buik te klimmen en er onder zijn kleren te verdwijnen. In plaats daarvan haastte zijn prooi zich in de richting van zijn collega’s, maar kwam door de ontsteltenis op onfortuinlijke wijze in een andere vijver terecht.  Daar ging hij even kopje onder waarna hij weer vlot de oppervlakte bereikte. Ontzet keek Tinus om zich heen wat hem was overkomen en had de doodsangst in zijn ogen staan. Waarom moet die voortuin van zijn werkgever nu zo belachelijk groot zijn, bedacht hij zich nog. De dichtstbijzijnde waterkant lag binnen handbereik en hij wist dat hij vaart moest maken om er daar op de kade te klimmen.

“Tinus!” schreeuwde Retroman. Hij spoorde hem aan om op te schieten uit die vijver te geraken en zag tot zijn opluchting dat Tinus er gehoor aan wilde geven.
“Houd vol, Tinus!” schreeuwde Kornelis. “We komen eraan!” Beide heren renden tussen de vijvers zo hard als ze konden, maar voordat zij Tinus bereikte, was hij bijna uit de vijver gekropen terwijl het volgende kwaad alweer op de loer lag. Een dreigend wezen vanonder het oppervlak keek naar hem op. Toen ging het water rechts van hem vaneen en een pad schoot naar Tinus omhoog. Die sprong naar zijn kop en sloeg zijn kaken als een buldog om zijn nek. Hij moest een zenuw geraakt hebben, want de arme dertiger zakte hulpeloos door zijn benen op de grond. En terwijl hij door zijn hoeven zakte en terug in het water viel keek hij even kort in de richting van de man die deze grootse aanval op zijn geweten had en erbij stond te lachen. De twee redders in aantocht zagen hem nu ook. Van hen was het Kornelis die hem direct herkende en door zijn blik gevangen werd. Twee boosaardige ogen die waren weggezakt in de oogkassen staarden Kornelis wraakzuchtig en kil aan. Ze behoorden toe aan een man wiens houding typisch gebocheld was en gekleed was in een net maar stoffig pak afgezet met een inktzwarte cape. Een onzichtbare kracht hield Kornelis’ aandacht op de aanvoerder van hun belagers gevestigd en wisselde met hem een denkbeeldige bliksemflits uit die een oude vete leek te repeteren. Het duidde op een donkere relatie die Retroman niet kende, maar de spanning ervan ontging hem niet. Kornelis kende deze man duidelijk al veel langer en was allerminst op zijn gemak met het weerzien.

Ondertussen rolde Tinus door het water en op zijn rug en bewoog zijn hoofd wild heen en weer in een poging de pad af te schudden. Hij draaide zich over het lijf van de pad heen en probeerde hem zo wanhopig tegen de vijverrand klem te zetten om vervolgens zichzelf te kunnen bevrijden. Maar het was zinloos en het monsterachtige dier was sterker dan hem. Die rolde zich op zijn beurt over hem heen waardoor Tinus zowat onder het gewicht verdronken en verpletterd raakte.

“Shit Kornelis, we moeten opschieten! We moeten hem redden!” merkte Retroman zenuwachtig op naar Kornelis. Maar voordat zij de rand van de poel bereikte, kwam Tinus’ hoofd boven water. Op de een of andere manier was hij uit die houdgreep ontsnapt. Bloed gutste uit zijn nek en het was duidelijk dat zijn situatie penibel was.
“We komen eraan!” schreeuwde Kornelis. “Wanhoop niet!”
Toen krioelde de poel plotseling van de menselijke lijken die inmiddels gezombificeerd waren. Deze ondoden zwermden van de bodem omhoog en vielen Tinus aan als een meute wilde honden die een gazelle te pakken nemen. De jonge reporter sperde zijn mond open en hij probeerde te janken en te schreeuwen, maar het met bloed verzadigde water verstikte hem. De zombies en enkele padden trokken hem er onder en toen hij weer even bovenkwam, was zijn gespartel bijna opgehouden. Zijn enige bewegingen werden veroorzaakt door de zombies die onder water waren begonnen stukken vlees van zijn lichaam te rukken.

“Wij zijn hier, Tinus!” schreeuwde Retroman wanhopig. Zij konden niet zomaar tussen de zombies en padden springen, want ze wisten dat zij dan door de overmacht bevangen zouden worden. Retroman toomde daarom zijn drift in om er tussen te gaan staan en probeerde vanaf de vijverrand een aantal van de monsters met de pot van de yuccaplant op het hoofd te raken. Daarmee had hij zoveel succes dat hij in geen tijd een vijftal zombies voor zolang uitschakelde dat ze voor langere tijd roerloos in het water kwamen te liggen, dat was tot de aardewerken pot aan de voet van de plant het na een aantal stoten begon te begeven en uit elkaar barstte. Helemaal ontwapend was hij niet, maar Retroman besefte ook wel dat hij enkel met een aarden kluit niet veel zou kunnen uitrichten. Kornelis was ondertussen wel zo onverstandig geweest om in het ondiepe deel van het water te stappen zodat hij met zijn blote vuisten een paar meppen kon gaan uitdelen. Met zijn indrukwekkende  postuur en dito domme kracht zou hij de zombies wel eens even een pak rammel gaan verkopen, maar zijn adem stokte al snel van pijn toen één van de zombies onder water zijn tanden in zijn been dreef. Hij sloeg met zijn kolenschoppen naar de ondode en gebruikte al zijn fysieke kracht en gewicht dat hij in de strijd te gooien had om de slag zo hard mogelijk te maken. Hij voelde een schok toen hij zijn tegenstander vol in zijn ruggengraat trapte. De zombie verzwakte en kwam op zijn rug boven water.

“Tinus!” Retroman kon de man niet meer onderscheiden van de zombies die hem levend verscheurden. Tinus’ hevig bloedende lichaam ging op in de tot monsters gemaakte lijven van degene die al eerder het leven hadden gelaten. Plotseling stak hij met zijn benige armen hoog boven de krioelende massa en klonk uitermate zacht en schor in zijn poging te schreeuwen.
“Het is gedaan met me. Jullie moet alleen verdergaan, mannen,” zijn stem was bijna onhoorbaar, verstikt door de massa van monsters en het bloedrode water om hem heen. Daarna werd zijn stem gesmoord toen een pad onder water zijn doel had bereikt terwijl enkele zombies hem voor de laatste keer onder water trokken.

Kornelis moest Retroman bedwingen om zich niet tussen hen te voegen toen de emoties hem overmande.
“Nee Tinus, nee!”
“We kunnen echt niets meer voor hem doen knul,” en Kornelis trok hem weg bij de rand van de vijver. Vanuit de vijvers kwamen  al snel de volgende vijanden op hen af en hij zag hoe hun duistere leider goedkeurend naar hen grijnsde. Graaf Schaurig hief zijn hoofd op, maar bleef Kornelis arrogant aankijken.
“Vlucht maar,” zei deze met zijn duidelijk Duitse accent “…vluchten is toch zinloos.”
Angstig en verbeten keek Kornelis van de graaf naar de situatie om zich heen en verdween samen met Retroman de nacht in.

En zo zag de Reuze Navelpad via Retroman’s herinneringen hoe zijn gastheer één voor één zijn medestadsbewoners had verloren. Later raakte hij ook het contact kwijt met Kornelis toen zij samen over de daken van Gohes City vluchtten en een nieuwe massale aanval hen uit elkaar dreef. Kornelis was tijdens een later gevecht boven op een klein flatgebouw over een dakrand naar beneden gedonderd en had Retroman nog nageschreeuwd verder te gaan zonder hem. Maar Retroman wilde koste wat kost weten hoe Kornelis eraan toe was en was zodra hij zich van de vijanden kon verlossen via een veiligere weg langs de gevel naar beneden geklauterd. Kornelis echter had hij er niet aangetroffen en hem daarna ook nooit meer weergezien. Verbitterd trok hij de kap van zijn ninjapak over zijn hoofd en trok alleen de stad door.

Wordt vervolgd.

Vorig hoofdstuk: De binding
Volgende hoofdstuk: Perfecte strategie

image by Sinbad, edited by Gsorsnoi

CATANIA, ITALIË: Het was nauwelijks drie uur in de ochtend. Iedereen was buiten. En voor wie dat niet waren, zouden het er zeer waarschijnlijk ook niet levend geraken. Mijn zoon Sebastiano zag haar het eerst. We vonden haar heel stil gelegen in de hoek van de straat. Ze had haar handen tussen haar benen en er lag een hoop grijze rommel op haar rood geworden jurkje. Ze staarde voor zich uit, maar haar blik vertelde ons niets. Ik vond haar arm en beleefde alle 52 lentes die ik had geleefd opnieuw: ze had een ‘pols’.

De lucht was donkerder dan normaal. Overal om ons heen renden mensen door de straat Via Plebiscito, de straat waarin mijn bakkerij stond. Ik zag hoe ze steeds opnieuw met angst werden bevangen zodra de grond weer begon te schudden. Ze sleepten met van alles dat water kon dragen en gooiden het leeg door de ramen van hun brandende huizen en over de eigendommen die anders in rook zouden opgaan. Het was tevergeefs; het natuurgeweld was genadeloos geweest. Zelfs al zou het huisraad geblust kunnen worden, dan zou het lava dat nog uitgebraakt moest worden het dadelijk komen vernietigen. Op de hoek met de Via Grotta Magna lag een dood lichaam tegen een omgevallen scooter. Ik vond ze al irritant, maar nu ik me realiseerde hoe de tientallen scooters de reddingswerkzaamheden bemoeilijkten, kreeg ik nog meer de pest aan ze. Iets verderop waren een aantal mensen bezig een vrouw op hoge leeftijd van een balkon te hijsen. Hout en brokstukken vielen langszijde en maakten dat niemand echt bij haar kon komen. Haar kansen waren compleet verkeken. Een grote kei met de afmeting van een kleine Fiat vloog door de lucht en maakte korte metten met die laatste hoop. De vrouw werd erdoor geraakt en nog twee mannen onder haar lieten bij inslag het leven.

Wenend en met gezichten wit van de as en stof uit de wrakstukken tuurden bewoners van deze verloren stad naar gebroken ruiten. Erachter lagen hun bezittingen, die gingen verloren in de vuurzeeën of waren bedolven onder het gewicht van hun huizen. Zij die het hardste huilden voelden hoe hun harten aan stukken werden gerukt, omdat zij maar al te goed wisten wie daar binnen nog meer op hun hulp lagen te wachten. Voor velen kwam die hulp te laat. Eén voor één droeg iedereen die ertoe in staat was voorwerpen weg die onherkenbaar waren geworden. Het merendeel was gewoon steen. Sommigen bogen zich er juist onder en zochten ongeordend naar personen onder het puin, terwijl ze steeds weer de namen van hun naasten herhaalden. Overal waar ik keek was geschreeuw en renden mijn buurtgenoten met emmers water en stof.

Het meisje bewoog niet meer. Er liep bloed over de linkerkant van haar gezicht. Het kwam van haar voorhoofd en droop met enige regelmaat van haar kin op de vuile zijde jurk die ze droeg. Sebastiano zag het en zei:
“Ze bloed als een rund.”
We knielden beide naast haar en ik legde mijn hand op haar schouder, boog me voorover en onderzocht de snee. Zo merkte ik ook hoe onnatuurlijk haar arm erbij lag.
“Lijkt mij ontzet,” zei ik en verborg mijn paniek “…ze moet snel naar een dokter.”
We zochten, aangespoord door de weinige tijd die dit meisje nog had, naar de meest gunstige wijze om haar te dragen. Dat haar vervoeren geenszins bevorderlijk was voor haar conditie hield ons niet tegen. Haar hier laten liggen en wachten op hulp zou een eenzijdige onderhandeling met de dood zijn geweest. Haar klagelijk gekreun door de pijn bleef niet uit, maar ik was al blij dat ze weer wat bij kennis kwam. Aanspreekbaar was ze nog niet. We liepen vanaf de kerk waar we haar vonden de volgende straat uit naar het hospitaal, de last op onze ruggen negerend. Sebastianos vingers knelden daarbij strak om die van mij. Voor ons werden we een gloeiend en flikkerend schijnsel boven de huizen gewaar. Het kondigde nieuwe rampspoed aan en boezemde ons angst in om wanneer een eruptie zou plaatsvinden. Het oranjegelige licht was afkomstig van de Etna en ging voor een groot deel op in een aswolk van apocalyptische proporties. Zien kon je die wolk bij nacht niet, maar dat hij er was kon niemand ontkennen, want iedereen was grijs of wit. En zo donker als de hemel was door de as, zo helder waren de straten door het licht dat er van de vlammen kwam. Deze plaats had in deze noodlottige nacht eenvoudig het toneel kunnen zijn van het landschap ergens op een buitenaardse planeet.

“Ze begint harder te bloeden,” zei Sebastiano “…we kunnen beter wat sneller lopen.”
Ik zag het.
Al kon ik de ernst niet helemaal goed inschatten door het stof dat voor mijn ogen hing, dat mijn kind vlug hulp nodig had, was mij duidelijk. De mengeling van gevoelens die door mijn oude lijf gierde viel niet met een pen te beschrijven. Een vader wiens leven een paar uur eerder voor de ramp werd bespaard, liep hier nu te sjouwen het leven van zijn eigen dochter. Haar hoge jukbeenderen werden nu ontsierd door een waterval van rode vloeistof. Als we haar niet gauw naar het ziekenhuis brachten zou het te laat zijn geweest.

Achter ons klonken plotseling doodskreten. Sebastiano keek om, schrok en keek weer recht voor zich uit. Zijn gezicht was lijkbleek geworden en versnelde zijn reeds vlugge pas.
“Het is beter voor u te blijven kijken,” adviseerde hij mij.
Dit advies sloeg ik direct in de wind. Ik keek vluchtig om en overtuigde mij van een nieuw gevaar. Mijn armen werden week toen ik zag waar de mensen achter ons zo vreselijk om moesten gillen, maar behield de stevige greep om ons slachtoffer. Te midden van een groep Italianen die nu voor dezelfde kerk stond waar wij haar hadden gevonden, stond een reusachtig monster. Met bijna drie koppen stak zijn silhouet boven de mensen uit. Details kon ik niet ontwaren; een brand achter hen zorgde ervoor dat het eruit zag als een Javaans schimmenspel met Magere Hein in de rol van de dalang, de poppenspeler. De grootste pop trok aan de hoofden van de personen die om hem heen stonden. Hij beet erin en gooide de onthoofde lijven van zich weg. Ja zelfs de spetters bloed waren door het griezelige licht onmiskenbaar. Het enige dat in dit plaatje miste waren de stokken die de armen van het monster omhoog moesten houden. Die zouden hier ook niet gepast hebben; de akelige verschijning te midden van iedereen hield in zijn vuist een groot log voorwerp vast. Het had een lange greep en aan het uiteinde zat een blok bevestigd waar allemaal stompe punten uitstaken. De denkbeeldige stok onder zijn hand zou simpelweg onder het gewicht ervan bezwijken. En ik wist waarom, want dit voorwerp dat door hem werd vastgehouden had ik deze nacht al eens eerder gezien. Eén van hen had mij toen strak in mijn gezicht aangekeken, met dat ene griezelige oog van hem.

Dit alles gebeurde in mijn geboorteplaats Catina, in Italië. Mijn bakkerij had nog vredig aan de Via Plebiscito gestaan en pufte uit van al haar bedrijvigheid van de voorgaande dag. Ons stadje lag aan de kust onschuldig te wachten op welk een onheil ons die nacht zou komen bezoeken. Overal rondom ons zag je de bergen, met één van hen die er met kop en schouders bovenuit stak: de Etna. De rust en vredigheid  was nu voorbij en, bijna zonder dat iemand het had gemerkt, was de horror tegen twaalf uur ontwaakt en aan ons verschenen. Onder een luid kabaal en vergezeld van een hoop chaos waren de aardverschuivingen gekomen. Etna was wakker geschud en had spoedig een witgrijs gordijn over de stad getrokken en alles ermee weggeveegd. Het wachten was nu op de eerste uitbarsting. Maar eerst begon in de straten alle straatverlichting te knipperen en waren het de grote schimmen die er verschenen. Eenogige gedrochten slopen door de stad en trokken er gewapend door. Gruis en modder werd met een voortreffelijke kracht tussen de huizen geworpen , waardoor een smerig tapijt op de straatstenen ontstond. Aan onze kust bliezen warme winden en kotste Etna al haar verderf over ons uit. Drie naargeestige machten hadden het op ons voorzien. De één rukte de bodem onder onze voeten weg. De tweede vloekte met haar hete adem. En de derde macht, waren de kinderen van de vulkaan die wij zo vreesden: de cyclopen.

Het waren de smeden die Zeus zijn bliksemschicht hadden gegeven zodat hij er zijn gezag mee kon uitoefenen op de rebellerende titanen. Wrede giganten marcheerden nu met dodelijke woede door de ravage. Waren het niet de aardbevingen die de grond deden schudden dan waren het hun geklauwde voeten waarmee ze over de grond stampten en het deden beven. Steeds één van hun grote handen hanteerden een ijzeren hamer en sloegen ermee op de broze lichamen van de inwoners van Catina. Ook bouwwerken die nog niet met de grond gelijk waren gemaakt door de aanhoudende schokken, kregen zij plat door erop te slaan. Deze ellendige barbaren waren zo potig dat ze eigenhandig menselijke ruggengraten konden breken alsof het takjes waren. En niemand ontsnapte aan hun lange gespierde armen(*). De heilige Agatha van Sicilië weende op ieder ogenblik dat deze krachtige bruten met hun haren vol luizen nieuwe slachtoffers maakten.

Later in het ziekenhuis stonden Sebastiano en ik vol afgrijzen naar het schouwspel buiten te kijken terwijl we wachten op de eerste berichten van de artsen. Het was een komen en gaan van slachtoffers en niemand kon met zekerheid zeggen wat de specialisten konden uitrichten daar zij zelf ook voor hun leven moesten vrezen. De ziekenhuismuren gingen gebukt onder al het geweld waar het van buiten mee werd bestookt. Lang zou het niet meer duren voordat ook dit gebouw zou bezwijken onder de krachten van de natuur en het bovennatuurlijke dat ons haar lelijke gezicht had laten zien.

Toen het meisje eenmaal bij kennis was gekomen, waren het maar een paar woorden die ze had gesproken die de dokter aan ons verklaarde:
“Ze is vol tranen en zegt dat haar familie onder de stenen ligt.”
En alleen toen drong de waarheid pas tot mij door. Compleet verslagen en buiten mijzelf keek ik Sebastiano aan met het enige oog dat ik zelf nog had. Het andere was blind gemaakt door het glas dat er uit onze etalage in was geschoten op de noodlottige avond die we hiervoor hadden beleefd. Eén van de eerste cyclopen was Biscotti, het levenswerk van Guiseppe Bianchino en verdomme mijn eigen bakkerij binnengestapt en had er zijn massieve hamer binnen geworpen. De beestachtige woesteling had Sebastiano gespaard en hem toegestaan zich over het eerste slachtoffer te ontfermen. Achter de toonbank lag het lichaam van een jonge vrouw. Ze was getroffen door de hamer. Wezenloos staarde ik naar de cycloop, mijn ene oog in het zijne. Hoe mijn zoon zijn tranen naast mij over zijn zus uitstortte ging volledig aan mij voorbij. Ik had het verdrongen en ik had het ontkent. Glazig keek ik tenslotte van het meisje op naar de ogen van mijn zoon en vroeg hem:
“Dit is niet onze Arabella…?”
Begrijpend keek hij mij aan en knikte instemmend.

( * = volgens de vertelling in de Odyssee van Homeros had Odysseus de verblinde cycloop Polyphemos geantwoord met “Niemand” toen deze hem vroeg hoe zijn indringer heette. En Polyphemos had tegen zijn mede cyclopen verteld dat “Niemand zijn oog had uitgestoken en Niemand aan hem was ontstapt.” Polyphemos was boos geweest op Niemand.)

Lieve lezers,

In de afgelopen periode zijn er relatief wat weinig nieuwe TN-artikelen bij gekomen. Dat komt vooral omdat ik recentelijk van baan ben gewisseld en ik daardoor minder tijd zie om aan mijn grootste hobby toe te komen. Ook speelt het mee dat ik even niet zo eenvoudig over de juiste hardware kan beschikken om te kunnen schrijven, maar dat is een ander verhaal en van tijdelijke aard.
Een andere reden is dat ik weer heb meegedaan aan een nieuwe ronde in de YOUZZLE wedstrijd ‘Nederland schrijft een boek’. Daarin heb ik al eens eerder een ronde gewonnen, wat zoveel betekent dat jouw hoofdstuk dan wordt gekozen om uiteindelijk in boekvorm te worden uitgebracht. Hiertoe heb ik mij zowat in een kamertje moeten opsluiten om mij daar volledig aan te wijden. Komende maandag wordt de beslissing genomen en zullen we weten of mijn inspanningen niet voor niets zijn geweest.

Hierbij mijn versie van hoofdstuk 6 in het verhaal Wisselwereld:

( of klik hier voor de YOUZZLE versie )

Twee nachten geleden was de oude maan opgeslokt door het monster van de nacht en nu behoorde de hemel alleen aan de sterren toe. Myrthe keek toe toen ze in volgorde van hun positie begonnen te verschijnen, met de helderste en krachtigste als eerste van het spektakel. Al snel wemelde de hemelboog van talloze sterren die de Rhône vallei deden baden in een zilverkleurig schijnsel. Myrthe had ze haar hele leven bewonderd. Ze had gedacht dat ze alles wist wat ervan te weten te begrijpen viel, maar nu ontwikkelde ze door middel van haar catsuit een nieuw begrip van de eigenschappen en posities van elke ster in het eeuwige plan van de materie. De verschijning van al deze sterren was iedere keer een wonder geweest.

Parallel aan de Autoroute du Soleil, ten noorden van Lyon en even onder het plaatsje Anse, vond Myrthe een tankstation met een supermarkt. Ze sloeg af van de snelweg en hield er halt om te gaan tanken. In de afgelopen uren had ze op de vreemde verschijning vooruit gereden en was de stad uitgevlucht. Ze wist inmiddels dat ze niet meer achterna werd gezeten. Desondanks was ze op haar hoede voor een volgende aanval. Ze had zich daarom opgehouden ten noorden van de grote stad en bedacht zich of terugrijden naar Lyon nog wel een optie was. Eerst maar tanken. Stotend en pruttelend stierf het geluid van haar motor weg. Het was haar eerste echte stop sinds Lyon en Myrthe wist dat zij niet de enige was die dorst had. Ze wilde hier zo min mogelijk tijd kwijt zijn aan deze broodnodige beslommeringen en besloot dat het afnemen van haar helm een verspilling van energie zou zijn. Een verfrissend drankje kon ook wel even wachten, de winkel tegenover het pompstation was toch nog gesloten. Terwijl zij haar tank volgooide en afrekende met haar vingerchip was de zon aan de lange klim langs de oostelijke Alpenrug begonnen. Die zou over ongeveer een uur boven aan de bergtoppen haar oogverblindend gelaat laten zien waardoor de vallei ondergedompeld zou worden in een aangenaam bad van ochtendlicht. Myrthe zou daar maar kort van kunnen genieten, vanuit het zuiden was een depressie opkomst en de Fransen konden zich eindelijk verheugen op het einde van de hittegolf.

Myrthe miste de wellustige blik van een automobilist die aan haar rechterzijde getankt had en eigenlijk op het punt had moeten staan om weg te rijden. Het was duidelijk dat haar goddelijk voorkomen de man was opgevallen en hij uitgebreid de tijd had genomen Myrthe’s lichaam goed in zich op te nemen. Plotseling verstijfde Myrthe’s hele lichaam van schrik en een golf van kou verspreidde zich door haar aderen. Juist wanneer ze wilde wegrijden schoof de stationwagen van de man voor haar neus en kwam het piepend tot stilstand.
“Wat heeft dit nou weer te betekenen?” hoorde Myrthe zichzelf onder haar helm zeggen en liet haar mond van frustratie en verbazing open hangen. Hoewel ze uitgeput was door haar lange nachtwake stonden haar zintuigen nog volledig op scherp. Het beeld van de dwaze weggebruiker voor haar vulde haar lijf met woede en ze werd gekweld door een vaag en duister voorgevoel. Myrthe was hier alleen met hem en alles wees erop dat de man achter het stuur haar zou beletten weg te rijden. Haar strakke pakje had de ongewenste gast aangetrokken en moest hem hebben opgehitst. Deze mafkees zag zijn kans schoon en wilde het graag riskeren om haar te intimideren. Een Zuid-Europese man van achter in de veertig stapte uit en liep op haar af. Hij had een ruig postuur, was ongeschoren en droeg behalve een driekwarts broek met legerpatroon enkel een bezwete singlet. Een kwaadaardige kracht maakte zich van Myrthe meester en leek haar bloed te doen koken. Voor deze nonsens had ze nu echt geen tijd.
“Rot op, idioot!” schreeuwde ze nadat ze met één hand het vizier van haar helm omhoog had getild. Patserig en flink stapte hij gewoon door en had haar al bijna in zijn handbereik. Arrogant wierp hij nog even en blik over zijn schouder om te zien of hij zijn wagen blokkerend genoeg had opgesteld en verheugde zich op het vrouwelijke gezelschap.
“Je stelt me teleur,” reageerde de man quasi onschuldig in een Afrikaans-Frans accent “…je hebt me niet eens de kans gegeven mij netjes aan je voor te stellen.”
“Ik weet waar jij op uit bent,” berispte ze hem en klapte haar vizier weer naar beneden. Ze startte haar motor ten teken dat ze hem geen ruimte bood voor verdere communicatie. Begerig bleef hij naast haar staan en liet zijn blik langs haar rondingen glijden. Myrthe bleef door de helm strak voor zich uitkijken en negeerde hem opzettelijk, hopende dat deze smerige vlerk zou afdruipen. Maar dat deed hij natuurlijk niet. Op het moment dat de man zijn hand naar haar wilde uitsteken om tot de ongewenste betastingen te komen knapte er iets in Myrthe. Ze beet met haar voortanden op elkaar van venijn en kreeg witte knokkels van de kracht die haar vuisten maakten op het stuur van haar motor. In de halve seconde die zijn hand de kans werd gegund om zich in de buurt van haar lichaam te wagen strekte Myrthe het hare uit en gaf de man een stoot voor zijn gezicht van jewelste. Een hoop gekraak volgde. Ze had niet op of om hoeven kijken waar zijn hand zich bevond. De geïntensiveerde macht die het catsuit aan haar zintuigen gaf had haar gewaarschuwd voor zijn ongepaste handeling. Ook haar eigen menselijk vermogen om bewegingen vanuit haar ooghoeken te kunnen registeren had haar hiervoor gealarmeerd. Myrthe keek zelf pas naar hem op toen de klap al was uitgedeeld. Ze was zo pissig geweest dat ze naar de man had uitgehaald en eigenlijk direct achteruit had willen wegrijden. Toen ze toch even opzij keek naar het resultaat van haar woede-uitbarsting werd ze acuut bevangen door een gevoel van ontzetting. De man stond er nog, maar hoe ze hem had toegetakeld was verschrikkelijk. Roerloos stond hij naast haar. Veel bewegen kon hij toch niet meer. Myrthe had namelijk het hoofd compleet van zijn romp geslagen … maar dan letterlijk. De plaats waar eerder zijn arrogante voorkomen had gezeten, werd nu ingenomen door een fontein van bloed dat tussen zijn schouders vandaan omhoog spoot. Pas ergens verderop en even voorbij de rij pompen wist ze zijn hoofd te ontwaren. Die was door haar slag van zijn romp gerukt en over deze plaats gezeild. Dezelfde geile blik was op zijn gezicht bevroren gebleven en keek haar nu vanuit de verte aan. Wat ze onder normale omstandigheden voor onmogelijk had gehouden, was nu gebeurd. Blijkbaar was het versterken van haar vermogen om materie te doorzien niet het enige wat het catsuit haar tot een superfiguur maakte; nu was ze er op deze naargeestige manier achtergekomen dat het ook haar fysieke krachten had doen toenemen. Het pak had van haar een moordenaar gemaakt.

De angst sloeg om haar hart. Een gevoel van walging maakte zich van haar meester en ze trok haar vizier weer omhoog om te voorkomen dat ze tijdens het kokhalzen niet in haar helm zou braken. Myrthe raakte volledig in paniek. Het zweet parelde door haar pak. Ze had iemand gedood! Waarom en waar was dit voor nodig? Deze man mocht dan een opdringerige smeerlap zijn geweest, hij verdiende het niet om gedood te worden. Dus wat voor monster was ze nu geworden? Haar pupillen schoten een paar keer heen en weer en keken vol verbijstering naar haar handen. Ze had er bloed aan. Wat ze zojuist gedaan had was afgrijselijk en kon ze maar moeilijk bevatten.

Ze besloot dat er langer bij stil staan nu geen nut had. De motor ging in zijn achteruit, hier moest ze weg. Waarom wist ze niet, maar iets in Myrthe vertelde haar dat hier blijven niet tot een gezondere situatie zou leiden. Omslachtig reed ze bij de pomp vandaan en zag nog precies hoe de man neerviel voor ze een bocht wilde maken om tussen twee andere pompen rechtuit weg te kunnen scheuren. Veel langer had zij zich ook niet bij het tankstation moeten ophouden. Enige minuten later werd de schedel die eerder was losgemaakt van zijn eigenaar opgepakt door een duister figuur, een persoon in het zwart die zelf al evenmin een aangezicht had.

Marla streek gapend door haar weelderige bos krullen toen Dytre onaangekondigd binnen kwam. Ze slikte haar gaap weg en keek verwilderd langs Evan naar de opensmeten deur van de speciaal voor hun ingerichte slaapzaal.
“In de veren Evan, er is werk voor jou aan de winkel!”
Evan, die leunende op zijn schouder vanaf het matras voor zich uit had zitten staren, verrekte zowat zijn nek toen hij eveneens verschrikt opzij keek. In de jarenlange samenwerking met zijn leidinggevende had hij Dytre al eens meer op deze bruuske bevliegingen betrapt. En eraan wennen had hij nooit gekund. Maar ditmaal werd er anders gecommandeerd. Dytre’s intonatie ademde veel meer dwang en ernst uit dan hij eerder had gebruikt. Volgzaam, maar onder zichtbaar protest, stond Evan op. Hij knikte kort naar het aangename gezelschap dat hij de nacht bij zich had gehad en verliet met Dytre de slaapzaal.

Even later was Evan opnieuw door de bestanden aan het struinen. In zijn typische gekromde houding boog hij zijn hoofd zowat in de monitor die voor hem op een bureautje stond en hield zijn handen als paardenkleppen over zijn wenkbrauwen gevouwen. Voor de motivatie had Dytre voor een setje pillen en een bak koffie verzorgd en hem onzacht duidelijk gemaakt dat hij nu snel resultaat wilde zien.
“Dexter, laat jouw mannen de wacht bij hem houden. Ik heb mijn handen momenteel even vol aan een ongehoorzame Procyon.”
Beide heren stonden in de gang naast de ruimte waarin Evan aan het werk was gezet. Dexter hield met één hand de deur open terwijl hij de orders in ontvangst nam.
“Zeker meneer,” werd er direct instemmend gereageerd. Evan keek niet op of om zodat het hem ontging hoe Dytre deels met de informatie op diens horloge bezig was en tegelijkertijd een gesprek voerde met zijn mannen. Deze liet Dexter een bericht zien dat hij kort daarvoor had ontvangen en woordloos maakte hij hem met gebaren duidelijk wat er met Procyon loos was.
“Oh en Dexter,” zei hij toen hij al aan het weglopen was en hem nog iets te binnen schoot.
“Ja?”
“Voel je vrij om het ‘poppetje’ te gebruiken mocht je vinden dat Evan extra aanmoediging nodig heeft.”
“Zonder twijfel,” reageerde Dexter en hij grijnsde erbij alsof hij zich daarop verheugde. Een koude rilling ging er door Evan heen toen hij over het ‘poppetje’ hoorde praten. Hij wist meteen dat daar Marla mee werd bedoeld. Onwillekeurig schoten hem beelden te binnen van scènes uit films over afpersing in de Italiaanse maffia en kon het niet helpen dat hij dit op Marla geprojecteerd zag worden. Hij draaide zich om en beet al wie het kon horen toe:
“Als je ook maar één vinger naar haar uitsteekt!”
“Ja en dan wat?” Het was Dexter die zijn protest incasseerde. Dytre was reeds verder de gang doorgelopen en buiten gehoorsafstand nu de deur was dichtgevallen. Dexter werd geflankeerd door vier gewapende heren. Allen droegen zij de nano-uniformen met de letters TECHLAB SECURITY, evenals hun aanvoerder. Hij trok een stoeltje bij en ging er achterstevoren op zitten, Evan recht aankijkend terwijl hij dat deed. Met een opgeheven hoofd was hij fier naast hem gaan zitten en streek met zijn tong over zijn boventanden. Hij had zo kunnen doorgaan voor een opperbevelhebber van een strafkamp.
“Breng mij het ‘poppetje’!”

Angstig voor wat er met Marla zou gebeuren had Evan zijn werk hervat. Ergens vervloekte hij zijn wijle vriend en collega Luis dat deze niet duidelijker was geweest met zijn aantekeningen. Maar dat was precies hoe hij in elkaar stak. Luis was altijd het type geweest dat iedere gelegenheid aangreep om van zijn werk een spelletje te maken. Wachtwoorden stonden in anagrammen of andere coderingen en iedere notitie bevatte wel een verwijzing naar een nerdig feit of weetje. Hij was er ook het figuur naar waarbij je doorgaans op je hoede moest zijn met wat je zei. Ieder woord moest je zorgvuldig kiezen of je zou riskeren dat Luis je op één van zijn scherpe opmerkingen zou trakteren. Daarmee was hij een bijzonder kleurrijke vriend en collega geweest, maar het maakte ook dat de omgang met hem redelijk vermoeiend kon zijn. Alles wat je zei werd door hem afgewogen terwijl hij naar je luisterde en zo zocht hij continu naar een mogelijkheid om een flauwe opmerking te maken. Nu Evan zijn goede vriend kwijt was voelde hij hoe hartverscheurend het was om zijn werk af te maken.
“Eens zien,” sprak hij verbitterd tegen zichzelf terwijl hij onwillig de verkenner van de pc er opnieuw bij pakte. Hij bladerde door de mappen terug naar de locatie waar hij de aantekening met de link had gevonden. Die link verwees naar de map met de naam ‘Wisselwereld’, maar omdat de map op de genoemde locatie in z’n geheel ontbrak, kon Evan er niet bij. Wat hij merkwaardig had gevonden, maar zonder twijfel een hint van Luis moest zijn geweest, was dat de folder waar hij die notitie vond eveneens een uitvoerbaar programma bevatte. Het openen ervan riep een scherm in beeld dat om een wachtwoord vroeg. Een wachtwoordraadsel, zoiets kon je eigenlijk wel van Luis verwachten. Wat dit echter bijzonder maakte, was dat Luis een dergelijke beveiliging alleen op bestanden zou toepassen indien hij er zeker van wilde zijn dat alleen Evan en hij erbij konden. Luis vertrouwde hem de bestanden wel toe, maar je moest als Luis kunnen denken om er toegang toe te krijgen. Zo kon hij verhinderen dat anderen, zoals bijvoorbeeld Dytre, geen weet zou hebben van verborgen informatie. Evan verwonderde zich er allang niet meer over dat de bestanden waar hij toegang toe probeerde te krijgen versleuteld waren. Met een project als Procyon keek hij nergens meer van op.
Toen schoot Evan ineens iets te binnen. En zijn ingeving kwam zo abrupt dat hij zijn enthousiasme maar moeilijk verborgen kon houden. Zijn reactie was alsof de leerkracht van de klas hem geboden had om bij de les te blijven zodat hij vanuit zijn bevroren houding wakker werd geschud. Het was ook Dexter niet ontgaan dat Evan iets gevonden had.
“Wat is het? Kunnen we nu eindelijk iets van je verwachten?” klonk het nors achter hem. De gijzelnemer had zijn vinger uit zijn neus gehaald die hij er onbehouwen in had gestoken. Het was een aangezicht dat Marla, die inmiddels was binnengebracht, de kriebels had bezorgd.
“Ja, ja. Rustig maar, ik denk inderdaad dat ik weet hoe ik Luis’ werk kan voltooien. Althans, ik denk dat ik een stap verder kom als ik er tenminste in slaag om bij zijn verborgen bestanden te komen.”
“Goed dan, maar maak er haast mee. Ons poppetje hier zal het alles op prijs stellen als jij maar vorderingen blijft maken.”
Marla, die gebonden op een stoel zat, draaide haar ogen angstig om haar heen om zich ervan te vergewissen dat niet één van Dexter’s mannen al in actie zou komen om haar iets aan te doen. Tot haar grote opluchting bleef het rustig.
“Dus wat is het? Wat heb je gevonden?” begon Dexter weer.
“Laat me nu even denken!” schreeuwde Evan geïrriteerd en draaide zich ruw om zodat hij zijn uitlating extra kracht kon bijzetten. Nu kwam één van de mannen wel in actie en hief zijn machinegeweer op om ermee naar Marla uit te halen. Voor zijn goedkeuring keek hij vluchtig naar Dexter, maar die wees dit af met een kort handgebaar en maande de bewaker om zich rustig te houden. Voor Evan was het echter voldoende duidelijk dat ook hij zich moest bedaren. Hij concentreerde zich weer op zijn gedachten zonder Dexter verder te informeren wat hij had gevonden.

Doordat Luis zoveel van spelletjes en raadsels hield, realiseerde Evan zich ineens hoe hij tot het Wisselwereld-wachtwoord kon komen. Met enkele wiskundige formules en ingewikkelde logaritmen probeerde hij enkele mogelijkheden uit op papier. Het gepuzzel nam alles bij elkaar een kleine twintig minuten in beslag tot hij uiteindelijk tot de juiste som was gekomen. Luis was altijd gek geweest op cijfers. Hij was hierin zo bedreven geweest dat hij alle letters van het alfabet liever in cijfers dan in letters dacht, net zoals ‘a’, ‘b’ en ‘c’ kunnen worden vervangen door ‘1’, ‘2’ en ‘3’. Met ditzelfde principe kon je ook de andere kant op gaan denken door gewoon eens achteraan in het alfabet te beginnen. En zo verving Luis alle letters in het woord ‘Wisselwereld’ met cijfers, beginnende met de letter ‘w’ die dan gelijk stond aan het cijfer ‘4’. De ‘i’ werd dan de achttiende letter en zo ging hij alle letters af totdat hij uiteindelijk de cijferreeks compleet had. Die totale cijferverzameling telde hij dan bij elkaar op wat resulteerde in het cijfer 170. Evan had Luis’ wachtwoordopbouw herinnerd. Dit was niet het eerste door Luis gefabriceerde wachtwoord dat hij zou kraken. ‘Wisselwereld’ plus ‘170’ en een vreemd teken moest het wachtwoord zijn. Het kon niet anders. Met het uitroepteken erbij was het al direct raak: ‘Wisselwereld170!’
“Bingo!”

Even boven de gastronomische hoofdstad van Frankrijk brak spontaan de hel los. De lang verwachte regen- en onweersbuien waren eindelijk aan land gekomen en zorgden voor een schouwspel waarbij je je nietig zou voelen. Myrthe was weer op haar motor geklommen en racete over de Autoroute du Soleil. De vallei waarin zij reed ging gebukt onder een wolkenpartij van een treurig zwart en grijs. Met haar apocalyptisch voorkomen boezemde deze iedere valleibewoner angst en respect in en kondigde aan dat het voorbij was met de pret. De lucht rondom de depressie werd tegen de wijzers van de klok tussen de hellingen naar het zuiden gestuwd. De bergen fungeerde daarbij als een tunnel en persten het geheel samen waardoor het onder een luid kabaal uit elkaar klapte. Deze langdurige regenval was het enige optreden dat deze ochtend op het programma stond; mistrals bleven uit. En de hitte van de voorgaande weken werd genadeloos weggespoeld.

Onder dit indrukwekkende natuurgeweld viel een diepzwarte schaduw als een draak over Myrthe heen. Haar achtervolger was terug en zonder dat Myrthe om hoefde te kijken wist ze dat een kolossaal gemetseld bouwwerk vanuit de lucht onderweg was om op haar hoofd te pletter te storten. De verzameling stenen maakten kort daarvoor nog deel uit van één van de oude godshuizen die langs de bergwanden stond. De kerktoren viel uiteen in haar glorie zo gauw het op het natte wegdek neerstortte en leek Myrthe onder haar massa en gewicht te hebben begraven. Maar zij had deze vernietigingsslag zien aankomen en had middels haar zintuigen een kansberekening uitgevoerd. Nog voordat Procyon met zijn gelaatsloze voorkomen een grimas kon vormen, zag hij haar alweer vanonder het puin vandaan scheuren. Ze had handig gebruik gemaakt van een vervallen raamwerk en was erdoor de toren binnen gesprongen. Via een flitsende manoeuvre had ze haar motor tegen het binnenwerk ervan gekeerd en was er langs de muren naar het dak gereden. Deze scheurde open, zoals haar pak het haar had voorspeld en zo pakte zij haar kans om door de ontstane opening weer aansluiting te vinden op het asfalt. Voor Procyon had het geleken alsof de stenen brokstukken haar geen schade konden toebrengen. Hij hing vol afgrijzen in de lucht boven haar. In zekere zin was dit ook waar; de paar schrammen die zijn actie haar opleverden leken door het catsuit te worden hersteld. Duizenden kleine nanobots die door scherpe delen uit elkaar werden gerukt, bouwden in een razend tempo bruggen naar elkaar alsof het bloedplaatjes waren die een wond heelden. Zo ontfermden zij zich ook over Myrthe’s wonden en maakten daarmee dat ze praktisch onschadelijk werd. Ontmoedigen liet Procyon zich er echter niet door en begon alras nieuw materiaal te verzamelen waarmee hij haar kon bombarderen. Een verse achtervolging volgde waar Jan de Bont afgunstig van zou worden. Myrthe ontweek een neergeworpen autobus en zag hoe deze al stuiterend het overige verkeer tot paniekacties deed overgaan. Twee autobanden en enig vervormd metaal suisden langs haar oren. Even meende ze dat het verstandig zou zijn om haar verdelger op het verkeerde been te zetten. Dit deed ze door over de rechterkant van de rijbaan tussen de trucks door te schieten naar de vluchtstrook. Daar aangekomen trok ze haar stuur naar de andere kant en maakte ze een enkele zigzagbeweging naar opzij naar links. Procyon vloog, zoals verwacht, in dezelfde zijwaartse beweging naar rechts en was haar even kwijt. Deze slimme zet had ertoe geleid dat hij haar tussen het zware verkeer had getracht terug te vinden terwijl zijzelf tussen de meest linkse automobilisten tijdelijk onopgemerkt wist te blijven. Die truc hielp maar even. Al gauw had hij door dat ze niet tussen het vrachtverkeer in het niets opgegaan kon zijn en spotte haar tussen het verkeer op de linkse banen. Met het grootste gemak haalde hij haar bij en had reeds een vrachtwagen met oplegger uit de verkeersstroom gevist om zich voor te bereiden op een nieuwe aanval. Zodra hij praktisch naast haar vloog hield hij halt in de lucht en hief hij deze grootse weggebruiker boven zijn hoofd. De chauffeur keek vol ongeloof en doodsangsten vanuit zijn cabine naar buiten en verloor het bewustzijn zodra hij aanschouwde welke krachten hem van het leven zouden beroven. Tezamen met de lading die bestond uit splinternieuwe elektronische onderdelen voor een farmaciebedrijf zeilde hij richting Myrthe alsof hij zojuist was gekatapulteerd door een middeleeuws wapen. De werpkracht van Procyon bleef niet onopgemerkt maar miste doel; Myrthe had haar remmen tijdig kunnen doseren en gaf het gevaarte de kans om recht voor haar de vangrails te doen openbreken. Springende over het verwrongen metaal en de paar buizen van straatverlichting die als mikadostokjes door de regen kletterden vond zij een mogelijkheid om te gaan spookrijden.

Deze wending in de achtervolging zorgde voor een nieuwe ongewoon sensationele scène op de rijbaan. Deels verblind door de regen die als een scherm over het wegdek viel, werd een groep Hells Angels plotseling verrast door de gewelddadige onderbreking van de vrachtwagen. Deze brak door het baken tussen de rijbanen en maakte dat twee van hen nog maar net hun evenwicht behielden. Myrthe scheurde er tussen door en verscheen als vanuit het niets tussen de groep motorrijders. De mannen hadden graag gewenst dat ze iets meer tijd werd gegund om naar de voorbijrazende en bijna buitenaardse schone motorchick te kunnen kijken, maar in minder dan een oogwenk passeerde zij hen en verdween tussen de andere weggebruikers naar achteren en uit het zicht. De normaal zo koelbloedige mannen in het leer kregen vervolgens de schrik van hun leven; zij waren het gat nog niet gepasseerd of Procyon volgde en kegelden de heren in het voorbij vliegen uit de zadels. Een chaos ontstond nu ook aan deze kant van de snelweg nu de tweewielige voertuigen over het wegdek schraapten en er meerdere automobilisten mee hinderden. Diverse vrachtwagens schaarden en auto’s botsten fel op elkander.

“Merde. Le péage!” vloekte Myrthe ineens tegen de binnenkant van haar helm. Ze verwees hiermee naar Peage de Villefranche Limas, één van de tolposten nabij het plaatsje Anse. In Frankrijk kent men de tolpoorten beter als ‘le péage’. Om de zoveel kilometer kom je ze tegen: tolpoorten die de grenzen vormen van het betaalde wegennet. In plaats van wegenbelasting te betalen heffen de Fransen een kilometerprijs die op verschillende locaties in het land op tolwegen geïnd wordt. Uitgerekend nu in deze verhitte race om Procyon voor te blijven stevende Myrthe er op eentje af. Langzaam verbreedde de concentratie auto’s vanuit het tegemoet komende verkeer zich en zag ze hoe ze als rat in een val terecht zou komen. Als in een omgekeerde trechter zou ze in het breedste stuk vast komen te zitten. De bijkomende moeilijkheid was dat ze in de tegengestelde richting op de slagbomen afreed. Hierbij werd de doorgang geblokkeerd door de wachtende automobilisten die aan de andere kant stonden. Maar zelfs al had er ook maar één poortje geen wachtrij voor de slagboom gehad, dan nog was het maar de vraag hoe ze er door heen zou breken. En de berekeningen van het zintuiglijk vermogen van haar catsuit … lieten haar dit keer in de steek. Waarschijnlijk was er gewoon geen mogelijkheid om uit deze benarde positie te ontvluchten.

De dreiging van Procyon hijgde haar in haar nek. Auto’s, motoren en vrachtwagens flitsten claxonerend om haar heen. Natte elementen dansten op haar lijf en deden een verwoedde maar vergeefse poging het af te koelen. Het catsuit bood genoeg bescherming tegen de stromende koude regen, maar op het vraagstuk hoe ze heelhuids aan haar belager moest ontsnappen had het geen antwoord. Myrthe zou zich te pletter moeten rijden tegen de barricaderende péage of moeten accepteren dat Procyon haar met de grond gelijk zou maken. In beide gevallen lag de dood in het vooruitzicht.

Toch was er licht aan het einde van de spreekwoordelijke tunnel. Haar zicht begon te vervagen en ze zag in de laatste slinkende honderd meter ineens hoe de tolpoorten zich begonnen te vermeerderen; alsof ze dubbel zag. De wereld leek zich in twee opties op te splitsen en het catsuit herzag onmiddellijk de keuzes die het gesteld werd. Myrthe reed in één van die verdubbelingen en daarmee een andere dimensie binnen … een wereld die middels een wissel op de onze stond.

Op hetzelfde moment, enkele kilometers zuidelijker, glom er iets in Evans ogen toen hij zag hoe er een bestand zich begon uit te pakken op de monitor voor hem. Luis’ beveiligingsmechanisme was gekraakt. De ontbrekende map ‘Wisselwereld’, waar Evan gretig naar had gezocht, begon zich voor hem te manifesteren. Na een aantal seconden flitste de voortgangsbalk uit beeld toen deze de 100% had bereikt. Naast de nieuwe map was er ook een nieuwe notitie verschenen. Ter controle klikte Evan die nog even open. Daarin liet zich opnieuw een link lezen die ongetwijfeld weer naar een ontbrekende map zou wijzen. En ja hoor, hij navigeerde naar de genoemde locatie en bleef inderdaad steken omdat de map daar nog niet bestond. Al goed, bedacht hij zich, dat was voor latere zorg. Nu eerst maar eens bekijken wat er in ‘Wisselwereld’ zat. Die bleek, zo ontdekte hij, gevuld te zijn met een klein tiental bestanden. De eerste ervan trok in het bijzonder zijn aandacht. Het was getiteld ‘EVAN EERST DIT LEZEN’. Zo gezegd zo gedaan en zo las hij:

“Jo Concyon!” Luis had allang door dat Evan niet zo’n voorstander van het Procyon-project was. “Voor zover ik weet is dit nu het eerste moment in onze samenwerking dat ik zelfs in het diepste geheim moet werken en ook jij niet weet waar ik ben of ik mee aan de slag ben gegaan. De laatste info die jij zal hebben gekregen is dat ik naar China ben afgereisd. Wel, afgezien van de Oosterse bedstee die ze hier voor me hebben ingericht – ja meer dan een slaapmatje kun je het niet noemen – is Mao Zedong in de persoon van Dytre hier de enige die me aan het Hemelse rijk doet herinneren. Ook rijst hebben ze mij hier nog niet geserveerd. Maar om even terug te komen op ons project…” Luis doelde indirect op Procyon “…die zogenaamde galactische invloed – is de enige reden waarom ze me van China hebben afgehouden. Vond jij het al niet raar hoe duister die Dytre laatst deed over dat G127 serum? Nou, dat is precies waar Techlab één dag vóór mijn vertrek zo nodig een doorbraak in moesten vinden. En hup, zo kon ik mijn ingepakte koffers – twee bermuda’s, wat massage olie en een tandenborstel – aan onze slavendrijver overhandigen…” Dytre “…en mocht ik hier weer met mijn snufferd achter die lichtgevende postzegels kruipen. Afijn, om een lang verhaal kort te maken…” dat deed hij nooit, dit was gewoon een vaste uitspraak in elk van Luis’ betogen “…dat G127 serum is onlangs doorontwikkeld tot een één of ander celcreërend goedje. Je snapt het wel, een soort heilige graal in de microbiologische wetenschap!”
Die zin moest Evan misschien wel drie keer opnieuw lezen voordat het tot hem door wilde dringen. Hij las wel wat er stond, maar wat er stond was zo onwaarschijnlijk dat hij het moeilijk kon accepteren. “Ik vertel het je nu alsof ze een bosje Einsteins van een boom hebben geplukt, die een paar weken net zoals ikzelf hebben opgesloten in een hok met pc’s en andere apparatuur en voilá je hebt God zelf geschapen. Ik kan je natuurlijk verzekeren dat het allemaal niet zo eenvoudig ging. Ook Techlab heeft hier vele tientallen jaren onderzoek naar moeten doen. Oh jongen, als dit ooit uitkomt!” Luis kennende had hij eerder grote vrees dan groot ontzag bij zulke radicale uitkomsten. “Maar goed, dit is waar ik in het verhaal kom. Weet je nog dat jij en ik die nanocomponenten voor dat project met de naam ‘Procyon’ moesten fabriceren, die opdracht waar jij zo je bedenkingen over had? …Dit geloof je echt nooit… Ze hebben mij de onwaarschijnlijke taak gegeven om een exo-skeletje te creëren rondom een soort embryonaal wezentje. Inderdaad: met behulp van de technieken die we voor de catsuits nodig hadden om die herstellende functie aan de praat te krijgen. Snap je nu waarom Dytre daar zo krampachtig over deed? Dat wezentje was binnen vierentwintig uur uitgegroeid tot een volgroeid individu, een persoon dat de codenaam van het project draagt; ‘Procyon’. Waarom jij dit nou niet mocht weten, snap ik werkelijk niets van. Hier hebben wij toch zeker samen aan gewerkt? Mijn vermoeden rijst echter dat het komt doordat ik per toeval heb ontdekt wie de ei- en zaadleveranciers zijn van dit met G127 bespoten gedrocht (en dat dit zou uitkomen als jij het via mij ook zou komen te weten): ene Deirdre de la Paz – geen idee wie deze dame is – en niemand minder dan … onze eigen Dytre.”

image by puroticorico, edited by Gsorsnoi

De Silver Memorial Bridge is een brug over de Ohio-rivier tussen Gallipolis in Ohio en Henderson in West Virginia. Deze brug was gereed in 1969 en verving de kort daarvoor ingestorte Silver Bridge brug die iets stroomopwaarts in 1928 werd voltooid. De eerste Silver Bridge werd zo genoemd door de kleur van de aluminium verf en bezweek doordat deze door het jarenlange verkeer verzwakt was.

De ramp gebeurde op een ijskoude nacht op 15 november van jaar 1967. Buiten was het nevelig en het zwart van de nacht leek een voorbode te zijn voor paranormale verschijnselen. Achter een houtopslagplaats naast het tankstation aan de Charleston Road lagen twee tieners te vrijen in een pickup truck. Alfred had zijn motor uitgezet zodat hij samen met zijn Janet konden genieten van hun ultieme privacy. Achter hen snurkte George, de eigenaar van het tankstation, luidruchtig op zijn stoel, maar dat geluid bereikte hen niet. Zij waren intens van elkaar aan het genieten, wat te zien was aan de condensvorming op de ramen. Een eenzame vrachtwagenchauffeur had op dit uur de diensten van de pomp niet nodig en raasde op de weg voorbij. Het tweetal negeerde de wind die rond de auto blies en had geen oog voor het lichtschijnsel dat aan de hemel verscheen. Samen bedreven zij de liefde. Alfred had alleen zijn shirt nog aan en Janet alleen haar sokjes.

Plotseling werd de vrijpartij bruusk verstoord. Een man had op het raam aan de bestuurderszijde getikt en eiste de aandacht op. Janet gilde van schrik, duwde Alfred van haar af en wees naar de persoon die naast hun auto was verschenen. Daar stond een man in een hagelnieuw zwart kostuum geduldig op hen te wachten. Op het hoofd droeg hij en zwarte zonnebril een bijpassende gleufhoed. Zijn olijfkleurige gezicht stond strak en keek de twee indringend aan. Alfred zocht haastig naar zijn broek en voelde een bijna koortsachtige spanning door zijn lichaam gieren. Ook Janet voelde zich niet fijn nu zij betrapt waren en zocht eveneens naar haar kleding terwijl ze preuts haar borsten met haar handen bedekte. Zodra het koppeltje zich enigszins toonbaar tot de man konden richten, begon Alfred het raampje naar beneden te schuiven. Alleen juist op het moment dat hij zich aan de man wilde verontschuldigen was deze man in het zwart naast de auto verdwenen. Alfred dacht nog even dat hun ongenode gast zich even had afgezonderd om hun de kans te geven zich aan te kleden. Dus stapte hij uit om naar de man te zoeken. Maar waar hij ook keek, de man was in geen velden of wegen meer te bekennen. Slecht op zijn gemak ging hij terug naar de pickup en vertelde hij zijn vriendin wat hij had ontdekt. Of beter: wat hij juist niet had ontdekt.

De twee dachten er niet langer over om op deze locatie verder te vrijen en sloegen op de vlucht. Plankgas reden zij bij de twee gebouwtjes vandaan en scheurden de Charleston Road op. Daar werden zij gehuld in het duister van de nacht en konden langs het asfalt nog net wat naaldbomen onderscheiden die de randen van de bossen markeerden.

Even verderop werden zijn opnieuw opgeschrikt. In de koplampen van Alfred’s automobiel was ineens een vreemde gedaante verschenen. Een manshoge gevleugelde gestalte stond ze midden op de weg op te wachten. Twee enorme rode ogen staarden hen bijna hypnotiserend aan. De overige gelaatstrekken werden aan het zicht onttrokken daar deze grote ogen een hel schijnsel uitstraalden. De monsterachtige verschijning had zijn vleugels achter zijn lichaam opgevouwen, maar niet voor lang. Alfred, die zich natuurlijk kapot geschrokken was, stuurde van het monster weg zonder erop te letten of hij daarmee een tegenligger zou raken. De weg was gelukkig vrij van andere weggebruikers, maar hij kon in zijn manoeuvre echt nog maar net een boom ontwijken. Links van de weg schoot hij over een klein grasveldje tussen de bomen door. Nog geen twintig meter later miste hij de t-splitsing, maar kwam door stuntbeweging evengoed nog op een weg uit die haaks lag op de Charleston Road. Daar draaide hij de weg weer op en drukte het gaspedaal maximaal in. Janet voelde hoe zij ruw in de zitting van de passagiersstoel werd gedrukt.
“Wat was dat? Is ie weg? Volgt hij ons?” vroeg Alfred haastig aan haar.
“Nee,” zei ze “…ik bedoel ja. Heu, nee, ik weet het niet!”
“Ja, kom op! Wat is het nou? Kom die engerd achter ons aan of niet?”
Janet keek achterom, maar zag het monster al niet meer. Ze wilde zich weer omdraaien om Alfred gerust te stellen en wierp vanuit haar ooghoek een blik op de weg. Een kans om dat antwoord te geven kreeg ze niet. Vanuit het niets waren een kruiwagen en een hark vanaf een boerderij de weg op gezeild. Alfred miste door een snelle stuurbeweging de kruiwagen die zich door de poltergeist-activiteit had verplaatst, maar kon niet meer voorkomen dat de hark op de plaats waar Janet zat in het glas sloeg. Het metaal van de hark had een gat van bijna een halve meter in het raam geslagen en had ervoor gezorgd dat Janet’s schoot vol met glas kwam te liggen. Ze gilde het uit en maakte daarmee ook dat Alfred volledig in paniek raakte.
“Janet! Nee! Schat, ben jij oké?” vroeg hij benauwd aan haar. Hij richtte zijn blik voor een fractie van een seconde van de weg naar haar en zag tot zijn schrik hoe Janet onder de kleine glaswonden zat.
“Jawel, jawel. Het gaat wel,” antwoordde zij en beet de pijn weg van de glassplinters die haar huid hier en daar hadden opengetrokken. “Het zijn maar kleine wondjes. Maar rij door! Ik wil hier beslist weg. Rij alsjeblieft naar Gallipolis.”
Gallipolis was waar zij beide woonden en bevond zich aan de andere kant van de Ohio-rivier. Gespannen reden ze verder over de White Drive waarop ze waren beland en konden later weer aansluiting vinden op de Charleston Road die in het plaatsje Point Pleasant uitkwam. Janet drukte zich rechts tegen het zijraampje en zag zo precies hoe het vreemde figuur hen vanuit de lucht achtervolgde.
“Sneller Alfred! Daar is hij weer!” ze wapperde zenuwachtig met haar handen en begon te huilen van de angst. Achter hen zweefde het monster door de lucht. De Mothman, zoals hij later is gaan heten, had vleugels met een spanwijdte van circa 3 meter. Klapwieken deed hij niet, maar liet zich dragen door de wind. Alfred, die inmiddels de 6th street van Point Pleasant was ingereden, had geen moeite om zich er te oriënteren en ging recht op de Silver Bridge af. Eenmaal daar aangekomen kon Janet het vliegende wezen niet langer in de lucht ontwaren. Een dikke mist had de brug en het dorpje in een ijzingwekkende greep omarmd. Lichtbundels van automobilisten priemden zwak door de nevelslierten die over het wegdek van de brug dreven. Even later bevond het tweetal zich op de hangbrug en voelden hoe zij bijna bevroren door lucht die door het gat in de voorruit naar binnen werd geblazen.

‘Een ketting is zo sterk als de zwakste schakel’ was ook de uitspraak die van toepassing was op deze rampplek in wording. Of de Mothman en de man in het zwart er nou verantwoordelijk voor waren geweest of niet – niemand zou daar later een antwoord op gaan vinden – vast stond dat het onheil over de brug was afgeroepen. Net voordat het verliefde stelletje tussen de andere verkeersdeelnemers het midden van de burg was gepasseerd, begon één van de kabels het door de roest te begeven en knapte door. De aluminium kleurige brug bezweek onder haar eigen gewicht en al wie er overheen reed. Het zakte door haar constructie. Vele mensen die in de nacht deze brug hadden gekozen voor de oversteek, doken ermee de diepte. Zo gold dat ook voor Alfred en Janet en zagen zij hoe er onder hen onverwachts een groot gat in het wegdek was ontstaan. Auto’s en bussen plensden in de Ohio Rivier te pletter. Een enkeling wist nog juist op tijd te remmen en halt te houden voor het gapende gat. Maar de twee opgejaagde jonge mensen hadden minder geluk. Een flinke massa water omsloot hun pickup truck en trok ze mee de ijzige zwarte diepte in.

Boven op de brug keek de Mothman toe. Hij aanschouwde tevreden het verschrikkelijke tafereel en vloog vervolgens weg om zich daarna nooit meer te laten zien.

Op basis van ooggetuigenverklaringen zou een soortgelijk verhaal als deze werkelijk zijn gebeurd. Ruim 100 mensen uit Point Pleasant en nabijgelegen steden beweren dat zij tussen 1966 en 1967 de Mothman en zijn ‘mannen in het zwart’ hebben gezien. Over deze tragische gebeurtenis in de Amerikaanse staat West Virginia is het boek ‘The Mothman Prophecies’ geschreven. Dat boek is ook verfilmd onder de gelijknamige titel in hetzelfde jaar dat het tweede deel van ‘The Men in Black’ in de Amerikaanse bioscopen verscheen.

image by masochismtango, edited by Gsorsnoi

Harde bewijzen zijn er niet voor. Wetenschappelijk bewezen is het evenmin. Toch durf ik te stellen dat fietsers vaker dromen over vliegen.

Dat elementen in dromen over het algemeen een sterke symbolische verwijzing hebben naar zaken die ons in de echte wereld bezighouden is voor velen een geaccepteerd gegeven. Zij die bijvoorbeeld vrij in hun dromen kunnen vliegen zullen hun levensdoelen over het algemeen zonder veel inspanningen kunnen bereiken. Het vliegen op een paard duidt op een avontuurlijk leven, maar impliceert daarmee niet meteen dat paarden kunnen vliegen. Paardenvliegen …  doen dat overigens wel! En wie het gevoel heeft gehad in slaaptoestand erg aandachtig te zijn geweest met het hebben van ‘vleugels’ mag eerdaags goed nieuws verwachten van hogerhand. Maar dat het nuttigen van een bekende energiedrank hiertoe bijdraagt is weer niet juist. Natuurlijk wordt de suggestie wel gewekt dat je door het drinken ervan vleugels zal krijgen, maar het oppeppende effect in diezelfde drank verhindert juist dat je in slaap valt.

Net zoals meerdere wegen nog steeds naar Rome leiden, vallen er vele methodes toe te passen die tot gewenste prestaties leiden. Fietsen is één van de mogelijkheden die ik hierbij nog eens onder de aandacht wil brengen. Onze hersenen zijn in onze slaap voortdurend bezig te repeteren wat er in de voorafgaande dag aan ons geheugen is aangeboden. Dat wat niet relevant is, wordt vergeten en denken we niet meer aan, maar wat wel belangrijk is slaan we op en zorgt voor de ongestructureerde herbeleving die we ‘dromen’ noemen. Zo ben ik zelf tot de ontdekking gekomen dat het verstandig is om meer te gaan fietsen. Zoek een goed moment uit waarop dat kan en kies bij voorkeur een dag uit waarop het niet zo koud is. Dagen met een beperkte neerslagkans zijn ook goede kandidaten. Stap op de fiets en trek de wijde wereld in. Fiets met je mond geopend en de kansen dat je die nacht over vliegen zult dromen vliegen letterlijk binnen.

Succes verzekerd!