Inmiddels is op YOUZZLE de tweede ronde begonnen van Nederland schrijft een boek. Helaas is onze De Chinese doolhof het de vorige keer niet geworden, maar we doen vrolijk mee aan hoofdstuk 2. Castor en Pollux is het vervolg op de Wisselwereld van Sjors Kersten. En aangezien de schrijfstijl van Sjors erg doet denken aan de schijfsels van onze Achmed Liën, konden we er aardig onze ei in kwijt!
Hoog boven Evan moest de vreemdeling door het dak van Techlab zijn geschoten. Geleidelijk verstomde het kabaal van het brekende beton. Neervallend puin maakte wel dat de stilte nog even op zich liet wachten. Lampen flitsten aan en uit en bleven uit na een kort salvo van elektrisch geknetter. Onder een enorm gerommel en gekraak donderden vele brokken beton op de vloer waarop Evan was gaan liggen. Ieder volgend blok dat voor hem neerkletterde maakte dat Evan ineen kromp. In een reflex stak hij een arm voor zijn betraande gezicht om zich te beschermen tegen de fragmenten die om zijn oren vlogen. Met de andere arm hield hij zichzelf in evenwicht. Als bij een botsing tussen twee enorme asteroïden , spatten stukken van diverse bouwmaterialen uiteen en schoten in willekeurige richtingen, gevolgd door een wolk van het stof dat erin opgesloten had gezeten. Het merendeel klapte echter in één stuk neer, waardoor een drukgolf over deze verdieping rolde. Binnen een paar seconden zag het voorste deel van het laboratorium grijs-zwart van het stof. De dikke vuile mist werd nog deels belicht door spotjes die hier en daar als bureaulampen fungeerden. Deze leken niet te willen zwichten voor al het geweld waar deze ruimte onder gebogen ging. Toch duurde het even voordat Evan ook maar iets van de lichtstralen meekreeg zolang vallende bouwlagen het zicht blokkeerden. Beton en metalen balken werden direct gevolgd door een verzameling stoelen, bureaus, computers en andere apparatuur. Ook veel glaswerk dat aan de scheidingswanden van vergaderruimtes had toebehoord, kletterde samen met al het puin naar beneden. Niet dat Evan ook maar iets kon onderscheiden van hetgeen zich voor hem aan het ophopen was. De ontstane stofwolk bleef nog altijd toenemen zolang de brokken naar beneden bleven zeilen. Het was sowieso onverstandig om de beschermende hand voor zijn gezicht vandaan te trekken voordat de instorting tot rust was gekomen. Het mocht een wonder heten dat de vloer waarop hij zich bevond stand hield onder deze intense krachten van vernieling.
Een wolkpluim, die zich door de verwrongen deuropening perste, nam naar buiten in volume toe. Vanuit de hal gezien was dat verder de enige zichtbare indicatie van de catastrofe die zich in het lab had ontvouwd. De buitenste schil bleef verder intact. Evan werd gezandstraald door het vuil dat zich om hem heen had verspreid. Onder een luid gekuch vochten zijn longen om de schaarse zuurstof binnen te krijgen. Voor zijn eerdere emoties was nu geen plaats . Lucht en beschutting hadden de prioriteit gekregen.
Nagenoeg vijf minuten verstreken voordat Evan de kans kreeg om zich staande te houden in al deze chaos. Aanvankelijk leek er totaal geen reden voor hem te zijn om nog verder in deze ruimte te willen doordringen. Hij was zelfs al bezig zichzelf weer op te richten en te vluchten toen een zwak gejammer zijn aandacht trok. Het gehuil werd steeds onderbroken door iets wat hij niet thuis kon brengen. Eén moment bedacht hij of het niet verstandiger was om gewoon te vluchten en rust en veiligheid te vinden bij zijn geliefde Myrthe thuis. Zijn verantwoordelijkheidsgevoel dat hem als bedrijfshulpverlener was aangeleerd, maakte echter dat hij besloot dat je geen slachtoffers in deze puinhopen kon achterlaten. Het besluit was snel genomen: zich vastklampend aan de verbogen randen van het gat stapte hij de duisternis tegemoet. Iemand was in nood en hij zou het zichzelf nooit kunnen vergeven als hij diegene zou laten stikken. Voorzichtig stapte hij door het gat en in de dikke mistige laag van gruis.
“Hallo?” schreeuwde hij schor in het duister en terstond hapte hij naar adem in een opstekende hoestaanval. Zijn luchtpijp was gortdroog en leek te branden bij elke stoot die er doorheen ging. Had het duister hem geantwoord dan zou zijn eigen gehoest deze respons volledig overstemd hebben. Het kostte hem een volle minuut om zijn eigen ademhaling weer meester te worden. Meerdere klodders dik slijm sijpelden over zijn lippen toen zijn longen weer enige zuurstof binnen kregen. De jongeman snakte naar adem, omdat de ijle lucht hem de mond snoerde.
“Hé! Is daar iemand?” probeerde hij het nog eens, nadat de ergste stof was opgetrokken. En ook ditmaal moest hij hoesten en werd er niet geantwoord. Omzichtig stapte hij daarom naar voren en trachtte zich gewaar te worden uit welke richting het geluid was gekomen. De duisternis aftastend zocht hij naar het dichtstbijzijnde object dat hij als houvast kon gebruiken. Hij vond de kunststof behuizing van een beeldscherm. Met enige moeite wist hij zijn blik scherp te stellen en ontdekte de vernielde computer waar het scherm aan toebehoorde. Het laboratorium was immers nog vooral in duisternis gehuld. Het zonlicht kreeg de kans nog niet om door het gat in het dak binnen te dringen daar een stofwolk dit belemmerde. De laatste lichtpuntjes in de ruimte waarin Evan stond waren niet langer afkomstig uit lampen die de werkplekken verlichtten. Kleine brandjes waren hier en daar ontstaan door beschadigde apparatuur en kortsluiting. Flikkerend licht priemde door de donkerte. Hij moest zich haasten wilde hij een kans maken om het huilende slachtoffer veilig te kunnen bereiken.
Evan had maar kort een indruk kunnen krijgen van de oorspronkelijke constructie van deze ruimte voordat de zwarte indringer het gebouw door het plafond verliet. Rechts van hem, wist hij, had hij een stel gigantische generatoren achter glas gezien. Of waren dat de noodaggregaten geweest? Nee, dat zou een wat onlogische plaats zijn geweest om die onder te brengen. Op deze plek was een oranjerode gloed zichtbaar, ongetwijfeld afkomstig van een brand. Links van hem flitsten blauwe sterretjes aan de uiteinden van elektriciteitskabels. Die moesten van de enorme buisvormige apparatuur afkomstig zijn die hij eerder gewaar was geworden. Vonkjes kwamen ervan los en speelden pyromaan met de inboedel.
Hij passeerde de kruk die eerder door het laboratorium was gevlogen en vond steun aan een object dat hij niet thuis kon brengen.
“Ai!” slaakte hij een kreet van pijn. Het onbekende voorwerp bleek een uit elkaar gescheurde archiefkast. Evan verwondde zijn hand aan een gekarteld stuk metaal. Voor even was al zijn aandacht gericht op de nare sensatie in zijn vingers. Zien kon hij de wonden niet, maar de pijn en de doordringende geur van zijn eigen bloed informeerde hem over de toestand waarin zijn hand verkeerde.
Nieuw gejammer trok ineens zijn aandacht en gaf hem een idee waar hij verder moest zoeken. Hij tastte naar de pols van zijn gekwetste hand en slaagde erin het knopje van het lampje te vinden dat op zijn horloge zat. Een klein schijnwerpertje drong plots door alle zwevende deeltjes en gaf Evan de kans om zich beter te oriënteren. De lichtbundel hielp hem een uitweg te vinden uit deze donkere doolhof. Diverse glasscherven kraakten daarbij onder zijn gewicht en het oortje van een drinkbeker maakte zich van zijn eigenaar los toen hij er op stapte.
Plotseling kreeg hij nieuwe vertrekken in het vizier. Eindelijk zag Evan een lichtpuntje; hij spoedde zich er heen. Bij het verlaten van het voorste laboratorium belandde hij in een bescheiden atrium dat de medewerkers een plaats van ontspanning had geboden. Daar trof hij een kunstmatig vijvertje aan. Gretig stak hij er zijn gezicht en handen in. Karpertjes schoten opzij terwijl wit stof het water troebel maakte en het bloed van zijn vingers het rood deed kleuren. Het atrium zelf was ook niet volledig vrij van vuil. De stofwolk die erin was binnengedrongen vanuit het lab liet fijn materiaal achter op zijn pas gewassen donkerblonde haar. Evan veegde het smerige water uit zijn gezicht en zocht naar de plaats vanwaar hij het geluid had gehoord. Hij ontdekte een volgend labdeel waaruit een hijgend gesnik weerklonk. Een rafelig gat bevond zich op de plaats waar eens de deur naar deze ruimte was geweest. Verder was deze verrassend goed verlicht en leek door het geweld van boven ontzien. Opgelucht verschafte hij zichzelf toegang tot die ruimte en raakte bevangen door verse indrukken.
Als een toeschouwer van een voetbalwedstrijd leek hij een arena te zijn binnen gestapt. Links en rechts van hem werd de tribune gevormd door computers en panelen die op boven elkaar liggende bouwlagen opgesteld stonden. Ze waren afgeschermd door metalen buizen die verhinderden dat de laboranten naar beneden konden vallen. Een trap van een paar meter breed strekte zich voor hem uit om te eindigen bij een ander paneel in het midden. Daarachter bepaalde een monster van mechanica het beeld en nam er een flinke ruimte van in beslag. Eveneens achter een glazen wand stond daar een kolossaal elektronisch gedrocht. Op één plaats was de glazen beschermwand uit haar sponningen gesprongen. Evan had de indruk dat hier de duistere vreemdeling gevangen was gehouden die nu was ontsnapt. Een platform in het midden besloeg op zijn minst een kwart van de totale werkruimte achter het paneel. Het was zeker een meter dik en lag vol met iets dat op roetdeeltjes leek en een blauw soort pasta. Twee aluminiumkleurige constructies van een meter of vier hoog flankeerden dit plateau. De gelijkenis met twee gigantische microscopen was treffend. Erachter liep een veelkleurige buis van zeker vijftien meter in doorsnede waaraan deze apparaten gekoppeld bleken te zijn. Daarnaast stond nog een groot cilindervormig bouwwerk dat aan een zuigermachine deed denken. De totale stellage was enorm en indrukwekkend te noemen.
Evan vond het toch wel bijzonder dat hij al deze geheime ruimtes betrad en liet zich keer op keer verbazen. De afdelingen van Techlab werkten weliswaar continu samen aan gemeenschappelijke doelen, maar de medewerkers kenden de onderlinge verbanden vaak niet. Geheimhouding stond hoog in het vaandel en wie ook maar de schijn wekte deze te willen doorbreken, mocht zijn biezen pakken en een dure advocaat in de arm nemen.
Veel van de laboratoriumwerkplekken bleken abrupt te zijn uitgeschakeld door stroomonderbrekingen of vernield door rondvliegende voorwerpen. Aan de wanden van het lab kleefden zoveel bloedsporen dat het Evan toescheen alsof hij in een enorme slagerij was binnengestapt.
Deze veelvoud van impressies werd doorbroken door een dun piepstemmetje dat naast hem klonk. Het kwam uit de richting van één van de bureaus. In eerste instantie zag hij nog niet waar het geluid vandaan kwam, maar spoedig werd hij een vrouwelijke gedaante gewaar die onder een werktafel klaarblijkelijk aan het hyperventileren was. Een waterval van tranen – van geluk of angst – maakte zich bij haar los.
“Goed volk!” bracht Evan uit in de hoop haar daarmee gerust te stellen. Het huilen hield echter niet op. Evenmin had de vrouw de controle over haar oppervlakkige ademhaling herwonnen. Een volle borstkas bleef onregelmatig op en neer gaan. Evan knielde bij haar neer en praatte zachtjes tegen haar.
“Rustig maar,” suste hij.
“…het komt nu goed. Er is nu iemand bij je.”
Hij legde zijn handen op haar schouders en zocht naar goedkeuring in haar vochtige reebruine ogen. Hij hoopte haar tot kalmte te brengen door over haar schouders te wrijven. Een knikje van haar kant bestempelde tenslotte het vertrouwen.
“Hé, het is goed nu,” sprak hij haar opnieuw vertroostend toe.
“…kom maar.”
Hij probeerde haar aan haar schouders zo te manoeuvreren dat ze vanonder het bureau zou kunnen opstaan. Anders kon hij haar niet goed bekijken om te zien of ze iets mankeerde. Aanvankelijk dorst ze niet van haar beschutte plaats te wijken en klaagde ze dat ze haar been had gebroken.
“Nee!” was alles wat ze tussen haar gehaaste ademhaling kon uitbrengen ,wijzend naar haar been. Nieuwe tranen vloeiden over haar wangen. Evan had haar zorgen om haar botbreuken niet direct herkend en moedigde haar verder aan om op te staan. Maar toen hij haar angst eenmaal doorhad, staakte hij zijn actie en liet haar zitten waar ze zat. Ze kroop wel wat dichter naar hem toe om de communicatie te vergemakkelijken en de reden van haar leed toe te lichten.
“Hier,” zei ze en wees op de gescheurde stof van haar panty. Evan zag wel dat de kleding was gescheurd en verwachtte er op z’n minst een verdikking te zullen zien. Maar behalve een hoeveelheid blauwe pasta en een aardige plas bloed onder haar lichaam was er geen breuk te zien. De huid van haar knie was ietwat besmeurd, maar strak en glooide zoals het hoorde.
“Ssssh!” kalmeerde hij haar.
“Er is geen wond te zien,” en met een zachte handbeweging streek hij over haar been, de blauwe pasta negerend die over zijn vingers trok. Teder oefende hij wat lichte druk uit.
“Zie je wel? Doet dit pijn?”
Hij wilde er zeker van zijn dat ze geen pijn ervoer. Het moest vaststaan dat er geen ernstige verwondingen waren. De vrouw was verbaasd over de afwezigheid van pijn en haar ademhaling begon zich langzaam te stabiliseren. Met grote ogen onderzocht zij nu zelf haar eigen knie.
“Euh nee, hoe kan dat nou? ”
“Het is vast de schrik geweest,” verzekerde hij haar, maar de vrouw dacht daar anders over en protesteerde:
“Nee echt! Mijn been was gebroken. Ik heb het bot zelf naar buiten zien steken. Waar komt anders al dat bloed vandaan?”
Evan moest toegeven dat dit hem wel verontrustte. Alleen een blinde kon over het hoofd zien hoe het bloedspoor naar haar lijf een route volgde over de muren en het plafond. De abstracte expressionist Jackson Pollock was beslist afgunstig geweest om zulke kwaststreken. Zeker anderhalve liter woest verspreid bloed plakte tegen de wanden. Deze jonge vrouw had op z´n minst zwaargewond moeten zijn. Evan vroeg zich verwonderd af hoe dat eigenlijk op die plek terecht was gekomen. Hij had er werkelijk geen idee van. Hij bekeek de vrouw nog eens goed en vroeg haar opnieuw of opstaan mogelijk was. Ze dacht van wel en liet dit blijken met een aarzelend lachje. Ze hees zich aan hem op en kwam overeind. Een handreiking voor haar vrije hand en een platte hand die haar rug ondersteunde waren genoeg om haar de nodige begeleiding te geven.
“Niks,” sprak ze vol verbazing door haar tranen heen, doelend op de afwezigheid van pijn. En ook Evan verwonderde zich erover hoe er zoveel bloed kon zijn zonder dat er ook maar één wond op haar ranke lijf te vinden was. Met haar goedkeuring inspecteerde hij haar hoofd, rug en benen terwijl ze zelf haar lijf van voren controleerde. Dus waar had zij zoveel bloedverlies opgelopen?
“Krijg nou wat!”
Evan bekeek zijn eigen handen. De blauwe substantie waarmee hij inmiddels veelvuldig zijn vingers had besmeurd, drong al kruipend in zijn huid. Zijn vingertoppen zogen het op alsof er een onzichtbaar mondstuk van een kruimeldief in school. Bij het binnentreden van deze opvallende pasta door de poriën sloot de huid zich waar hij deze eerder lelijk had verwond. Ieder stukje huid waar bloed nog maar net de pezen verborgen hield, trok zich nauwkeurig terug totdat zijn vingertoppen weer in staat waren een gave afdruk achter te laten. De pasta zelf verdween compleet. Het enige dat achterbleef waren zwarte spikkels gelijk aan de roetvegen die achter in dit lab op een plateau te ontdekken waren. Hij kon ze zo van zijn handen vegen.
Al even perplex als hijzelf staarde ook zijn vrouwelijk gezelschap naar het wonder op zijn handen. En van zijn handen gunde zij zichzelf een verse blik op haar eigen lijf, stomverbaasd over het effect van deze dikke blauwe gel.
“N-2-U-X,” ze bracht het alsof ze een computerspeaker was die een commando voorlas.
“Sorry? Dat is een ongebruikelijke naam!”
“Oh nee, sorry,” en ze bloosde. Alleen was dat niet zichtbaar, omdat het nog voor een groot deel verborgen zat achter het blauwe waas.
“Deidree,” zei ze en stak haar hand naar voren.
“Deidree la Paz.”
Evan beantwoordde het gebaar meteen en realiseerde alleen nu hoe warm haar hand eigenlijk was. Of kwam het doordat de zijne zo koud was nu hij het had gewassen met het vijverwater uit het atrium? Even bleef het stil en hij staarde een paar seconden te lang naar haar zachte oogopslag. Twee prachtige kijkers keken hem vragend aan. Ten slotte trok haar wenkbrauw zich op waardoor zijn trance werd doorbroken. Net niet hakkelend bracht hij uit:
“Evan. Evan Morrow,” hij herstelde zich, maar een ‘big smile’ wist hij niet meer te onderdrukken. Bloed liep naar zijn ongeschoren wangen en maakte dat hij bloosde. Ook Deidree trakteerde hem op een lachje. Het hare was alleen net iets meer cartoonesk. Jeetje, wat moest Myrthe hier wel niet van denken, bedacht hij zich. De omstandigheden waar hij deze middag in was beland maakten dat hij weerloos was geworden voor dergelijke charmes. Deidree liet haar hand uit de zijne glijden en begon aan een oppervlakkige schoonmaakbeurt door wat van de blauwe pasta van haar polsen en het gezicht te wrijven. De hyperventilatie was als voor de zon verdwenen nu ze in mannelijk gezelschap was en er haar redder in had gevonden. Toch was duidelijk te zien dan ze nog flink gespannen was en hier vlug weg wilde.
“Wat een bizarre ervaring is dit,” sprak ze, duidend op de helende werking van het blauwe goedje. Evan vond een stofdoek en hoewel deze wat aan de vuile kant was, volstond hij om Deidree te helpen haar gezicht smurrievrij te krijgen.
“Hoe ben je zo besmeurd geraakt?” wilde hij van haar weten.
“En wat is dat voor spul?”
Deidree keek van de vettige substantie kort naar Evan op en van hem naar de bron van al deze ellende. Haar blik bleef vast gericht op de enorme microscoopvormige stellage aan de andere kant van de ruimte. Ze begon weer te snikken voordat zij zich goed en wel kon verklaren. Evan strekte zijn handen weer naar haar uit.
“Het is goed. Ga anders even zitten,” stelde hij voor en greep de leuning van een bureaustoel vast die hij binnen handbereik had. Maar Deidree sloeg het aanbod af.
“Nee, het is niet goed. Ik moet vast ergens een fout hebben gemaakt en zo de dood hebben veroorzaakt van al mijn collega’s hier.”
Een nieuwe golf van tranen maakte zich bij haar los. Ze bedekte haar gezicht en ging kennelijk gebukt onder hartverscheurende emoties. Evan daarentegen keek bijna paniekerig om zich heen. Welk een horror moet zich hier hebben afgespeeld waardoor zij zich zo miserabel voelde? Maar het gissen naar het antwoord was niet heel moeilijk. Na wat hij vandaag had meegemaakt, lag de conclusie voor de hand dat dit met de duistere vreemdeling verband hield. Met een nog wat zilte ondertoon begon ze haar verhaal:
“Ik was samen met mijn collega Robin bezig aan dat apparaat daar,” ze wees naar het paneel onderaan de trap.
“… Robin was juist bezig om de lichaamsfuncties van dat monster te meten terwijl ik het paneel bediende om nieuwe instructies te kunnen invoeren.”
“Ho wacht even! Wil je zeggen dat hij daar achter het glas heeft gezeten?”
Deidree begreep wel dat hij het vroeg, maar eigenlijk lag het antwoord wel erg voor de hand.
“Ja. De duistere persoon die de boel hier aan diggelen heeft geslagen werd hier door ons vastgehouden.”
Deidree kwam zo niet echt aan haar verhaal toe, want Evan onderbrak haar opnieuw.
“Hij … hij zat hier al een tijdje?” vroeg hij. Hij kon amper bevatten wat nu pas echt tot hem doordrong.
“Zeker. Maar laat me nu even vertellen.”
Evan snapte het en gaf haar die kans.
“Dat monster dat vandaag al die chaos hier heeft aangericht werd daar tussen de armen vastgehouden,” ze wees opnieuw naar de stellage in de vorm van de microscopen.
“Met behulp van de materiezender van één van de Y-afdelingen werd hij naar hier geflitst, een onverwacht neveneffect van Techlab’s fundamentele onderzoek naar elementaire deeltjes. Ik bedoel, wij doen die experimenten hier natuurlijk niet zelf. Dat zou betekenen dat we hier over een eigen deeltjesversneller beschikken. Alleen heeft Techlab wel de apparatuur om contact te zoeken met materie van elders uit het universum. Dat doet zij met behulp van de Chronosfeer, een massief mechaniek waarmee we onlangs grote brokken materie naar hier hebben kunnen zenden.”
“Kunnen we dat echt?” onderbrak hij haar weer.
“Stil nou,” gebood zij hem.
“Ik weet enkel dat die Chronosfeer zo genoemd wordt en dat dit apparaat het hoofddoel uitmaakt van die andere afdeling. Hoe het is staat is om materie te verplaatsen en naar hier te krijgen weet ik niet. Wij kregen enkel de monsters aangeleverd, die tot voor kort alleen uit brokken ruimtepuin bestonden,” ze zuchtte even.
“…totdat híj ineens verscheen. Onze opdracht was om met de Castor, het grote bouwwerk dat je daar ziet staan, de monsters te stabiliseren en aan nadere inspectie te onderwerpen. Onder het platform wat je daarginds ziet, ligt Pollux. Dat is een soort kanon om de monsters mee door te lichten. Naar de werking daarvan moet je mij niet vragen, daar was Robin de expert in. Ik weet meer van de Castor. De Pollux werd ook niet ingezet voor onze merkwaardige bezoeker. Al stond dat wel in onze planning, omdat we meer over die vreemde substantie in zijn lijf te weten wilde komen. Dat is de N2UX waar ik het net over had, dat smerige goedje hier dat onze verwondingen genas. Het gevangen houden van dit krachtige individu en hem aan wat onderzoeken onderwerpen was ons eerste doel, maar al gauw raakten wij gefascineerd door de geneeskrachtige materie in zijn lijf waarmee hij ook zichzelf heeft hersteld. Techlab had overigens helemaal niet bewust het plan gehad om hem naar hier over te halen. Zoals ik al zei, kwam hij per ongeluk in onze wereld terecht. In eerste instantie was Procyon, eveneens vernoemd naar een ster, zwaargewond en in verdoofde toestand hier aangekomen. Geketend werd hij hier binnen gereden en op de Castor en de Pollux geplaatst. Toen we dat zagen gebeuren, hadden we direct de angst in ons hart en realiseerden we ons dat we met een serieuze taak van internationaal belang waren opgescheept. Niet alleen waren we erin geslaagd een levend organisme van een andere wereld naar hier te halen, we zaten ook met de vraag wat we nu met hem aanmoesten. Alle medewerkers die hier werkten, voelden de verantwoordelijkheid op zich drukken. Procyon mocht geen bedreiging vormen voor de buitenwereld. En ik denk dat ik voor al mijn directe collega’s spreek dat we eigenlijk wel wilden dat hij werd teruggestuurd naar de wereld waar hij vandaan kwam. Maar misschien kon dat wel helemaal niet. Wat er uiteindelijk met hem moest gebeuren wist dus ook niemand. Stabiel houden, bewaken en lichaamsfuncties meten was al wat ons te doen stond. Alleen pakte dat niet zo uit als we hadden gepland.”
Deidree’s ogen werden weer troebel. Ze gleden over de vernielde werkplekken en zochten naar de lichamen van haar collega’s. Van een enkeling was niet veel meer overgebleven dan een zielig hoopje as. Evan luisterde gespannen en gaf haar de ruimte om niet verstard achter de computers in de hoek gedrukt te blijven staan. Ze liepen een stuk weg van de plaats waar hij haar had gevonden en posteerden zich bovenaan de trap. Voor hen lag het toneel er chaotisch maar verlaten bij. Verbitterd vervolgde ze:
“Dat Procyon over ongekende krachten moest beschikken wisten we allang. Zelf hadden wij niet in de hand wat er met hem moest gebeuren. Die instructies kregen wij van een andere afdeling. Zoals je weet wordt er binnen Techlab met PDA’s gewerkt die geprogrammeerde instructies doorgeven.”
Evan was bekend met dit principe. Voor zijn functie had hij er bij indiensttreding ook één ontvangen. De PDA werkte als een doodeenvoudige handcomputer die je in de alom aanwezige geavanceerde apparatuur, die Techlab rijk was, vast kon klikken. Het hulpmiddel was iets kleiner dan een volwassen mensenhand en daarmee handzaam in gebruik. Opdrachten konden met de hand worden ingevoerd door over een toetsenbordje te ‘vegen’ dat op het display op te roepen was. Voor Evan had het inspreken met de voicerecorder echter de voorkeur.
“Vanmorgen staken we één van de ons aangereikte PDA’s in het controlepaneel waarna het ineens faliekant misging. Robin stond naast me toen het gebeurde en werd het eerste slachtoffer. Direct nadat ik de PDA in het slot had gestoken vielen de twee stabilisatorstralen van de Castor uit. Ik had de handheld nog niet losgelaten of ik zag de stralen uit de projectoren aan beide kanten uitdoven. De akelige verschijning voor mij had het direct in de gaten. Procyon boog abrupt zijn gezichtsloze hoofd opzij en beproefde of hij in staat was om zijn armen en benen te bewegen. Kort daarop volgende een dreun. Ik werd door de ruimte geslingerd en Robin werd door een hoop rondvliegend glas gedood.”
Beverig wees ze naar het paneel waar ze Robin konden zien liggen. Niet alleen was hij een speldenkussen van glas geworden, maar aan zijn verminkte gezicht en een plas bloed te zien moest deze Procyon hem nog meer leed hebben aangedaan. Zijn leeftijd viel aan zijn gezicht niet in te schatten. Oordelende aan zijn postuur en kleding moest hij een jonge dertiger zijn geweest. Evan nam Deidree in zijn armen. Ze was opnieuw in huilen uitgebarsten. Zij liet haar hoofd op zijn borst rusten en liet zich helemaal gaan. Evan, op zijn beurt, wreef over haar rug en suste.
“Oh arm ding,” fluisterde hij zachtjes. Ze was in één klap haar naaste collega kwijt en wie weet hoeveel collega’s nog meer. Evan kon, te oordelen aan de ravage waar zij in stonden, wel raden wat er gebeurd moest zijn. Een ogenblik later liet hij haar los en liep rustig over de trap naar beneden. Bij het passeren van iedere rij werkplekken trof hij daarachter en daaronder slachtoffers aan waarvan de een er nog gruwelijker bij lag dan de ander.
“Hoe kan het dan dat jij dit hebt overleefd? Je stond het dichtste bij,” hij stelde de vraag hardop aan haar zonder haar aan te kijken. Meer slachtoffers staarden hem levenloos aan. Het monster moet hen op dezelfde manier hebben gedood zoals hij ook de soldaten vermoord had zien worden. Zijn maag trok zich samen en hij voelde nieuw gal opkomen. Even kokhalsde hij. Met de rug van zijn hand voor zijn mond wist hij zich echter te bedwingen, maar bleef onpasselijk bij de aanblik van de vermoorde medewerkers.
“Eén man zag het gebeuren en schoot op hem,” antwoordde Deidree. Evan zei niets. Hij was bevangen door dit afgrijselijke tafereel.
“…ik weet niet of het schot het monster had geholpen om door het glas te breken, maar hij had hem in zijn schouder geraakt,” ze slikte en klonk hees door de tranen.
“…Procyon’s bloed is de N2UX die we hebben onderzocht. Het spoot over mij heen toen hij werd beschoten. Maar het hielp allemaal niets. Althans, voor mijn collega’s … hoe moet ik dat zeggen?”
“Ik begrijp het Deidree. Ik mag toch wel Deidree zeggen?”
Ze gaf geen antwoord, maar Evan besteedde daar geen aandacht aan. Hij was aangekomen bij het paneel en zag Robin ernaast op de vloer liggen. Hij begreep meteen waarom de jonge man het niet had overleefd en deinsde geschrokken terug van het gruwelijke beeld dat hij dacht te hebben gezien. Evan begon zich licht in het hoofd te voelen. Had hij dat nou goed gezien? Het leek wel alsof het slachtoffer een deel van zijn gezicht miste. Hoewel een stemmetje in zijn hoofd hem aanraadde om het niet te doen, werd hij door nieuwsgierigheid naar het lijk getrokken. Het was inderdaad zoals hij dacht het te hebben gezien. Van Robin’s Zuid-Amerikaans getinte uiterlijk was slechts een helft van het gezicht overgebleven. De rest was wreed weggeblazen. Het overgebleven oog staarde angstig naar het plafond. Het rode waas dat over zijn oogbol lag, zal hij niet meer hebben gezien. De plaats waar het andere oog had gezeten werd opgevuld door brokken bloed en verder alleen maar leegte. Ditmaal kon Evan zich er niet tegen verzetten; het gevoel van afkeer was te heftig. Vanuit zijn slokdarm begon hij te schokken en een zure smaak verspreidde zich door zijn hele strottenhoofd. Een klein beetje slijmerig gal spuwde hij naar buiten en moest het paneel vastgrijpen om zijn balans te hervinden. Met zijn hoofd tussen zijn schouders hing hij daar aan het metalen frame en voelde een bonkende hoofdpijn opkomen. Evan vocht ertegen en probeerde weer snel rechtop te gaan staan. Hij boog zijn armen waar hij deze eerder gestrekt hield om over te geven en staarde naar het paneel. Met wat hij daar zag verdween zijn misselijkheid onmiddellijk. Zijn gedachten waren nu op iets heel anders gefocust. Met een bonzend hart dat als een gevangen dier in zijnborstkas vocht voor vrijlating, staarde hij naar het ding dat uit het slot op het paneel stak. Een voor hem bekend geelgrijzig voorwerp zat in de sleuf geklikt. Op het display liet zich een naam lezen.
“Wat krijgen we nou?” bracht hij uit. Onbegrip straalde van zijn gezicht.
“Dat is mijn PDA!”
Evan tilde het voorwerp uit het slot en bracht het naar ooghoogte. Dit was zijn PDA. Dus hoe kon het dat hij zijn eigendom hier in een laboratoriumvertrek aantrof waar hij zelf geen toegang toe had? En welke instructies had het bevat toen deze in het paneel werd gestoken? Zelf zou hij nooit opdracht hebben gegeven om zo’n monster vrij te laten als hij vandaag had ontmoet. Daarbij, hij wist niet eens dat hier iemand werd vastgehouden! Zijn bezwete hand omklemde de PDA, maar hij had moeite het apparaat stil te houden; Evan trilde van ontzetting. Een onbedwingbaar gevoel van woede borrelde op in zijn lijf. Hij moest het weten!
“Wie heeft me dit geflikt?” foeterde hij hardop en angstig naar het apparaatje. Maar Evan wist eigenlijk heel goed wie dat geweest moest zijn. Naast hemzelf was er namelijk maar één persoon die de code van zijn kluisje kende en zo over zijn PDA kon beschikken.
“Dytre!”
Evan draaide zich om en zag zijn baas naast Deidree staan. Haar ogen stonden vol doodsangst; Dytre had de loop van zijn pistool op haar slaap gedrukt.
“Ah,dus je weet het?”