Bestaat uit: “Alle gekheid op een stokje” + “Zonder dollen”
Uitgesproken door: Peter Visser
Datum: vrijdag 18 februari 2011
Bestaat uit: “Alle gekheid op een stokje” + “Zonder dollen”
Uitgesproken door: Peter Visser
Datum: vrijdag 18 februari 2011
image by Toadette, edited by Gsorsnoi
Retroman en de Reuze Navelpad bevonden zich in een hoek van het plein. Ze stonden bijna letterlijk met hun rug tegen de muur; de steile gemetselde muur waar de pad bijna door één van de zombies tegenaan gesmeten werd, rees vele meters naast hen op. Links van het duo was een trap. Deze kwam drie meter hoger uit, net achter de hoek van de muur. Er zat een haakse bocht in die in het verlengde van de muur achter een woningblok verder naar de hoogte strekte. De toegang tot deze trap lag een kleine acht meter links voor hen. Zouden zij deze trap hebben willen bestijgen dan hoefden zij maar naar voren te rennen en er na een scherpe bocht tegenop te klauteren. Als ze dat wilden hadden ze zelfs een stukje kunnen afsnijden door eerder op een hoger gelegen traptrede te springen indien deze laag genoeg lag om met een sprong bereikt te kunnen worden. De problematiek waar ze echter mee zaten was dat er nog enkele tientallen ‘verse’ zombies over diezelfde trap naar beneden kwamen gerend. Enkele waaghalzen waren zelfs al bezig om over de leuning te klimmen om zich eenvoudigweg naar beneden te storten.
De steile wand konden ze niet beklimmen. Retroman keek er vluchtig langs omhoog, maar ontdekte geen objecten die houvast konden bieden. Het meest voor de hand liggende alternatief was recht vooruit tussen de zombies een weg te vinden naar de overkant en daar via het grillige gevelwerk naar boven te vluchten. Dat zou alleen wel betekenen dat ze opnieuw tegen de zombies moesten vechten die het plein bezet hielden. Uit de twee zijstraten werd het plein gevoed met nieuwe ongewenste gasten. Met de linkse zijstraat waren zij bekend. Daarlangs waren zij zelf eerder boven de grond gekomen en in deze akelige situatie beland. De rechtse niet, maar gezien de stroom vijanden die daar het plein op kwam gestrompeld, voelde het niet zo veilig aan daar naar een uitweg te zoeken.
Retroman tastte haastig zijn omgeving af en zocht naar andere vluchtwegen. Een paar meter rechts van hen ontdekte hij een ladder die aan een uitstulping van de wand zat bevestigd.
“Daar!” bracht hij uit en hij wees naar de onderste treden van deze ladder. De pad zag het ook. Hij hield een volgende zombie op afstand en moedigde Retroman aan er haast mee te maken.
“Jij eerst. Dan verzorg ik de rugdekking.”
Hierop rende Retroman richting de hoek van de muur waar een paar sporten naar hem lonkten. De pad deed zoals hij had gezegd en volgde al om zich heen zwaaiend met de stok eenzelfde route. Ook Retroman had wat grijpgrage armen af te weren voordat hij de ladder bereikte. Eenmaal bij de trap aangekomen was hij de eerste die er opklom en keek direct even naar boven om te controleren of er bovenaan de trap geen nieuwe gevaren op ze stonden te wachten.
Ook de Reuze Navelpad was aan de klim naar boven begonnen. Voor een kort moment viel er even weinig te vechten. Van die onderbreking maakten beide dankbaar gebruik om terrein te winnen. Hadden ze in goede conditie verkeerd dan was hun voorsprong natuurlijk veel groter geweest, maar dat was nou eenmaal niet zo. De zombies onder hen kwamen wel aangesneld, maar waren beduidend trager in het bestijgen van de ladder. Dit kwam vooral omdat zij elkaar in de weg zaten door het ongeduld waarmee ze de onderste sporten wilden vastpakken. De eerste zombie die er één te pakken kreeg werd al gauw bruusk opzij geduwd door een ander. Retroman en de pad waren geen moment te laat met deze actie; in een mum van tijd kon je letterlijk over de hoofden lopen, zo druk was het onder hen op het plein geworden.
De pad voelde een serie knopen in zijn maag vechten om de honger. Zijn buik verkrampte zich en maakte dat hij braakneigingen kreeg. Zijn ontmaskerde vriend merkte er niets van. Hij zat een klein stukje boven hem. Veel meer dan gal en wat dik slijm kwam er niet uit zijn bek naar buiten. Enkele druppels daalden neer en belandden op de zombie onder hem. Er was maar één ladder waarlangs ze naar boven klommen om een meter of zes hoger uit te komen, maar de Reuze Navelpad zag er twee. Zijn honger maakte dat hij zich moeilijk kon concentreren. Hoe lang geleden was het dat hij voor het laatst roem had geslurpt? Zijn verlangen naar het ongebruikelijke voedsel begon nu echt zijn tol te eisen. Hij werd licht in zijn hoofd en begon moeite te krijgen zijn bewustzijn te behouden. En zeker wanneer het een inspannend moment zoals nu betrof. Deze klim leek net een druppel te veel te gaan worden. Zijn keel voelde rauw en hij proefde een zure smaak die aan de gal te wijten was. Zombies, hij moest vluchten voor zombies. Maar waarom eigenlijk? Hem zouden ze niet pakken, toch? Zijn soort had de zombies juist geschapen. Door in de navels van mensen te kruipen werden zij zombies. Hij hoefde geen weerstand tegen ze te bieden. Hem zouden ze geen kwaad doen. Het was de man boven hem waar zij interesse in hadden. En nu hij er zo over nadacht, voor hem was het net een hele vette biefstuk die boven hem hing. Honger, ja de pad had honger. Hij moest eten. Zou hij dat niet doen dan ging hij van zijn stokje. Zijn missie om de paddentrek te stoppen en zijn naamgever te bevrijden kregen het zwaar met zijn instinct om te eten en daarmee in leven te blijven. Nog even en dan waren zij boven. Dan kon hij zijn slag slaan. Als Retroman de laatste mens was, dan was dit zijn laatste kans. Hij hoefde alleen maar onder zijn hemd te kruipen en hop! Hij kon hem gemakkelijk overtuigen dat voor hem te doen. Toch? Of zou dat absurd zijn? Hij had inmiddels voldoende van zijn vertrouwen gewonnen. Maar nee, dat moest hij anders aanpakken.
Retroman had de top van de ladder bereikt. In plaats van op een echt dak was hij uitgekomen op een soort promenade die voor een stel huizen langs liep. Hij nam vluchtig de omgeving in zich op en zag achter hem hoeveel hoger de appartementen nog boven op elkaar gestapeld stonden. Beneden vanaf het plein had hij dat nooit kunnen overzien. Daar had hij maar voor de helft het idee hoe hoog China Town boven zijn kop uitstak. Nu moest hij een manier zien te vinden om tot nog hoger te klimmen. Hoe hoger hoe beter en veiliger voor zijn levensbehoud. Het huis voor hem was voorzien van een metalen frame dat aan de gevel bevestigd zat. Zo’n bescherming aan de voorkant van een huis duidde er vaak op dat de bewoners de voorkant van hun onderkomen hadden verbouwd tot een klein winkeltje met kleine supermarktspulletjes, een heel normaal gebruik in Aziatische landen. Het frame zorgde ervoor dat kwaadwillende niet zomaar alle artikelen uit de toonbank konden weggrissen, maar zich altijd tussen het metaal moesten wringen. De overhandiging van koopwaar gebeurde door een rastervormig luikje waar ook de betaling door geschiedde. Voor Retroman was dit de aangewezen mogelijkheid om langs dat frame naar een etage hoger te klimmen. Daar zag hij een balkon en enkele pijpconstructies tegen een gevel die daar weer boven zaten.
“Vooruit, hierlangs!” gebood hij de pad die net van de bovenste sporten de promenade opstapte. De Reuze Navelpad wierp een blik naar beneden en zag dat de zombies nog niet halverwege de lengte van de trap waren geraakt. Hijzelf was buiten adem en zijn trek in roem streed pijnlijk met zijn verstand. Hij zag hoe de ontmaskerde ninja aanstalten maakte om het volgende obstakel te beklimmen. De ninja gebood hem zich te haasten en hem te volgen. Maar dit zou ook een uitstekend moment zijn om Retroman uit dat hekwerk te trekken en bovenop zijn navel te duiken. Breng hem uit evenwicht en spring op zijn buik, dacht de pad. Alleen als hij dat ook echt zou doen dan liep hij natuurlijk wel de kans dat de ninja zijn zwaard zou trekken en voor eens en voor altijd met hem zou afrekenen. Daar was hij toe in staat. Dat wist hij. Zijn vertrouwen in de Reuze Navelpad was vanaf het begin al bijzonder dubieus. Nee, nu toeslaan zou zeer onverstandig zijn. Hij zou wachten tot ze zover naar boven waren geklauterd dat Retroman en hij even buiten het bereik van nieuwe belagers zouden zijn. Dan zou hij hem op een onverwacht moment overmeesteren. Mits hij zijn verstand niet eerder zou verliezen.
Wordt vervolgd.
Vorig hoofdstuk: Het is maar een spelletje
Volgend hoofdstuk: De hinderlaag
image by Carly and Art, edited by Gsorsnoi
Bestaat uit: “Die heeft een steekje los” & “Hij heeft een gaatje in zijn kop”
Uitgesproken door: Catweazle
Datum: zaterdag 12 februari, 2011
Voor de verandering een keertje geen ‘wat ben ik’, maar een iets ander type raadsel:
Een oude man liet zijn zoons een bescheiden erfenis na. Maar omdat hij wilde dat het wijs werd besteed, wist hij niet goed aan wie hij het geven moest. Daarom stelde hij ze op de proef en gaf ze eerst ieder twee euro met de opdracht er iets van te kopen waarmee zij een zo groot mogelijk deel van hun woonkamer konden vullen. De eerste zoon dacht slim te zijn er kocht er zoveel spaghetti van als mogelijk was, want spaghetti was nou eenmaal het goedkoopste product in de supermarkt waar enige volume in zat. Met veertig cent voor ieder pakje slaagde hij erin er vijf te kopen.
De tweede zoon trof het beter en wist een goede deal te sluiten met een fietsenmaker. Als hij een taaie opoefiets wist op te knappen, dan mocht hij die hebben voor twee euro. Deze zoon ging er direct mee aan de slag en had er een zware kluif aan. Echter, ondanks de uitdaging die de fietsenmaker voor hem had weggelegd, slaagde hij erin de fiets op te knappen en mocht hem voor twee euro meenemen.
Alleen was de derde zoon de slimste van allemaal en kreeg tweehonderd euro van zijn vader toen hij stierf. Hij kocht zelfs TWEE simpele producten en wist met een klein object zijn hele woonkamer te vullen.
Rara, hoe deed hij dat?
Inmiddels is op YOUZZLE de tweede ronde begonnen van Nederland schrijft een boek. Helaas is onze De Chinese doolhof het de vorige keer niet geworden, maar we doen vrolijk mee aan hoofdstuk 2. Castor en Pollux is het vervolg op de Wisselwereld van Sjors Kersten. En aangezien de schrijfstijl van Sjors erg doet denken aan de schijfsels van onze Achmed Liën, konden we er aardig onze ei in kwijt!
Hoog boven Evan moest de vreemdeling door het dak van Techlab zijn geschoten. Geleidelijk verstomde het kabaal van het brekende beton. Neervallend puin maakte wel dat de stilte nog even op zich liet wachten. Lampen flitsten aan en uit en bleven uit na een kort salvo van elektrisch geknetter. Onder een enorm gerommel en gekraak donderden vele brokken beton op de vloer waarop Evan was gaan liggen. Ieder volgend blok dat voor hem neerkletterde maakte dat Evan ineen kromp. In een reflex stak hij een arm voor zijn betraande gezicht om zich te beschermen tegen de fragmenten die om zijn oren vlogen. Met de andere arm hield hij zichzelf in evenwicht. Als bij een botsing tussen twee enorme asteroïden , spatten stukken van diverse bouwmaterialen uiteen en schoten in willekeurige richtingen, gevolgd door een wolk van het stof dat erin opgesloten had gezeten. Het merendeel klapte echter in één stuk neer, waardoor een drukgolf over deze verdieping rolde. Binnen een paar seconden zag het voorste deel van het laboratorium grijs-zwart van het stof. De dikke vuile mist werd nog deels belicht door spotjes die hier en daar als bureaulampen fungeerden. Deze leken niet te willen zwichten voor al het geweld waar deze ruimte onder gebogen ging. Toch duurde het even voordat Evan ook maar iets van de lichtstralen meekreeg zolang vallende bouwlagen het zicht blokkeerden. Beton en metalen balken werden direct gevolgd door een verzameling stoelen, bureaus, computers en andere apparatuur. Ook veel glaswerk dat aan de scheidingswanden van vergaderruimtes had toebehoord, kletterde samen met al het puin naar beneden. Niet dat Evan ook maar iets kon onderscheiden van hetgeen zich voor hem aan het ophopen was. De ontstane stofwolk bleef nog altijd toenemen zolang de brokken naar beneden bleven zeilen. Het was sowieso onverstandig om de beschermende hand voor zijn gezicht vandaan te trekken voordat de instorting tot rust was gekomen. Het mocht een wonder heten dat de vloer waarop hij zich bevond stand hield onder deze intense krachten van vernieling.
Een wolkpluim, die zich door de verwrongen deuropening perste, nam naar buiten in volume toe. Vanuit de hal gezien was dat verder de enige zichtbare indicatie van de catastrofe die zich in het lab had ontvouwd. De buitenste schil bleef verder intact. Evan werd gezandstraald door het vuil dat zich om hem heen had verspreid. Onder een luid gekuch vochten zijn longen om de schaarse zuurstof binnen te krijgen. Voor zijn eerdere emoties was nu geen plaats . Lucht en beschutting hadden de prioriteit gekregen.
Nagenoeg vijf minuten verstreken voordat Evan de kans kreeg om zich staande te houden in al deze chaos. Aanvankelijk leek er totaal geen reden voor hem te zijn om nog verder in deze ruimte te willen doordringen. Hij was zelfs al bezig zichzelf weer op te richten en te vluchten toen een zwak gejammer zijn aandacht trok. Het gehuil werd steeds onderbroken door iets wat hij niet thuis kon brengen. Eén moment bedacht hij of het niet verstandiger was om gewoon te vluchten en rust en veiligheid te vinden bij zijn geliefde Myrthe thuis. Zijn verantwoordelijkheidsgevoel dat hem als bedrijfshulpverlener was aangeleerd, maakte echter dat hij besloot dat je geen slachtoffers in deze puinhopen kon achterlaten. Het besluit was snel genomen: zich vastklampend aan de verbogen randen van het gat stapte hij de duisternis tegemoet. Iemand was in nood en hij zou het zichzelf nooit kunnen vergeven als hij diegene zou laten stikken. Voorzichtig stapte hij door het gat en in de dikke mistige laag van gruis.
“Hallo?” schreeuwde hij schor in het duister en terstond hapte hij naar adem in een opstekende hoestaanval. Zijn luchtpijp was gortdroog en leek te branden bij elke stoot die er doorheen ging. Had het duister hem geantwoord dan zou zijn eigen gehoest deze respons volledig overstemd hebben. Het kostte hem een volle minuut om zijn eigen ademhaling weer meester te worden. Meerdere klodders dik slijm sijpelden over zijn lippen toen zijn longen weer enige zuurstof binnen kregen. De jongeman snakte naar adem, omdat de ijle lucht hem de mond snoerde.
“Hé! Is daar iemand?” probeerde hij het nog eens, nadat de ergste stof was opgetrokken. En ook ditmaal moest hij hoesten en werd er niet geantwoord. Omzichtig stapte hij daarom naar voren en trachtte zich gewaar te worden uit welke richting het geluid was gekomen. De duisternis aftastend zocht hij naar het dichtstbijzijnde object dat hij als houvast kon gebruiken. Hij vond de kunststof behuizing van een beeldscherm. Met enige moeite wist hij zijn blik scherp te stellen en ontdekte de vernielde computer waar het scherm aan toebehoorde. Het laboratorium was immers nog vooral in duisternis gehuld. Het zonlicht kreeg de kans nog niet om door het gat in het dak binnen te dringen daar een stofwolk dit belemmerde. De laatste lichtpuntjes in de ruimte waarin Evan stond waren niet langer afkomstig uit lampen die de werkplekken verlichtten. Kleine brandjes waren hier en daar ontstaan door beschadigde apparatuur en kortsluiting. Flikkerend licht priemde door de donkerte. Hij moest zich haasten wilde hij een kans maken om het huilende slachtoffer veilig te kunnen bereiken.
Evan had maar kort een indruk kunnen krijgen van de oorspronkelijke constructie van deze ruimte voordat de zwarte indringer het gebouw door het plafond verliet. Rechts van hem, wist hij, had hij een stel gigantische generatoren achter glas gezien. Of waren dat de noodaggregaten geweest? Nee, dat zou een wat onlogische plaats zijn geweest om die onder te brengen. Op deze plek was een oranjerode gloed zichtbaar, ongetwijfeld afkomstig van een brand. Links van hem flitsten blauwe sterretjes aan de uiteinden van elektriciteitskabels. Die moesten van de enorme buisvormige apparatuur afkomstig zijn die hij eerder gewaar was geworden. Vonkjes kwamen ervan los en speelden pyromaan met de inboedel.
Hij passeerde de kruk die eerder door het laboratorium was gevlogen en vond steun aan een object dat hij niet thuis kon brengen.
“Ai!” slaakte hij een kreet van pijn. Het onbekende voorwerp bleek een uit elkaar gescheurde archiefkast. Evan verwondde zijn hand aan een gekarteld stuk metaal. Voor even was al zijn aandacht gericht op de nare sensatie in zijn vingers. Zien kon hij de wonden niet, maar de pijn en de doordringende geur van zijn eigen bloed informeerde hem over de toestand waarin zijn hand verkeerde.
Nieuw gejammer trok ineens zijn aandacht en gaf hem een idee waar hij verder moest zoeken. Hij tastte naar de pols van zijn gekwetste hand en slaagde erin het knopje van het lampje te vinden dat op zijn horloge zat. Een klein schijnwerpertje drong plots door alle zwevende deeltjes en gaf Evan de kans om zich beter te oriënteren. De lichtbundel hielp hem een uitweg te vinden uit deze donkere doolhof. Diverse glasscherven kraakten daarbij onder zijn gewicht en het oortje van een drinkbeker maakte zich van zijn eigenaar los toen hij er op stapte.
Plotseling kreeg hij nieuwe vertrekken in het vizier. Eindelijk zag Evan een lichtpuntje; hij spoedde zich er heen. Bij het verlaten van het voorste laboratorium belandde hij in een bescheiden atrium dat de medewerkers een plaats van ontspanning had geboden. Daar trof hij een kunstmatig vijvertje aan. Gretig stak hij er zijn gezicht en handen in. Karpertjes schoten opzij terwijl wit stof het water troebel maakte en het bloed van zijn vingers het rood deed kleuren. Het atrium zelf was ook niet volledig vrij van vuil. De stofwolk die erin was binnengedrongen vanuit het lab liet fijn materiaal achter op zijn pas gewassen donkerblonde haar. Evan veegde het smerige water uit zijn gezicht en zocht naar de plaats vanwaar hij het geluid had gehoord. Hij ontdekte een volgend labdeel waaruit een hijgend gesnik weerklonk. Een rafelig gat bevond zich op de plaats waar eens de deur naar deze ruimte was geweest. Verder was deze verrassend goed verlicht en leek door het geweld van boven ontzien. Opgelucht verschafte hij zichzelf toegang tot die ruimte en raakte bevangen door verse indrukken.
Als een toeschouwer van een voetbalwedstrijd leek hij een arena te zijn binnen gestapt. Links en rechts van hem werd de tribune gevormd door computers en panelen die op boven elkaar liggende bouwlagen opgesteld stonden. Ze waren afgeschermd door metalen buizen die verhinderden dat de laboranten naar beneden konden vallen. Een trap van een paar meter breed strekte zich voor hem uit om te eindigen bij een ander paneel in het midden. Daarachter bepaalde een monster van mechanica het beeld en nam er een flinke ruimte van in beslag. Eveneens achter een glazen wand stond daar een kolossaal elektronisch gedrocht. Op één plaats was de glazen beschermwand uit haar sponningen gesprongen. Evan had de indruk dat hier de duistere vreemdeling gevangen was gehouden die nu was ontsnapt. Een platform in het midden besloeg op zijn minst een kwart van de totale werkruimte achter het paneel. Het was zeker een meter dik en lag vol met iets dat op roetdeeltjes leek en een blauw soort pasta. Twee aluminiumkleurige constructies van een meter of vier hoog flankeerden dit plateau. De gelijkenis met twee gigantische microscopen was treffend. Erachter liep een veelkleurige buis van zeker vijftien meter in doorsnede waaraan deze apparaten gekoppeld bleken te zijn. Daarnaast stond nog een groot cilindervormig bouwwerk dat aan een zuigermachine deed denken. De totale stellage was enorm en indrukwekkend te noemen.
Evan vond het toch wel bijzonder dat hij al deze geheime ruimtes betrad en liet zich keer op keer verbazen. De afdelingen van Techlab werkten weliswaar continu samen aan gemeenschappelijke doelen, maar de medewerkers kenden de onderlinge verbanden vaak niet. Geheimhouding stond hoog in het vaandel en wie ook maar de schijn wekte deze te willen doorbreken, mocht zijn biezen pakken en een dure advocaat in de arm nemen.
Veel van de laboratoriumwerkplekken bleken abrupt te zijn uitgeschakeld door stroomonderbrekingen of vernield door rondvliegende voorwerpen. Aan de wanden van het lab kleefden zoveel bloedsporen dat het Evan toescheen alsof hij in een enorme slagerij was binnengestapt.
Deze veelvoud van impressies werd doorbroken door een dun piepstemmetje dat naast hem klonk. Het kwam uit de richting van één van de bureaus. In eerste instantie zag hij nog niet waar het geluid vandaan kwam, maar spoedig werd hij een vrouwelijke gedaante gewaar die onder een werktafel klaarblijkelijk aan het hyperventileren was. Een waterval van tranen – van geluk of angst – maakte zich bij haar los.
“Goed volk!” bracht Evan uit in de hoop haar daarmee gerust te stellen. Het huilen hield echter niet op. Evenmin had de vrouw de controle over haar oppervlakkige ademhaling herwonnen. Een volle borstkas bleef onregelmatig op en neer gaan. Evan knielde bij haar neer en praatte zachtjes tegen haar.
“Rustig maar,” suste hij.
“…het komt nu goed. Er is nu iemand bij je.”
Hij legde zijn handen op haar schouders en zocht naar goedkeuring in haar vochtige reebruine ogen. Hij hoopte haar tot kalmte te brengen door over haar schouders te wrijven. Een knikje van haar kant bestempelde tenslotte het vertrouwen.
“Hé, het is goed nu,” sprak hij haar opnieuw vertroostend toe.
“…kom maar.”
Hij probeerde haar aan haar schouders zo te manoeuvreren dat ze vanonder het bureau zou kunnen opstaan. Anders kon hij haar niet goed bekijken om te zien of ze iets mankeerde. Aanvankelijk dorst ze niet van haar beschutte plaats te wijken en klaagde ze dat ze haar been had gebroken.
“Nee!” was alles wat ze tussen haar gehaaste ademhaling kon uitbrengen ,wijzend naar haar been. Nieuwe tranen vloeiden over haar wangen. Evan had haar zorgen om haar botbreuken niet direct herkend en moedigde haar verder aan om op te staan. Maar toen hij haar angst eenmaal doorhad, staakte hij zijn actie en liet haar zitten waar ze zat. Ze kroop wel wat dichter naar hem toe om de communicatie te vergemakkelijken en de reden van haar leed toe te lichten.
“Hier,” zei ze en wees op de gescheurde stof van haar panty. Evan zag wel dat de kleding was gescheurd en verwachtte er op z’n minst een verdikking te zullen zien. Maar behalve een hoeveelheid blauwe pasta en een aardige plas bloed onder haar lichaam was er geen breuk te zien. De huid van haar knie was ietwat besmeurd, maar strak en glooide zoals het hoorde.
“Ssssh!” kalmeerde hij haar.
“Er is geen wond te zien,” en met een zachte handbeweging streek hij over haar been, de blauwe pasta negerend die over zijn vingers trok. Teder oefende hij wat lichte druk uit.
“Zie je wel? Doet dit pijn?”
Hij wilde er zeker van zijn dat ze geen pijn ervoer. Het moest vaststaan dat er geen ernstige verwondingen waren. De vrouw was verbaasd over de afwezigheid van pijn en haar ademhaling begon zich langzaam te stabiliseren. Met grote ogen onderzocht zij nu zelf haar eigen knie.
“Euh nee, hoe kan dat nou? ”
“Het is vast de schrik geweest,” verzekerde hij haar, maar de vrouw dacht daar anders over en protesteerde:
“Nee echt! Mijn been was gebroken. Ik heb het bot zelf naar buiten zien steken. Waar komt anders al dat bloed vandaan?”
Evan moest toegeven dat dit hem wel verontrustte. Alleen een blinde kon over het hoofd zien hoe het bloedspoor naar haar lijf een route volgde over de muren en het plafond. De abstracte expressionist Jackson Pollock was beslist afgunstig geweest om zulke kwaststreken. Zeker anderhalve liter woest verspreid bloed plakte tegen de wanden. Deze jonge vrouw had op z´n minst zwaargewond moeten zijn. Evan vroeg zich verwonderd af hoe dat eigenlijk op die plek terecht was gekomen. Hij had er werkelijk geen idee van. Hij bekeek de vrouw nog eens goed en vroeg haar opnieuw of opstaan mogelijk was. Ze dacht van wel en liet dit blijken met een aarzelend lachje. Ze hees zich aan hem op en kwam overeind. Een handreiking voor haar vrije hand en een platte hand die haar rug ondersteunde waren genoeg om haar de nodige begeleiding te geven.
“Niks,” sprak ze vol verbazing door haar tranen heen, doelend op de afwezigheid van pijn. En ook Evan verwonderde zich erover hoe er zoveel bloed kon zijn zonder dat er ook maar één wond op haar ranke lijf te vinden was. Met haar goedkeuring inspecteerde hij haar hoofd, rug en benen terwijl ze zelf haar lijf van voren controleerde. Dus waar had zij zoveel bloedverlies opgelopen?
“Krijg nou wat!”
Evan bekeek zijn eigen handen. De blauwe substantie waarmee hij inmiddels veelvuldig zijn vingers had besmeurd, drong al kruipend in zijn huid. Zijn vingertoppen zogen het op alsof er een onzichtbaar mondstuk van een kruimeldief in school. Bij het binnentreden van deze opvallende pasta door de poriën sloot de huid zich waar hij deze eerder lelijk had verwond. Ieder stukje huid waar bloed nog maar net de pezen verborgen hield, trok zich nauwkeurig terug totdat zijn vingertoppen weer in staat waren een gave afdruk achter te laten. De pasta zelf verdween compleet. Het enige dat achterbleef waren zwarte spikkels gelijk aan de roetvegen die achter in dit lab op een plateau te ontdekken waren. Hij kon ze zo van zijn handen vegen.
Al even perplex als hijzelf staarde ook zijn vrouwelijk gezelschap naar het wonder op zijn handen. En van zijn handen gunde zij zichzelf een verse blik op haar eigen lijf, stomverbaasd over het effect van deze dikke blauwe gel.
“N-2-U-X,” ze bracht het alsof ze een computerspeaker was die een commando voorlas.
“Sorry? Dat is een ongebruikelijke naam!”
“Oh nee, sorry,” en ze bloosde. Alleen was dat niet zichtbaar, omdat het nog voor een groot deel verborgen zat achter het blauwe waas.
“Deidree,” zei ze en stak haar hand naar voren.
“Deidree la Paz.”
Evan beantwoordde het gebaar meteen en realiseerde alleen nu hoe warm haar hand eigenlijk was. Of kwam het doordat de zijne zo koud was nu hij het had gewassen met het vijverwater uit het atrium? Even bleef het stil en hij staarde een paar seconden te lang naar haar zachte oogopslag. Twee prachtige kijkers keken hem vragend aan. Ten slotte trok haar wenkbrauw zich op waardoor zijn trance werd doorbroken. Net niet hakkelend bracht hij uit:
“Evan. Evan Morrow,” hij herstelde zich, maar een ‘big smile’ wist hij niet meer te onderdrukken. Bloed liep naar zijn ongeschoren wangen en maakte dat hij bloosde. Ook Deidree trakteerde hem op een lachje. Het hare was alleen net iets meer cartoonesk. Jeetje, wat moest Myrthe hier wel niet van denken, bedacht hij zich. De omstandigheden waar hij deze middag in was beland maakten dat hij weerloos was geworden voor dergelijke charmes. Deidree liet haar hand uit de zijne glijden en begon aan een oppervlakkige schoonmaakbeurt door wat van de blauwe pasta van haar polsen en het gezicht te wrijven. De hyperventilatie was als voor de zon verdwenen nu ze in mannelijk gezelschap was en er haar redder in had gevonden. Toch was duidelijk te zien dan ze nog flink gespannen was en hier vlug weg wilde.
“Wat een bizarre ervaring is dit,” sprak ze, duidend op de helende werking van het blauwe goedje. Evan vond een stofdoek en hoewel deze wat aan de vuile kant was, volstond hij om Deidree te helpen haar gezicht smurrievrij te krijgen.
“Hoe ben je zo besmeurd geraakt?” wilde hij van haar weten.
“En wat is dat voor spul?”
Deidree keek van de vettige substantie kort naar Evan op en van hem naar de bron van al deze ellende. Haar blik bleef vast gericht op de enorme microscoopvormige stellage aan de andere kant van de ruimte. Ze begon weer te snikken voordat zij zich goed en wel kon verklaren. Evan strekte zijn handen weer naar haar uit.
“Het is goed. Ga anders even zitten,” stelde hij voor en greep de leuning van een bureaustoel vast die hij binnen handbereik had. Maar Deidree sloeg het aanbod af.
“Nee, het is niet goed. Ik moet vast ergens een fout hebben gemaakt en zo de dood hebben veroorzaakt van al mijn collega’s hier.”
Een nieuwe golf van tranen maakte zich bij haar los. Ze bedekte haar gezicht en ging kennelijk gebukt onder hartverscheurende emoties. Evan daarentegen keek bijna paniekerig om zich heen. Welk een horror moet zich hier hebben afgespeeld waardoor zij zich zo miserabel voelde? Maar het gissen naar het antwoord was niet heel moeilijk. Na wat hij vandaag had meegemaakt, lag de conclusie voor de hand dat dit met de duistere vreemdeling verband hield. Met een nog wat zilte ondertoon begon ze haar verhaal:
“Ik was samen met mijn collega Robin bezig aan dat apparaat daar,” ze wees naar het paneel onderaan de trap.
“… Robin was juist bezig om de lichaamsfuncties van dat monster te meten terwijl ik het paneel bediende om nieuwe instructies te kunnen invoeren.”
“Ho wacht even! Wil je zeggen dat hij daar achter het glas heeft gezeten?”
Deidree begreep wel dat hij het vroeg, maar eigenlijk lag het antwoord wel erg voor de hand.
“Ja. De duistere persoon die de boel hier aan diggelen heeft geslagen werd hier door ons vastgehouden.”
Deidree kwam zo niet echt aan haar verhaal toe, want Evan onderbrak haar opnieuw.
“Hij … hij zat hier al een tijdje?” vroeg hij. Hij kon amper bevatten wat nu pas echt tot hem doordrong.
“Zeker. Maar laat me nu even vertellen.”
Evan snapte het en gaf haar die kans.
“Dat monster dat vandaag al die chaos hier heeft aangericht werd daar tussen de armen vastgehouden,” ze wees opnieuw naar de stellage in de vorm van de microscopen.
“Met behulp van de materiezender van één van de Y-afdelingen werd hij naar hier geflitst, een onverwacht neveneffect van Techlab’s fundamentele onderzoek naar elementaire deeltjes. Ik bedoel, wij doen die experimenten hier natuurlijk niet zelf. Dat zou betekenen dat we hier over een eigen deeltjesversneller beschikken. Alleen heeft Techlab wel de apparatuur om contact te zoeken met materie van elders uit het universum. Dat doet zij met behulp van de Chronosfeer, een massief mechaniek waarmee we onlangs grote brokken materie naar hier hebben kunnen zenden.”
“Kunnen we dat echt?” onderbrak hij haar weer.
“Stil nou,” gebood zij hem.
“Ik weet enkel dat die Chronosfeer zo genoemd wordt en dat dit apparaat het hoofddoel uitmaakt van die andere afdeling. Hoe het is staat is om materie te verplaatsen en naar hier te krijgen weet ik niet. Wij kregen enkel de monsters aangeleverd, die tot voor kort alleen uit brokken ruimtepuin bestonden,” ze zuchtte even.
“…totdat híj ineens verscheen. Onze opdracht was om met de Castor, het grote bouwwerk dat je daar ziet staan, de monsters te stabiliseren en aan nadere inspectie te onderwerpen. Onder het platform wat je daarginds ziet, ligt Pollux. Dat is een soort kanon om de monsters mee door te lichten. Naar de werking daarvan moet je mij niet vragen, daar was Robin de expert in. Ik weet meer van de Castor. De Pollux werd ook niet ingezet voor onze merkwaardige bezoeker. Al stond dat wel in onze planning, omdat we meer over die vreemde substantie in zijn lijf te weten wilde komen. Dat is de N2UX waar ik het net over had, dat smerige goedje hier dat onze verwondingen genas. Het gevangen houden van dit krachtige individu en hem aan wat onderzoeken onderwerpen was ons eerste doel, maar al gauw raakten wij gefascineerd door de geneeskrachtige materie in zijn lijf waarmee hij ook zichzelf heeft hersteld. Techlab had overigens helemaal niet bewust het plan gehad om hem naar hier over te halen. Zoals ik al zei, kwam hij per ongeluk in onze wereld terecht. In eerste instantie was Procyon, eveneens vernoemd naar een ster, zwaargewond en in verdoofde toestand hier aangekomen. Geketend werd hij hier binnen gereden en op de Castor en de Pollux geplaatst. Toen we dat zagen gebeuren, hadden we direct de angst in ons hart en realiseerden we ons dat we met een serieuze taak van internationaal belang waren opgescheept. Niet alleen waren we erin geslaagd een levend organisme van een andere wereld naar hier te halen, we zaten ook met de vraag wat we nu met hem aanmoesten. Alle medewerkers die hier werkten, voelden de verantwoordelijkheid op zich drukken. Procyon mocht geen bedreiging vormen voor de buitenwereld. En ik denk dat ik voor al mijn directe collega’s spreek dat we eigenlijk wel wilden dat hij werd teruggestuurd naar de wereld waar hij vandaan kwam. Maar misschien kon dat wel helemaal niet. Wat er uiteindelijk met hem moest gebeuren wist dus ook niemand. Stabiel houden, bewaken en lichaamsfuncties meten was al wat ons te doen stond. Alleen pakte dat niet zo uit als we hadden gepland.”
Deidree’s ogen werden weer troebel. Ze gleden over de vernielde werkplekken en zochten naar de lichamen van haar collega’s. Van een enkeling was niet veel meer overgebleven dan een zielig hoopje as. Evan luisterde gespannen en gaf haar de ruimte om niet verstard achter de computers in de hoek gedrukt te blijven staan. Ze liepen een stuk weg van de plaats waar hij haar had gevonden en posteerden zich bovenaan de trap. Voor hen lag het toneel er chaotisch maar verlaten bij. Verbitterd vervolgde ze:
“Dat Procyon over ongekende krachten moest beschikken wisten we allang. Zelf hadden wij niet in de hand wat er met hem moest gebeuren. Die instructies kregen wij van een andere afdeling. Zoals je weet wordt er binnen Techlab met PDA’s gewerkt die geprogrammeerde instructies doorgeven.”
Evan was bekend met dit principe. Voor zijn functie had hij er bij indiensttreding ook één ontvangen. De PDA werkte als een doodeenvoudige handcomputer die je in de alom aanwezige geavanceerde apparatuur, die Techlab rijk was, vast kon klikken. Het hulpmiddel was iets kleiner dan een volwassen mensenhand en daarmee handzaam in gebruik. Opdrachten konden met de hand worden ingevoerd door over een toetsenbordje te ‘vegen’ dat op het display op te roepen was. Voor Evan had het inspreken met de voicerecorder echter de voorkeur.
“Vanmorgen staken we één van de ons aangereikte PDA’s in het controlepaneel waarna het ineens faliekant misging. Robin stond naast me toen het gebeurde en werd het eerste slachtoffer. Direct nadat ik de PDA in het slot had gestoken vielen de twee stabilisatorstralen van de Castor uit. Ik had de handheld nog niet losgelaten of ik zag de stralen uit de projectoren aan beide kanten uitdoven. De akelige verschijning voor mij had het direct in de gaten. Procyon boog abrupt zijn gezichtsloze hoofd opzij en beproefde of hij in staat was om zijn armen en benen te bewegen. Kort daarop volgende een dreun. Ik werd door de ruimte geslingerd en Robin werd door een hoop rondvliegend glas gedood.”
Beverig wees ze naar het paneel waar ze Robin konden zien liggen. Niet alleen was hij een speldenkussen van glas geworden, maar aan zijn verminkte gezicht en een plas bloed te zien moest deze Procyon hem nog meer leed hebben aangedaan. Zijn leeftijd viel aan zijn gezicht niet in te schatten. Oordelende aan zijn postuur en kleding moest hij een jonge dertiger zijn geweest. Evan nam Deidree in zijn armen. Ze was opnieuw in huilen uitgebarsten. Zij liet haar hoofd op zijn borst rusten en liet zich helemaal gaan. Evan, op zijn beurt, wreef over haar rug en suste.
“Oh arm ding,” fluisterde hij zachtjes. Ze was in één klap haar naaste collega kwijt en wie weet hoeveel collega’s nog meer. Evan kon, te oordelen aan de ravage waar zij in stonden, wel raden wat er gebeurd moest zijn. Een ogenblik later liet hij haar los en liep rustig over de trap naar beneden. Bij het passeren van iedere rij werkplekken trof hij daarachter en daaronder slachtoffers aan waarvan de een er nog gruwelijker bij lag dan de ander.
“Hoe kan het dan dat jij dit hebt overleefd? Je stond het dichtste bij,” hij stelde de vraag hardop aan haar zonder haar aan te kijken. Meer slachtoffers staarden hem levenloos aan. Het monster moet hen op dezelfde manier hebben gedood zoals hij ook de soldaten vermoord had zien worden. Zijn maag trok zich samen en hij voelde nieuw gal opkomen. Even kokhalsde hij. Met de rug van zijn hand voor zijn mond wist hij zich echter te bedwingen, maar bleef onpasselijk bij de aanblik van de vermoorde medewerkers.
“Eén man zag het gebeuren en schoot op hem,” antwoordde Deidree. Evan zei niets. Hij was bevangen door dit afgrijselijke tafereel.
“…ik weet niet of het schot het monster had geholpen om door het glas te breken, maar hij had hem in zijn schouder geraakt,” ze slikte en klonk hees door de tranen.
“…Procyon’s bloed is de N2UX die we hebben onderzocht. Het spoot over mij heen toen hij werd beschoten. Maar het hielp allemaal niets. Althans, voor mijn collega’s … hoe moet ik dat zeggen?”
“Ik begrijp het Deidree. Ik mag toch wel Deidree zeggen?”
Ze gaf geen antwoord, maar Evan besteedde daar geen aandacht aan. Hij was aangekomen bij het paneel en zag Robin ernaast op de vloer liggen. Hij begreep meteen waarom de jonge man het niet had overleefd en deinsde geschrokken terug van het gruwelijke beeld dat hij dacht te hebben gezien. Evan begon zich licht in het hoofd te voelen. Had hij dat nou goed gezien? Het leek wel alsof het slachtoffer een deel van zijn gezicht miste. Hoewel een stemmetje in zijn hoofd hem aanraadde om het niet te doen, werd hij door nieuwsgierigheid naar het lijk getrokken. Het was inderdaad zoals hij dacht het te hebben gezien. Van Robin’s Zuid-Amerikaans getinte uiterlijk was slechts een helft van het gezicht overgebleven. De rest was wreed weggeblazen. Het overgebleven oog staarde angstig naar het plafond. Het rode waas dat over zijn oogbol lag, zal hij niet meer hebben gezien. De plaats waar het andere oog had gezeten werd opgevuld door brokken bloed en verder alleen maar leegte. Ditmaal kon Evan zich er niet tegen verzetten; het gevoel van afkeer was te heftig. Vanuit zijn slokdarm begon hij te schokken en een zure smaak verspreidde zich door zijn hele strottenhoofd. Een klein beetje slijmerig gal spuwde hij naar buiten en moest het paneel vastgrijpen om zijn balans te hervinden. Met zijn hoofd tussen zijn schouders hing hij daar aan het metalen frame en voelde een bonkende hoofdpijn opkomen. Evan vocht ertegen en probeerde weer snel rechtop te gaan staan. Hij boog zijn armen waar hij deze eerder gestrekt hield om over te geven en staarde naar het paneel. Met wat hij daar zag verdween zijn misselijkheid onmiddellijk. Zijn gedachten waren nu op iets heel anders gefocust. Met een bonzend hart dat als een gevangen dier in zijnborstkas vocht voor vrijlating, staarde hij naar het ding dat uit het slot op het paneel stak. Een voor hem bekend geelgrijzig voorwerp zat in de sleuf geklikt. Op het display liet zich een naam lezen.
“Wat krijgen we nou?” bracht hij uit. Onbegrip straalde van zijn gezicht.
“Dat is mijn PDA!”
Evan tilde het voorwerp uit het slot en bracht het naar ooghoogte. Dit was zijn PDA. Dus hoe kon het dat hij zijn eigendom hier in een laboratoriumvertrek aantrof waar hij zelf geen toegang toe had? En welke instructies had het bevat toen deze in het paneel werd gestoken? Zelf zou hij nooit opdracht hebben gegeven om zo’n monster vrij te laten als hij vandaag had ontmoet. Daarbij, hij wist niet eens dat hier iemand werd vastgehouden! Zijn bezwete hand omklemde de PDA, maar hij had moeite het apparaat stil te houden; Evan trilde van ontzetting. Een onbedwingbaar gevoel van woede borrelde op in zijn lijf. Hij moest het weten!
“Wie heeft me dit geflikt?” foeterde hij hardop en angstig naar het apparaatje. Maar Evan wist eigenlijk heel goed wie dat geweest moest zijn. Naast hemzelf was er namelijk maar één persoon die de code van zijn kluisje kende en zo over zijn PDA kon beschikken.
“Dytre!”
Evan draaide zich om en zag zijn baas naast Deidree staan. Haar ogen stonden vol doodsangst; Dytre had de loop van zijn pistool op haar slaap gedrukt.
“Ah,dus je weet het?”
Uitgesproken door: Gsorsnoi
Datum: donderdag 3 maart, 2011
Het kost me zelfs geen enkele moeite.
image by Chesi Photos CC, edited by Gsorsnoi
Vanaf groep 3 had hij al luizen,
het jongetje voelde zich eenzaam, omdat zijn ouders steeds maar moesten verhuizen.
Zijn gedrag werd door zijn ouders altijd genegeerd,
dat werd op latere leeftijd door hem beweerd.
Het lukte door die verhuizingen niet om vrienden op te bouwen,
vrienden om mee te spelen, praten en van te houden.
Uiteindelijk kwam hij op een vaste school.
Zijn leerkracht heette Van der Mool.
Maar dat jongentje was veel verder met z`n gedachten dan anderen,
iets wat je niet echt kan veranderen.
Maar omdat hij zo zichzelf was, moesten ze hem altijd pesten, slaan en kreeg vaak harde klappen.
Af en toe in zijn gezicht ook zware trappen.
Ze lachte hem altijd uit,
en hij ging met de dag achteruit.
Maandag liep hij door de gang.
Hij was doodsbang.
Hij hoopte dat ze hem nou eens lieten gaan,
maar helaas daar kwamen ze weer aan.
Zijn geest was helemaal verstoord en doorgeboord
en diezelfde dag nog pleegde hij onder een trap op school … zelfmoord.
Nu heeft iedereen heel veel spijt.
Dus denk eerst na voor dat je met je woorden smijt.
Dit gedicht is gebaseerd op een waar gebeurd verhaal.
Dus denk eerst na voordat je wat in je hoofd haalt.
De nabestaanden hebben nu veel pijn en verdriet.
Ik mag toch aannemen dat je daar toch niet van geniet?
image by Orgaman, edited by Gsorsnoi
Help je Karel weer met het oplossen van onderstaand mysterie?
Lees hier de spelregels.
Van alle zaken die ik in mijn carrière heb onderzocht was dit misschien wel de meest bizarre van allemaal. De ravage die we aantroffen op de Randweg van Gohes City was om te beginnen al onbeschrijfelijk. Eén ambulance was onderweg naar het Tycoon Ziekenhuis en had zich in een passerende vrachtwagen geboord. De tweede ambulance die het andere slachtoffer vervoerde raakte tevens verongelukt door daar bovenop te duiken. Door een aantal artsen die zich naar de rampplek hadden gespoed, werd reeds lijkschouwingen verricht. Van zowel de slachtoffers als alle betrokken ambulancezorgverleners hebben ze moeten vaststellen dat zij waren overleden. Alleen de vrachtwagenchauffeur heeft het ongeluk op de snelweg overleefd.
“Wat bedoel je precies met ‘er zijn meerdere plaatsen delict’?” wilde ik van mijn collega Lesley weten. Een deel van het onderzoek was al in gang gezet. Ik had mijn mensen daar opdracht toe gegeven terwijl ik mijn verantwoordelijkheden van een andere lopende zaak overdroeg en mij naar de rampplek begaf.
“…wil je beweren dat dit nog niet alles is?”
“Ik vrees van niet inspecteur. Vanuit de meldkamer heb ik zojuist het bericht binnengekregen dat er ook al diverse ongelukken zijn gebeurd op de plaats waar de primaire slachtoffers zijn aangetroffen. De eerste traumahelikopter die werd ingezet is neergestort in het nabijgelegen korenveld. Naar verluid waren zij op weg naar een landweg buiten de bebouwde kom alwaar een automobiliste op een boom was geklapt. Vermoed wordt dat zij geprobeerd heeft een voetganger te ontwijken. Zonder het gewenste resultaat helaas. De man die zij heeft aangereden werd naast het voertuig aangetroffen. Opmerkelijk is wel dat ze tegen de enige boom in de wijde omtrek is gereden. Alleen de brandweerlieden die werden ingeschakeld om het vrouwelijke slachtoffer uit een auto te knippen, hebben dit horrorscenario nog overleefd.”
“Mijn hemel! Heb je nog meer?” wilde ik van hem weten.
“Zeker inspecteur. De vrouw die tegen de boom was aangereden was reeds zwaargewond toen ze in de ambulance werd vervoerd. De man is echter een bijzonder geval. Gezien de toedracht zouden we een slachtoffer verwachten die op z´n minst een paar botten moet hebben gebroken. We weten natuurlijk nog niet wat we onderhuids gaan tegenkomen, maar op een paar schrammen na zou je bijna beweren dat deze man zonder noemenswaardig letsel vredig is ingeslapen.”
Haastig werkte ik de laatste slok van een nog veel te hete koffie naar binnen en verslikte mij er zowat in.
“Wat is hij? Een soort van Superman?”
“Wie weet inspecteur. Maar ik denk dat we in elk geval vast een voorzichtige conclusie mogen trekken.”
“En die luidt?”
“Buiten de vrouw die hem heeft aangereden is iedere betrokken hulpverlener die deze man heeft geprobeerd te redden daarbij zelf ook om het leven gekomen.”
Het kostte me een moment om mijn gedachten een plaats te geven. Er was totaal geen logisch verband te ontdekken tussen alle feiten afzonderlijk. Eén ongeluk met hulpverleners tot daar aan toe, maar twee? En dan die situatie met die man … dat kon ik echt niet plaatsen. Aangereden worden zonder open botbreuken tot daar aan toe, maar zonder enige verwondingen? Was die man wel echt aangereden? Of moesten we de aanrijdingen met de boom los zien van die man? Door die gedachtesprong bedacht ik mij iets afschuwelijks: wat nou als er een dodelijk virus rondom het primaire plaats delict hing? Maar nee, dan zouden de brandweerlieden er ook aan onderdoor zijn gegaan. Weinig werd me echt duidelijk, maar er moest in elk geval heel wat geregeld worden.
“Laat het sporenbeeld op alle genoemde locaties bevriezen tot nader orde. Regel als de sodemieter een toxicoloog en bestel meteen maar een patholoog. Geef die toxicoloog topprioriteit! We moeten eerst uitsluiten of de slachtoffers geen verdacht virus bij zich draagt. Anders leggen wij dadelijk ook het loodje.”
Als Lesley al vraagtekens zette bij het zoeken naar mijn motivatie om er een toxicoloog bij te roepen dan liet hij het niet merken. Hij antwoordde resoluut:
“Begrepen. Wordt geregeld.”
“Is er verder nog iets wat ik op dit ogenblik moet weten?”
Lesley slaakte een diepe zucht.
“Eh ja. Magere Hein heeft weer eens een visitekaartje achtergelaten. Twee zelfs.”
“En dat zijn?”
“Een foto zoals gebruikelijk. Met daarop afgebeeld een setje exotische instrumenten waarvan nog niet helemaal bekend is wat ze mogen voorstellen en een huiveringwekkende tatoeage op de borst van de man.”
Ongeduld maakte zich van mij meester. Lesley liet een te lange onderbreking vallen voordat hij zich verklaarde en ik kon het slecht hebben dat hij treuzelde.
“Nou veel gekker kan het niet worden. Vooruit met die geit!”
Lesley aarzelde niet langer.
“Op zijn borst staat in bloedletters getatoeerd: ‘Red mij’”.
Het kon dus wel gekker.
Oorspronkelijke beloning gouden tip: ZB 3.275,-.
<WAT IS DE EXOTISCHE AFKOMST VAN DE FOTO?>
De toxicologe was aangekomen en installeerde zich met haar team. Onder leiding van Anna Traxomia werden de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen daar onze TR (technische recherche) ze had geïnformeerd over de mogelijke ernst van de aanwezigheid van een biologisch virus. Patholoog anatoom Agatha Loon op Toom was eveneens ter plekken. Iedereen die niets op het plaats delict te zoeken had was inmiddels verwijderd en omliggende bewoners werden verzocht ramen en deuren gesloten te houden. De vrees was wel dat als het hier ging om een serieuze dreiging van een virus dat zich via de lucht kon verplaatsen, die maatregel mogelijk al te laat was. Ik had Lesley nog wat extra huiswerk meegegeven. Hij moest laten onderzoeken wat die zogenaamde exotische afkomst was van de foto. Gezien de grote risico’s die deze zaak met zich meebracht, kregen alle verzoeken die we bij het forensisch instituut neerlegden voorrang op de andere opdrachten. Ik was dan ook allerminst verbaasd dat het antwoord op de vraag binnen anderhalf uur verscheen.
“Inspecteur. De voorwerpen die zijn afgebeeld op de foto die door Magere Hein zijn achtergelaten betreffen vier Burmese tatoeage pennen.”
“Goed werk Les,” antwoordde ik hem zonder direct dieper op verbanden in te gaan. Dat had in dit stadium waarschijnlijk toch nog niet zoveel nut.
“Nog nieuws uit de andere kampen?” ik doelde daarmee op de onderzoeken die bij de korenvelden liepen waar de primaire slachtoffers werden aangetroffen door de hulpverleners.
“Op het moment nog niet veel,” Lesley had veel communicatiewerk op zich genomen en had één rood oor van het telefoneren.
“…enkel dat de vrouw die de man heeft aangereden toch [AANWIJZING] minstens 130 kilometer per uur moet hebben gereden gezien de lengte van de gemeten remweg.”
{GEMUTEERDE ANTRAX}:
Alle specialisten die zich bezighielden met de zaak hielden elkaar op de hoogte door middel van portofoons of andere mobiele apparatuur. Aansluitend bij de technologie van tegenwoordig waren de mensen van toxicologe Traxomia zelfs voorzien van communicatieapparatuur die in hun overdrukpakken waren bevestigd. Hiermee konden zij ons op de hoogte houden. Lesley onderhield de lijn met haar teamleden, terwijl ik het laatste nieuws steeds via Anna wilde horen. Artsen, sporenonderzoekers en andere mensen die eerder op het plaats delict aanwezig waren maakte ruimte voor de toxicologisch specialisten. Mannen en vrouwen in ‘ruimtepakken’ benaderden de verongelukte voertuigen om de slachtoffers te bestuderen op aanwezigheid van biologisch gevaarlijk materiaal. De wegen die naar dit kruispunt leidden waren allen vrij van verkeer en ongewenste bezoekers. Eenieder die op dit terrein aanwezig was maakte onderdeel uit van het multidisciplinaire team. Bewaking hield pottenkijkers op afstand, inclusief de pers die al binnen een half uur lucht had gekregen van deze zaak. Eén van de gevreesde infectiekandidaten was Antrax. Een sproeivliegtuigje zou bij het bemesten van het korenveld de ziekte verspreid kunnen hebben. Als dat het geval was geweest, dan konden de slachtoffers de Antrax hebben ingeademd. De incubatieperiode varieert normaal gezien tussen de dag en acht weken, afhankelijk van de besmettingswijze en besmettingsdosis. Een gemuteerde variant zou het model echter eenvoudig op de schop kunnen gooien.
“Voorlopige conclusie: negatief,” klonk het in mijn oortje. Anna Traxomia bracht verslag uit.
“…geen blaasjes en zweren aangetroffen op de huid van de slachtoffers. Ook in de mondholtes van is geen bloed aangetroffen dat bij hoesten kan zijn opgegeven,” Lesley, die normaal de specialist was op dat gebied gaf enkel een knikje ter herkenning. Van Antrax was hem ook bekend dat er vormen bestonden waarbij braaksel of opgehoest bloed op het slachtoffer kon worden gevonden.
“Jezus!” klonk het plotseling fel in onze apparatuur. In de verte zagen we Anna verschrikt van het slachtoffer omhoog buigen. Al onze blikken waren gericht op de toxicologe.
“Laat een arts een pak aantrekken en zich hierheen spoeden! De man leeft nog!”
Anna keek over haar schouder en gebaarde ons op te schieten met die actie. Een arts werd subiet op de hoogte gebracht en snelde zich naar de trailer van haar team.
“Anna, wat kun je ons over de m-…” mijn vraag stokte. Verderop zag ik de toxicologe door haar knieën zakken en vreesde meteen [AANWIJZING] dat ze het niet had overleefd. Ik riep de arts terug en verzocht het toxicologisch team terug te trekken.
<NATIONALITEIT VAN DE VRACHTWAGENCHAUFFEUR?>
Je merkte gewoon aan iedereen die met deze zaak te maken had, dat zij waren overdonderd met deze confrontatie; zelfs een toxicoloog in een hermetische afgeschermd pak kon slachtoffer worden. Het dwong ons om het onderzoek buiten de plaatsen delict voort te zetten. We moesten werken met de informatie die we zonder de aanwezigheid op die locaties konden verzamelen. Op alle drie de plaatsen delict werd een zone ingesteld waarbinnen niemand zich mocht begeven, tenzij ik daartoe opdracht zou geven. De toxicologen kregen de opdracht het onderzoek voort te zetten door luchtmonsters te nemen. Ondertussen ontfermde één van mijn andere mensen zich op de man die het voorval had overleefd: de chauffeur. Gemaskerd met een mondkapje startte collega Sandra haar ondervraging, maar kreeg maar de man leek niet bereid of in staat op enige vraag antwoord te geven. Inspecteur Paap wist wel te vertellen waarom:
“Volgens mij heb jij een tolk nodig,” informeerde hij haar nadat hij zijn blik had laten glijden over het Poolse kenteken. Het advies werd opgevolgd zodat het aantal mensen op deze zaak met één tolk werd verrijkt. Maar ook hij kreeg geen zinnig woord uit de chauffeur. De Pool bleef maar een beetje met zijn handen zwaaien en naar zijn oor wijzen. [AANWIJZING] De Poolse trucker was doof.
<DROEGEN DE BRANDWEERMANNEN BESCHERMENDE PAKKEN?>
Bij het korenveld was de pers beter in staat zich tussen de werkzaamheden te mengen, al werden zij ook daar door bewaking op afstand gehouden. Koen Voet liet zich er echter niet door afleiden en had reeds contact gezocht met de brandweercommandant. Ook Koen werd verzocht zich niet meer binnen de vastgestelde zone te begeven totdat duidelijk was dat er geen ‘vuiltje’ aan de lucht was. Aan de brandweer legde hij de vraag voor of hun mannen beschermende pakken droegen bij de werkzaamheden bij het autowrak. Dit bleek niet het geval. Toen ik van deze informatie op de hoogte werd gesteld nam ik contact op met de commandant en verzocht hem zijn mannen in quarantaine te laten plaatsen. In het telefoongesprek met Koen dat daaraan vooraf was gegaan liet hij me wel nog iets anders ontvallen: het was één van de brandweerlieden opgevallen dat ‘Superman’ niet mijlen recht achter, maar vrijwel [AANWIJZING] direct naast de auto had gelegen.
<ANDERE SLACHTOFFERS MET TATOEAGES?>
Na mijn gesprek met Koen sprak ik één van de toxicologen via de communicatieapparatuur:
“Is één van jullie opgevallen of de vrouw en het ambulancepersoneel of gemerkt zijn met opvallende tatoeages?”
Ook Koen kreeg die vraag van mij eerder voorgelegd. Hij liet dit navragen bij het team dat het ‘korenveldteam’ was gedoopt. Zijn eigen team had hij het ‘remspoorteam’ genoemd. Op beide vragen kwam terug dat er geen opvallende tatoeages te vinden waren. Dat wil zeggen: tatoeages die buiten de kleding opvielen. Agatha Loon op Toom kon daar natuurlijk nog nader onderzoek naar doen door onder de kleding van de slachtoffers te zoeken, maar die permissie had ze op het moment niet. De toxicologen liepen al genoeg gevaar door hun eerdere aanwezigheid op de rampplek. Eén van hen kwam met opvallend nieuws naar buiten. Via mijn oortje hoorde ik hem zeggen:
“Er zal een arts aan te pas moeten komen om het te bevestigen, maar als u het mij vraag is Anna bezweken aan [AANWIJZING] de hartkwaal waar ze al langer aan leed. Toen ze ineen zakte greep zij naar haar borststreek.”
<VOGELS OORZAAK VAN VERONGELUKTE TRAUMAHELIKOPTER?>
Eén van de toxicologen informeerde mij dat er een mogelijkheid bestond om een luchtdichte tunnel uit te rollen naar de verongelukte man. Zo hadden we de man alsnog kunnen bereiken en eventueel hulp bieden, mocht het slachtoffer daadwerkelijk in leven zijn geweest. Deze optie achtte ik te onnodig. Deze man kon omstanders enkel maar verder in gevaar brengen als hij al echt een virus bij zich droeg. Ik overwoog de keuze opnieuw, maar ik kon mij er niet toe brengen het verzoek ten uitvoer te brengen. Bovendien moest die tunnel besteld worden en zou nog een paar uur op zich laten wachten voordat deze ter plekke was. De situatie van de man kon in die tijd al zijn verslechterd en het eventuele virus kon zich hebben verspreid. Al viel het me wel op dat de aanwezige wind nog geen nieuwe slachtoffers onder mijn mensen had geëist. Meer en meer begon ik het vermoeden te krijgen dat we hier helemaal niet met een virus te maken hadden. En om mijn vermoedens bevestigd te krijgen belde ik Koen van het ‘remspoorteam’.
“Wat weet jij inmiddels te vertellen over het ‘korenveldteam’?”
“Daar is nog weinig nieuws naar buiten gekomen,” antwoordde deze.
“…sinds de zone is opgeworpen waarbinnen zich geen mensen mogen bevinden om zich over de slachtoffers en de toedracht te buigen ligt het onderz-,”
Plotseling was er een stilte ontstaan aan de andere kant van de lijn.
“Koen?”
Niets.
“Koen?” vroeg ik kort daarop opnieuw.
“J-ja, excuus. Ik ben hier nog,”
“Wat is er?”
“Nou, ik bedacht me net dat het ook goed zou kunnen zijn dat de helikopter in problemen kon zijn geraakt door vogels. Daar stikt het hier namelijk van.”
Ik stuurde een toxicoloog naar Abdel Dezertecon Kretonshos die in het ‘korenveldteam’ zat en liet hem een extra beschermend pak meenemen. Een half uur na aanvang van hun onderzoek kwamen zij met de conclusie dat er dode vogels waren gevonden rondom de gecrashte helikopter. De sporen van verenvet op de wieken bevestigde deze relatie. Maar er was nog meer: Abdel had in het veld een [AANWIJZING] nieuw lijk gevonden.
<HOE WAS DIT NIEUWE LIJK ER AAN TOE?>
Het lijk betrof opnieuw een man en lag precies tussen de koren naast de weg verborgen, dicht bij de plek waar de automobiliste tegen de boom was gereden. Deze man was een veel betere kandidaat om te zijn aangereden door de vrouw; zijn benen lagen in een brede spagaat en zijn arm zat lelijk achter het lichaam geklemd. De aarde waarop de man lag was zwartrood gekleurd. Ook de nek van de man lag helemaal open en werd deels doorboord door een bot dat uit zijn schouder stak. Hij moet zwaar door de auto getroffen zijn en was vast gekatapulteerd richting het korenveld geslingerd. Sommige toppen van het koren leken in rode verf te zijn ondergedompeld door het bloed dat hij in zijn vlucht verloren had. De focus op de twee andere slachtoffers hadden de onderzoekers blind gemaakt om dit eerder in het oog te doen springen. Toen ik de foto van het nieuwe lijk op mijn I-Phone opende die Abdel mij had opgestuurd, schrok ik me wezenloos:
[AANWIJZING]
“Dit was precies dezelfde man als de man met de tatoeage!”
<WAAROM LAG PRIMAIR SLACHTOFFER NAAST DE AUTO?>
De angst sloeg me om het hart. Ik werd bevangen door een misselijkheid die me van mijn maag naar mijn keel greep en mij even van de wereld bracht. Lesley, die ik de foto van laten zien, begreep daardoor ook waarom ik van streek was. Hij bood mij een glas water aan, zodat ik even de kans kreeg om weer bij zinnen te komen. Ik ging erbij zitten en streek met de binnenkant van mijn duimen langs de rug van mijn neus in een poging de wereld om mij heen weer scherp te krijgen.
“Gaat het wel?” vroeg Lesley mij.
“Jawel. Het gaat wel weer. Het is gewoon die Magere Hein,” tussendoor nam ik een slok.
“…die vent speelt gewoon een spelletje met ons.”
Mijn telefoon ging. Het was Abdel.
“Foto ontvangen?”
“Ja,” verzuchtte ik, maar ik hield nog even mijn mond over de gelijkenis met het andere slachtoffer. Daarover begon Abdel zelf. Nu hij daar toch in zijn pak rondliep, had hij zich willen vergewissen hoe het primaire slachtoffer dan op die rare plek terecht was gekomen.
“Ik krijg het suikerbruin vermoeden dat het eerdere slachtoffer dat naast de auto werd gevonden, een passagier moet zijn geweest die uit de auto was gedonderd.”
“Dat verklaart in elk geval de afwezigheid van de verwondingen Abdel. Bedankt.”
Lesley keek me afwachtend aan daar hij ons gesprek niet kon horen. Abdel vervolgde:
[AANWIJZING]
“Als ik niet beter zou weten zou ik denken dat de man die werd aangereden vanuit het niets uit het korenveld de weg op was gestapt.”
{KWADE GEEST}:
Eén van de toxicologen was naar mij toegekomen.
“Inspecteur. De luchtmetingen hebben vooralsnog niets verdachts uitgewezen. Is er iets specifieks dat u op dit moment onderzocht wilt hebben?”
Ik keek op van de foto die ik nog eens op mijn I-Phone had opgeroepen.
“Euh,” dit inzicht en deze vraag moest ik even verwerken.
“Nee, niet direct.”
De man knikte, maar maakte nog geen aanstalten om zich van mij te verwijderen. Mogelijk dat hij mijn twijfel had opgemerkt.
“Wat denkt u, is het veilig om de zone op te heffen?”
Ik keek hem aan en kreeg eerst een woordeloos antwoord. Hij hief zijn armen en schouders op ten teken dat hij het niet wist. Het was ook mogelijk dat hij er wel een mening over had, maar de verantwoordelijkheid niet op zich durfde te nemen. Uiteindelijk nam ik het risico.
“Geef het vrij! Laat een arts controleren of hij nog iets voor Anna of het primaire slachtoffer kan betekenen.”
Een tijdje later stond ik zelf over de vreemde man gebogen die nog even doods en roerloos lag als we hem eerder hadden aangetroffen. Wat had Anna dan in hem gezien? Had een kwade geest de man bezeten en was hij helemaal niet dood? Een antwoord op die eerste vraag zouden we natuurlijk nooit krijgen te weten. Met de foto van de I-Phone in mijn ene hand en het zakje met de foto van Magere Hein in de andere keek ik naar de dode man en dacht hardop:
“Waarom dood je ons, terwijl je zelf gered wil worden?”
Op dat moment zag ik op de foto van de verongelukte man bij het korenveld dat we iets over het hoofd hadden gezien. Dat litteken in de wenkbrauw … dat heeft hij niet door het auto-ongeluk opgelopen. [AANWIJZING] Dit was zijn tweelingbroer!
<WAT IS DE VERKLARING VAN DE POOLSE TRUCKER?>
Anna was dood, zij was bezweken aan een hartinfarct; de ambulancebroeders stierven in een ongeluk met de Poolse trucker; de helikopterpiloten waren in het korenveld neergestort door toedoen van een zwerm vogels; de vrouwelijke automobilist en de tweelingbroer waren door de auto-ongeluk op het leven gekomen. Tot zover had ik voor ieder slachtoffer dat vandaag was gevallen een verklaring kunnen vinden. Dus waardoor was de getatoeëerde man omgekomen? Was hij werkelijk een soort Superman die een duistere kracht mee zich meebracht naar de locaties waar de slachtoffers vielen? Wellicht dat die Poolse trucker ons nog iets duidelijk kon maken. Behalve en Poolse tolk was inmiddels ook een Poolse doventolk gearriveerd, dus ik kon de tolken eens gaan vragen wat ze tot dusver te weten waren gekomen.
“Ik kan u verzekeren, meneer de inspecteur, dat de Poolse man u van weinig nuttige informatie kan voorzien,” begon één van de tolken.
“Hij is niet alleen zo doof als een Poolse kwartel, maar ook zo dronken als een Oost-Europese tor.”
Het was duidelijk dat met hem geen land te bezeilen viel. De Poolse chauffeur werd overgedragen aan mijn collega’s die zich verder over hem zouden ontfermen. Hij speelde in het onderzoek verder niet meer mee. Ondertussen had het ‘remspoorteam’ de draad van het onderzoek opgepakt waar zij deze eerder moesten laten vallen toen de verboden zone werd ingesteld. Koen had het autowrak laten onderzoeken. Daar hadden zij een rozet ontdekt in de deur van de passagierszit die erop kon duiden dat de ‘Superman’ van dit onderzoek [AANWIJZING] in de auto zat, terwijl de vrouw zijn tweelingbroer aanreed.
<IDENTITEIT TWEELINGBROERS?>
Nu moesten we het toch onderhand wel zeker krijgen: wie waren deze twee mannen die zo op elkaar leken? Een kort en eenvoudig onderzoek bracht ons al gauw veel duidelijkheid. Bij de beide mannen werd een paspoort gevonden. Het waren inderdaad twee tweelingbroers: Dinand en Damian Spring in ’t Veld. Dinand was met zijn 26 jaar de jongste en was degene die uit de auto was gevallen. De oudere broer van 31 was het slachtoffer geworden van de aanrijding. De vrouw werd ook geïdentificeerd. Haar naam was Olga de Vrede. Abdel had laten uitzoeken hoe de oudste broer voor de auto terecht kwam. In een pad dat tussen de korenvelden liep was [AANWIJZING] zijn schoenspoor aangetroffen.
{LANDBOUWCONTRACT}:
Het werd nu wel tijd dat ik mij naar de oorspronkelijke plaatsen delict zou verplaatsen. Agatha Loon op Toom kon de autopsie aanvangen met haar team en wie weet zou ik een beter beeld van het geheel krijgen in het korenveld. Zo liep ik de patholoog anatoom ook niet in de weg. Aangekomen op bij de landbouwgronden viel mijn blik als eerste op de blauwgele puinhoop die zich in het korenveld had opgestapeld. Het waren de brokstukken die over waren gebleven van de gecrashte traumahelikopter. Niet lang nadat ik mij tussen mijn collega’s voegde speculeerden wij aan de koffie in één van onze bussen over hoe deze aanrijding tot stand was gekomen. Aan de wand van de bus hing een monitor waarop het laatste nieuws te volgen was.
“De brandweer heeft het druk vandaag,” merkte Abdel op en wees met zijn pink naar de beelden van een brandend gebouw in Gohes City terwijl hij een plastic beker naar zijn mond bracht.
“Weet je,” sprak Koen tegen Abdel.
“Zou het niet zo kunnen zijn dat die Dinand en Olga een getrouwd boerenstel waren die wraak wilde nemen op de tweelingbroer? Ik stel me iets voor dat ze vochten om een landbouwcontract over de verdeelde kavels…”
Koen kon zijn stelling niet afmaken. Met een bovenlip die nog vochtig was van de koffie onderbrak Abdel hem:
“Olga was een vrouw van achter in de vijftig. Bovendien zou dat nog niet de foto van Magere Hein verklaren.”
“Wacht eens,” kwam ik de twee collega’s tussen beide en zette de tv iets harder. In de uitzending werd iets gezegd over [AANWIJZING] verongelukte brandweermannen in een brandend kantoor.
<GRAANCIRKELS?>
“Die Magere Hein speelt met levens,” bracht Abdel droog naar voren en Koen verslikte zich. Ik keek even in zijn richting en trok één wenkbrauw naar hem op.
“Maak er maar grapjes over. Er zijn ondertussen al heel wat middelen aangeboord om schot te kunnen krijgen in deze zaak,”
“Werd ik geroepen?” het was onze schotrestenonderzoeken Lesley Spandabot die zich voor de opening van de bus had opgesteld. Ik bood hem een kop koffie aan en liep de bus uit. Het werd tijd om nieuw licht op de zaak te krijgen. Het had eigenlijk al veel te lang geduurd voor we ons konden concentreren op de details die zich hier in de korenvelden afspeelden.
“Is er al gezocht naar graancirkels?” vroeg Lesley en het was alsof hij mijn gedachte las.
“Nee,” antwoordde ik hem.
“…maar ik heb al een paar keer overwogen om Achmed bij de zaak te betrekken. Er gaat iets bovennatuurlijks vanuit.”
In de late middag hebben we nog lang gezocht naar aanwijzingen in de buurt van de boom waar de auto op was gecrasht. Abdel heeft de aanwezigheid van graancirkels kunnen uitsluiten en heeft het pad geprobeerd na te trekken waarover Damain Spring in ’t Veld had gelopen (hoe kom je op zo’n naam?). Tijdens zijn sporenstudie ontdekte hij dat deze oudste broer voortdurend had gerend. [AANWIJZING] Het leek wel of de man haast had.
<RELATIE TUSSEN OLGA EN DE TWEELING?>
Van Olga was overigens geen verband te vinden tussen haar en de tweelingbroeders. Het zou mij niets verbazen dat zij voor hen een volkomen vreemdeling was en Dinand had opgepikt om [AANWIJZING] hem een lift te geven of ergens mee te helpen.
<WAT WAS AAN DE ROZET IN DE AUTO TE ZIEN?>
Bloedspatanalist Lesley Spandabato was nu de aangewezen persoon om het wrak aan een deskundig blik te onderwerpen. Hij mocht eens gaan uitzoeken of er bloedmonster genomen konden worden die het onderzoeken waard waren. De barst in de vorm van een rozet in het glas van de portier had zo’n bloedvlek. De inzittende moest dus bij de aanrijding tegen de deur zijn geknald voordat deze eruit viel. Zou Superman dan toch gewond zijn? Dat liet ik eens navragen bij Agatha. En inderdaad, onder de bos haar van Dinand was een hoofdwond gevonden. Ik had ook nog eens contact gezocht met de brandweercommandant en condoleerde hem met het verlies om een paar van zijn mannen die gesneuveld waren. Eerst hadden zij hun leven gewaagd in een situatie waar zowat de pleuris was uitgebroken, vervolgens waren ze in quarantainne gezet en nu waren er ook nog mannen van hem omgekomen in een fikse brand. Natuurlijk wilde ik wel weten wie deze omgekomen brandweerlieden waren, maar ik trachtte daar in eerste instantie niet te veel nadruk op te leggen. Totdat hij er zelf mee kwam. En wat bleek: hij had acht man verloren. De vier man die de brand wel hadden overleefd [AANWIJZING] waren de mannen die eerder Olga de Vrede uit de auto bevrijd hadden!
<TIJDSTIP DAT SLACHTOFFERS ZIJN GESTORVEN?>
Hieruit concludeerde ik dat Olga wél bevrijd mocht worden, maar eenieder die Dinand te hulp schoot moest sterven. Anna Toxomia had immers om een arts gevraagd toen ze zei dat Dinand nog tekenen van leven vertoonde. Misschien was het wel een geluk geweest dat ik zoveel gevaar had gezien in de mogelijke aanwezigheid van een biologisch virus, dat ik daarmee mijn mensen en andere omstanders op afstand liet houden, anders had de arts ook gestorven in zijn poging om Dinand hulp te bieden.En wie weet met welke reddingspogingen we nog meer te maken hadden gekregen. Al moet ik zeggen dat ik ook weinig trek had in de nationale hysterie die kon ontstaan als die situatie nog langer had geduurd en er evengoed nieuwe slachtoffers zouden vallen. We waren nog niet helemaal van de pers af, maar onze woordvoerders kregen al een minder heftig vragenvuur te verduren nu de verboden zone was opgeheven. Terug naar het primaire plaats delict: wisten we bijvoorbeeld al wanneer Dinand was gestorven? Gebeurde dat toen de auto verongelukte of was dat voor die tijd al gebeurd? De aangewezen persoon die ons daar antwoord op kon geven was pathologe Loon op Toom. Zij moest de autopsie zijn gestart en al wat meer te weten zijn gekomen over de precieze doodsoorzaak van Dinand. Maar op het moment dat ik contact met haar zocht, kreeg ik een heel ander persoon aan de lijn. De man was bijna niet te verstaan. [AANWIJZING] Op de achtergrond was een hoop geschreeuw te horen terwijl de man zelf ook in paniek was. Mijn hart bonste in mijn keel, ik had die mensen daar aan hun lot overgelaten. Wat was daar in vredesnaam aan de hand? Maar nog voor ik de kans kreeg daarover door te vragen werd de verbinding verbroken. Ik zou voorlopig niet krijgen te weten wanneer Dinand was gestorven. Er bestond een kans dat er bij de autopsie nieuwe slachtoffers gingen vallen.
<WAAROM IS ER VIJF JAAR VERSCHIL TUSSEN DE BROERS ALS ZE EEN TWEELING ZIJN?>
Ik stapte in mijn bolide en vroeg Koen, de sterkste man van mijn team, met mij mee te komen. We moesten als de sodemieter naar het GCFI (*). Koen reed. Zo kon ik onderweg de communicatie met mijn manschappen opzetten. We hadden geen benul wat er zich daar afspeelde, maar te oordelen aan de chaos die ik aan de andere kant van de telefoon had gehoord, leek het mij verstandig een paar man op te trommelen.
“Inspecteur,” vroeg Koen mij nadat ik de telefoon ophing.
“Koen?”
“Is u niets bijzonders opgevallen aan die twee broers?” begon hij en aan zijn gezicht kon ik al zien dat hij wat voor ons had.
“Dat één van de twee mannen een één of andere Superman lijkt te zijn?” probeerde ik.
“Nee, nee, nee. Er klopt iets niet aan die mannen!”
“Dat was mij ook al opgevallen Koen.”
“Hebt dan u ooit wel eens een tweeling ontmoet die VIJF jaar onderling verschillen?”
Het was eruit. Koen had de vraag gesteld waar wij allen al veel eerder op moesten zijn gekomen. Ik haalde direct de fragmenten terug waarbij ik de foto van Damian vergelijk met het aangezicht van Dinand. Damian was zwaar verminkt, maar leek uiterlijk als twee druppels water op zijn broer. De hele situatie rondom de slachtoffer had ons verder blind gemaakt om de simpelste details over het hoofd te zien.
“Maar als de twee broers geen tweelingbroers zijn,” ik was nog bezig om deze feiten te rijmen. Koen glimlachte van oor tot oor, maar hield zijn blik op de weg.
“…hoe kunnen die mannen dan als twee druppels water op elkaar lijken?”
“Toeval?” het was Koen’s beurt iets te proberen. Het verminkte gezicht van Damian kon ons gemakkelijk op het verkeerde been hebben gezet, maar was het echt mogelijk dat twee broers met een onderling leeftijdsverschil van vijf jaar zo op elkaar leken? Naar mijn smaak zat deze zaak een beetje te vol van [AANWIJZING] toevalligheden.
<IS ER SPRAKE VAN EEN TIJDREIZIGER?>
“De ouders zullen de tweeling niet door een tijdreis uit elkaar getrokken hebben. Daarbij, dat zou de geboortedata op de paspoorten niet beïnvloeden,” ik mijmerde eigenlijk maar wat. De broers leken gewoon verschrikkelijk veel op elkaar zodat we zijn gaan denken dat het een tweeling betrof. De waarheid was dat Damian gewoon te zwaar verminkt was om de uiterlijke verschillen te kunnen zien. Zouden beide heren uiterlijke goed met elkaar te vergelijken zijn geweest dan hadden we beslist eenvoudiger kunnen zien waarin de broers verschilden.
“Zet het uit uw hoofd inspecteur. Het is geen tweeling. Van een tijdreis is ook geen sprake. Al weet je het in Gohes City maar nooit.”
“Maar dan is er nog iets anders wat mij dwars zit.”
“En dat is?” reageerde Koen. Ik pruilde m’n lippen even om de smaak te proeven van hetgeen mij bewoog:
“Die tatoeage en die pennen … daar hebben we nog altijd geen duidelijkheid over.”
“U maakt zich druk over een beetje [AANWIJZING] onderhuids gif?” keek even van zijn stuur naar mij.
“Ik ben met u eens dat…” ik liet hem zijn zin niet afmaken.
“Koen, ik kan je wel zoenen,” ik schoot in mijn uitlating zowat door het dashboard. Mijn collega had mij een ingeving gegeven waardoor ik de relatie met de tatoeage en de vreemde dood van Dinand begon te zien. Als Dinand al dood was.
{VERVLOEKTE TATOEAGE}:
Die vervloekte tatoeage ook! Ik had direct door moeten hebben dat er hogere machten in het spel waren. Die Dinand had vast een tatoeage laten zetten in Myanmar (**) en was van het vliegveld opgehaald door een kennis . Dat moest dan die Olga zijn geweest. Ze waren op weg naar huis toen de vloek begon te werken en verreiste dat Olga doorreed naar het ziekenhuis. Alleen stak broer Damian – heel toevallig – tussen de korenvelden de weg over en BENG! Een bizarre theorie die in Gohes City niemand echt zou verbazen en toch niet de ware toedracht zou verklaren. Aangekomen met Koen en mijn manschappen in het GCFI stormden wij de afdelingen over, onderweg naar de autopsiekamer. Met de gewapende collega’s voor mij waren Koen en ik beschut. En toen, niet ver van de ruimte waar de lijkschouwing werd verricht, hoorden wij een angstige stem:
“Kijk uit! Daar gaat ie! Straks [AANWIJZING] bijt hij jou ook!”
{GIFTIGE SLANG}:
“Dinand en zijn oudere broer Damian Spring in ’t Veld waren twee fanatieke hardlopers. Op die noodlotige vrijdagmorgen hadden zij zich door de lentezon laten verleiden om tussen de korenvelden nabij Gohes City te gaan sporten. Op de weg, waar wij nu staan, werd de jongste broer ineens gebeten door een exotische slang die tussen het koren vandaan was gekropen. Het was dezelfde slang waarvan we eerder deze week op het nieuws hoorde dat deze uit de Gohes’ Zoo was ontsnapt. Damian schrok zich wild en had direct door dat het om een giftige soort ging: zijn broer zakte door zijn hoeven en reageerde niet meer. Zowel hij als zijn kleine broertje hadden beide geen telefoon bij zich, dus liet hij zijn broertje achter en zocht voor hulp. Hiervandaan liep hij dat pad op,” ik wees in de richting van een pad dat in de verte bij een afgelegen woonhuis uitkwam.
“…maar daar was niemand thuis. Olga, de automobiliste die bij deze zaak betrokken was, vond Dinand in zijn hulpeloze toestand en moest hebben gedacht dat hij alleen was. Daarop besloot zij hem in haar auto te hijsen en maakte plankgas naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Aan het einde van deze weg draaide zij die verharde weg op en scheurde in de richting van de stad. Daar ontmoette zij Damian, die nog altijd in paniek om zijn broer naar hulp zocht. Hij was via een ander paadje op de hoofdweg beland waar Olga niet meer voor hem wist uit te wijken. Hoe dat afliep weet u reeds.”
Ik keek de boer aan die naast mij aan het veehek gezelschap had gezocht. Hij schudde vertwijfeld zijn hoofd en trachtte te bevatten wat er gebeurd was. We stonden allebei met onze armen over het hek gebogen en tuurde over het koren. De boer had mij aangeschoten, omdat het tumult op zijn land hem ook niet was ontgaan.
“Maar waarom werd die Damian dan niet direct gevonden?”
Ik vertelde hem dat Damian in het korenveld was geslingerd en het ambulancepersoneel, dat na het traumahelikopterincident verscheen, Dinand voor de getroffen Damian had aangezien. Er was nooit verder gezocht naar andere slachoffers. De boer bleef mij meelevend aanstaren. De beelden van de neergestorte hulpverleners leken nog op zijn netvlies gegrift. Verder was zijn gezicht één groot vraagteken. Niet omdat hij het niet snapte, maar gewoon moeite had dit alles te geloven. Een gevoel dat ik met hem deelde overigens.
“Het verklaart ook waarom de toxicologe gedacht moest hebben dat Dinand nog leefde,” en ik wendde mijn blik weer van hem af. Voor mij werd ik begroet door een vogelverschrikker. Een slappe hoed beschemde hem beter tegen de zon dan de hand die ik voor mijn ogen hield. Met een beetje fantasie leek hij ergens wel op die vervloekte Magere Hein. Ook dat zal geen toeval zijn geweest.
“Hoe dan?” vroeg de boer.
“De Burmese slang reisde al die tijd in de broek van Dinand mee. Ook op het kruispunt in de stad heeft deze slang in zijn broek gezeten. Op dat ogenblik was namelijk alleen zijn borst ontbloot geweest. Niemand was op het idee gekomen om onder de rest van zijn kleren te kijken. Maar de slang heeft zich natuurlijk niet continu stil gehouden en heeft geprobeerd te ontsnappen toen Anna Toxomia hem op de aanwezigheid van een biologische virus onderzocht. De slang deed zijn been bewegen…”
“… en deed de specliaste zo de schrik van haar leven krijgen,” vulde de boer mij aan.
“Exact.”
“Maar de tatoeage dan?”
“Dat heeft mij ook wat hersenbrekens bezorgd. Maar aangezien we uiteindelijk in het GCFI met de slang werden geconfronteerd, gaf dit de comateuze Dinand een kans. Hij werd gered dankzij een tegengif en voorkwam de obductie door Agatha. Zij stond juist op het punt om hem open te snijden toen ze bij het verwijderen van de broek met de slang in aanraking kwam. Mevrouw Loon op Toom heeft het voorval overigens overleefd. De man die ik in een telefoongesprek te spreken kreeg was dezelfde man die de slang uit de autopsiekamer wist te verwijderen. Maar man, wat waren ze daar geschrokken!”
“Ja, dat wil ik geloven,” zowel de boer als ikzelf moesten hier erg om lachen.
“De tatoeage?” herinnerde de boer mij nadat we heerlijk gelachen hadden.
“Oh ja, pardon,” en ik had al voorpret voordat ik het de man kon toelichten.
“Tja, dus die Dinand kwam later bij kennis en wist on doodleuk te vertellen dat dit de naam van zijn heavy metal band was!”
Nu als de boer kiespijn had gehad, dan had ik naast de boosdoener in zijn gebit meteen alle vullingen kunnen tellen, zo hard moest hij hierom lachen. Ook ik lachte me suf en boog mijn lijf diep naar achteren om nog ergens een restje adem te vinden.
“Afijn,” mijn kop was zo rood als een biet.
“…daarmee was de tatoeage uitgelegd en natuurlijk ook de afbeelding van de tatoeagepennen. De slang kwam uit Myanmar en het gif van de slang die uit hetzelfde land afkomstig was duidde op het onderhuidse gif waar Koen het eerder over had,” dat detail had ik de boer eerder in ons gesprek al verteld. De boer lachtte nog eens en keek verheugd op naar de strak blauwe lucht.
“Oh wat onbeleefd van me,” realiseerde de boer zich en stak een hand naar mij uit.
“Ik heb mij nog helemaal niet voorgesteld.”
Begrijpend beantwoordde ik de handreiking en glimlachte hem toe.
“Gsor Russeller (***) is mijn naam.”
Opslag verdween de lach op mijn gezicht en voelde ik mijn hart in mijn borstkast stuitteren. Dit was meer toeval dan ik op één dag aankon.
Beloning gouden tip van ZB 2.675,- toegekend aan Sandra.
(* = Gohes City’s Forensisch Instituut )
(** = voorheen Birma)
(*** = zie VZD 5 )
Uitgesproken door: Simon Tol
Datum: vrijdag 25 februari 2011
image by c&w95, edited by Gsorsnoi
“Kijk uit overstekend wild!” galmt het in de wandelgangen tussen de hutten van het cruiseschip. Een klein moedertje van hooguit 1 meter 60 met reebruin haar en dito paardenstaart waarschuwt een medepassagier voor haar energieke kroost dat door de gangen rent. Ze is Europees, maar heeft haar dat zo pluist dat deze eerder neigt naar Afrikaans kroezen. Een keurig geklede inwoner van Newcastle moet zijn buik inhouden en buigt zijn beide armen buiten het bereik van het passerend wild. John lacht de vrouw die hij niet heeft verstaan, maar wel heeft begrepen, vriendelijk toe en beent verder naar de servicebalie op een lager gelegen dek. Na stampij te hebben gemaakt over een verstopt toilet, ontmoet hij een Aziatisch crewlid bij zijn hut nog geen minuut nadat hij daar zelf was teruggekomen. Het uiterst beleefde bemanningslid knikt na een korte toelichting begrijpend en zoekt hulp via een portofoon.
Even later klinkt een luid mompelend Russisch gevloek in dezelfde gang waar twee kinderen eerder werden ontweken. Een niet dikke, maar behoorlijk grof gebouwde klusjesman in een spierwitte overall veracht zijn baan bij het besef dat hij een smerig karwei heeft op te knappen. De afvoer van toiletten uit twee aangrenzende hutten is verstopt. Aan één zijde ligt een decadente Engelse drol te wachten tot de achteloos doorgespoelde Nederlandse tampon aan de andere zijde hem voorrang verleent.
Tien passen verder kan de Rus Mario horen groeien onder een alom bekend geluidseffect na het buitmaken van een paddestoel. Vanuit een leren sofa zijn nog net de handen van een jonge knul zichtbaar die een handzame spelcomputer omklemmen. Zijn haar, nog halfnat van een vluchtige douche, plakt aan zijn voorhoofd boven de gefronste wenkbrauwen die boekdelen spreken over zijn concentratie met betrekking tot zijn spel. Toch raakt de knul voor een ogenblik afgeleid door een passerend vrouwelijk leeftijdsgenootje die samen met een oudere broer maar net een botsing met de klusjesman kan vermijden.
“Big wheels keep on turning… Oh the proud Mary keep on burning,” klinkt er in de rookruimte van de Minicruise. Een jongen van 17 passeert, onderweg naar een vrije zitplek op deze bedrijvige kant va het achtste dek. Hij wordt gevolgd door een nakomertje uit de familie. Lotte(*) probeert driftig de pas van haar broer bij te benen. Bij Bake’n Coffee vinden zij een plaats om te zitten. Terwijl ze gaan zitten trekt Ferry een stapel kaarten uit zijn broekzak en begint ze te schudden. Samen zullen ze een spelletje Uno spelen. Schuin tegenover waar Ferry zit, nemen zeven mensen een afgezonderde verzameling stoelen en tafeltjes in. Drie van de zeven hebben zojuist in de afgelopen vijftien minuten een bescheiden bestelling gedaan bij de norse dame achter de balie. De bemanning van de DFDS Seaways bestaat overwegend uit Filippijnen die met hun schamele loontje zichzelf en hele familie onderhouden in het land van herkomst. Het andere personeel, inclusief kapitein, is Oost Europees. Zo ook de humeurige dame achter de kassa waar onder andere broodjes en koffie worden verkocht.
Voordat het stel aan hun romantische trip naar de Engelse havenplaats was begonnen, behoorden Alexandra en Ruben nog tot het Aardse volk. Het ging echter mis op het moment dat de ambitieuze carrièrestarter de hand van zijn verloofde opzij schoof tijdens de betaling van twee kaas-ui broodjes. Negen zuurverdiende euro’s wisselden van eigenaar waarbij de cassiëre, afkomstig uit Oekraïne, zorgvuldig zorgde dat ze de hand van haar klant een korte aanraking deed ervaren. Op slag werd Ruben één met de Formorianen en ging op weg om de rest van de opvarenden te infecteren. Nadat hij vervolgens de gemanicuurde zachte hand van zijn aanstaande vrouw in de zijne nam, werd ook haar seksuele spanning teniet gedaan. Het plan om de tweede nacht op zee eveneens van vuurwerk te voorzien, maakte plaats voor een hele andere eenwording.
Het britse homopaar naast hen had het idee om hun geadopteerde Nigeriaanse zoontje wat van Europa te laten zien, ook laten varen. Een eerder spel met een kleine Super Mariofan had het monstervirus op de geplaagde kleurling overgebracht.
“Kun jij mij helpen? Ik kom niet verder,” bleek een uitstekende smoes. De DS werd doorgegeven en Terence, die daarvoor maar heel even uit de leren stoel opstond, had zijn slachtoffer gevonden. Als vanzelf had hij de praktisch zwarte vingers van Amechi kort beroerd. De naam van de jongeman uit Afrika betekent heel toepasselijk ‘Alleen God kent de dag van morgen’.
Het resterende en al even besmette bejaarde stel aan de andere kant moest het eerder die dag hebben van de warme hand van de Filippijn met de portofoon die later ook de hulp inriep voor de hutten met de verstopte toiletten. Hij was het die de dame van het stel in evenwicht hield door zijn hand op haar blote schouder te laten rusten. De deining van het schip had op de loer gelegen toen zij met haar man een akelige trap hadden getrotseerd om hun hut te bereiken. Een nare golf was genoeg aanleiding om de Filippijn een excuus te geven de vrouw aan te raken. Haar man, mijnheer Oosterbaan, dorst niet met de lift en alleen gaan deed ze niet.
Voor de kaartende broer en zus mocht het lijken alsof de zeven gasten aan de andere kant van de lounge onschuldige onderonsjes deelden. In werkelijkheid waren zij tot één Formorianen-eenheid versmolten en konden ze elkaars gedachten lezen over het plan dat heel lang geleden voor hun gesmeed werd. In de Ierse oudheid om precies te zijn, regeerden deze wezens over het eiland Inishmurray waar ook Partholons en Nemeds hun zinnen op hadden gezet. De Formorianen waren vervloekt en hadden daarom vanaf hun geboorte allerlei misvormingen in hun uiterlijk en misten ledematen of hadden ze juist dubbel. Hun lichamen waren nooit volledig menselijk en werd veelal ontsierd door dierlijke lichaamsdelen of soms zelfs hele monsters die uit hun lijven groeiden.
Deze slechtgehumeurde reuzen zouden volgens de Ierse overlevering tijdens een grote overstroming uit de Atlantische Oceaan zijn aangespoeld en werden kort na hun bezetting van het land geleid door Balor. Van al deze zeeduivels, die allen konden toveren, was hij de ergste. Als kind, toen de reuzen zich reeds lang op het schiereiland gevestigd hadden, was hij eens nieuwsgierig toen hij zijn vader bespiedde bij het brouwen van een toverdrank. Ongeveer gelijk aan het verhaal van de Gallische Obelix die in de ketel viel, kreeg ook Balor met een toverdrank te maken. Bij het mengen van de drank kreeg hij spetters in zijn gezicht en was vanaf dat ogenblik vervloekt. Zijn oog zwol op tot enorme proporties en had de krachten gekregen om mee te toveren en vijanden te doden. Op zijn kop werd hij bijgestaan door een soort kakkerlak, een meerogige rat, een gesnaveld wormwezen en een gekko met scherpe tanden die er allen toe dienden zijn vervaarlijke oog te openen en te sluiten. Ook zij waren Formorianen en behoorden tot zijn leger. Het oog moest steeds opnieuw gedicht worden, omdat zijn vermogen om in leven te blijven ook afhing van het gesloten houden ervan.
Echter, in de veldslag bij Moytura, waarbij de Formorianen het gebied van de Tuatha Dé Danann wilde inpikken, ging het Balor slecht af. Hij had zijn zinnen gezet op het veroveren van Ierse grondgebieden om zo langzaam maar zeker over heel Groot-Brittannië te kunnen heersen. Met als hoger doel: heerschappij over Europa en wie weet de hele wereld. De Tuahtha Dé Danann leken de strijd aanvankelijk te gaan verliezen, maar dat was tot Balor in conflict kwam met zijn kleinzoon Lugh. Deze jonge krijger was samen met twee andere broers voortgekomen uit de schoot van Balor’s dochter Ethlinn. De laatste was tevens de godin van de Noordelijke ster. De profeten hadden voorspeld dat één van haar zoons Balor zou komen verslaan, zodat Balor haar liet opsluiten in een kristallen toren op het eiland Tory om te voorkomen dat er überhaupt een zoon geboren zou worden. Die maatregel alleen bleek niet genoeg. Onderwijl was hij te weten gekomen dat zij in haar gevangenschap bezoek had gekregen van de Tuatha-krijger Cian die met haar vree. Toen Balor dit te weten was gekomen had hij één van zijn dienaren opdracht gegeven om de kinderen te vermoorden. De dienaar wikkelde de jongens in een doek en wierp ze in de draaikolk naast de toren waar ze zouden verdrinken.
Maar één van de jongens viel ongemerkt uit het doek. Lugh, die daardoor ontsnapte aan een vroege dood, bleek de door Balor gevreesde zoon die hem moest komen verslaan. Lugh stond ook wel bekend als ‘de lichtende’ of ‘de schitterende’. Hij versloeg zijn grootvader uiteindelijk door een steen naar zijn woeste oog te smijten. Deze duwde de oogbal uit de kas zodat hij naar achter vloog en Balor’s vernietigende blik over zijn metgezellen liet glijden. Zij die daardoor werden getroffen stierven hierop onmiddellijk. De overlevenden dropen af en kropen terug in de zee waar zij zich honderden jaren stil hielden.
Vele jaren later keerde één van hen terug. Het was Kal’i, de boosaardige kleinzoon die de worp in de draaikolk overleefde door zich in een aal te veranderen. Kal’i, die toen al een machtige jonge baby was, groeide in de oceaan op tot de nieuwe leider van de overgebleven Formorianen. Vele Formorianen van toen zijn allang niet meer in leven, maar Kal’i had voor zijn nageslacht gezorgd en deze voorzien van een betovering waar hij zijn nazaten mee vervloekte op de dag dat hij stierf; eenieder die voortaan door een Formoriaan zou worden aangeraakt, zou erdoor begiftigd raken. Alle Formorianen bezaten immers een giftig zweet dat Kal’i eenvoudig kon betoveren en de bloedlijn van deze gevreesde monsters kon doen voortzetten. Ieder huidcontact zou het virus overbrengen en de transformatie op gang brengen. Binnen een week zouden de geïnfecteerde afwijkingen in de vorm van mutaties gaan vertonen. Ze zouden niet langer onopgemerkt blijven en de mens zou weten dat er iets loos was. Voor de mensheid zou het dan al te laat zijn.
Voorbij de douane terug in Nederland begint Tinus ineens te lachen. Hij is zojuist met zijn vrouw en dochter van de boot afgestapt. Zij hebben er een prachtige minivakantie in New Castle op zitten. Met enkele lichte tassen om de schouders stappen zij de hal van DFDS Seaways uit en snuiven de met zout vermengde lucht van de Hoogovens van IJmuiden op.
“Wat is er schat?” wil zijn vrouw weten.
Tinus probeert zijn gelach wat te verbergen, omdat er toch eigenlijk niemand in de humor zou kunnen delen.
“Oh nee niets,” glundert hij en zijn vrouw weet genoeg. Ze was allang opgehouden door te vragen over de binnenpretjes van haar man. Het zou vast een flauwe grap zijn geweest of een hersenkronkel die hij voor zijn werk kan gebruiken. De man zat soms zo vol inspiraties dat hij gesprekken met zichzelf leek te houden. Ze vergeet de pret die haar man heeft en snijdt een ander onderwerp aan: de verdere vulling van hun dag. Tinus is echter nog in gedachten bij de reden waarom hij moest lachen. Het gaat zomaar eens niet over een geval van inspiratie. Hij denkt terug aan deze ochtend op de boot waar hij even een boek was gaan lezen tot de boot zou afmeren in de haven van IJmuiden. Op zijn weg terug naar de hut werd hij overdonderd door een stel spelende kinderen. Het was hetzelfde ‘overstekende wild’ zoals de Britse passagier ze de avond ervoor tegen het lijf was gelopen. Uitwijken had geen zin gehad. Hij kon alleen uit reflex zijn beide armen in de lucht steken waardoor hij zijn hemd uit zijn broek trok en zijn middel ontblootte. In één van zijn handen hield hij zijn boek vast. Een meisje met vlechtjes in het haar had zich in de gauwigheid achter hem verstopt. Ongetwijfeld in een poging om niet gepakt te worden in een spel dat op tikkertje leek. Guitig lachte zij naar haar speelgenoot. Tinus realiseert zich dat zijn ‘zwembandjes’ die het meisje zogenaamd uit bescherming beet pakte niet voor haar de redding in het spel was geweest. Ook voor hem was dit het begin van een nieuwe missie.
“Eerst de spullen thuisbrengen?” vraagt zijn vrouw.
“Goed plan schat,” antwoordt hij afwezig op dit voorstel.
“…en dan kunnen we daarna naar Haarlem gaan om te eten.”
Er wordt geglimlacht en met een hand op haar wang kust Tinus zijn vrouw.
( * = Lot is ook een oorlogsgodin die de Formorianen aanvoerde. Zij had lippen op haar borsten en vier ogen op haar rug )