Nadat ik in de lift weer bij kennis was gekomen, had ik direct mijn mond gehouden. Evenals de voorgaande keer bediende Ed Cetera de lift en spraken zowel Victor als ikzelf de hele rit geen woord met hem. Victor knipoogde enkel naar mij en glimlachte toen hij zag dat ik mijn ogen weer had geopend.
Ergens hoog boven in het redactiegebouw stapten we een andere etage op. De liftdeuren sloten zich achter ons en zowaar was ik aan Ed Cetera ontsnapt zonder eerst tien anderen van hem gezien te hebben.
“Hier zou ik je neus maar stevig dicht knijpen, als ik jou was,” adviseerde Victor mij, zodra wij nog niet koud op deze verdieping stonden – en te oordelen aan de lucht die je hier tegemoet kwam, begreep ik meteen waarom. “Dit is de Galbakkerij. Zo noemen we de plek waar onze stinkende collega zich steeds vaker ophoudt sinds hij aan zijn rubriek schrijft dat de ‘De Galbakkerij’ heet.”
“Kornelis bedoel je?” vroeg ik hem, terwijl ik het antwoord eigenlijk wel wist.
“Ja, wie anders?”
Een overheersende damp steeg op uit het bruinrode tapijt en liet een scherpe tinteling achter waar je huid klam van werd. Het eerstkomende uur gaf het je de behoefte om je eerst grondig te gaan wassen met groene zeep en keek je scheel van het gebrek aan frisse lucht.
Waar wij binnentraden was geen gang; bij het uit de lift stappen stond je direct tussen het meubilair. Het vertrek waar Victor over sprak was klein en overzichtelijk, maar was het ook wel erg sfeervol ingericht, met fauteuils in plaats van bureaustoelen, bijpassende salon- en bijzettafels en tegen iedere wand stond er wel een fraai afgewerkte tot de nok toe gevulde boekenkast. Alles was tot in de perfectie afgewerkt in klassiek Europees eikenhout en iedere fauteuil of stoel nodigde uit om erop plaats te nemen. Na Victors toelichting bedacht ik mij echter wel een tweede keer. Het was eigenlijk zonde; je had kans dat deze meubels voor altijd tot in het fijnste kernhout door Kornelis’ lichaamsgeur geïmpregneerd bleef.
Met de vingers op onze neuzen stapten we door deze naar slijk stinkende huiskamerachtige afdeling en kwamen vervolgens alsnog in een kort gangetje uit. Kornelis kwamen we daarbij niet tegen. Die was vast elders de boel aan het verontreinigen, of misschien was hij wel op pad om voor zijn rubriek smerige nieuwsfeiten te verzamelen. Mijn vermoeden was overigens dat Victor hier van te voren van op de hoogte was; dat hij van Kornelis’ afwezigheid afwist voordat we deze afdeling betraden. Ik had namelijk allang door dat hij Kornelis zoveel als mogelijk probeerde te mijden.
Hij sloot de ene deur achter ons en wachtte even met het openen van twee grote massieve deuren direct voor ons. In het fuikvormige gangetje stonden enkele dozen met boeken, opgestapeld links tegen de muur. Waarom die daar stonden zou mij spoedig duidelijk worden.
“Zou jij er daar één van willen meenemen naar binnen?” vroeg Victor mij toen, “dan neem ik er ook eentje mee.”
Ik deed keurig wat mij werd opgedragen en pakte een doos met boeken van een stapel.
“Oh, en als je er op wilt letten altijd eerst deze deur achter je te sluiten voordat je de dubbele deuren opent, dan scheelt dat in het fris houden van je werkplek.”
“Natuurlijk,” antwoordde ik meteen en maakte een klein lachje met mijn mondhoek. Enige vorm van gevoel van humor bleef aan de kant van Victor echter uit; hij had de opmerking serieus bedoeld. Met zijn doos met boeken in zijn handen keerde hij zich daarna naar de deur en wachtte ik geduldig wat we erachter zouden aantreffen.
“Wel,” zuchtte hij vervolgens zwaar, “dan is dit het moment. Laat mij die deuren nu maar openen.”
Ietwat gekunsteld, maar niettemin behendig, plaatste Victor de doos met boeken op z’n knie en haalde hij met een vrije hand een deurknop om. Onder enige weerstand, door het gewicht van de logge deuren, draaide één van beide langzaam naar binnen. Een bundel grauw zonlicht viel er dadelijk langs de mantel van mijn leidinggevende het relatief donkere gangetje binnen. Het was net alsof hij voorzichtig een roestige poort opende naar een tempel uit een lang vergeten oord, waarin het zonlicht mysterieus reflecteerde op het stof dat er door de ruimte dwarrelde, terwijl er diverse valstrikken op scherp stonden om je te verwelkomen.
Ik zal nooit vergeten dat ik destijds toch bijna die lading boeken uit mijn handen liet glijden, toen ik mij liet overdonderen door de visueel verbluffende voorstelling die zich langzaam voor mijn ogen ontvouwde. Snel verstevigde ik mijn grip op de kartonnen handvatten van de doos en stapte rustig achter Victor aan het enorme vertrek binnen.
Zodra ik eenmaal binnen stond keek ik geïmponeerd om mij heen. Mijn mond viel open van verbazing toen ik werd opgenomen door het sprookjesachtige interieur dat ik hier binnen aantrof. Om alles goed in mij op te kunnen nemen moest ik mijn hoofd ver naar achteren buigen en zelfs in die houding was het nog niet genoeg om alles te kunnen overzien. Ik plaatste de doos met boeken daarom tijdelijk even voor mij op de grond en draaide rond mijn as om het geheel nog eens goed te kunnen aanschouwen.
Van dwarrelend stof of hinderlagen passend bij de geheimzinnigheid van een verborgen tombe was hier geen sprake. Dit was een domein van geheel andere allure. Stellingen, te veel om in één blik te kunnen vangen, strekten zich aan weerszijden langs een pad in het midden en alle wanden rond om ons heen uit. Ieder ervan omvatte meerdere meterslange planken, die stuk voor stuk geduldig wachtten om met de inhoud van de dozen gevuld te worden. Tot drie etages hoog reikten sierlijke gietijzeren constructies die de stellingen completeerden en tot in de fijnste details waren uitgewerkt. Zowel in de stellages als in de balustrades, maar ook in de diverse wenteltrappen kwam het gietijzer als basiselement van deze ruimte in overvloed terug. Zelfs de traptreden en het hout van de vloeren op de hoger liggende etages waren in dit robuuste materiaal ingevangen. Het effect was indrukwekkend en tegelijkertijd oogstrelend, maar het loodzware metaal was vooral op die manier toegepast omdat het geluiddempende eigenschappen bezit, een welkome toevoeging voor wie zich hier wil terugtrekken en zich in alle rust op een goed verhaal wil storten. En ook daarmee was wel duidelijk waar deze sfeervolle ruimte voor was bedoeld.
“Welkom in de bibliotheek van de Tycoon Newspaper,” sprak Victor ten slotte vlak. Hij bracht het alsof hij iemand informeerde waar het toilet was en liep vervolgens nog een klein stukje voor mij uit. Trots of vreugde in zijn verkondiging was in het geheel afwezig.
Het duurde nog even voordat ik zelf in staat was een woord uit te brengen. Voor mij was een faciliteit als deze werkelijk een droom die nu stond uit te komen. Wat Victor ook voor mij in gedachten had, als hij bedoeld had dat dit mijn nieuwe werkterrein moest gaan worden, dan stond ik meteen al te popelen om te beginnen. Althans, zo dacht ik er toen nog over.
De Tycoon Newspaper zag ik inmiddels als een fantastische collectie van gebouwen, met verschillende voorzieningen samengebracht in één monumentaal bouwwerk, een overweldigend complex met – als je het mij vraagt – de bibliotheek als kers op de taart. Gezien de suikertaartstijl waarin het redactiegebouw is opgetrokken kun je dat laatste wel bijna letterlijk opvatten.
Met een zwevend loopje over de houten mozaïekvloer liep ik, mij nog altijd verwonderend over het oogstrelende interieur, verder de bibliotheek in. Tussen de gietijzeren wenteltrappen die naar de verschillende vloeren leidden, keek ik omhoog naar het glas in lood dak, waarachter de lucht inmiddels begon te betrekken. Een kunstzinnige voorstelling van rozenstruiken met dieren die in het bos leven werd hierin in een grote verzameling glasstukken ingevangen in loodlijsten. Het gebruik van warme kleuren zoals diepgroen, naar het bruin neigend oker en bloedrood maakten dat de bibliotheek bij de juiste lichtval daarmee haar uitnodigende laagdrempelige sfeer ontving.
Er was geen onderdeel van de leesinrichting die echt onderdeed voor de vele artistieke elementen waaruit alles was opgebouwd. Zelfs de noodzakelijke wandelstrook in het midden was rijk aan sierornamenten en droeg daarmee op eigen wijze bij aan het warme en intieme interieur van dit Walhalla aan fysieke informatiedragers. Leestafels, sculpturale versieringen van uiteenlopende fantasiedieren, tot en met meubelen en deurbeslag, al deze boeiende componenten pasten perfect bij dit architectonische hoogstandje.
Na lange tijd met open mond te hebben rondgelopen in deze leeszaal, waar nog zoveel boeken hun plek moesten krijgen, kwam ik eindelijk weer een beetje terug op aarde en hervond ik mijn vermogen om iets te kunnen uitbrengen.
“Dit is werkelijk…”
En heel veel verder dan dat kwam ik vervolgens niet.
“Fantastisch?” maakte Victor met een lichte zure ondertoon mijn zin af.
“Euh ja, ik bedoel, dit is nogal een ruimte met indrukken zeg. Vind je dit zelf niet machtig dan?”
“Oh ‘machtig’ is zeker een woord dat je hierop zou kunnen toepassen,” antwoordde mijn leidinggevende laconiek, “maar het is net zoals met zoveel dingen, als je eenmaal gewend bent aan wat er aan je ogen wordt gepresenteerd, verbleekt dat wat jij nu nog als schitterend ziet vanzelf wel een keer. Laat je hoofd niet te veel je op hol brengen. Het blijft werk waarvoor jij hier naar hier bent gekomen.”
“Wel, als je dit als mijn nieuwe werkplek hebt bedacht, dan vraag ik mij af hoe je hier ooit negatief over kan worden,” grinnikte ik.
Na die opmerking had ik absoluut een reactie van Victor verwacht. Hij was, sinds we hier samen binnenstapten, ineens zo onverteerbaar, dat ik mij al begon af te vragen of zijn eerdere plotselinge vriendelijkheid na mijn Ed Cetera-ervaring niet hartstikke gespeeld was. Waarom je de pracht en praal van deze toplocatie zou willen afkraken kon ik met mijn pet niet bij, daarom bereidde ik mij al voor op Victors volgende gejeremieer. Ik keek echter vreemd op toen hij daar juist niet op reageerde en dus de kans liet lopen om zich opnieuw nors uit te laten.
Toch vergat ik zijn gebrek aan interesse alweer gauw, aangezien ikzelf helemaal opging in de bibliotheek en haast niet kon wachten op wat Victor voor mij in petto had.
“Wel, dan lijkt mij dit een goed moment om je te vertellen waar jij de komende tijd jouw aandacht aan gaat besteden,” sprak Victor hardop en hij kwam met zijn armen in de mouwen van zijn mantel met een statig loopje naar mij toe. De doos die hijzelf naar binnen had gedragen had hij ondertussen al even een tijdelijke bestemming gegeven.
Een verwachtingsvolle glundering op mijn gezicht kon ik niet maskeren toen Victor mij met opgeheven kin passeerde en mij bijna en passant informeerde wat mij te doen stond:
“Jij Achmed, jij bent de eerste archivaris van de bibliotheek van de Tycoon Newspaper. Daarmee bekleed jij een eervolle en zeer bewonderenswaardige rol binnen dit bedrijf. Een grote verantwoordelijkheid rust er vanaf nu op jouw schouders. Iedereen zal jou voortaan kennen als de bibliothecaris, de wandelende encyclopedie in de ruimste zin van het woord. Jij zal zorgdragen dat alle boeken hier op alfabetische volgorde terug te vinden zullen zijn en daarmee ben jij dadelijk ook bekend met iedere kaft, inhoud en iedere titel die je hier in deze dozen zult aantreffen.”
Victor maakte deze taak duidelijk met veel opsmuk in zijn woordgebruik aan mij bekend. Maar de bedoelde glans van Victors woorden werd echter teniet gedaan door de koele wijze waarop hij zijn boodschap op mij overbracht. En of dat de glorie nog niet genoeg verpestte, klonk er hoog boven ons ineens een aanzwellend gespetter op het glas in lood dat langzaam overging in de woeste wolkbreuk die het morgenrood eerder die dag toch al had aangekondigd. Het was haast alsof het luister werd weggespoeld dat Victor aan zijn woorden had willen meegeven.
Ik bedacht mij even voordat ik op dit toch niet geheel onverwachte nieuws naar hem wilde reageren. Natuurlijk was ik blij en trots dat ik in zo’n fantastische ruimte als dit zou mogen werken, maar ik kon het gevoel niet onderdrukken dat ik een geheel andere verwachting had, aangezien mij eerder nog de functie van verslaggever voorgespiegeld was. Daardoor toch wat teleurgesteld liet ik mijn schouders afzakken en begon het in mijn hoofd te ratelen. Dit kwam natuurlijk doordat ik zo’n slechte beurt had gemaakt door onuitgeslapen aan mijn nieuwe werk te beginnen. Dit had ik gewoon aan mijzelf te danken. Het was eigenlijk niet verwonderlijk dat ik hier nu stond en min of meer toch de vuile klusjes kon gaan opknappen. Maar nee, bedacht ik mij toen, Victor had op voorhand al gewild dat ik hier in de bibliotheek zou belanden. Of had hij voldoende slechte indruk van mij gekregen toen ik met mijn collega’s in gesprek was nog voordat ik een heel circus aan Edjes te zien kreeg?
“Euhm Victor,” begon ik aarzelend na een korte stilte, “ik wil niet ondankbaar klinken, maar eet ik hiermee niet Ed Cetera het kaas van zijn brood? Ik bedoel, ik zou graag deze monsterklus met beide handen willen aanpakken, alleen is dit nou echt iets wat ik eerder onze breedsprakige collega zou zien doen.”
Victor keek mij daarop aan. Een zure glimlach vormde zich ineens rond zijn mond. Spontaan leek hij zich ergens om te kunnen amuseren.
“Een ‘monsterklus’ noem je dit, hè?” merkte hij toen op. Even moest hij hardop lachen.
Oei, dacht ik toen. Kennelijk had ik mij toch te oneerbiedig uitgedrukt. Dat had ik vast niet zo moeten zeggen.
“Wel wel. Dat noem ik nog eens een interessante woordkeuze,” vervolgde hij vlug, zonder verder in te gaan op wat hij daar zo opvallend aan vond.
Zijn glimlach veranderde in een grijns en Victor keerde zich weer van mij af. Hij liep voor een wenteltrap langs één van de paden met stellingen in waar boeken in moesten komen te staan. Luid genoeg opdat ik hem nog steeds kon verstaan beantwoordde hij alsnog mijn vraag:
“Wat Ed betreft… Zoals je inmiddels zelf eerder al hebt geconstateerd is onze Keniaanse vriend nogal een geval apart. Ik zal je daar iets meer over vertellen.”
In schril contrast met zijn koele verkondiging van zojuist, klonk Victor nu opeens weer even iets hartelijker.
“In meerdere opzichten wijkt Ed Cetera af van hoe wij onszelf als mens kennen. Behalve de feiten die je onlangs over hem hebt ontdekt is er nog iets anders wat je van hem moet weten. Door zijn vermogen om zichzelf te kunnen dupliceren zou je haast gaan denken dat de Tycoon Newspaper niemand anders meer nodig zou hebben. Het is verleidelijk om te veronderstellen dat als Ed zichzelf maar vaak genoeg zou dupliceren alle functies binnen dit bedrijf in één klap zouden zijn ingevuld. De eindredacteur zou dan nog slechts als Willy Wonka fungeren met een heel leger aan Oempa Loempa’s onder zich en de vacaturepagina uit onze krant zou je dan voorgoed kunnen schrappen. Maar zo eenvoudig ligt dat toch niet. Ed Cetera en de Nesnemenienen zijn namelijk nogal afhankelijk van een bepaald type voedsel, eten wat zij nodig hebben om überhaupt in leven te kunnen blijven. Voor ons geldt dat wanneer er op enig moment geen brood meer gemaakt zou kunnen worden, wij altijd op ander eten zouden kunnen overstappen. Maar in het geval van de Nesnemenienen zouden zij op den duur het loodje leggen. In het Land van Snooit groeit er een specifieke vrucht, de zwarte boon, die erg moeilijk te vinden is, maar waar dit volk er altijd wel voldoende van kan vinden, juist doordat zij zich zo eenvoudig kunnen dupliceren. Ze gaan dan samen op zoektocht en er is dan altijd wel een Nesnemenien die deze boon wel vinden kan. Je begrijpt inmiddels wel, dat wanneer het voor hun al zo moeilijk is om deze vrucht te kunnen vinden, dat het ook voor de Tycoon Newspaper daardoor nogal een opgave is om er voldoende van geïmporteerd te krijgen om onze Edjes in leven te houden. Hun buiken blijven wel gevuld door de boktorlarven, de zandsprinkhanen en het bloedbessensap, waar veel eenvoudiger aan te komen is, maar zouden ze voor langere tijd geen zwarte bonen eten dan loopt het niet erg best af met deze lilliputters.”
Zo pratende was Victor dieper het gangetje in gelopen en kwam hij tegen het einde van zijn uitleg terug met een voorwerp in zijn hand. Hij had dit ergens van een leestafel of boekenplank gepakt en hield het bij het terugkeren vast in zijn vuist. Zodra hij dicht genoeg bij mij stond verklaarde hij welk noodlot iedere Ed te wachten stond indien de zwarte boon niet gegeten zou worden.
“Dit, mijn waarde vriend, is wat er van Ed overblijft wanneer er te weinig van zijn bonen voorhanden zijn. Maak kennis met wie eigenlijk jouw voorganger had moeten zijn, de Ed Cetera die enkel van de bibliotheek heeft kunnen proeven.”
Hij opende zijn vuist en ik schrok mij wezenloos toen ik zag wat hij er werkelijk in vasthield. De gelijkenis was treffend. Een zo mogelijk nog kleinere versie van Ed Cetera, niet veel groter dan een miniatuur tuinkabouter, lag er op zijn palm in de vorm van een soort versteende variant van hoe ik Ed feitelijk kende. Ieder uiterlijk detail kwam exact overeen en ik kon mij haast niet voorstellen dat Ed Cetera hier werkelijk verschrompeld in Victors hand lag. Vol ontzetting en ongeloof keek ik mijn leidinggevende vervolgens aan.
“M-maar, wat verschrikkelijk. Hoe is dit mogelijk?”
Victor sloot zijn vuist weer en plaatste de gekrompen Ed achter zich, ditmaal op het einde van een van de stellingen.
“Tja, dat was ook onze reactie toen we dit voor het eerst meemaakten. Het heeft er in elk geval voor gezorgd dat we toch moesten gaan werven. Hoe cru het ook voor Ed is, de zwarte boon is duur en schaars en daardoor ziet de Tycoon Newspaper zich genoodzaakt om toch nieuwe mensen aan te trekken. Rina Oddel was erbij toen de eerste Ed verschrompelde. Het beeldje wat er van hem is overgebleven heeft ze nog steeds bij haar op de balie staan.”
“Jakkes. Wat een luguber idee.”
“Dat is ook hoe ik erover denk,” zuchtte Victor, zonder enige vorm van compassie en liep vervolgens weer wat rond in de bibliotheek. “Rina krijste het werkelijk uit toen het gebeurde. Maar om één of andere reden is ze toch gehecht geraakt aan die gekrompen dwerg. Ze wil er maar niet aan dat die Ed echt gestorven is in dat proces. Overbodig sentiment, als je het mij vraagt, maar ieder zo z’n ding. En wanneer je hier vroeg genoeg binnen komt, dan zul je ook zien dat ze hem altijd even groet wanneer ze de dag start. Maar genoeg nu over die Ed, er ligt hier werk op jou te wachten. Jij bent nu de archivaris van de bibliotheek. Ed heeft de kans nooit gehad om met zijn werk te kunnen aanvangen. Dus je bent hier hard nodig. Ik veronderstel dat je zelf wel kunt invullen wat wij hier van jou verwachten. Al deze boeken moeten een plek krijgen en ik zou het erg waarderen wanneer je daar dadelijk al mee gaat starten. Heb je nog vragen aan mij?”
Heel even keek ik nog wat glazig voor mij uit. Met mijn blik gefixeerd op het beeldje op het uiteinde van de stelling was ikzelf eigenlijk nog bezig te bevatten wat er hier aan mijn ogen en oren voorbij kwam. Hoe bestond het? Het leek hier maar niet op te houden met onwaarschijnlijke situaties, zodat ik mijn verstand er maar van probeerde te overtuigen dat ik het moest accepteren.
“Wel, wat het werk hier betreft niet,” begon ik, “daar kom ik vast wel uit. Maar er ligt mij toch een vraag op het hart dat ik je graag zou willen voorleggen.”
“En dat is?”
“Ik heb gesolliciteerd op de rol van een verslaggever. En hoewel dit werk mij ook best aanstaat, moet ik toch eerlijk naar mijzelf blijven en wil ik toch graag weten of het in de bedoeling ligt dat ik die functie hier nog zal bekleden?”
Victor schrok niet van wat ik zei en keek mij direct aan met een van zijn typische neerbuigende gezichtsuitdrukkingen. En ook bij deze vraag was het duidelijk dat hij genoot van een zekere autoriteit, dat zijn handelen kenmerkte en hij toepaste als een soort visitekaartje.
“Best aanstaat?” lichtte hij ernstig twee woorden uit van wat ik zojuist had gezegd, “is dat de waardering waarmee je tegen deze eerbare aanstelling aankijkt? Je liet mij juist nog geloven dat je niet kon wachten om met de werkzaamheden alhier aan de slag te gaan.”
Toen knipoogde hij.
“Wees gerust. De Tycoon Newspaper is nog in oprichting. Er staat nog een hoop werk te gebeuren, waarbij iedereen zijn steentje dient bij te dragen. Ook jouw collega’s heb ik al wat klusjes moeten laten opknappen die soms beneden hun niveau zijn, maar zij zijn nu toch ook aan de slag. Zie dit maar als een inwerkperiode. Al heb ik hierna ook nog wat, waar je wellicht wel langer mee bezig zult zijn. Let maar op mijn woorden, jouw tijd komt nog wel.”
Hoewel Victor nu toch weer wat innemender klonk, gaf hij mij nu nog niet echt direct het gevoel dat ik al ergens binnen een maand met mijn bloknootje erop uit kon trekken. Ik glimlachte wat moeilijk, maar vertrouwde er inmiddels toch op dat Victor het beste met me voor had.
Toen kneep hij zachtjes in mijn schouder, alsof hij daarmee moed probeerde in te masseren.
“Je zal zien, Achmed, dat je hier dadelijk nog best een afwisselend baantje aan overhoudt. Jij trekt straks de wijde wereld in en zal onze lezers trakteren op de meeste gruwelijke nieuwsfeiten die een mens ooit in een krant voorbij heeft zien komen.”
Nu begon ik toch te stralen. Het beeld wat hij mij daarmee voorhield beloofde wat. Zonder verder nog woorden over mijn functie vuil te maken greep ik al naar een doos met boeken liet daarmee blijken dat ik er geen gras over liet groeien.
“Goed, nou dan ga ik maar eens ergens beginnen,” sprak ik opgewekt tegen hem en wilde mij juist al op de inhoud van de doos storten die ikzelf had binnen gedragen. Het was duidelijk dat dit Victor tevreden stelde.
“Top,” reageerde hij prompt. Hij veegde met een hand wat stof van zijn mantel en keek er met eenzelfde blik naar zoals hij dat ook naar zijn collega’s deed. “Wel mocht er toch nog iets zijn wat je echt per se moet weten, dan weet je mij te vinden, op de zevende etage in mijn kantoortje.”
“Absoluut,” antwoordde ik en draaide mij om naar mijn nieuwe taak. Een enorme verzameling kartonnen dozen met boeken stond uitgestald langs alle stellingen, geduldig op mij te wachten om uitgepakt en ingedeeld te worden.
En precies op het moment dat ik mij opmaakte om mij daar op te storten en even terloops naar de onderzijde van de wenteltrap rechts naast mij keek, zag ik in het verlengde ervan ineens iets wat mijn wenkbrauwen weer danig deed fronzen. Mijn hemel, hoe kon dit toch steeds? Was direct mijn gedachte, toen ik het fenomeen aanschouwde dat ik nu toch al een paar keer eerder had gezien had. Lang had ik er niet voor nodig om voor mezelf te beslissen welke actie ik nu zou ondernemen en keerde mij dan ook meteen weer om zodat ik mijn observatie meteen met mijn nieuwe baas kon delen.
Een trillende sensatie van opwinding trok er door mijn lijf, nu ik deze ervaring eindelijk ook eens met een ander zou kunnen delen.
“Zeg Vict-…” begon ik al meteen – en voelde reeds hoe de bloeddruk van de spanning op mijn slapen omhoog schoot – Maar juist waar ik verwacht had om Victor nog te zullen aantreffen om zijn aandacht nog even te kunnen opeisen, was het afdelingshoofd van onze redactie al in geen velden of wegen meer te bekennen. Op de plaats waar hij zojuist had gestaan was nu helemaal niemand. “Euhm… Victor? Hallo, Victor?” probeerde ik nog terwijl ik vlot om mij heen keek, maar van Victor was ineens totaal geen spoor meer. Hij was nog maar echt pas bij mij weg gestapt, daar was ik van overtuigd, waardoor ik meende dat hij hooguit tien passen bij mij vandaan gelopen én dus nog zichtbaar moest zijn. Maar hij was toch echt weg en compleet uit het zicht verdwenen ook. Niet linksom, maar ook rechtsom, dieper de bibliotheek in, kon ik hem niet zien. Om zeker te zijn dat hij niet in één van de gangpaden was gedoken, richtte ik mij daarom maar even op en keek ik om de hoek van de stellingen.
“Victor? Hallo, Victor?”
Maar niets.
Waar Victor eerder had gestaan viel niets anders te bespeuren dan wat traag dwarrelend stof zwaarmoedig zwevend in het dompige luchtledige.
Victor was echt weg. Victor Anished was… verdwenen.
Ik vond het voorval zo curieus dat ik raadselachtig richting de dubbele deuren keek – die geen teken vertoonde dat ze zonet nog geopend en dichtgevallen waren. Ik snapte er echt helemaal niets van. Victor kon nooit zó snel naar de kamer van Kornelis verdwenen zijn.
En daarmee liet hij mij van het ene op het andere moment helemaal alleen achter met eigen mysterie, mijn andere raadsel, dat zich hier opnieuw voor mijn ogen had voorgedaan: een kortstondige vibratie achter de wenteltrap dat gepaard ging met een zoemend geluid.

Een Hongaarse zaak met Tinus Icket als hoofdverdachte

Voor dit verhaal heb ik de inspiratie opgedaan in Boedapest, de hoofdstad van Hongarije. Toen ik daar met mijn gezinnetje een lang weekend heerlijk heb kunnen nazomeren en we vele bezienswaardigheden samen heb bezocht, deed ik op een avond zodra ik onder de douche vandaan stapte ineens een wel erg aparte ontdekking. Een man die zich een paar cabines verderop ophield had ik al die tijd geen geluid horen maken. Maar hoe kan dat? vroeg ik mij af. Je maakt toch altijd wel iets geluid wanneer je tien minuten onder de douche staat? Dus zodra ik de ruimte met de douches verliet, kon ik het niet laten om toch even voorzichtig te gluren of het wel goed ging met deze man. En wat bleek? Hij lag gewoon in de cabine zijn roes uit te slapen! En wie mij dan een beetje kent, weet dat er in mijn hersenpan dan al meteen een verhaal begint te ratelen. Aldus ‘Raining chestnuts’. Met de groeten uit Boedapest.

“De muzikale fontein was prachtig hè, schat?” zei Jenny met een gelukzalige glimlach rond haar mond terwijl ze haar man Tinus aankeek. “Wel jammer dat de muziek niet aan stond. We waren er toch echt op het moment dat er in de gids staat aangegeven dat hij een concert moest geven.”
Tinus zei niks, maar antwoordde met een instemmend keelgeluid. Bijna stoïcijns duwde hij de rode buggy voor zich uit waarin hun bijna twee jaar oude dochter Joaquima nog wat slaperig voor zich uit staarde. Hij en zijn gezin genoten nog even van hun lange weekend in Boedapest. Het was de laatste dag van hun korte vakantie, welke zij doorbrachten op dezelfde plek waar zij deze de dag na aankomst hadden besteed: Margaret Island. Jenny was op het idee gekomen hun reis daar af te sluiten aangezien het weerbeeld er nu beter voor stond dan op de dag dat ze hier voor het eerst waren. Toen begon het in de tweede helft van de ochtend te miezeren. Margaret Island is een eiland dat midden in de hoofdstad centraal is gelegen in de rivier de Donau, dat lokaal de Danu wordt genoemd. Het gehele eiland is een stadspark, ingevangen door de Margarethabrug en de Árpádbrug, die beide de vroeger nog afzonderlijke steden ‘Boeda’ en ‘Pest’ verbinden. In het park is een speciaal parcours aangelegd dat gemakkelijk vijf kilometer beslaat en joggers daarmee het hele eilandoppervlak laat zien. Voor sporters is het er sowieso een paradijs omdat er verschillende faciliteiten te vinden zijn, zoals een tennisbaan, een atletiekbaan en het Álfred Hájos sportzwembad. Maar ook voor hen die net wat minder sportief zijn aangelegd of gewoon zomaar de benen willen strekken is het er prima vertoeven. Het eiland biedt veel natuurschoon, gedomineerd door de talrijke grote kastanjebomen. Het eiland is op z’n mooist in de lente, maar het zal je ook fascineren in de herfst wanneer het gebladerte een mix van kleuren laat zien variërend van geel en oranje tot roodbruin, zoals nu het geval is.
Het park straalde een natuurlijke serene rust uit. De balans van schaduwen en het licht dat daarbij door de bomen viel was perfect. Terwijl Jenny op de camera de onlangs geschoten foto’s van de fontein nog eens doorliep, keek Tinus dromerig voor zich uit. Tussen de bladeren van twee berken hing een enkele draad van een spinnenweb dat glinsterde in het ochtendlicht. Zijn blik was er onbedoeld op gefixeerd. Toch had Tinus moeite om aan deze overdaad van luisterrijke indrukken toe te komen. Zijn gedachten waren namelijk nog steeds bij de ontdekking die hij de voorgaande avond had gedaan.

Terug van hun klimtochten aan Gellért Hill en Castle Hill kon het contrast met de verwarmde stoombaden uit Gellért Spa haast niet groter; om de kosten van hun reis te drukken hadden Tinus en zijn gezin een low budget overnachting geboekt op een botel nabij het Margaret eiland, met krappe kajuiten en erg eenvoudige douches. Tinus trok zich terug in de toiletruimtes van dit drijvende verblijf, waar deze voorziening tegenover de wc’s was aangebracht. Drie betegelde hokjes met een plastic gordijntjes ervoor was alles wat de douchecabines voorstelden. De douchekoppen kon je niet ophangen omdat alle beugels kapot waren en tenminste één van de slangen lekte. Trok je het gordijntje iets te veel naar links, dan kon men aan de rechterkant bij je naar binnen gluren en vice versa. Privacy was er dus ver te zoeken. Zelfs een eenvoudig haakje om je kleren aan op te hangen, was iets te veel gevraagd. Wilde men zich erin opfrissen, dan moest je bovendien op de koop toe nemen dat je vaak tegenover een paar schijtende Hongaren stond. Smerig was het er eigenlijk niet eens, maar voor je plezier jezelf een half uur schoonspoelen zullen weinig mensen hier graag doen.
Gelukkig maakte de overvloed aan wat de stad Boedapest te bieden had het gebrek aan luxe meer dan goed, zodat Tinus zich troostend met die gedachte naar de achterste doucheruimte begaf. Was dat onbewust omdat hem dat nog het meeste gevoel van privacy gaf? De voorste was in elk geval bezet. Na zich te hebben uitgekleed hing hij zijn kleren – zoals hij de dagen ervoor ook had gedaan – maar even op achter de in onbruik geraakte stang waar normaal de doucheslang mee op hoogte gehouden werd. Creatief probeerde hij zichzelf in te zepen en af te spoelen, zonder zijn opgehangen kleren nat te maken. Hetgeen aardig lukte. Door de warme waterstralen op zijn gezicht en bovenlichaam te richten stelde hij zich voor dat hij nog met z’n gat in de Hongaarse thermen dreef. Dit beeld kon hij echter maar moeilijk vasthouden; uit één van de hokjes tegenover hem klonken naargeestige geluiden waar hij zich liever geen visuele voorstelling van wilde maken. Ze verscheurden de stilte die er had geheerst toen Tinus dit vertrek was binnengestapt. Stiekem had hij natuurlijk gehoopt dat er, behalve de persoon in de eerste doucheruimte, in elk geval niemand op het toilet zat. En dat maakte een nieuwe gedachte bij hem los; het viel hem namelijk op dat hij de persoon in de voorste cabine nog helemaal niet had gehoord. Tinus stond hier toch al gauw een minuut of tien en had toch op z’n minst geluiden verwacht van iemand die zich aan het af te drogen was, stromend water, het ritselen van het gordijn of andere geluiden die bij het douchen pasten. Zou de man zich zo ongemakkelijk hebben gevoeld toen er op het toilet plaatsgenomen werd dat hij zich niet durfde te verroeren? Ach, kom op Tinus, dacht hij bij zichzelf terwijl hij dat absurde idee uit z’n hoofd schudde. Die Hongaren hier zijn allen van die kloeke types. Die trekken zich echt geen reet aan van hoe andere mannen zich hier onbehouwen ophouden. Aldus probeerde hij dit gegeven te negeren en concentreerde hij zich weer op het zichzelf afdrogen, zijn kleding droog houden en daarmee en het bewaren van zijn evenwicht. Toen hij ten slotte klaar was en wonder boven wonder droog en ongeschonden de cabine verliet moest hij langs de voorste wilde hij de toiletruimtes weer kunnen verlaten. En in het voorbijgaan van de ruimte waar de andere man zich nog altijd stil hield, kon Tinus zijn plichtsgevoel toch niet onderdrukken om toch even te controleren of het wel goed met hem ging. Tinus is immers bedrijfshulpverlener. Dus aarzelde hij even toen hij bij de entree voor het wastafeltje stond wat hij zou doen. IJdel als hij is wilde hij toch nog even een blik werpen in de spiegel, dus zou niemand ervan hebben opgekeken wanneer hij zich daar ophield. Nu worstelde hij toch even: aan de ene kant vond hij dat hij de man moest controleren, maar aan de andere kant zou hij zichzelf daarmee wel confronteren met een naakte man. Had hij daar wel behoefte aan? En hoe zou die vent daar op reageren, helemaal wanneer er niets aan de hand bleek?
“Hello sir? Are you okay?” probeerde hij uiteindelijk, puur op stemgeluid en zonder aan het gordijntje te zitten. Maar er kwam geen reactie. Direct realiseerde hij met een schok dat de andere man die blijkbaar op het schijthuis zat, zich daarop eveneens verdacht stilhield. Was dat ook niet vreemd? Maar toen Tinus daar even bij nadacht bedacht hij dat hij misschien net zo zou hebben gereageerd. Hij stond op het punt de situatie maar te negeren door de deur naar de gang al te openen, toen hij juist daardoor een hoek in zijn beweging ontdekte waardoor hij onopvallend bij de man naar binnen kon gluren. Het bleek precies voldoende om een glimp op te vangen van de conditie van de man zonder hem volledig in zijn adamskostuum te hoeven bewonderen. Het resultaat was onthutsend. Tinus schrok zich wezenloos; de man lag in een onnatuurlijke houding bewegingsloos op de grond.

“Nog steeds met je hoofd bij gisterenavond?” vroeg Jenny ongerust zodra ze merkte dat Tinus wat afwezig was. Abrupt werd Tinus hierop uit zijn roes en de mix van beelden getrokken waarin hij zojuist verzonken was en zijn belevingswereld maakte weer plaats voor de geuren en kleuren van het hier en nu. Twee mannen op grote grasmaaiers trokken voor hen links en rechts wilde patronen door de grasperken. De één deed z’n werk verderop over het veld, terwijl de andere grasmaaier langs het voetpad scheerde en het groene maaisel vers voor het wandelend gezinnetje opwierp, op een afstandje nog ver genoeg van hen verwijderd dat normaal ademhalen mogelijk bleef. Vol ontzag keek de kleine Joaquima vanuit de buggy naar het spektakel van dit parkonderhoud, terwijl Tinus de diepbruine kijkers van zijn vrouw ontmoette.
“Ja, sorry schat. Die ontdekking van zondag blijft nog wat door mijn hoofd spoken. Het gebeurt gelukkig niet iedere dag dat je een dode man in je botel vindt, nietwaar?”
Jenny knikte op haar typische manier ietwat onverschillig en haalde met eenzelfde gebaar haar schouders even op.
“Het was in elk geval erg lief van Karel dat hij aanbood om het onderzoek te ondersteunen. Dat hoefde hij echt niet te doen, hè?” haalde Jenny aan, terwijl ze controleerde of ze de dop al op de camera had gedraaid. Ze doelde daarmee op de tussenkomst van Tinus’ collega waarmee hij thuis in Nederland geregeld op de redactie samenwerkt en waarmee hij gisterenavond laat nog contact had gelegd. Het begon inmiddels al bijna nachtwerk te worden toen Tinus nog op het plaatselijke politiebureau aanwezig was voor de ondervragingen. Daar leek maar geen einde aan te komen, terwijl Tinus ze niet heel veel meer kon bieden dan te vertellen dat hij met zijn gezinnetje op vakantie was en toevallig deze man levenloos in de doucheruimte vond. Het begon er onderhand op te lijken dat hij zelf als verdachte werd aangemerkt. Voor zijn dames had hij daarom uiteindelijk maar een taxi naar het botel geregeld, zodat Joaquima nog een beetje op tijd naar bed kon. Vervolgens had hij hulp ingeroepen vanuit Nederland.
“Dat was beslist erg aardig van hem. Hoewel ik weet dat ik hem altijd kan bellen, was het voor hem toch ook een latertje geworden. We zijn tot na middernacht in gesprek geweest.”
“Maar hij zal nu niet naar Boedapest komen toch?” vroeg Jenny, oprecht begaan met Karel’s eigen tijdbesteding. Het verloop van de bewuste late verhandelingen had ze nog niet vernomen, omdat ze toen zelf ook al in dromenland verkeerde.
“Nee, dat zal niet nodig zijn denk ik. De hele reden waarom ik vroeg of ik hem mocht bellen is vanwege zijn invloeden in buitenlandse delicten en natuurlijk zijn reputatie als vooraanstaand rechercheur.”
Jenny keek opnieuw Tinus even aan en trok bedenkelijk een wenkbrauw hoog op. Tot noch toe had ze van Karel steeds een beeld ontwikkeld van een stuntelige speurder die met zijn grote politielaarzen dwars door alle plaatsen delict heen stampt.
“Ik weet wat je denkt schat,” reageerde Tinus meteen, zodra hij de blik van zijn vrouw interpreteerde. “Karel mag misschien ogen als niet de aller handigste rechercheur aller tijden, maar hij heeft ondertussen wel een goed woordje voor me kunnen doen, zodat we zonder verdere verplichtingen weer vanuit Hongarije naar Nederland kunnen vliegen.”
Jenny glimlachte tevreden. Dat was inderdaad wel een geruststelling. Hoewel ze erg had genoten van het lange weekend in deze hoofdstad met de vele prachtige bezienswaardigheden, wilde ze ook wel weer graag naar huis. “Dus hebben ze je niet meer nodig om te weten hoe deze man is gestorven?”
“Ik moet mezelf natuurlijk wel beschikbaar houden. Maar daarvoor hoef ik niet binnen landsgrenzen te blijven. Afgesproken is dat ze met Karel of mij contact zullen opnemen, mocht aanvullende informatie wenselijk zijn. Ze zullen altijd eerst met Lou Bas schakelen, een ex-collega van Karel waarmee hij eerder in Nederland heeft samengewerkt.”
“Een collega van Karel? Woont hij hier, in Boedapest?”
“Hier aan de ‘Pest-zijde’,” antwoordde Tinus, terwijl hij met zijn mond naar de oostelijke zijde van de Donau wees. Deze manier van het met pruilende lippen in een specifieke richting wijzen is een gewoonte die Tinus had overgenomen uit de Filippijnen, waar zijn vrouw vandaan kwam. Het werkte erg aanstekelijk op hem. “Ik geloof dat Karel zelfs zei dat Lou hier geboren was en dus zijn carrière hier wilde voortzetten. Hij woont en werkt hier nu alweer een paar jaar en is direct bij het onderzoek betrokken. Je hebt kans dat ik zo nog wel door hem of door Karel gebeld zal worden. Voor de rest kunnen we nog even van onze dag genieten, voordat we dadelijk naar het vliegveld terug moeten.”
“Klinkt goed. Al ben ik nu ook wel nieuwsgierig hoe de man die je gisteren vond…”
Jenny kreeg de kans niet haar zin af te maken. Ze werd onderbroken door een luide ringtone uit Tinus’ broekzak, waarmee tegelijk de rust in het park werd verstoord.
“Momentje schat,” reageerde Tinus en greep daarop naar zijn telefoon die hij vervolgens demonstratief met het display naar zijn vrouw gericht aan haar liet zien. “Als je het toch over de duivel hebt.”
Jenny trok betekenisvol zuur haar lippen samen. Het was één van haar vele cartooneske gezichtsuitdrukkingen waardoor Tinus zo gek op haar is. Hij grijnsde en genoot van haar bijna afkeurende blik. De buggy gaf hij aan zijn vrouw door en stond de beller te woord.
“Karel. Wat een verrassing. We hadden het net over je,” de zucht die Tinus hierbij ongegeneerd liet gaan kon zijn gesprekspartner, ondanks de afstand die er tussen hen zat, niet zijn ontgaan.
“Euh, hoi Tinus. Ik stoor je toch niet?” antwoordde Karel.
“Absoluut niet. We branden van nieuwsgierigheid. We willen graag weten wie er achter de dood van de man zit.”
“Nou, dat klinkt ook niet echt overtuigend.”
“Wat heb je voor ons?” Tinus’ woorden klonken absoluut sarcastisch, hetgeen Karel niet ontging. Toch kende hij zijn vriend goed genoeg om te weten dat dit iets onbenulligs tussen hem en Jenny moest wezen waardoor hij al snel besloot het te negeren.
“Het zijn de Hongaren, Tinus. Ze willen van je weten waar je gisteren allemaal hebt uitgehangen.”
“Wat?” nu klonk er wel wat irritatie door in zijn stem. “Dat heb ik ze gisteren toch allemaal al verteld? Ik heb ze zowat ons halve reisverslag zien meepennen. Proberen ze nu via jou ook nog te toetsen of mijn verhaal wel klopt? Belachelijk. Nou ja, jij hebt in elk geval recht te weten waar we zijn geweest. Anders had ik het je op kantoor toch verteld. We hebben gisteren gezwommen in de thermen van Géllert Spa. En daarna hebben we de heuvels die daarnaast aan de Budazijde van de rivier liggen verkend en hebben de dag afgesloten met een diner in het Spoon restaurant. Daarvoor moesten we de Chain Brigde oversteken, één van de vele bruggen hier in deze stad, omdat het restaurant aan de andere kant ligt en zijn daarna langs de Pestzijde terug naar ons verblijf gelopen.”
“Ja ja, ik hoor het alweer. Je hebt je weer flink in de watten laten leggen door Jen,” reageerde Karel, die van Tinus wist dat Jenny op hun vakanties meestal degene is die de portemonnaiee trekt. “En hoeveel wijn had je toen al op?”
Inmiddels drong het tot Tinus door dat zijn vriend hem weer eens zat te stangen. Ineens realiseerde hij dat hij zich weer eens door de inspecteur had laten meevoeren.
“Karel? Je bent onverbeterlijk. Je belt me toch niet serieus op om even te controleren hoe diep ik in het glaasje heb gekeken? Kom op man.”
Karel moest even vermakelijk lachen. Dit was niet de eerste keer dat hij Tinus in het ootje nam. Hij stonk er zo makkelijk in dat hij zich al verkneukelde voordat hij zijn nummer had gedraaid. Verder beheerste hij zich omdat hij zijn vriend serieuzere zaken mee te delen had.
“Wat heb je echt voor me?”
Tinus hoorde Karel een slok van zijn koffie nemen voordat hij vervolgde.
“Ik heb vanmorgen Lou gesproken en ze hebben enkele achtergronden nagetrokken van het slachtoffer. De man heet Szilágyi Endre. Ik heb even moeten studeren op die naam. Anders dan we in het Nederlands gewend zijn van de volgorde van voor- en achternamen, is het in het Hongaars gebruikelijk om dat om te draaien. Maar laten we hem gewoon Endre te noemen, dat lijkt mij wel zo praktisch. Zijn naam was niet zo heel moeilijk te achterhalen, daar zijn ze via de receptie van het botel zo aan gekomen. Alleen, anders dan met passanten zoals jullie, wisten ze in het geval van Endre ook zonder in het register van hun boekingen te duiken meteen te zeggen dat het om hem moest gaan. Hij was inmiddels een vertrouwde gast die al enkele weken op de botel stond ingeschreven. Endre verbleef onder in het drijvende hotel in hetzelfde type vertrek waar jullie ook verblijven, waaruit valt op te maken dat de beste man niet al te veel geld had om te besteden. En daarmee droogt het botel als bron van informatie ook meteen op. Dit komt doordat Endre er geen echt opvallende gast was. Dat heb je met sommige mensen. Die komen en gaan zonder dat je de kans krijgt om hun aanwezigheid echt op te merken. Ondanks zijn reeds langere verblijf sprak hij namelijk weinig met het personeel en besteedde hij juist meer tijd buiten dan op het botel. Hij was dus net een actieve kat, die alleen naar huis kwam wanneer je met voer rammelde of de bak weer had verschoond.”
“En zijn beroep, zijn ze daar al meer over te weten gekomen?” wilde Tinus weten. “Zijn er mensen die hem missen? Had hij voorbeeld een gezin?”
“Nee, zover zijn ze nog niet. Vergeet niet dat we pas één nacht verder zijn na jouw ontdekking. Zulke gegevens duren vaak iets langer voordat men daar achter is. Ik verwacht dat ze daar vanmiddag wel iets verder in zijn. De eerste inzichten komen vaak het snelst uit het plaats delict naar voren, omdat daar de eerste tastbare bewijzen gevonden worden. Al heeft dat in het geval van deze Endre voorlopig juist alleen maar meer raadsels opgeleverd. Wat ons tegen zit, want dat maakt dat jij daardoor langer op het verdachtenbankje blijft zitten.”
“Maar ik dacht dat we gisteren het sein vrij hadden gekregen, zodat Jenny en ik met Joaquima vanmiddag naar huis kunnen?”
Tinus voelde zich ineens wat ongemakkelijk en richtte zijn blik op zijn gezin, dat geduldig naast hem was blijven lopen. Jenny was ondertussen door Joaquima afgeleid doordat ze naar een stel vogels bleef wijzen en daarbij indringend ‘tie-tie’ bleef roepen, haar verzamelwoord voor vogels waar ze de naam nog niet van wist. Het betrof een drietal grote bonte kraaien, waarvan Tinus zo gauw de soort niet kende en ze daarom door hun uiterlijk en militaire loopje de ‘communistische kraaien van Boedapest’ noemde.
“Maak je niet ongerust, Tinus,” vervolgde Karel. “Het was verstandig van je om mij in te schakelen. Via Lou hou ik de lijn in dit onderzoek vanuit Nederland open. Zolang we de echte doodsoorzaak van Endre kunnen achterhalen, zal het forensisch team in Hongarije al snel haar interesse in jou hierin verliezen.”
“Ja, want daar ben ik nu ook wel echt nieuwsgierig naar. Is er op dit punt al duidelijk of het om een ongeluk gaat of is Endre door iemand omgebracht?”
“Daar zijn ze nog niet zeker van. Ze zijn al wel begonnen met de obductie. Daarbij wordt er door een patholoog anatoom bekeken hoe Endre kan zijn gestorven. Ons geluk is dat Lou nauw samenwerkt met deze lijkschouwer, zoals dat ook wel wordt genoemd, zodat hij mij daar vanmorgen al iets over kon vertellen.”
Tinus schoof het toestel nog wat beter tegen de schelp van zijn oor. Hij was oprecht benieuwd wat ze nu al over de doodsoorzaak te weten waren gekomen.
“Eén van de eerste dingen die de lijkschouwer meteen opviel was een verwonding boven op de rug van deze jonge man. Onder het rechterschouderblad is zijn huid namelijk stuk en ligt er een flinke bloeduitstorting omheen. Daarom wordt vermoed dat Endre ergens met veel kracht tegenaan is geknald of dat er met een hard voorwerp tegen zijn rug is geslagen. Maar omdat er ook vezels van zijn kleding in de wond terecht zijn gekomen, wordt er eerder aan het eerste gedacht.”
“Huh, waarom?” vroeg Tinus. “Kunnen ze dat daaruit opmaken?”
“Hm, zeker,” reageerde Karel, na opnieuw een teug koffie. “Gesteld dat er iemand was die Endre op de rug had geslagen, met bijvoorbeeld een honkbalknuppel of zelfs een vuil stuk hout, dan had zijn kleding recht ingeslagen geweest op de plek waar hij nu een wond heeft. Zijn jas moet dan het vuil hebben opgevangen. Dat blijkt ook wel, want ze hebben viezigheid op zijn jas aangetroffen. Maar wanneer er zo’n slag is uitgedeeld dan is het onwaarschijnlijk dat er ook materiaal werd overgedragen van zijn kleren op de wond. Je slaat geen stof los door er recht op te slaan, tenzij het om een erg oude jas gaat en dat droeg Endre niet. Dus is het aannemelijker dat hij tegen een harde ondergrond viel, omdat er redelijk wat synthetisch stof van zijn pullover is losgescheurd en in de wond terecht is gekomen. We spreken natuurlijk van enkele fijne vezels die je nog net met het blote oog kunt zien, maar toch.”
“Goh zeg, dat ze dat allemaal aan een wond kunnen aflezen. Dus begrijp ik goed dat Endre gewoon erg ongelukkig is gevallen?”
Karel pauzeerde even door zijn beker leeg te drinken en deze weg te zetten, voordat hij weer antwoordde.
“Ik weet wat je denkt, Tinus. Alleen verwacht ik eerlijk gezegd niet dat die wond Endre het leven heeft gekost. Zoals je waarschijnlijk wel hebt begrepen en hebt kunnen zien was Endre nog slechts een jonge gast. Uit de gegevens van het botel blijkt dat hij zevenentwintig was, een vitale jonge knul die mijns inziens wel tegen een stootje kan. Hoe lelijk die wond er ook uitziet, aannemelijker is nog steeds dat hij die wond eerder of later opliep naast het algehele letsel waar we mee te maken hebben.”
“Ik ben je even kwijt. Wat bedoel je met dat ‘algehele letsel’?”
“Zoals ik reeds aankondigde was die wond achter op zijn rug niet het enige wat de lijkschouwer direct opviel.”
“Je houdt me in spanning, Karel. Wat heeft hij nog meer kunnen vinden?”
Karel ademde even diep in en zuchtte flink uit. Dat was vaak het teken dat de inspecteur iets zou verkondigen waar hij zelf met zijn pet ook niet bij kon.
“Je herinnert je vast het roze slijm nog wel dat uit de mond van ons slachtoffer droop toen je hem vond.”
Tinus humde als teken van instemming.
“Dit roze slijm wordt ‘sputum’ genoemd en staat voor speeksel dat vermengd is met bloed dat wordt opgehoest uit de diepe luchtwegen. Daarnaast had Endre een bleke sterk opgeblazen huid en bloedingen in de oogslijmvliezen. Zijn neusgaten stonden wijd open en aan de huid rondom zijn lippen en nagels was te zien dat er sprake was van cyanose. Dat wil zeggen dat de huid blauw kleurt door de aanwezigheid van gedeoxygeneerde hemoglobine in de bloedvaten in de buurt van het huidoppervlak.”
“Karel. Iets minder uitleg en vakjargon alsjeblieft. Wat duidt dit allemaal op?”
“Waar het op duidt Tinus, is dat jouw slachtoffer verdrinkingsverschijnselen vertoont.”
Even viel er tussen de heren een korte stilte.
“En dat kan niet?” vroeg Tinus.
“Wel,” zei Karel. “Niet tenzij iemand hem kort daarvoor verzopen heeft en hem daarna in zijn blote gat onder de douche heeft geplaatst. Dat lijkt mij op zich al een hele prestatie om dat onopvallend op een botel te ensceneren. Maar wat ik vooral niet snap, is dat Endre’s lichaam volledig was ingezeept. Op het moment dat hij verdronk, wilde hij zich waarschijnlijk juist gaan afspoelen. Dus waarom was al dat zeep nog op zijn huid aanwezig?”

Joaquima mocht eindelijk zelf weer eens de benen strekken. Na een korte wandeling door het eilandpark, waarbij ze haar vader gemakkelijk een derde ervan aan de telefoon had zien hangen, maakte mama eindelijk het gordeltje los van haar buggy. Het gezinnetje was teruggekeerd naar de kant van het eiland waar je er via de Margarethabrug op kwam en je in alle rust van de muzikale fontein kon genieten. Ook ditmaal werd er geen muziek afgespeeld, maar daar lieten Jenny en Tinus zich al niet meer door afleiden. Mogelijk was hij stuk of was er sprake van onderhoud. Ze hadden ervoor gekozen om zich nog even op te houden bij een open veldje dat aan het voetpad werd geflankeerd door enkele grove kastanjebomen. Majestueus pronkten de imposante loofbomen aan het openbaar groen. Uit de schutbladen hadden zich eerder dit seizoen flinke bolsters gevormd die overvloedig de aandacht opeisten tussen de grof gezaagde lancetvormig bladeren. Startklaar om de onbegonnen strijd aan de gaan met de zwaartekracht gluurden enkele glanzende vruchten al voorzichtig door hun stekelige pantsers.
“Papa!” klonk het vol enthousiasme toen Joaquima al uit de buggy begon weg te rennen terwijl haar moeder nog bezig was om één van haar armen los te wurmen. In volle sprint vloog ze achter haar vader aan. Tinus had het idee opgevat zijn dochter uit te dagen door het grasveld op te rennen. Nergens was een bordje te bekennen dat dit niet mocht en aangezien ze ook andere mensen van de velden gebruik zagen maken voelde hij zich niet geremd. Behendig griste hij vast enkele ontblote kastanjes van het veld terwijl hij met ingehouden tred speels voor zijn dochter uitrende.
“Papa!” schreeuwde Joaquima weer naar haar vader. En uit haar intonatie kon Tinus opmaken dat hier de grens lag tot waar hij zijn dochter kon uitdagen voordat ze er driftig van zou worden. Prompt stopte hij op de plek waar hij stond en draaide zich naar haar om. Joaquima vloog in volle vaart in haar vaders armen die hij voor haar omlaag hield waarop vader en dochter door haar snelheid omvielen en in het gras verder stoeiden. Op de achtergrond had Jenny ondertussen de buggy wat uit het looppad geplaatst en was ze zelf neergestreken op één van de talrijke parkbankjes. Zorgvuldig had ze er een gekozen die niet precies in het bereik van de kastanjes stond, want in tegenstelling tot haar durfals had ze het zelf niet zo op de voortdurende kastanjeregen. Het kruispunt van de wandelpaden waar Jenny zat telde precies twee kastanjebomen, beide rechts van haar, ieder in een hoek van een veld. Langs de bast van de verste van de twee kon ze haar man en dochter zien ravotten.
Tinus was het gesprek met Karel blijkbaar alweer even vergeten. Zijn aandacht ging nu volledig op aan de tijd die hij met zijn kleine meid spendeerde. De amper twee jaar oude Joaquima had zich inmiddels uit de knuffelgrage armen van haar vader verlost en was plagend bij hem weggerend. Jenny sloeg de twee gade en schreeuwde vanuit de verte iets over de boomvruchten die ze langs Joaquima naar beneden zag suizen, maar zowel Tinus als zijn dochter ontgingen het schijnbare gevaar evenals de moederlijke bezorgdheid.
“Quima!” riep Tinus naar zijn dochter en wierp haar een van de kastanjes toe die hij onderweg had opgeraapt, haar aanmoedigend naar hem hetzelfde te doen. Hij realiseerde dat hij haar hiermee wel aan het aanleren was om met spullen te gooien, maar de verleiding om dat hier niet te doen was simpelweg te groot. Zijn dartele dochtertje draaide zich naar hem om en begreep direct wat er van haar verwacht werd. Vanuit haar onderzoekende karakter bestudeerde ze de kastanje eerst voordat ze hem weg wierp. In haar kleine knuistje had de glanzende vrucht zowat een tennisbal geleken. Echt heel veel deed het daar niet eens voor onder; de grootste kastanjes die je hier op Margaret Island kon vinden kon je naast een kleine mandarijn leggen en discussiëren over welke van de twee de grootste was. Het lukte haar maar net om hem met één hand op te werpen. Ver komen deed hij natuurlijk niet. De boog waarin ze hem weg smeet was veel te hoog, maar daar ging het niet om.
Tinus stapte ondertussen op zijn dochter af en deed net alsof Joaquima hem net had geraakt. Hij acteerde dat hij pijn had. Hier moest ze erg om lachen. En dat prikkelde hem. Hun act en haar lachje werkte zo aanstekelijk dat ze erin bleven en Tinus het slachtoffer bleef spelen in een zogenaamde regen van kastanjes.
Op den duur kreeg Tinus er toch genoeg van en besloot hij uit de strijd met zijn dochter te stappen door even in het gras onder de boom te gaan liggen. Zoals de zon hier door het gebladerte viel was het heerlijk. Joaquima echter ging ongestoord verder. Hoewel de kastanjes aan de voet van de stam dichterbij lagen had ze meer oog voor het aantal dat verder in het gras lag. Tinus genoot met volle teugen van het leven en sloot voor een moment zijn ogen. Op een afstandje hoorde hij zijn dochter lachen en steeds om papa gillen. Ook alleen vermaakte zij zich prima. Onderwijl dwaalden Tinus’ gedachten toch weer af naar de dag ervoor en de analyse uit gesprek met Karel. Het was slechts een mix van woorden en van beelden, maar op een of andere manier vond hij er toch zijn rust in. Het zou de laatste keer zijn dat hij gedurende het verblijf in Boedapest met zijn gedachten bij de man uit de doucheruimte was. Toen Tinus nog praktiseerde over hoe Endre aan zijn einde was gekomen voelde hij ineens een harde doffe klap midden op zijn borst.
“Oef!” bracht hij automatisch uit en opende gauw zijn ogen op wat hem was overkomen. Instinctief richtte hij zich op en merkte daarbij hoe één van de enorme kastanjes van zijn borst rolde. “Joa-” Tinus wilde al naar zijn dochter roepen, om haar te manen een beetje voorzichtig met papa te zijn. Soms kon ze wat ruw wezen, maar toen Tinus zag dat Joaquima rustig met haar benen wijd in het gras van hem afgekeerd met de kastanjes aan het spelen was, begreep hij dat hij het zelf was die onvoorzichtig was geweest. Hij wreef over zijn borstbeen waar de boomvrucht met veel geweld op was neergekomen en keek gebeten omhoog.
“Voor tamme kastanjes vind ik ze toch behoorlijk moordzuchtig,” sprak hij toen, vooral tegen zichzelf. Ruggelings lag hij zich daarna te verwonderen over de kracht en het gewicht van de kastanje die hij in zijn handen genomen had.
“Papa!” hoorde hij toen weer. Aangespoord door zijn eerdere aanroep was Joaquima ondertussen opgestaan en kwam ze weer op hem afrennen. Onnozel keek Tinus voor zich uit. Wijdbeens lag hij onder de boom. Maar zodra hij dat realiseerde en zijn dochter op het onvermijdelijke afstevende vertrok zijn gezicht ineens in pure angst.
Even later landde Joaquima, in al haar onschuld, met haar knietjes…
…in een geheel andere boom.

Drie dagen passeerden. Tinus was inmiddels alweer op de redactievloer te vinden. De pijnlijke streek tussen zijn benen werd met de dag minder en daarmee het zittend kantoorwerk draaglijker. Karel had hij sinds hun laatste telefonisch onderhoud niet meer gesproken. Hij had er dus geen idee van hoe en of het onderzoek in Boedapest was voortgezet en wat zijn vriend daar eventueel nog over gerapporteerd had gekregen. Hij was zelf ook niet vanuit het buitenland benaderd, waaruit hij concludeerde dat er geen aanleiding was om Tinus verder nog als verdachte aan te merken of de ontwikkelingen in de zaak Endre moesten zijn gestagneerd. Toch hoopte hij dat Karel hem spoedig nieuws kwam brengen. Naast zijn redactiewerk aan de Tycoon Newspaper had Karel Riemelneel nog een baan als hoofd van het Gohes City Forensisch Instituut, waardoor het eigenlijk nooit viel te zeggen wanneer zijn collega’s op de nieuwsvloer hem weer kregen te zien. En kwam hij langs dan was dat vaak om verslag uit te brengen van de zaken die er op het instituut hadden gelopen of ontwikkelingen die hij had opgevangen vanuit de onderwereld. Het was een beeld waar men inmiddels wel aan vertrouwd was geraakt. Er was dan ook niemand die verrast opkeek toen de forse misdaadverslaggever halverwege de donderdagochtend de lift kwam uitstappen. Niemand, behalve Tinus. Zoals gebruikelijk mompelde hij een goedemorgen naar zijn collega’s dat door zijn zware basstem nauwelijks viel te verstaan en hing hij zijn gleufhoed en vale regenjas op aan de kapstok. Dat was wel altijd het moment dat hij door de meteoroloog Wilburt Eerman geërgerd werd aangestaard, omdat het Karel’s gewoonte was zijn grote regenjas lomp over twee haken te verdelen. Hierdoor was het voor Wilburt, aangezien hij veel kleiner van stuk was, ‘s middags soms erg moeilijk zijn jas eronder terug te vinden.
“Morrie Tinus,” groette hij zijn collega nog eens toen hij hem achterin op de afdeling naast roddelverslaggeefster Rina Oddel aantrof. Het was elke keer opnieuw een verrassing waar collega’s Tinus zouden vinden omdat hij, ondanks dat hij er de meeste dienstjaren sleet, op de redactievloer nooit een vaste plek had gehad. Inherent aan zijn functie als ‘reizende reporter’ was het keer op keer ook voor hem steeds spannend waar en of hij überhaupt een plek zou hebben waar hij aan kon schuiven. Al was er altijd wel iemand op pad om het laatste nieuws te halen, waardoor er toch steeds wel een stoel vrij was. Iedere verslaggever had inmiddels wel eens naast hem gezeten. Dat wil zeggen, iedereen behalve Kornelis Oflook natuurlijk, omdat niemand het vol kon houden om in zijn zweetlucht en andere odeurs zuurstof te kunnen halen. Laat staan dat je er geconcentreerd naast kon werken. Dus dat was al één plek waar je andere collega’s nooit hoefde te zoeken. Toch had Karel nooit moeite om zijn collega en tevens goede vriend op deze bedrijvige redactievloer terug te vinden. Aan zijn grote uilenbril herkende iedereen hem meteen en bovendien sleepte hij altijd van alles met zich mee, waardoor de onordelijkheid van zijn bureau typerend voor hem was.
“Ook goeiemorgen, Karel,” groette Tinus terug en liet het niet na om even naar de klok op te kijken waarop de middag langzaam al in zicht kwam. Het weinig subtiele gebaar ontging Karel volledig – zoals dergelijke hints hem altijd ontgingen – waarna Tinus vol verwachting op hetgeen Karel hem kwam brengen het volgende ritueel vast inkopte. “Eerst even een bakkie zeker?” gokte hij.
“Ja. Dat lijkt me goed. Daar ben ik inmiddels wel aan toe,” bromde Karel. Tinus staarde hem vol scepsis aan. Karel liet het namelijk klinken alsof hij nog niets had gedronken sinds hij zijn bed uit was gestapt. Tinus wist wel beter. Hem kennende moest de inspecteur op dit tijdstip van de dag al zeker vijf bakken koffie naar binnen hebben geteugd. Maar aangezien hij zelf ook wel behoefte had aan een shotje cafeïne liet hij de gelegenheid niet voorbij gaan en stapte graag bij zijn bureau weg om koffie te halen. Een prettige bijkomstigheid was dat dit meteen een mooi excuus was om even te ontvluchten uit Rina’s kamillewalm.
Terug met twee dampende mokken stimuleerde Tinus zijn collega om alvast van wal te steken: “Al nieuws over ons slachtoffer op het botel?” vroeg hij zijn altijd wat verwilderd ogende collega die ondertussen een stoeltje had bijgetrokken tegenover de werkplekken van Tinus en Rina. Tinus zelf bleef staan.
De inspecteur sipte even van de gloeiend hete koffie. “Hm, ik wist dat je me daar meteen naar zou vragen. Er zijn inderdaad wel nieuwe inzichten in deze zaak, maar helaas is het nog onvoldoende om te kunnen zeggen of Endre opzettelijk door iemand werd gedood of zelf om het leven kwam. Dinsdag heb ik nog contact gehad met Lou Bas. Tijdens ons gesprek vertelde hij mij dat hij het eerste voorlopige autopsierapport in handen had.”
“Ah, interessant,” reageerde Tinus meteen. “Dus bleek daaruit dat Endre inderdaad verdronken was?”
Karel grinnikte vol cynisme en zei: “Tja, in technische zin was verdrinking inderdaad wat hem de das omdeed. Maar een klassieke verdrinking was het allerminst.”
Rina, die eerder al door Tinus van de ontwikkelingen van afgelopen weekend op de hoogte was gebracht, keek van haar werk op en mengde zich in het gesprek: “Dus hij was niet even kopje ondergegaan in de Donau?”
“Nee, niet precies,” antwoordde Karel haar. “Zoals ik Tinus maandag al informeerde leek het mij onmogelijk dat hij na verdrinking nog aan boord van het schip had kunnen komen. Niet tenzij iemand hem daarna ongemerkt en ingezeept onder de douche zou hebben gezet. Een dergelijke veronderstelling komt nu sowieso te vervallen nu blijkt dat Endre niet is verdronken door onderdompeling, maar door wat ze noemen een ‘secundaire verdrinking’. Dat wil zeggen dat hij is gestikt in vocht dat in zijn eigen lichaam vrijkwam.”
“Je bedoelt,” Tinus nam even een moment om te begrijpen wat dit kon betekenen. “Je bedoelt dat hij in zijn eigen bloed was verdronken?”
Karel knikte. “Dat is inderdaad waar het op lijkt. Bloed is het eerste lichaamseigen vocht waar men bij secundaire verdrinkingen aan denkt. Al zijn er geen anatomische aanwijzingen dat hij vroegtijdig om het leven kwam door een ernstig ziekteverloop. Endre lijkt niets onder de leden te hebben gehad. Dan had hij bijvoorbeeld chronisch longoedeem kunnen hebben, meestal veroorzaakt door hartfalen. Wat wel kan is de acute vorm van longoedeem. Dit treedt meestal op als gevolg van zwaar inwendig letsel, wat nu blijkbaar bij Endre is geconstateerd. Het verklaart in elk geval het opgehoeste slijm en de andere typerende symptomen zoals de blauwe huid rondom zijn lippen en nagels. Allemaal kenmerken van iemand die wanhopig probeert lucht binnen te krijgen en verkeert in levensbedreigende ademnood. Endre vocht in de douche om zijn leven door een ophoping van vocht in zijn longweefsels.”
“Dat moet dan gebeurd zijn nog voordat ik de toiletruimte binnen stapte,” stelde Tinus vast.
“Daar moeten we nu inderdaad wel vanuit gaan,” sprak Karel. “Anders had jij Endre beslist nog horen gorgelen en eerder aan de bel getrokken.”
“Tja, dat had ik dan zeker. En nu begrijp ik ook waarom ik niets hoorde toen ik met douchen bezig was.”
“Is het ook bekend hoe laat Endre precies stief, Karel?” viel Rina tussenbeide.
“Ja, daar hebben ze wel een idee van. Er wordt altijd een schatting gemaakt op basis van de mate waarin het lichaam is afgekoeld en de optredende lijkstijfheid. Uit de lijkschouwing moet worden opgemaakt dat het slachtoffer was gestorven kort voordat Tinus binnen kwam.”
“Dus betekent dit dat ik niet langer als verdachte wordt gezien?” wilde Tinus nu wel weten.
Zowel Tinus als Rina keken de inspecteur vol verwachting aan.
“Nee, dat kan hier helaas nog niet uit worden geconcludeerd. In theorie kun jij namelijk nog steeds de dader zijn. Het geschatte tijdstip waarop Endre de verwondingen opliep valt precies tussen jullie diner bij het Spoon restaurant en het moment dat hij de doucheruimte binnen ging. En daarmee blijf jij voor de recherche in Boedapest nog steeds de hoofdverdachte.”
Tinus baalde zichtbaar en nam nu ook maar weer plaats achter zijn bureau.
“En de andere man op het toilet dan?” vervolgde hij. “Ik begreep dat ze hem ook hebben verhoord?”
“Klopt. Die man hebben ze inderdaad dezelfde avond nog naast jou op het verdachtenbankje geplaatst. Het punt met hem is alleen dat hij een redelijk sterk alibi heeft.”
“Huh, hoezo? Waarom dan?”
“Doordat hij voor zijn uitgebreide toiletbezoek in gesprek is geweest met de boteleigenaar en daarvoor steeds met gasten op de boot is gezien. En in de uren daarvoor ook. Endre zelf kwam pas later terug op de boot. Hij zou vanaf de ochtend niet in het botel gesignaleerd zijn. Tussen het moment dat hij terugkwam en het moment dat hij stierf hebben hooguit tien minuten gezeten. In diezelfde tien minuten, is door getuigen inmiddels bevestigd, was de man van de grote boodschap steeds in gezelschap geweest van anderen. Zoals ik de feiten van Lou doorgebriefd heb gekregen kan hij de moord, als het al een moord was, onmogelijk hebben gepleegd. Het lichamelijk letsel dat Endre heeft opgelopen heeft dus of buiten plaats gevonden of in de tien minuten tussen binnenkomst en zijn bezoek aan de douche.”
“Maar wie gaat er nu uitgebreid een douche nemen wanneer je in de tien minuten ervoor zwaar bent toegetakeld?” vroeg Rina zich hardop af.
“Precies,” antwoordde Karel. “Nogmaals, dat kan wel. Maar dan zal hij dat zeker niet uit eigen beweging hebben gedaan wanneer dat op de boot plaatsvond. Iemand moet hem daarheen hebben gebracht om het te laten lijken alsof hij zelf de ruimte binnenstapte.”
“Onmogelijk,” sprak Tinus toen. Nieuwsgierig keken zijn collega’s hem aan. “De ruimte tussen de hutten en de toiletten is tamelijk klein en goed te overzien. Als er al iemand was die zijn dood ensceneerde, dan moeten Jenny of ik hem hebben gezien.”
“Waarom dan?” vroeg Karel.
“Heel simpel. Jenny, Joaquima waren, als ik even af mag gaan op de informatie die de politie van Boedapest heeft verzameld, een paar minuten eerder terug op het botel dan Endre. Jenny worstelde buiten onze hut nog wat met Quima’s buggy terwijl ik alvast wat spullen voorbereide om Joaquima’s broek te verschonen. Maar voordat ik daar goed en wel aan begonnen was, kwam Jenny de kajuit alweer binnen en stelde voor om het van me over te nemen zodat ik kon douchen. Het enige moment dat wij in die tijd dus niet buiten onze hut waren, was het moment dat ik even een handdoek en douchespullen pakte. Laat ik daar hooguit dertig seconden mee bezig zijn geweest. Met andere woorden, we kunnen de dader niet gemist hebben. Endre kwam na ons de boot op. Hij moet meteen zelf zijn douchespullen gepakt hebben en regelrecht naar de toiletten zijn gegaan. Als getraind bedrijfshulpverlener heb ik er de gewoonte van gemaakt om in een vreemde omgeving meteen het vluchtplan op te nemen. Hij kan mijns inziens alleen via de hoofdentree over de trap naar het lager gelegen dek zijn gekomen. Hij zal ons dus ook wel hebben gepasseerd toen wij bij onze hut bezig waren, maar ja, er lopen natuurlijk ook wel meer mensen voorbij dus je onthoudt ook niet elk gezicht.”
“Dus wat denk je,” vroeg Rina na deze verklaring van Tinus. “voelde hij zich niet goed dan? Dat hij zich bij terugkomst op het botel meteen wilde opfrissen en regelrecht naar de douche vertrok?”
“Dat moet dan bijna wel,” sprak Karel. “Dat is de enige logische verklaring die je kunt geven waarom hij zo snel daar terug te vinden was. Hoe dan ook, ik moet het met Tinus eens zijn dat Endre de verwondingen dan buiten de boot al moet hebben opgelopen. Blijkbaar voelde hij zich nog net knap genoeg om in zijn hut zijn spullen te pakken en zich daarna op te frissen. Het blijkt een taaie kerel, want nu ik weet welke verwondingen hij precies heeft opgelopen, doe ik hem dat op mijn leeftijd echt niet na.”
Geïntrigeerd door deze woorden keek Tinus hem daarop strak aan en vroeg hem: “Wat bedoel je daar ineens mee Karel? Zijn er nog andere verwondingen gevonden waar we maandag nog geen weet van hadden dan?”
Geamuseerd door deze vraag trokken Karels gezichtsplooien zich in een brede grimas. Hij had dit stukje informatie bewust nog even achtergehouden om de spanning in het gesprek iets op te bouwen. Hij zag dat Rina weer in afwachtende houding tegen de rugleuning van haar stoel was ging zitten, met de armen over elkaar en in één hand een kop thee, terwijl Tinus juist op het puntje van zijn stoel zat en de woorden wel bijna uit Karels keel had willen trekken. Priemend werd hij door hem aangekeken, het indringende beeld versterkt door zijn grote uilenbril.
“Maandagochtend,” begon Karel tenslotte. “nadat wij elkaar hadden gesproken, was de lijkschouwer nog volop met zijn onderzoek bezig terwijl wij de eerste uitslagen die dat had opgeleverd al met elkaar doornamen. Tijdens of na ons gesprek heeft hij nog ontdekt dat Endre, behalve de wond achter op zijn rug, ook voor op zijn borstkas nog een flink wond heeft zitten. Volgens Lou was hem die wond bij aanvang van de schouwing niet dadelijk opgevallen doordat Endre van zichzelf wat mager is en onder zijn ribben een kuiltje heeft zitten waardoor die plek toch al wat donkerder lijkt. Dit wordt ook wel een ‘trechterborst’ genoemd en komt waarschijnlijk door een te sterke groei van het ribkraakbeen. Slechts een klein percentage van de wereldbevolking is geboren met zo’n afwijking. Hoe het ontstaat is nog onbekend, maar zoiets is in elk geval niet belemmerend voor normaal functioneren. De wond die daar dus later is ontdekt is bijna helemaal rond en valt precies in het kuiltje op zijn borstbeen. Uiteindelijk zou er toch op inwendig onderzoek zijn overgegaan, waardoor deze wond vroeger of later aan het licht moest komen. Alles lijkt erop te wijze dat het ontstaan van dit letsel onvermijdelijk tot de dood moest leiden. Naast de verwondingen op zijn romp liep Endre namelijk ook nog twee gebroken ribben op en penetreerden beide het weefsel erachter. Bij een breuk kunnen scherpe botstukken namelijk schade geven aan de onderliggende longen en treden al snel complicaties op. In het geval van Endre is er zelfs een klaplong ontstaan en liep de ruimte tussen zijn ribben en longen vol met bloed, waardoor hij dus verdronk.”
“Gatver zeg, wat een akelig dood,” reageerde Rina met een hand voor haar mond.
Karel knikte.
“Maar hoe kan hij hier helemaal mee naar de douche zijn gegaan?” vroeg Tinus zich hardop af. Terwijl hij die vraag stelde wreef hij zonder dat hij er erg in had zelf nog eens over zijn eigen borstbeen en ging weer naar achteren zitten. “Ik bedoel, als je zo zwaar bent toegetakeld dan is het toch haast onmogelijk dat je überhaupt nog in staat bent in een boot te stappen en vrolijk onder de douche te gaan staan?”
“Iets zegt mij dan ook dat dat niet is wat er echt is gebeurd,” meende Karel. “Eigenlijk acht ik het waarschijnlijker dat de klaplong pas is ontstaan…”
“…toen Endre zich onder de douche wilde afspoelen.” Tinus maakte de zin voor Karel af en keek vervolgens met open mond zijn twee collega’s aan. Vol verwondering liet hij, nu ze bijna alles hadden uitgevogeld, alle beelden in zijn hoofd de revue nog eens passeren. De puzzel klopte helemaal. Het enige stukje dat nog ontbrak was de oorzaak van zijn verwondingen. Met dit scenario volledig uitgedokterd hadden ze een fundament om de autoriteiten van Boedapest van Tinus’ onschuld te overtuigen. Dat wil zeggen, zolang ze konden achterhalen wanneer en waarmee Endre het letsel midden op zijn borst opliep. Wat het ook had veroorzaakt, de wond had hem niet meteen gedood, maar de combinatie van het naar de boot strompelen, de trap afdalen om op het lager gelegen dek te komen en de handelingen onder de douche hadden er samen voor gezorgd dat de spanning in zijn borst opliep totdat zijn ribben knapten en de klaplong een feit was. Tinus bedacht dat zelfs het gestuntel met de gebroken douchekoppen zoals hij dat zelf had ervaren weleens voor de spreekwoordelijke druppel heeft gezorgd. Hij zag al helemaal voor zich hoe Endre, ingezeept en al, naar de douchekop reikte en door die beweging zichzelf de doodsteek bezorgde. “Hoe bizar kan iemand aan zijn einde komen zeg?” vroeg hij, zonder echt een antwoord te verwachten. “En nu we dit weten, wordt het nog extra interessant erachter te komen waarmee Endre op zijn borst is geraakt of hoe hij die plek achter op zijn rug kreeg, nietwaar Karel?”
Opnieuw knikte Karel. Dat was ook wat hem bezighield.
“Dat is het volgende wat ons weer voldoende stof geeft om over te speculeren. Vooralsnog kunnen we alleen af gaan op hoe Lou aan mij heeft beschreven hoe die wonden eruit zien. Die op zijn rug heb ik jou al over verteld.”
“Kom maar op,” sprak Tinus.
“Wel, volgens hem ging het om een U-vormige afdruk. Vermoedelijk is hij door een rond voorwerp geraakt. Aannemelijk is dat dit onder een flauwe hoek is gebeurd, omdat de huid in de boog van de ‘U’ het diepst is ingedrukt. Een hoek van onder dus. Een theorie is dan dat Endre op de grond lag toen dit voorwerp op zijn borst terecht kwam. Anders zou het misschien een stang kunnen zijn geweest van een of andere machine waar hij bij heeft gestaan, want als hem dit vanuit staande positie zou zijn aangebracht, dan moet iemand vanuit de heup op hem in hebben gebeukt. En dat is voorlopig het enige wat ze nu over de wond weten.”
Tinus was inmiddels weer van zijn stoel opgestaan. Hij liep naar het raam en zei verder niets. Het enige wat hij deed was een hand in zijn zij te plaatsen en met het ander liep hij over zijn gezicht te wrijven. Hij bedekte zijn ogen en dacht diep na. Met het weinige wat ze nu wisten probeerde hij zijn gedachten te ordenen. Onderwijl staarden zijn collega’s voor zich uit en lieten beide zo hun eigen gedachtes over de materie gaan. Karel was juiste begonnen wat irritant met zijn stoel heen en weer te draaien toen Tinus, als uit een trance ontwaakt, zich weer naar beide reporters richtte en hen daarop cryptisch aankeek. Zijn gezicht leek smal vertrokken toen hij grote ogen opzette en Karel ten slotte haast indringend vroeg: “Zeg Karel, hoe groot zei jij dat die plek op Endre’s borst was?”
Karel was volkomen verrast door de manier waarop Tinus hem deze vraag stelde. Voor een moment was hij zelfs even uit het veld geslagen en was daarom niet meteen in staat het antwoord te geven. Maar toen hij er even over de vraag nadacht zei hij uiteindelijk: “Euhm, ik kan me eigenlijk niet herinneren dat ik dat al verteld heb. Maar nu je het toch zo graag wilt weten, ik meen dat Lou mij van de week vertelde dat de wond ongeveer zo groot is als, nou ja, zoiets,” hij maakte een cirkel met zijn duim en wijsvinger om Tinus een idee te geven van de grootte. “Zeg maar zo groot als een kastanje.”
Karel had zijn woorden niet treffender kunnen kiezen. Bij Tinus sloeg de vergelijking in als een bom. Nu was het zijn beurt om even compleet van zijn stuk te zijn, hetgeen direct door Karel en Rina werd bemerkt. Net zoals kort hiervoor greep Tinus zonder erbij na te denken weer naar zijn borst en liet hij zijn hand er op zijn borstbeen rusten. Tegelijk hief hij zijn hoofd iets op en staarde hij langs Karel. Hij proefde nog eens wat de inspecteur hem had gezegd: “Een kastanje, zei je?”
Karel maakte een instemmende hoofdbeweging knikte, eentje die slechts onbewust door Tinus werd opgepikt. Tinus had geen andere reactie verwacht. En hij was opslag weer met zijn gedachten bij de maandagochtend in het park en dacht terug aan het ravotten met zijn dochter. Als in slow motion herinnerde hij hoe het beeld van de spelende Joaquima op de achtergrond vervaagde en hoe de kastanjevrucht hoog boven zijn hoofd uit de ruwe bolster werd los gewipt. Alsof niets anders om hem heen er iets toe deed aanschouwde hij hoe de ronde vorm van de kastanje door de snelheid steeds ronder leek te worden en recht naar beneden zeilde. Gevangen in de perfecte focus van een telelens voor sportfotografie werd de actie door zijn bijna hypnotische toestand tot op het kleinste detail voor hem in beeld gebracht. Centimeter voor centimeter werd de afstand tussen het vervaarlijke projectiel en de borstkas van Tinus steeds kleiner. Hijzelf lag prinsheerlijk met zijn ogen dicht en mijmerde met minder kennis dan hij nu had over de mogelijkheden waarop Endre aan zijn einde was gekomen. Het alziende oog van zijn onderbewuste volgde ondertussen de loodrechte baan naar beneden waarlangs de kastanje steeds dichterbij zijn lijf kwam. Theatraal werden de laatste tuimelingen afgelegd en draaide het wit van de glanzende kastanje nog één keer rond tot het de borstkas moest raken. Op dat precieze moment werden boven en onder in deze schijnbare herinnering plotseling voor Tinus omgedraaid en opende hij in een schok zijn ogen zodra een hard voorwerp de lucht uit zijn longen perste. Hier had Tinus verwacht dat hij de boomvrucht zou ontdekken die langs zijn zij het gras in rolde. Maar in plaats daarvan was hij het zelf die de strijd met de zwaartekracht was aangegaan en ontwaarde hij twee schimmen die voor hem stonden terwijl hij zelf naar achteren werd geduwd. Het zonnige herfstachtige tafereel in het park was verdwenen en had plaats gemaakt voor een duister toneel waarin details ver te zoeken waren. Op de achtergrond dacht hij nog water de kunnen zien met daar weer achter een bergachtig landschap. Het was precies voldoende voor hem om daar de Donau in te herkennen en de indruk te krijgen dat hij zich aan de kade ervan bevond. Een van de twee schimmen voor hem moest volgens hem een vrouw voorstellen, terwijl de andere schim daar recht achter stond en minder van duidelijk werd. Ondertussen draaide Tinus met zijn lijf naar achteren en verdwenen de schimmen weer uit beeld. Alles werd even zwart voor zijn ogen zodra hij meende weer een liggende positie aan te nemen. Toen volgde er een pijnlijke dreun en Tinus zag voor zich hoe hij op de stoeptegels landde terwijl zijn rug een pijnlijke smakker maakte tegen de trottoirband. Bovenop zijn rug scheurde zijn huid los en tegelijk het stof van zijn pullover. Opnieuw werd alles zwart en verdween de onwerkelijke herinnering.
“Ik weet waar Endre zijn verwondingen heeft opgelopen!” schreeuwde Tinus ineens uit. Losgerukt uit zijn eigen denkbeelden had hij zich weer naar zijn collega’s gericht die hem vol verbazing aangaapten. En stoot adrenaline had ervoor gezorgd dat hij de fictieve voorstellingen direct wist om te zetten naar reële actie. Onmiddellijk boog hij over Rina Oddel heen, die van schrik op haar bureaustoel iets naar achteren veerde, en reikte hij zonder het te vragen naar haar telefoontoestel. Hij nam de bakelieten hoorn van de haak en draaide op de verchroomde draaischijf het nummer van zijn eigen huistelefoon.
“Maar hoe…?” Karel Riemelneel snapte er niets van. Het drong geen moment tot hem door dat Tinus klaarblijkelijk tot zijn handelen was gekomen door iets wat hij had gezegd. Rina op haar beurt schikte even haar goudblonde krulletjes en keek al even verwonderd. Tinus stond ondertussen nog voorovergebogen aan haar bureau en wachtte ongeduldig tot er thuis werd opgenomen.
“Hallo met Jenny?” klonk het na vier keer overgaan zoet in zijn oor. Bij het horen van de vertrouwde meisjesachtige klanken krulde er automatisch een gelukzalige glimlach rond zijn gezicht. Altijd blij om de stem van zijn vrouw te horen groette hij haar beminnelijk en stak gelijk van wal: “Hoi schat, met Tinus. Zeg lieverd, kun jij je nog herinneren wat er van het weekend bij de boot was gebeurd toen wij net het restaurant uitliepen?”
Tinus overviel haar erg met deze vraag waardoor haar schattige telefoonstem even verdween en ze niet meteen het juiste antwoord wist te geven: “Hoe bedoel je schat? Natuurlijk weet ik dat, jij had op de boot die man toch gevonden?”
Onmiddellijk realiseerde Tinus dat hij in zijn enthousiasme niet specifiek was geweest.
“Oh sorry lieverd. Nee, ik bedoel naast de boot van het restaurant, vlak nadat we daar uitstapten, toen we nog naar huis moesten lopen. Herinner je die paar ruziënde mensen bij de Chain Bridge?”
Hier hoefde Jenny niet lang over na te denken. Dit herinnerde ze meteen.
“Euh jawel, dat was met die twee mannen en die vrouw toch, waar zoveel mensen omheen stonden?”
Beide zagen ze de situatie weer voor zich. Kort nadat Tinus met zijn gezin de aanlegsteiger van het Spoon restaurant afliep kwamen ze nog geen twintig meter daarvan verwijderd dit kibbelende stel tegen. Er bleek sprake te zijn van een heftige woordenwisseling en te oordelen aan de omstanders die zich om dit drietal hadden verzameld liepen de gemoederen hoog op. De rel had plaatsgevonden voordat Tinus op het botel een douche nam, maar ze hadden eerder eigenlijk geen verband gelegd tussen deze twee afzonderlijke situaties.
“Er was een grote man,” zei Jenny. “Hij hield een boze vrouw vast. En voor hen stond nog iemand, meen ik. Maar die heb jij toch ook gezien?”
“Ja, natuurlijk,” antwoordde Tinus. “Ik hoop alleen dat jij nog andere details dan mij weet te herinneren.” Bij de volgende woorden draaide hij zich even om, zodat Rina en Karel zijn deel van het gesprek ook kon volgen: “Er is namelijk en grote kans dat één van deze mensen Endre is, het slachtoffer uit het botel.”
Op dat moment viel er even een stilte, ook aan de andere kant van de telefoonlijn. Jenny besefte dadelijk waar Tinus naartoe wilde. Dit was wel erg toevallig. Al wist ze dat Tinus erom bekend stond dat hij niet in toeval geloofde. Rina en Karel luisterde gespannen mee met het gesprek.
“Jeetje,” zei Jenny. “Dus betekent dit dat één van de mensen die we hebben gezien die man heeft vermoord?” Jenny zag voor zich hoe omstanders in het begin van de twist nog probeerden om de situatie te temperen. Zowel zijzelf als Tinus kenden natuurlijk geen woord Hongaars, maar er viel toen wel duidelijk op te maken dat het vooral om een persoonlijke ruzie tussen deze drie mensen ging. Uit voorzorg hadden voorbijgangers wel naar het verloop van hun ruzie geïnformeerd omdat het er even de indruk werd gewekt dat de vrouw door de mannen mishandeld werd. Maar dit leek zo doordat de grote man achter haar de vrouw stevig vastgreep om haar in toom te kunnen houden. De vrouw zelf bleek furieus. Ze was erg boos op de man die voor haar stond, die nu de door Tinus gevonden Endre bleek te zijn. Om hun eigen vakantieplezier niet te bederven en omdat dit niet hun gevecht was, waren Jenny en Tinus met Joaquima doorgelopen naar hun verblijf op het botel. Zodra ze toen onder de Chain Bridge door waren gelopen waar deze aan de Pestoever aan land kwam, werd de situatie van de kibbelende personen door de muren van de brug uit het zicht onttrokken. Met hun gedachten alweer bij hun eigen avonturen op die dag, keken Tinus en zijn vrouw al niet meer om en waren zij de Hongaarse twist alweer vergeten. Wat zij aldus niet meekregen was hoe Endre kort daarop zwaar werd toegetakeld.
Zo filosofeerden Jenny en Tinus aan de telefoon nog even door over dit voorval, terwijl Rina en Karel met hen meeluisterden.
“Dus weet jij je nog hoe deze drie mensen eruit zagen?” vroeg Tinus door de telefoon.
“Nee schat, dat weet ik echt niet meer. Ik weet alleen dat het om twee mannen een vrouw ging. Of Endre één van hen was moet je mij niet vragen. Het kan ook een heel ander persoon zijn geweest. Waarom denk je dat hij het slachtoffer is?”
“Dat kan ik niet uitleggen. Het is een bepaald gevoel waardoor ik opeens deze connectie zie. Daarom hoopte ik er stiekem op dat jij er nog iets meer van wist. Want als iets mijn vermoedens kan bevestigen dan kunnen we deze zaak misschien nog oplossen en zullen ze mij in elk geval niet meer hoeven te verdenken.”
“Nee, het spijt me, schat. Ik geloof niet dat ik je hiermee kan helpen. Je bent echt afhankelijk van de kwaliteiten van de recherche in Boedapest vrees ik. Het enige wat ik van deze mensen nog weet is dat de man achter de vrouw bijna een kop groter was dan de ander en de vrouw zelf alleen groot leek door de hakken die ze droeg. Maar of dat je veel zal helpen…”
Al luisterend naar zijn vrouw, had Tinus de hoop alweer wat laten varen. Dat was althans totdat hij haar dit hoorde zeggen. Jenny had de woorden nog niet gesproken of hij reageerde dolenthousiast in bijna een octaaf hoger: “Hakken? Schat, je bent geweldig! Briljant. Maar dat is het! Dat is het ontbrekende stuk van de puzzel in dit onderzoek.”
Rina en Karel hoorden Tinus met zijn vrouw spreken en merkten direct de omslag op in zijn humeur. Naarstig probeerden ze het gesprek te volgen en werden ze nieuwsgierig naar het nieuwe inzicht wat Tinus blijkbaar had opgedaan. Een brede glimlach had zich rond zijn mond gevormd en in zijn ogen lag een twinkeling dat erop duidde dat hij ergens schik in had. Zowel Jenny als zijn collega’s hield hij niet verder in spanning en verklapte hen wat hij meende dat nu de oorzaak moest zijn van Endre’s zware verwondingen.

Nog zeker vijf dagen passeerden voordat de nieuwe verdachten in deze Hongaarse zaak konden worden aangehouden, verhoord en het onderzoek kon worden uitgewerkt. Endre’s achtergronden werden nog eens grondig nagetrokken en middels nieuwe getuigenverklaringen van twee medewerkers van het Spoon restaurant kon worden bevestigd dat Endre bij de Hongaarse twist betrokken was geweest. Een meevaller in het onderzoek was dat een bewoner uit de buurt destijds tussen de mensen had gelopen die van de ruzie getuigen waren geweest en zichzelf bij de politie had gemeld toen hij merkte dat de recherche aan de medewerkers van het Spoon restaurant vragen begon te stellen. Dit leidde tot een duidelijker signalement van de twee andere personen van het ruziënde stel zodat hierna met zekerheid kon worden gezegd dat het moest gaan om Endre’s ex-vriendin Lujza en haar nieuwe vriend Kristof.
Van een grotere opluchting kon bij Tinus en zijn familie en vrienden haast geen sprake zijn. De bevestiging van deze connectie was wat ze hard nodig hadden. Want daarmee kwam de aandacht op de gebeurtenissen naast het Spoon restaurant te liggen en werd Tinus al gauw als een stuk minder verdacht aangemerkt. De cafeïne vloeide echter nog rijkelijk van de spanning op de redactievloer van de Tycoon Newspaper zolang het onderzoek in Hongarije nog lopende was. Rechercheur Lou Bas hield de belanghebbende via Karel ondertussen bijna dagelijks van ieder nieuw detail op de hoogte.
Het ene inzicht na het ander kwam spoedig aan het licht; de hak van de stiletto’s die Lujza droeg op de dag van Endre’s overlijden matchten met de vorm van de wond op zijn borst. En na verscheidene ondervragingen kwam men ook te weten dat Endre gokverslaafd was. Wat wel bleek uit de diverse schulden die hij her en der had openstaan. Volgens Lujza zou hij het geld hebben verspeeld dat zij samen hadden weggezet om van te gaan trouwen. Die trouwerij werd alsmaar uitgesteld waardoor Lujza achterdocht begon te krijgen en op het laatst ontdekte waar hun geld aan was opgegaan. Lujza was furieus en verbrak terstond hun relatie. Toen Endre en Lujza elkaar al bijna een jaar niet meer hadden gezien had zij inmiddels Kristof ontmoet en was hij letterlijk aan lager wal geraakt. Uiteindelijk kwamen ze elkaar weer tegen op een veldje nabij de Chain Bridge. Endre was juist uit het casino geschopt dat tegenover het Spoon restaurant lag toen hij het grasveldje passeerde, zijn ex herkende en hem samen zag oplopen met haar nieuwe vriend. Een woordenwisseling volgde zodra Lujza ook hem had herkend en haar kans schoon zag om haar woede over hem uit te storten die ze al die tijd had opgekropt. Niet alleen was ze nog steeds erg boos over het geld van hun trouwerij dat hij had vergokt, maar ze had inmiddels ook de link gelegd met een vermeende inbraak die voor de breuk bij hun thuis had plaatsgevonden toen zij nog samenwoonden. Ook toen was er geld verdwenen dat ze kort daarop hard nodig hadden voor de kosten van een levensreddende operatie van Lujza’s zusje. Bewijzen kon ze het niet, maar voor Lujza was het wel duidelijk wie destijds het geld achterover had gedrukt. Kristof probeerde zijn vriendin nog tegen te houden door haar beide armen in een houdgreep te houden, maar Lujza, die in haar ex de moordenaar van haar zusje zag, schopte hoog genoeg om Endre van de fatale verwondingen te voorzien.
“Het klopte dus dat het letsel onder een hoek op zijn borst werd aangebracht,” merkte Karel op naar Tinus toen beide heren elkaar weer bijna een week later troffen op de redactievloer. Tinus had ditmaal zijn plek naast Wilburt Eerman gevonden. Karel had inmiddels van Lou Bas vernomen dat Lujza in voorarrest werd gehouden en eerdaags aan de rechtbank zou worden voorgeleid. Ze kreeg een advocaat toegewezen die zou moeten bepleiten of het hier om doodslag ging of om moord. Zelf een advocaat betalen kon ze niet, ze had immers nog schulden lopen die eveneens een resultaat waren van Endre’s bedenkelijke bestedingen.
“Kristof had zijn vriendin beter niet kunnen tegenhouden,” meende Tinus. “Zijn houdgreep belette haar om Endre als een soort communistische kraai aan te vallen.”
“En dan had hij er ongeschonden vanaf gekomen wou je zeggen?” sprak Karel vol cynisme.
Tinus lachte. “Nee, vast niet. Ook in dat geval zal ze weinig van hem hebben heel gelaten. Toch begin ik, nu ik dat verhaal ken over die gokverslaving, wel steeds minder sympathie voor die man te krijgen. Het zal je partner maar wezen.”
“Gelukkig waren ze niet getrouwd,” zei Karel.

“Tja, inderdaad,” sprak Tinus die zag dat Karel zijn gigantische regenjas weer van de kapstok greep, klaar om een nieuw avontuur binnen te stappen. Kort ervoor had hij een telefoontje gekregen van het forensisch instituut.
“Ik word op een nieuwe zaak verwacht, Tinus,” sprak hij terwijl hij de gleufhoed over zijn krullige haardos schoof. “Ik zie jullie gauw weer. Pas ondertussen goed op waar je zelf voet aan wal zet.”

“Zal ik doen Karel,” zei Tinus vanachter zijn nieuwe bureau. “En bedankt!”
“Huh, hoezo? Bedankt waarvoor? Ik doe gewoon mijn werk hoor.”
“Bedankt dat je weer eens de kastanjes voor me uit het vuur hebt gehaald.”

By rinaoddel | February 11, 2014 - 9:44 pm - Posted in Algemeen, Duimzuigerij, Nederlands, Redigeren en DT-filteren, Scherpe Blik

“Euhm Jos? Ehhh… Hallo? Is daar nog iemand?” vroeg ik plotseling in de ruimte in de hoop dat hij nog terug kwam om mij te verlossen. “Jos!?”
Ik had geen besef van tijd. Het zou een kwartier geleden geweest kunnen zijn, maar het had ook gemakkelijk meer dan twee uur kunnen wezen. Ik was ingedut, staarde nu naar het plafond en probeerde mij zo min mogelijk te bewegen. In plaats daarvan was ik bezig figuurtjes te ontdekken in de verfstructuur rondom de lichtbakken die ik boven mij zag om mij toch wat te vermaken. Maar eerlijk gezegd verveelde ik mij een beetje, in deze veel te rustgevende en inspiratieloze ruimte. Tussen mijn ogen in probeerde ik daarom een voorwerp scherp te stellen. Alleen zat het scherpe ding zo dicht op mijn voorhoofd dat ik het onmogelijk achtte dat ik het helder in beeld zou krijgen. Mijn armen voelde ik niet meer. Mijn benen des te meer. Daar zaten de meeste. Jos had gezegd dat hij dat veel mensen hoorde zeggen.
Waar bleef hij toch?
Op de radio op zijn bureau hoorde ik nu voor de tweede maal de reclames voorbij komen. Ze kondigden het nieuws aan. Gelukkig, want behalve de radio was er niets anders in deze ruimte dat mij kon vertellen hoe laat het was. Ja, mijn horloge dan, maar die lag verderop en daar kon ik niet bij zolang ik mij niet bewegen kon.
Zucht. Wanneer kwam hij nou? Ik was nu toch echt wel voldoende ontspannen. Door de meridianen stroomde de energie nu rijkelijk. En zou ik dat eigenlijk wel mogen, …bewegen? Misschien beïnvloedde ik het effect dan wel. Ik kon mij niets herinneren over de voorlichting op dat vlak. Bovendien zou ik mij een beetje naakt voelen als ik in deze toestand het gebouw zou rondlopen. Stel je eens voor! Want echt veel kleren droeg ik nou ook niet precies.
Negen uur. Het nieuws verklapte het. Dus nu wist ik het zeker. Ik lag hier ruim een uur. En dan te bedenken dat ik de behandeling juist zo duur had gevonden.
Daar kwam Jos eindelijk.
“Sorry, sorry! Ik was je bijna vergeten. Stel je toch eens voor!”
Ja, inderdaad, stel je dat eens voor. Alsof ik echt zo zou weglopen. Hij was mij dus echt vergeten. Wat normaal twintig minuten zou duren, liet hij mij nu ruim een uur voor liggen. Toch bracht hij het als één rekening in behandeling.
“Zal ik je de rekening weer meegeven? W.O., ‘wordt overgemaakt’…”
Eén behandeling acupunctuur, voor een prikkie.

By kornelisoflook | May 14, 2013 - 6:04 am - Posted in Eindelijk uitgeworteld, Galbakkerij, Nederlands, Redigeren en DT-filteren

Als couveusekindje ga ik door het leven als een persoon met heel wat afwijkingen. Alhoewel ik eigenlijk geen idee heb of die twee echt in verband met elkaar zouden kunnen staan, leg ik het altijd maar zo uit aan de mensen om mij heen, wanneer één van mijn afwijkingen weer eens ter sprake komt. Ik voer dan gemakkelijk mijn ‘slechte start’ op als oorzaak van zaken die bij mij net even anders zijn. Soms doe ik dat omdat het mij goed uitkomt, maar merendeels omdat het gewoon zo is of omdat ik – behoudens enkele overerfelijke bijzonderheden – geen andere verklaring vinden kan. Gemiddeld gezien mankeert mij dus meer dan menig ander. Het begint met de algemene ‘defecten’ waar iedereen wel last van zou kunnen hebben, zoals nachtblindheid, chronische verkoudheid, verminderd gehoor aan mijn rechterzijde, heftige allergie voor het vlees van olijven (godzijdank niet voor de olie), 6-teens voeten en één neusholte hebben waarvan het bot op de schedel nagenoeg dichtgegroeid is. Op een enkeling na zullen er velen met mij zijn die nu zullen roepen, ah, herkenbaar, dat heb ik inderdaad ook. Toch is er één afwijking die specifiek mij kenmerkt en waarvan ik in mij gehele iets meer dan dertig jaar nog niet één lotgenoot ben tegengekomen: ik kan helemaal geen zuur proeven.

Hè, hoe kun je nou geen zuur kunnen proeven? zul je nu misschien wel denken. Bestaat zoiets wel? Welnu, dat is precies het vraagstuk wat mij inmiddels al enige tijd bezig houdt en waar ik maar geen goed antwoord op vinden kan. Te meer, omdat ik dus nergens tegenkom dat er ook andere mensen hier last van zouden hebben. En dat terwijl dit voor mij toch echt een voldongen feit is. Zo rond googlend op het internet in mijn queeste hiervoor een verklaring of lotgenoten te vinden kom ik wel degelijk diverse hits tegen, maar geen daarvan lijkt ‘aangeboren’ als reden op te voeren voor het missen van deze smaaksensatie. Het lijkt er dus aardig op dat ik enig ben in mijn soort. Is geen zuur kunnen proeven dan echt zó zeldzaam dat die paar mensen – verondersteld dat er tenminste toch een paar net zoals ik rondlopen op deze aardkloot – nog niet eens de moeite hebben genomen op één van die honderdduizenden forums hun verhaal te doen? Hebben ze geen internet of interesseert het ze gewoon geen bal? Niet dat ikzelf toch noch toe, zo ver ben gegaan om mijn zegje daar te doen, maar ik post nu althans dit artikel. Ik krijg welhaast het gevoel dat mijn afwijking gewoon helemaal niet bestaat en dat ik het mij allemaal maar inbeeld.
“Hallo wereld?! Ben ik alleen?!”

Smaakdoofheid

Na een net iets grondigere zoektocht, kom ik dan uiteindelijk toch tot enkele resultaten die mijn remi-gevoel iets doen afnemen. Het is vooral het trefwoord ‘smaakdoofheid’ waar ik succes mee boek. Ik vond dat woord al een redelijk originele vinding van me, maar in dit geval waren er gelukkig ook al andere mensen op die creatieve samenstelling gekomen. Het leidt mij naar pagina’s waar mensen steun bij elkaar zoeken, omdat ze hun smaak kwijt zijn. Aha, denk ik dan. Ik heb ze gevonden. Maar na die posts wat beter te hebben gelezen blijkt ook hier weer dat het geen zuur kunnen proeven niet geheel het gespreksonderwerp is. Het gaat hier wel degelijk om smaakdove mensen, alleen is bij hun veelal het laten trekken van verstandskiezen of heftig roken de reden waarom ze nu geen smaak kunnen ervaren. Niet alleen zuur, maar ook de herkenning van zout, zoet en bitter blijken ze tijdelijk of in het geheel niet meer te kunnen. Uiteraard is dit heel vervelend voor hen, maar in het gros van deze gevallen keert bij hun de smaak gewoon vanzelf weer terug. Zij hebben tenminste nog kennis kunnen maken met deze smaak. Ik, in mijn geval, heb vanaf mijn geboorte nog nooit enig benul gehad wat zuur nou eigenlijk is. En alhoewel meningen hier nogal verdeeld over blijken te zijn, voor mij is dit een groot gemis. Er wordt wel eens gezegd dat zuur niet de aller fijnste smaaksensatie is, maar mag ik dat graag zelf even bepalen? Natuurlijk is iets missen dat je nooit hebt gekend een nogal zonderlinge deprivatie. Vergelijk het maar met aangeboren doofheid in tegenstelling tot gehoorverlies op latere leeftijd. Ondanks dat ik hier gelukkig (nog) niet over kan meespreken, kan ik mij levendig voorstellen dat de groep die pas later doof raken op z’n minst nu wel weten wat ze kwijt zijn. Iets wat je nooit hebt gekend, zou je ook niet kunnen missen, zeggen ze wel eens. Wel, dat mag dan misschien wel zo zijn, en ik mag beslist afkloppen dat het hier om mijn smaak gaat en niet één van mijn andere zintuigen, toch heb je het gevoel dat je met een leegte te maken hebt. Zouden mensen die vanaf hun geboorte kleurenblind zijn ook het verlangen hebben de leemte te willen opvullen?

Wat is smaak nou eigenlijk?

Smaak. Het is toch alles bij elkaar wel iets heel raars. Op je tong krioelt het werkelijk van de smaakpapillen. Het zijn zenuwuiteinden die stoffen kunnen opvangen die in ons voedsel zitten. Worden ze geprikkeld dan sturen ze signalen naar onze hersenen waar het vertaald wordt tot één van de smaken zoet, zout, bitter en als het goed is dus ook zuur. Umami hoort daar ook bij. Het is een wat minder bekende smaakwaarneming die in het begin van twintigste eeuw werd ontdekt en de ‘volheid’ of ‘hartigheid’ bepaalt.
Door het onderzoek naar mijn mankement ben ik er nu ook achter dat er collectief een foute opvatting is gaan ontstaan over hoe men denkt dat de smaak over je tong zou zijn verdeeld. Menigeen zal vol overtuiging zeggen dat je zoet proeft met het puntje van je tong, zout en zuur aan de zijkanten ervan kan worden ervaren en bitter achter op je tong ligt. Eens? Wel, dan is dat misschien wel het meest succesvolle broodje aap tot noch toe, want er klopt geen bal van en volgens mij stinken hele volksstammen daar in. Mezelf incluis. Het is een beeld wat we moeilijk kunnen loslaten en is ontstaan door een artikel dat in 1901 werd geschreven door Edwin G. Boring. Elk gebied van de tong zou gevoelig zijn voor een bepaalde primaire smaak. Een populaire gedachte, zo blijkt. Alleen heeft nader onderzoek inmiddels al enkele keren uitgewezen dat hier in het geheel geen sprake van is. De studie die Virginia Collings hier in 1974 naar heeft gedaan, is wellicht de bekendste tegenhanger van deze theorie. Zij stelt dat alle receptoren op de tong in staat zijn om alle smaken te herkennen en dat dus niet over verschillende gebiedjes is verdeeld.
Dit inzicht heeft ook mijn beeld over die zure afwijking van mij op z’n kop gezet. Het gaat er dus niet om dat ik smaakpapillen achter aan de zijkanten van mijn tong mis, nee, al mijn smaakpapillen tezamen doen het dus blijkbaar minder goed. Althans, als ik er vanuit mag gaan dat de wetenschap het nu wel bij het rechte eind heeft.

Het experiment

Evenals met kleurenblindheid kun je niet aan kinderen al in de wieg afmeten dat ze een klein gebrek hebben. Daar kom je vanzelf in de loop van je jeugd een keer achter. Alhoewel ik daar natuurlijk wel bij moet opmerken dat ze er op het consultatiebureau tegenwoordig ook erg alert op zijn. Toch hebben die artsen en verpleegkundigen, die daar werkzaam zijn, mij nooit een zuurtje in mijn mond gestoken en mij vervolgens gevraagd: “Proef je dit eigenlijk wel?”(Hier is mijn aanname dat zuurtjes ook echt zuur proeven!)
Pas in mijn puberteit, in het eerste brugjaar op de middelbare school, kwam ik erachter dat er iets bij mij afwijkend aan de hand was. Dit besef drong tot mij door tijdens een scheikunde-experiment. Klassieker had het haast niet gekund! En nee, ik ben niet in een vat vol gif gevallen waardoor mijn zintuigen zijn aangetast.
Doordat ik meningen om mij heen hoorde over hoe de smaak van voedsel werd geïnterpreteerd en geclassificeerd, had ik al lang door dat er iets niet in de haak was. Maar toen onze scheikundeleraar op die ene dag met dat proefje kwam aanzetten, was ik wel overtuigd. Het is haast jammer dat ik de naam van die knakker niet meer weet. Hij had een korte Duitse achternaam, dat herinner ik me nog wel (iets van Bohr staat mij bij). Enfin, hoe de man ook heette, hij was tijdens het begin van één van de lesuren op het idee gekomen om een kort experiment met ons te delen nog voordat hij proefwerkblaadjes bij ons kwam uitdelen. Op zijn bureau had hij een pot naast zich staan die zó groot was dat hij er met gemak een hoofd van één van zijn leerlingen op sterk water in had kunnen zetten. Het betrof een diepdonkerbruine glazen fles die bijna twee keer hoger dan breed was. Om één of andere reden heb ik het uiterlijk van die pot nooit kunnen vergeten. Het bruine glas waaruit het was geblazen was zo donkerbruin dat het haast tegen het zwarte aan zat. Achteraf vond ik de kleur wel goed gekozen, zeker gezien de inhoud. Onze scheikundeleraar had een typische manier van doen. Het was verder een aardige vent, lang, mager en sullig, maar doordat hij mij nogal emotieloos op mij overkwam liet hij in zijn aanzet naar het experiment al het theatrale achterwege en kondigde als een soort Lurch uit The Addams Family aan dat hij ons eens iets zou laten ruiken(!) Spannend! Ik mocht dan helemaal in de hoek achter in de klas hebben gezeten, toen Bohr de glazen dop losschroefde merkte ik direct aan de klasgenoten om mij heen dat er raars iets gaande was. Iedereen liet z’n pen vallen of draaide het bovenlijf haast kokhalzend achterom – oké, dat is misschien wat overdreven – en greep dadelijk naar hun neus. Het maakte reacties los zo van: “Gatver! Wàt is dàt?”
Vol verbazing, maar verder geheel nuchter keek ik om mij heen. Wat er ook was veranderd in de setting van dit lesuur, het viel mij direct op dat iedereen er last van had of door werd getroffen behalve ikzelf. Voor een moment dacht ik nog even of het er iets mee te maken kon hebben dat ik achter in de klas zat en daarom geen hinder ondervond van wat-het-ook-moge-weze dat mijn klasgenoten naar de neus liet grijpen. Echter, toen ik de klasgenoot naast mij aankeek, zag ik dat hij er ook last van had. Dus de locatie in het klaslokaal kon er niets mee te maken hebben. Het verlossende woord bereikte mij uiteindelijk toen Bohr statisch doch frivool verklaarde:
“Dit is nou mierenzuur.”
Verder beoogde hij er niets anders mee te bereiken dan ons alert aan het proefwerk te laten beginnen, dunkt mij. Maar vanaf dat moment ging er bij mij langzaam een belletje rinkelen. Op mij had dit experiment geen effect gehad. Weh?

Citroenen zijn zoet

Eenmaal overtuigd van mijn onvermogen om zuur te kunnen ruiken en dus proeven (die twee staan nou eenmaal in verband met elkaar) vielen er bij mij meerdere zaken op z’n plaats. Ineens snapte ik waarom iedereen om mij heen anders op voedsel en geuren reageerde dan ikzelf gewend was om te ervaren, alsof ik wereldvreemd was in de dagelijkse orgie van consumptie en immuun voor zure scheten. Nu begreep ik dat volkomen!
Dat was voor mij dan ook meteen een verklaring waarom ik het idee had voor gek te worden verklaard wanneer ik weer eens argeloos een citroen naar binnen werkte. Hoezo zuur, dacht ik dan, ben je niet goed geworden? Die dingen zijn hartstikke zoet joh! En mij maar aan blijven staren alsof ik een kneus was die op aandacht uit was. Eh, het spijt me zeer, maar het is toch echt zoet wat ik proef wanneer ik in zo’n geel geval bijt. Het is echt niet dat ik probeer een kunstenaar te zijn in mijn gezichtsplooien in bedwang te houden, ik proef die zure smaak gewoon niet. Toch denk ik dat ik wel weet waarom ik het als zoet ervaar en anderen bij die bewering denken dat ik een gaatje in mij kop heb; de smaak àchter het zuur is zoet. Het is hetzelfde als wanneer je de kleur geel (lees: zuur) uit de mengkleur oranje haalt. Wat je over houdt is rood (lees: zoet). Zo maak ik het dus wel vaker mee dat voor mij een geheel andere smaak de boventoon heeft in iets dat ik eet of drink dan jij dat zou proeven. Proefje doen?

Zuur pruimt

Ik kan mij werkelijk geen voorstelling maken van hoe het zou moeten zijn om zuur te kunnen proeven. Noem me maar een citroenvreter, ik vind zuur wel te pruimen. Soms hoor ik wel eens zeggen dat dit ‘gedrag’ van mij verwantschap heeft met Oost-Indisch doof zijn. Ik verklaar het als een minder bekende variant op volledige kleurenblindheid. Inmiddels ken ik een aantal mensen die daarmee geboren zijn en als je hen vraagt wat voor hun rood, groen of iedere andere gemiste kleur is, dan kunnen ze je dat niet uitleggen. Ze wijzen je kleuren aan met een omschrijving erbij waarbij je gaat denken, neem je me nou in de zeik? Zo moet je mijn afwijking ook eigenlijk zien. Alleen heb ik dat dan met de smaak zuur.

(De oorspronkelijke titel die ik overigens had bedacht voor dit artikel was ‘Zuur pruimt’)

By gsorsnoi | December 10, 2009 - 7:43 am - Posted in Gevleugelde Uitspraken, Nederlands, Redigeren en DT-filteren, Verbaal Genot

image by Gloggie, edited by Gsorsnoi

Een wijs man heeft ooit eens tegen mij gezegd: “Het is beter weinig te weten van veel dan veel te weten van weinig”.

Het zijn woorden die me altijd bij zijn gebleven. Ik heb het tot een levensmotto voor mezelf gemaakt.
Het klopt natuurlijk voor een groot deel zeker wat hij zegt;  je kunt beter van van alles een klein beetje verstand hebben dan heel veel informatie te vergaren over maar één onderwerp. Op de arbeidsmarkt kan het zelfs voor je eigen positie erg gevaarlijk zijn als je jezelf te veel hebt gespecialiseerd op één vlak. Raak je een keer je baan kwijt, dan kan het vervolgens nog een flinke klus worden om weer een nieuwe job te vinden – en zeker als jouw functie aan het uitsterven raakt zoals we in de posterij wel hebben gezien. Denk bijvoorbeeld maar aan de computers, die steeds vaker het werk van de mensen overnemen, of een baan die door andere moderne ontwikkelingen uit de mode raakt. Op zo’n moment had je toch vast graag van wat meer markten thuis willen zijn. Of er zit niets anders op dan je te  laten omscholen of noodgedwongen thuis te blijven zitten.

Deze wijze man is mij altijd overgekomen als iemand die zelf zo ergens anders terecht zou kunnen. De diversiteit in zijn kennis was namelijk aanzienlijk. Op verjaardagen kon je bij hem immer uit een bodemloze put van wijsheden putten. Eén van de zaken waar hij echt veel van wist, waren de onderwerpen in het leven die altijd nog eens van praktisch nut konden zijn. Je kunt het zo gek niet bedenken. Van belastingformulieren invullen wist hij een hoop en met auto’s en fietsen was hij ook reuze handig. Zat je met een probleem in huis, dan had hij misschien niet direct het antwoord, maar hij wist je wel te vertellen hoe je aan de informatie moest komen om het uiteindelijk opgelost te krijgen. Het zijn vast dit soort mensen geweest die uiteindelijk hebben besloten om zoiets als Wikipedia op te richten. Hij zat vol met allemaal van dat soort wijsheden die je het leven kunnen veraangenamen als je er maar net genoeg van weet. Wist hij het niet, dan wist hij het zich wel snel aan te leren.

Los van al die bruikbare kennis, zat deze man ook altijd vol taalgrappen en praatte hij in voorkomende gevallen de oren van je kop. Ja wat wil je? Als je veel weet en er komen prompt situaties voor waarin je deze kennis vol trots naar voren kan brengen, dan zul je dat niet nalaten lijkt mij. Desalniettemin kon hij ook heel goed hele periodes stil zijn en haast gebiologeerd luisteren wanneer juist andere mensen druk aan het converseren waren geraakt, om vervolgens te besluiten toch een opmerking te maken die uiteindelijk het verhaal optimaal kon verrijken of in plaats daarvan een hele andere doch interessante wending kon geven. Al die tijd had hij dus als zwijgzaam toehoorder bij het gesprek gezeten en was hij druk aan het pruttelen om een treffende opmerking voor te bereiden. De man was hier een genie in.

Op verjaardagen was het dan ook reuze gezellig als hij erbij was. Dit soort mensen heb ik altijd bewonderd. Ik trek graag met deze mensen op, omdat ik mezelf erg herken in hoe ik zelf ben geworden. Maar of ik er wijzer van ben geworden? Ahum, dat laat ik graag aan anderen over om te beoordelen. Ik weet in elk geval dat ik inmiddels eerder weinig weet van veel dan veel van weinig. Uiteindelijk heb ik er dus toch wijs aan gedaan om mij hen te omringen. Al moet gezegd worden dat een beetje specialistische kennis op z’n tijd toch ook beslist geen kwaad kan hoor!

Het is mede dankzij deze mensen, zoals de wijze man en een aantal andere mensen die ik inmiddels heb leren kennen, dat een uiterst divers en leerzame blog als de Tycoon Newspaper het levenslicht heeft gezien.

Gijs man, je bent een wijs man.

[UPDATE: 06-06-2013 artikel herzien en herschreven]

By karelriemelneel | October 8, 2009 - 12:02 pm - Posted in Duimzuigerij, Nederlands, Redigeren en DT-filteren, Retourtje naar hier en terug

Katten eten van tafel en van je bordje als het kon.
Katten krabben aan je bank en verharen tegen je schone pantalon.

Katten miauwen je wakker en gapen in je gezicht
Ja juist als ze hebben gegeten is de walm aan jou gericht.

Katten lopen voor je voeten, maar hinder mag het niet heten.
Ze poepen in je tuin, maar verder zijn het scheten.

Onze oudste poes er ook zo één. Op die eetgewoontes na voldoet ze prima aan dit profiel. Ze is een lief oud beestje, maar begint duidelijk wat kuren te krijgen. Ze melkt de oren van je kop en waggelt onhandig op alle plaatsen waar jij zelf ook net wilt lopen. Niet dat ze daar nou zoveel aan kan doen. Ze is een beetje simpel en toch een lieve oen. Huiskatten zijn nou eenmaal niet gebouwd om je te helpen met de afwas of het invullen van je belastingformulieren. Dan is een hond handiger en hulpvaardiger en brengt je in elk geval een krant. Zolang hij er maar niet op heeft lopen kwijlen of aan stukken heeft gerukt nadat deze op de deurmat is geland.

Je hebt katten en je hebt poezen zoals die oudste van ons. Ze is een angsthaas eerste klas en verstandig allerminst. Als er buiten een storm opsteekt zoals ze die weleens hebben in Amerika of in de Filippijnen, dan staat juist zij  te melken voor de deur dat ze naar buiten wilt. Heb je net je was klaargelegd om de volgende morgen te gaan strijken, dan kan het bovenste wasgoed weer opnieuw in de was. Tja, dat is dan toch echt je eigen schuld geweest. Had je het maar moeten afdekken. Dan had het nu niet zo onder de haren gezeten. En wanneer je dacht dat je haar mee uit de woonkamer hebt genomen om af te sluiten en te gaan slapen, dan vind je haar juist de volgende ochtend hongerig aan woonkamerzijde van je woonkamerdeur. Zucht, en zo hebben we er nog twee!

Een poes geleden, toen we pas in ons nieuwe huis zijn komen wonen,  maakte zij het opnieuw te gek. Wij hadden nog amper onze dozen uitgepakt en dan ken je het wel, de katten verkenden hun nieuwe buurt. Ze hadden de tuin en daarmee de verkregen vrijheid ontdekt. En geef ze eens ongelijk! Wij als mensen wandelden natuurlijk even vrolijk en verkennend door deze onbekende wijk. Maar zie die katten dan maar weer er eens binnen te krijgen.

Op één ochtend trof ik het gelukkig en had ik ze binnen zonder al te veel oponthoud. Alleen kan ik je wel vertellen dat dit wel tot de uitzonderingen behoort. Want op een dag dat ze net goed en wel een beetje gesnuffeld had aan de tuin en eens had bekeken wat dat nou is zo’n ’schutting’, besloot ze op avontuur te gaan. Zondagmiddag was ze weg, de hort op, de wijde wereld in. In eerste instantie merk je daar niet zoveel van, omdat je nou eenmaal met je eigen bezigheden zoet bent en de aandacht voor een kat in zo’n nieuw optrekje al gauw vergeet. Op een goed moment viel de avond en het werd het plotseling rap donker. Het was nog volop zomer, dus wanneer dat paarszwarte gordijn over de wereld wordt getrokken is het al echt heel laat. En onze poes? Die was wieberen!

Geen grote ramp. Dit gebeurde al eens eerder en na een dag was ze gewoon weer thuis gekomen. Dan zou ze ’s ochtends rond een uur of half vier onder het raam van onze dochter staan miauwen en met enig gemopper werd ze dan binnen gelaten. Dus besloten we dit eens af te wachten.

Eén dag later.
We wachtten nog steeds.

Twee dagen later.
We begonnen ons ongerust te maken en liepen overdag eens door de buurt om haar te zoeken. Veel gezoek, geen poes.

Drie dagen later.
De zorgen begonnen te groeien. Eet ze wel goed? Is ze nog in de buurt? Is ze naar ons oude huis terug gelopen? Weet ze dit huis nog wel te vinden? Zit ze bij iemand binnen? Is ze onder een auto terecht gekomen?

De donderdag na de verdwijning.
Op dit moment zijn we de Nederlandse Databank Gezelschapdieren gaan bellen, hebben de dierenarts ingelicht en hebben posters in de buurt opgehangen. Je hoopt toch dat er dan mensen zijn die je poes toevallig ergens hebben gezien en er melding van maken waar ze is. Of misschien hebben ze haar wel binnen gelaten en wachten zij tot de eigenaar zich meldt. Maar nee hoor, niemand die er reageerde op de posters die wij voor haar hadden opgeplakt.

Vrijdagochtend 03:30.
Miauwend stond ze aan de deur.

Nu vraag ik je: zou ze soms de posters hebben gelezen???

[Update 30/08: artikel verbeterd, herschreven.]

By tinusicket | September 19, 2008 - 12:24 pm - Posted in Redigeren en DT-filteren, Retourtje naar hier en terug

Daar zit je dan … wachtend op dit veel te lange station. Onder een ietwat grauwe lucht en het spatje motregen staar je voor je uit over de rails. De bladeren knisperen in de wind. Een eenzame fietser komt aanrijden met het doel diens stalen ros in de fietsenstalling te plaatsen recht tegenover de plek waar jij zit. De vogels fluiten een zacht zoet lied al ware het de liederen gericht aan hun pasgeboren kindertjes zoals zij dat in de lente doen. De herfst ligt echter nader. Het weer is daar ook meer naar. Het is niet guur, maar het miezert ietwat en jouw handen zijn nog koud van het fietsen. Op handschoenen had jij je in deze tijd van het jaar nog niet voorbereid. Met dit weer heb je ook niet zo’n last van die vervelende wesp die elke dag op dit lange station uitgerekend in jouw oor en jouw deodorant zijn favoriete bloemsoort moet herkennen. Alsof er niemand anders op dit station rondloopt die hij zou kunnen pesten.

Je staart wat voor je uit. Gedachteloos dwaalt je geest af in de hoop de gedachten met iets logisch te kunnen rijmen. Met je hoofd meer in de lege ruimte voor je ben je nog bezig te ontwaken uit de roes van …(*) In het grofste geweld dendert ineens dat grote gevaarte je neus voorbij. Een enorme massieve slang doorbreekt de rust in de ruimte en stevent brutaal van rechts naar links door jouw blikveld. Je voelt dat de luchtverplaatsing jou dieper in je stoel drukt terwijl de trein voorbij marcheert. Het lawaai ontneemt je alle mogelijkheid elk ander geluid te ontwaren. Wagon voor wagon bewegen de voertuigen vol met kalk voorbij. Als je oren niet dichtklappen van de herrie, dan raken ze wel verstopt van de kalkpoeder. Naast de antraciete kleur van de metalen bakken zie je niet veel meer dan een witte horizon vullende streep. Het is voor het menselijk oog gewoon niet mogelijk één scherp beeld te krijgen van een afzonderlijke wagon. Je kunt daarom niets anders doen dan al jouw zintuigen volledig over te geven aan het schouwspel voor je neus.

Dertig, eenendertig, tweeëndertig … de treintoestellen snellen van rechts naar links. Tot plotseling de zandstraling van impressies ophoudt. De ruimte voor je is weer als voorheen. Achter je hoor je de laatste noten van het conducteurfluitje dat je doet beseffen dat je op het verkeerde perron hebt zitten wachten en nu jouw trein van links naar rechts aan jou ontsnapt.

By achmedlien | August 22, 2008 - 1:57 pm - Posted in Astronomisch gedachtegoed, Nederlands, Redigeren en DT-filteren

Afgelopen dinsdag gebeurde er in IJmuiden iets heel merkwaardigs. Eerst viel het Michiel niet eens op toen hij over de verlaten Planetenweg liep, maar toen die dinsdagavond de schemering inviel zag hij iets wat hij niet goed kon bevatten. De lantaarns deden erg vreemd. Een vreemde kleur verscheen. Zoals je normaal zou verwachten kleuren de lampen eerst rood als ze aangaan om vervolgens naar  geeloranje over te gaan, de kleur waarin ze uiteindelijk blijven branden tot ze uit worden gezet. Dit heet gasontlading. Alleen kleurden de lampen waar Michael naar keek niet geeloranje, maar groen! Dit trok zijn aandacht waardoor hij afwachtend bleef kijken naar de lampen om te zien wat er de oorzaak van was.

Hoe langer hij naar de lampen keek hoe groener ze werden. Op een bepaald moment zou hij hebben gezworen dat hij naar een neonbuis keek die groen licht uit moest zenden zo groen was het. Grapje van de mensen van het onderhoud zeker?
Eén lamp begon te vervormen. Als honing dat van een honingstokje valt droop de materie als een plasma uit de lamp. Ook ontstonden er allerlei bobbels op de lamp. Michiel zou hebben gedacht dat ze leefden. En in feite deden ze dat ook. De lamp droop in zijn geheel naar beneden als één langgerekte sliert ten einde op de grond op te hopen zoals slecht verdeelde honing op een boterham. Op één plek kwam deze groene substantie langzaam bij elkaar en nam langzaam maar zeker een bepaalde vorm aan. Het plasma rees op en manifesteerde zich in een mensgelijkende gedaante.

Michiel’s benen trilden en het zweet brak hem uit. Hij was met stomheid geslagen. Voor hij zelf de kans had gekregen een duidelijk beeld te vormen van het vormnemende plasma stond er ineens een beeldschoon meisje voor hem. Een meisje opgebouwd uit iets wat nog het meest weg had van glas en volledig neongroen gekleurd was. Het meisje lachte en kwam dichterbij. Losse druppels die deel van haar uitmaakten slopen achter haar aan en losten op in haar hiel en kuit. Ze had lang haar en een vriendelijk gezichtje. Van vijandigheid was geen sprake. Het moment dat het glanzende meisje Michiel  wilde kussen werd hij zo door haar verblind dat hij zijn ogen wel moest sluiten. Hij opende zijn ogen even later weer en zag dat het meisje was verdwenen.

Alle lampen hadden hun oude vormen weer terug. Ze brandden weer met hun geeloranje lichtje. In het straatbeeld was geen spoor te vinden van het bezoek van het groene meisje. De blauwzwarte hemel gaf ook al geen aanwijzingen weg. Dus had Michiel gedronken of had hij misschien zijn hoofd gestoten? Was hij ziek dan of hallucineerde hij? Misschien had hij zojuist wel visite gehad van een buitenaardse schone. Hij besloot er niet langer over na te denken en trad huiswaarts, maar het hele mysterie kleefde voortdurend aan zijn verstand.

Thuis gekomen keek zijn vriendin hem kwaad aan en stelde hem de vraag: “Hoe kom jij aan die groene lippenstift?”

By rinaoddel | July 11, 2008 - 8:04 pm - Posted in Redigeren en DT-filteren, Tycoon Newspaper Archieven

Wonderbaarlijk maar waar. Er is nu een product op de markt dat echt werkelijk alles kan:  het Swetsers zakmes. Dit zakmes is afgeleid van het welbekende Zwisters zakmes. Er zit alleen één klein verschil tussen: met een Swetsers zakmes kun je veel en veel meer. Wat dacht je van het uitvouwbare schaakbord (inclusief de speelstukken), de bladwijzer, de tandenstoker (herbruikbaar), de uitvouwbare mondharmonica, een 10 megapixels digitale camera, het zweetbandje, de Beertender, de plafondventilator, de toiletverhoger, een 1500 stukjes Jigsaw puzzel, de compacte wigwam, het scheerapparaat (heeft wel akelig veel weg van de mondharmonica, maar maakt toch een iets ander geluid), de Amerikaanse koelkast met ijsblokjesmachine en waterdispenser, een EHBO-pakket, de ski uitrustig, de go-go-Gadget-paraplu, het vingerhoedje, een verloopstukje nr.8, het strandlaken, dartpijlen (dartbord niet meegeleverd), de notulen van de G8, de piramidegids, het dvd-rack, een serie klerenhangertjes, de dikke Vandale, de gootsteenontstopper en natuurlijk een badeendje.

Daarnaast zitten er ook een aantal standaard artikelen in die in een Zwitsers zakmes ook zitten: het neushaarknippertje, de melkopklopper, de baco, de decoupeerzaag,  het dubbelloops jachtgeweer, het standaard mes, het nagelvijltje, de afwasborstel en het boterhammenzakje. Je merkt het al, het bevat alle onmisbare artikelen voor een survival. In de uitgebreide versie zit het dartbord er trouwens wel bij. In de standaard versie was daar te weinig ruimte voor. Ook bevat deze versie een hangmat, een douchputje en een reservewiel. Dat is wel zo handig als je op een Dakar race bent.
Kosten? €895,60! Een schijntje!

By rinaoddel | July 1, 2008 - 6:19 pm - Posted in Redigeren en DT-filteren, Scherpe Blik

Geachte niet nader te noemen koffiemaatschappij en tevens uitvinder van het coffee pad apparaat,
Hiermee dien ik een klacht in jegens het onverantwoordelijk omgaan met acties koppelen aan uw product. Uw productactie heeft in mijn huishouden geleid tot een levensgevaarlijke situatie.

In mijn wekelijkse boodschappenronde liep ik deze morgen langs de schappen in een supermarkt. Aangetrokken door de geur van theebladeren en koffiebonen liep ik mijn neus achterna en kreeg ik spontaan zin een in een bakje pleur. Zodoende leidde mijn trouwe neus naar uw koffieproducten. U had mij natuurlijk zien aankomen en hoopte al dat ik met zoveel mogelijk coffee pads de supermarkt weer zou verlaten. Hiertoe had uw marketing afdeling een plan bedacht door een prijs te koppelen aan een 48 pads verpakking. De winnaar kan een flinke som geld of één van uw koffieproducten winnen. De val was gezet. Nederlander dat ik ben viel ik als een blok voor deze actie. Armen vol coffee pads belandden in mijn karretje.
Thuisgekomen wist ik niet hoe snel ik mijn boodschappentassen moest uitpakken om uw actieverpakking uit mijn tas te scheuren en zelf in actie te komen. Het koffie-pat-ta-pa-raat [ spaans accentje ]  kwam tevoorschijn. Pak open. Pad eruit. Klep open. Pad erin. Maar nu nog dat actiestickertje! Volgens uw instructie moest ik een zwart stickertje onder een beschermd daar over heen geplakte sticker lospeuteren. Met enige moeite slaagde ik daarin. Vervolgens moest ik dit zwarte stickertje opplakken aan de onderkant van mijn koffiekopje. Ik pakte een kopje, draaide deze om en plakte het stickertje zoals u mij had geïnstrueerd. Het enige wat er nog moest gebeuren was dat ik koffie in het kopje moest laten lopen zodat de hitte van de koffie door het kopje naar de sticker zou vloeien om ten slotte de kreet te laten verschijnen in het hittegevoelige actiestickertje. Om dit te laten gebeuren plaatste ik ongeduldig het kopje onder het coffee pad apparaat en drukte ik op het knopje voor 1 kopje.
Wachten, wachten, wachten tot het laatste kostbare druppeltje vocht eindelijk in mijn koffie was gedoken was het moment daar dat ik erachter zou komen of ik iets gewonnen zou hebben. Hiertoe pakte ik het oortje van mijn kopje vast en draaide het kopje om boven mijn hoofd…
Gillend boven de sirenes uit kermde ik van de pijn in mijn tocht naar Beverwijk. De ambulancebroeders arriveerden met watjes in hun oren bij het brandwondencentrum.
“Deze dame heeft zich verbrand aan een actieverpakking,” informeerden zij de specialist. Hun taak zat erop. De hele dag waren zij al in de weer om roddeltantes als ik heen en weer te rijden tussen huis en ziekenhuis. De dienst was ten einde. Tijd voor een bakje koffie.
Nu mijn klacht: ontslagen uit het ziekenhuis kwam ik thuis met een vuurrood gezicht vol met blaren. De inhoud van mijn kopje koffie had inmiddels mijn hele keukenvloer besmeurd. Het kopje zelf had de val op mijn betegelde keukenvloer helaas niet overleefd, zodat ik het stickertje los tussen de ravage aantrof met de volgende boodschap: “Jammer, geen prijs. Maar ik ga meer genieten van kleine dingen zoals de laatste druppel.”
Dit was voor mij inderdaad de ‘laatste druppel’!! Al die moeite … en GEEN PRIJS!

Met ontstemde groet,

Rina Oddel

– gebaseerd op een (net) niet waargebeurd verhaal –