By theonologie | July 12, 2016 - 3:08 pm - Posted in Games, Nederlands

Dat Pokémon Go begint meteen al extreme vormen aan te nemen. Gisteren maakte ik kennis met deze hype van Nintendo … correctie… The Pokémon Company. En ja, ook ik heb mij laten overtuigen om de ‘apk’ te downloaden en alvast op jacht te gaan. Toegegeven, het zogenaamd vinden van deze welbespraakte wezentjes uit de wereld van Satoshi Tajiri en te doen alsof jijzelf een ware Pokémon Trainer bent, werkt erg aanstekelijk. Toch ken ook ik, als iemand die wel als redelijk sensatiebelust en als fanatiek gamer bekend staat, z’n grenzen. Op je werk ben je om te werken (hoewel…), naar school ga je om te studeren, in de supermarkt sta je om boodschappen te doen en thuis ben je er of voor je gezin of om – behalve je huishouden – ook wel iets anders te doen dan alleen maar op Pokémon te jagen. Euh… toch? Of heb ik hier iets gemist?

Vanmiddag rond de klok van 12:00 uur liep ik van mijn werkplek naar buiten om op het station van Haarlem m’n lunch naar binnen te werken en even aan mijn verhalen te schrijven. Nietsvermoedend zat ik daar in de tweedeklas wachtruimte en maakte ik mij juist op om mijn lunch alweer af te ronden toen er een stel de wachtruimte kwam binnen stappen van zeg voor het gemak twee generaties ouder dan mij. We praten over een leeftijdscategorie dat aardig overeenkomt van de geestelijk vader van dit spel zelf. Dus misschien verklaart dat iets.
De vrouw van het stel liep in elk geval direct met haar telefoontoestel omhoog in haar handen naar binnen en sprak prompt tegen haar man:
“Ik heb hem! Daar is ie…”
(hier deed ik mijn best dit stel niet aan te staren!)
De man ging hier in mee, hoewel ietwat aarzelend en ging reeds voor de vrouw staan.
“Ja, zo. Of nee, je linkerhand moet nog iets omlaag,” instrueerde de vrouw haar man om de perfecte foto te kunnen schieten van haar echtgenoot met het denkbeeldige wezentje dat alleen zijzelf op de camera van haar telefoon kon zien. Het was om je kapot te schamen, zo voelde ik het althans.
Afijn, ik stond toch op het punt om terug te lopen naar mijn werkplek, zodat ik de wachtruimte gauw verliet en kort daarna liep ik alweer op het stationsplein, het voorval van zojuist was ik alweer vergeten.
“JA! Daar links, ik heb hem hoor!” hoorde ik opeens iemand uit de Starbucks schreeuwen.
Ik dacht, nee echt? Niet hier ook al, hè?
Verderop op het stationsplein bij het standbeeld van Kenau en Ripperda herhaalde het fenomeen zich opnieuw:
“Daar,” En wat ik zag, was een man die op zijn telefoon een bal omhoog veegde om een Pokémon te vangen die hij kennelijk bij het beeld op zijn camera had zien verschijnen.
Het was een stralend zonnig moment op de dag, op straat liepen de meeste mensen met korte mouwtjes of korte rokjes, maar waar hield iedereen zich mee bezig?
Juist;
Pokémons vangen…

Nadat ik in de lift weer bij kennis was gekomen, had ik direct mijn mond gehouden. Evenals de voorgaande keer bediende Ed Cetera de lift en spraken zowel Victor als ikzelf de hele rit geen woord met hem. Victor knipoogde enkel naar mij en glimlachte toen hij zag dat ik mijn ogen weer had geopend.
Ergens hoog boven in het redactiegebouw stapten we een andere etage op. De liftdeuren sloten zich achter ons en zowaar was ik aan Ed Cetera ontsnapt zonder eerst tien anderen van hem gezien te hebben.
“Hier zou ik je neus maar stevig dicht knijpen, als ik jou was,” adviseerde Victor mij, zodra wij nog niet koud op deze verdieping stonden – en te oordelen aan de lucht die je hier tegemoet kwam, begreep ik meteen waarom. “Dit is de Galbakkerij. Zo noemen we de plek waar onze stinkende collega zich steeds vaker ophoudt sinds hij aan zijn rubriek schrijft dat de ‘De Galbakkerij’ heet.”
“Kornelis bedoel je?” vroeg ik hem, terwijl ik het antwoord eigenlijk wel wist.
“Ja, wie anders?”
Een overheersende damp steeg op uit het bruinrode tapijt en liet een scherpe tinteling achter waar je huid klam van werd. Het eerstkomende uur gaf het je de behoefte om je eerst grondig te gaan wassen met groene zeep en keek je scheel van het gebrek aan frisse lucht.
Waar wij binnentraden was geen gang; bij het uit de lift stappen stond je direct tussen het meubilair. Het vertrek waar Victor over sprak was klein en overzichtelijk, maar was het ook wel erg sfeervol ingericht, met fauteuils in plaats van bureaustoelen, bijpassende salon- en bijzettafels en tegen iedere wand stond er wel een fraai afgewerkte tot de nok toe gevulde boekenkast. Alles was tot in de perfectie afgewerkt in klassiek Europees eikenhout en iedere fauteuil of stoel nodigde uit om erop plaats te nemen. Na Victors toelichting bedacht ik mij echter wel een tweede keer. Het was eigenlijk zonde; je had kans dat deze meubels voor altijd tot in het fijnste kernhout door Kornelis’ lichaamsgeur geïmpregneerd bleef.
Met de vingers op onze neuzen stapten we door deze naar slijk stinkende huiskamerachtige afdeling en kwamen vervolgens alsnog in een kort gangetje uit. Kornelis kwamen we daarbij niet tegen. Die was vast elders de boel aan het verontreinigen, of misschien was hij wel op pad om voor zijn rubriek smerige nieuwsfeiten te verzamelen. Mijn vermoeden was overigens dat Victor hier van te voren van op de hoogte was; dat hij van Kornelis’ afwezigheid afwist voordat we deze afdeling betraden. Ik had namelijk allang door dat hij Kornelis zoveel als mogelijk probeerde te mijden.
Hij sloot de ene deur achter ons en wachtte even met het openen van twee grote massieve deuren direct voor ons. In het fuikvormige gangetje stonden enkele dozen met boeken, opgestapeld links tegen de muur. Waarom die daar stonden zou mij spoedig duidelijk worden.
“Zou jij er daar één van willen meenemen naar binnen?” vroeg Victor mij toen, “dan neem ik er ook eentje mee.”
Ik deed keurig wat mij werd opgedragen en pakte een doos met boeken van een stapel.
“Oh, en als je er op wilt letten altijd eerst deze deur achter je te sluiten voordat je de dubbele deuren opent, dan scheelt dat in het fris houden van je werkplek.”
“Natuurlijk,” antwoordde ik meteen en maakte een klein lachje met mijn mondhoek. Enige vorm van gevoel van humor bleef aan de kant van Victor echter uit; hij had de opmerking serieus bedoeld. Met zijn doos met boeken in zijn handen keerde hij zich daarna naar de deur en wachtte ik geduldig wat we erachter zouden aantreffen.
“Wel,” zuchtte hij vervolgens zwaar, “dan is dit het moment. Laat mij die deuren nu maar openen.”
Ietwat gekunsteld, maar niettemin behendig, plaatste Victor de doos met boeken op z’n knie en haalde hij met een vrije hand een deurknop om. Onder enige weerstand, door het gewicht van de logge deuren, draaide één van beide langzaam naar binnen. Een bundel grauw zonlicht viel er dadelijk langs de mantel van mijn leidinggevende het relatief donkere gangetje binnen. Het was net alsof hij voorzichtig een roestige poort opende naar een tempel uit een lang vergeten oord, waarin het zonlicht mysterieus reflecteerde op het stof dat er door de ruimte dwarrelde, terwijl er diverse valstrikken op scherp stonden om je te verwelkomen.
Ik zal nooit vergeten dat ik destijds toch bijna die lading boeken uit mijn handen liet glijden, toen ik mij liet overdonderen door de visueel verbluffende voorstelling die zich langzaam voor mijn ogen ontvouwde. Snel verstevigde ik mijn grip op de kartonnen handvatten van de doos en stapte rustig achter Victor aan het enorme vertrek binnen.
Zodra ik eenmaal binnen stond keek ik geïmponeerd om mij heen. Mijn mond viel open van verbazing toen ik werd opgenomen door het sprookjesachtige interieur dat ik hier binnen aantrof. Om alles goed in mij op te kunnen nemen moest ik mijn hoofd ver naar achteren buigen en zelfs in die houding was het nog niet genoeg om alles te kunnen overzien. Ik plaatste de doos met boeken daarom tijdelijk even voor mij op de grond en draaide rond mijn as om het geheel nog eens goed te kunnen aanschouwen.
Van dwarrelend stof of hinderlagen passend bij de geheimzinnigheid van een verborgen tombe was hier geen sprake. Dit was een domein van geheel andere allure. Stellingen, te veel om in één blik te kunnen vangen, strekten zich aan weerszijden langs een pad in het midden en alle wanden rond om ons heen uit. Ieder ervan omvatte meerdere meterslange planken, die stuk voor stuk geduldig wachtten om met de inhoud van de dozen gevuld te worden. Tot drie etages hoog reikten sierlijke gietijzeren constructies die de stellingen completeerden en tot in de fijnste details waren uitgewerkt. Zowel in de stellages als in de balustrades, maar ook in de diverse wenteltrappen kwam het gietijzer als basiselement van deze ruimte in overvloed terug. Zelfs de traptreden en het hout van de vloeren op de hoger liggende etages waren in dit robuuste materiaal ingevangen. Het effect was indrukwekkend en tegelijkertijd oogstrelend, maar het loodzware metaal was vooral op die manier toegepast omdat het geluiddempende eigenschappen bezit, een welkome toevoeging voor wie zich hier wil terugtrekken en zich in alle rust op een goed verhaal wil storten. En ook daarmee was wel duidelijk waar deze sfeervolle ruimte voor was bedoeld.
“Welkom in de bibliotheek van de Tycoon Newspaper,” sprak Victor ten slotte vlak. Hij bracht het alsof hij iemand informeerde waar het toilet was en liep vervolgens nog een klein stukje voor mij uit. Trots of vreugde in zijn verkondiging was in het geheel afwezig.
Het duurde nog even voordat ik zelf in staat was een woord uit te brengen. Voor mij was een faciliteit als deze werkelijk een droom die nu stond uit te komen. Wat Victor ook voor mij in gedachten had, als hij bedoeld had dat dit mijn nieuwe werkterrein moest gaan worden, dan stond ik meteen al te popelen om te beginnen. Althans, zo dacht ik er toen nog over.
De Tycoon Newspaper zag ik inmiddels als een fantastische collectie van gebouwen, met verschillende voorzieningen samengebracht in één monumentaal bouwwerk, een overweldigend complex met – als je het mij vraagt – de bibliotheek als kers op de taart. Gezien de suikertaartstijl waarin het redactiegebouw is opgetrokken kun je dat laatste wel bijna letterlijk opvatten.
Met een zwevend loopje over de houten mozaïekvloer liep ik, mij nog altijd verwonderend over het oogstrelende interieur, verder de bibliotheek in. Tussen de gietijzeren wenteltrappen die naar de verschillende vloeren leidden, keek ik omhoog naar het glas in lood dak, waarachter de lucht inmiddels begon te betrekken. Een kunstzinnige voorstelling van rozenstruiken met dieren die in het bos leven werd hierin in een grote verzameling glasstukken ingevangen in loodlijsten. Het gebruik van warme kleuren zoals diepgroen, naar het bruin neigend oker en bloedrood maakten dat de bibliotheek bij de juiste lichtval daarmee haar uitnodigende laagdrempelige sfeer ontving.
Er was geen onderdeel van de leesinrichting die echt onderdeed voor de vele artistieke elementen waaruit alles was opgebouwd. Zelfs de noodzakelijke wandelstrook in het midden was rijk aan sierornamenten en droeg daarmee op eigen wijze bij aan het warme en intieme interieur van dit Walhalla aan fysieke informatiedragers. Leestafels, sculpturale versieringen van uiteenlopende fantasiedieren, tot en met meubelen en deurbeslag, al deze boeiende componenten pasten perfect bij dit architectonische hoogstandje.
Na lange tijd met open mond te hebben rondgelopen in deze leeszaal, waar nog zoveel boeken hun plek moesten krijgen, kwam ik eindelijk weer een beetje terug op aarde en hervond ik mijn vermogen om iets te kunnen uitbrengen.
“Dit is werkelijk…”
En heel veel verder dan dat kwam ik vervolgens niet.
“Fantastisch?” maakte Victor met een lichte zure ondertoon mijn zin af.
“Euh ja, ik bedoel, dit is nogal een ruimte met indrukken zeg. Vind je dit zelf niet machtig dan?”
“Oh ‘machtig’ is zeker een woord dat je hierop zou kunnen toepassen,” antwoordde mijn leidinggevende laconiek, “maar het is net zoals met zoveel dingen, als je eenmaal gewend bent aan wat er aan je ogen wordt gepresenteerd, verbleekt dat wat jij nu nog als schitterend ziet vanzelf wel een keer. Laat je hoofd niet te veel je op hol brengen. Het blijft werk waarvoor jij hier naar hier bent gekomen.”
“Wel, als je dit als mijn nieuwe werkplek hebt bedacht, dan vraag ik mij af hoe je hier ooit negatief over kan worden,” grinnikte ik.
Na die opmerking had ik absoluut een reactie van Victor verwacht. Hij was, sinds we hier samen binnenstapten, ineens zo onverteerbaar, dat ik mij al begon af te vragen of zijn eerdere plotselinge vriendelijkheid na mijn Ed Cetera-ervaring niet hartstikke gespeeld was. Waarom je de pracht en praal van deze toplocatie zou willen afkraken kon ik met mijn pet niet bij, daarom bereidde ik mij al voor op Victors volgende gejeremieer. Ik keek echter vreemd op toen hij daar juist niet op reageerde en dus de kans liet lopen om zich opnieuw nors uit te laten.
Toch vergat ik zijn gebrek aan interesse alweer gauw, aangezien ikzelf helemaal opging in de bibliotheek en haast niet kon wachten op wat Victor voor mij in petto had.
“Wel, dan lijkt mij dit een goed moment om je te vertellen waar jij de komende tijd jouw aandacht aan gaat besteden,” sprak Victor hardop en hij kwam met zijn armen in de mouwen van zijn mantel met een statig loopje naar mij toe. De doos die hijzelf naar binnen had gedragen had hij ondertussen al even een tijdelijke bestemming gegeven.
Een verwachtingsvolle glundering op mijn gezicht kon ik niet maskeren toen Victor mij met opgeheven kin passeerde en mij bijna en passant informeerde wat mij te doen stond:
“Jij Achmed, jij bent de eerste archivaris van de bibliotheek van de Tycoon Newspaper. Daarmee bekleed jij een eervolle en zeer bewonderenswaardige rol binnen dit bedrijf. Een grote verantwoordelijkheid rust er vanaf nu op jouw schouders. Iedereen zal jou voortaan kennen als de bibliothecaris, de wandelende encyclopedie in de ruimste zin van het woord. Jij zal zorgdragen dat alle boeken hier op alfabetische volgorde terug te vinden zullen zijn en daarmee ben jij dadelijk ook bekend met iedere kaft, inhoud en iedere titel die je hier in deze dozen zult aantreffen.”
Victor maakte deze taak duidelijk met veel opsmuk in zijn woordgebruik aan mij bekend. Maar de bedoelde glans van Victors woorden werd echter teniet gedaan door de koele wijze waarop hij zijn boodschap op mij overbracht. En of dat de glorie nog niet genoeg verpestte, klonk er hoog boven ons ineens een aanzwellend gespetter op het glas in lood dat langzaam overging in de woeste wolkbreuk die het morgenrood eerder die dag toch al had aangekondigd. Het was haast alsof het luister werd weggespoeld dat Victor aan zijn woorden had willen meegeven.
Ik bedacht mij even voordat ik op dit toch niet geheel onverwachte nieuws naar hem wilde reageren. Natuurlijk was ik blij en trots dat ik in zo’n fantastische ruimte als dit zou mogen werken, maar ik kon het gevoel niet onderdrukken dat ik een geheel andere verwachting had, aangezien mij eerder nog de functie van verslaggever voorgespiegeld was. Daardoor toch wat teleurgesteld liet ik mijn schouders afzakken en begon het in mijn hoofd te ratelen. Dit kwam natuurlijk doordat ik zo’n slechte beurt had gemaakt door onuitgeslapen aan mijn nieuwe werk te beginnen. Dit had ik gewoon aan mijzelf te danken. Het was eigenlijk niet verwonderlijk dat ik hier nu stond en min of meer toch de vuile klusjes kon gaan opknappen. Maar nee, bedacht ik mij toen, Victor had op voorhand al gewild dat ik hier in de bibliotheek zou belanden. Of had hij voldoende slechte indruk van mij gekregen toen ik met mijn collega’s in gesprek was nog voordat ik een heel circus aan Edjes te zien kreeg?
“Euhm Victor,” begon ik aarzelend na een korte stilte, “ik wil niet ondankbaar klinken, maar eet ik hiermee niet Ed Cetera het kaas van zijn brood? Ik bedoel, ik zou graag deze monsterklus met beide handen willen aanpakken, alleen is dit nou echt iets wat ik eerder onze breedsprakige collega zou zien doen.”
Victor keek mij daarop aan. Een zure glimlach vormde zich ineens rond zijn mond. Spontaan leek hij zich ergens om te kunnen amuseren.
“Een ‘monsterklus’ noem je dit, hè?” merkte hij toen op. Even moest hij hardop lachen.
Oei, dacht ik toen. Kennelijk had ik mij toch te oneerbiedig uitgedrukt. Dat had ik vast niet zo moeten zeggen.
“Wel wel. Dat noem ik nog eens een interessante woordkeuze,” vervolgde hij vlug, zonder verder in te gaan op wat hij daar zo opvallend aan vond.
Zijn glimlach veranderde in een grijns en Victor keerde zich weer van mij af. Hij liep voor een wenteltrap langs één van de paden met stellingen in waar boeken in moesten komen te staan. Luid genoeg opdat ik hem nog steeds kon verstaan beantwoordde hij alsnog mijn vraag:
“Wat Ed betreft… Zoals je inmiddels zelf eerder al hebt geconstateerd is onze Keniaanse vriend nogal een geval apart. Ik zal je daar iets meer over vertellen.”
In schril contrast met zijn koele verkondiging van zojuist, klonk Victor nu opeens weer even iets hartelijker.
“In meerdere opzichten wijkt Ed Cetera af van hoe wij onszelf als mens kennen. Behalve de feiten die je onlangs over hem hebt ontdekt is er nog iets anders wat je van hem moet weten. Door zijn vermogen om zichzelf te kunnen dupliceren zou je haast gaan denken dat de Tycoon Newspaper niemand anders meer nodig zou hebben. Het is verleidelijk om te veronderstellen dat als Ed zichzelf maar vaak genoeg zou dupliceren alle functies binnen dit bedrijf in één klap zouden zijn ingevuld. De eindredacteur zou dan nog slechts als Willy Wonka fungeren met een heel leger aan Oempa Loempa’s onder zich en de vacaturepagina uit onze krant zou je dan voorgoed kunnen schrappen. Maar zo eenvoudig ligt dat toch niet. Ed Cetera en de Nesnemenienen zijn namelijk nogal afhankelijk van een bepaald type voedsel, eten wat zij nodig hebben om überhaupt in leven te kunnen blijven. Voor ons geldt dat wanneer er op enig moment geen brood meer gemaakt zou kunnen worden, wij altijd op ander eten zouden kunnen overstappen. Maar in het geval van de Nesnemenienen zouden zij op den duur het loodje leggen. In het Land van Snooit groeit er een specifieke vrucht, de zwarte boon, die erg moeilijk te vinden is, maar waar dit volk er altijd wel voldoende van kan vinden, juist doordat zij zich zo eenvoudig kunnen dupliceren. Ze gaan dan samen op zoektocht en er is dan altijd wel een Nesnemenien die deze boon wel vinden kan. Je begrijpt inmiddels wel, dat wanneer het voor hun al zo moeilijk is om deze vrucht te kunnen vinden, dat het ook voor de Tycoon Newspaper daardoor nogal een opgave is om er voldoende van geïmporteerd te krijgen om onze Edjes in leven te houden. Hun buiken blijven wel gevuld door de boktorlarven, de zandsprinkhanen en het bloedbessensap, waar veel eenvoudiger aan te komen is, maar zouden ze voor langere tijd geen zwarte bonen eten dan loopt het niet erg best af met deze lilliputters.”
Zo pratende was Victor dieper het gangetje in gelopen en kwam hij tegen het einde van zijn uitleg terug met een voorwerp in zijn hand. Hij had dit ergens van een leestafel of boekenplank gepakt en hield het bij het terugkeren vast in zijn vuist. Zodra hij dicht genoeg bij mij stond verklaarde hij welk noodlot iedere Ed te wachten stond indien de zwarte boon niet gegeten zou worden.
“Dit, mijn waarde vriend, is wat er van Ed overblijft wanneer er te weinig van zijn bonen voorhanden zijn. Maak kennis met wie eigenlijk jouw voorganger had moeten zijn, de Ed Cetera die enkel van de bibliotheek heeft kunnen proeven.”
Hij opende zijn vuist en ik schrok mij wezenloos toen ik zag wat hij er werkelijk in vasthield. De gelijkenis was treffend. Een zo mogelijk nog kleinere versie van Ed Cetera, niet veel groter dan een miniatuur tuinkabouter, lag er op zijn palm in de vorm van een soort versteende variant van hoe ik Ed feitelijk kende. Ieder uiterlijk detail kwam exact overeen en ik kon mij haast niet voorstellen dat Ed Cetera hier werkelijk verschrompeld in Victors hand lag. Vol ontzetting en ongeloof keek ik mijn leidinggevende vervolgens aan.
“M-maar, wat verschrikkelijk. Hoe is dit mogelijk?”
Victor sloot zijn vuist weer en plaatste de gekrompen Ed achter zich, ditmaal op het einde van een van de stellingen.
“Tja, dat was ook onze reactie toen we dit voor het eerst meemaakten. Het heeft er in elk geval voor gezorgd dat we toch moesten gaan werven. Hoe cru het ook voor Ed is, de zwarte boon is duur en schaars en daardoor ziet de Tycoon Newspaper zich genoodzaakt om toch nieuwe mensen aan te trekken. Rina Oddel was erbij toen de eerste Ed verschrompelde. Het beeldje wat er van hem is overgebleven heeft ze nog steeds bij haar op de balie staan.”
“Jakkes. Wat een luguber idee.”
“Dat is ook hoe ik erover denk,” zuchtte Victor, zonder enige vorm van compassie en liep vervolgens weer wat rond in de bibliotheek. “Rina krijste het werkelijk uit toen het gebeurde. Maar om één of andere reden is ze toch gehecht geraakt aan die gekrompen dwerg. Ze wil er maar niet aan dat die Ed echt gestorven is in dat proces. Overbodig sentiment, als je het mij vraagt, maar ieder zo z’n ding. En wanneer je hier vroeg genoeg binnen komt, dan zul je ook zien dat ze hem altijd even groet wanneer ze de dag start. Maar genoeg nu over die Ed, er ligt hier werk op jou te wachten. Jij bent nu de archivaris van de bibliotheek. Ed heeft de kans nooit gehad om met zijn werk te kunnen aanvangen. Dus je bent hier hard nodig. Ik veronderstel dat je zelf wel kunt invullen wat wij hier van jou verwachten. Al deze boeken moeten een plek krijgen en ik zou het erg waarderen wanneer je daar dadelijk al mee gaat starten. Heb je nog vragen aan mij?”
Heel even keek ik nog wat glazig voor mij uit. Met mijn blik gefixeerd op het beeldje op het uiteinde van de stelling was ikzelf eigenlijk nog bezig te bevatten wat er hier aan mijn ogen en oren voorbij kwam. Hoe bestond het? Het leek hier maar niet op te houden met onwaarschijnlijke situaties, zodat ik mijn verstand er maar van probeerde te overtuigen dat ik het moest accepteren.
“Wel, wat het werk hier betreft niet,” begon ik, “daar kom ik vast wel uit. Maar er ligt mij toch een vraag op het hart dat ik je graag zou willen voorleggen.”
“En dat is?”
“Ik heb gesolliciteerd op de rol van een verslaggever. En hoewel dit werk mij ook best aanstaat, moet ik toch eerlijk naar mijzelf blijven en wil ik toch graag weten of het in de bedoeling ligt dat ik die functie hier nog zal bekleden?”
Victor schrok niet van wat ik zei en keek mij direct aan met een van zijn typische neerbuigende gezichtsuitdrukkingen. En ook bij deze vraag was het duidelijk dat hij genoot van een zekere autoriteit, dat zijn handelen kenmerkte en hij toepaste als een soort visitekaartje.
“Best aanstaat?” lichtte hij ernstig twee woorden uit van wat ik zojuist had gezegd, “is dat de waardering waarmee je tegen deze eerbare aanstelling aankijkt? Je liet mij juist nog geloven dat je niet kon wachten om met de werkzaamheden alhier aan de slag te gaan.”
Toen knipoogde hij.
“Wees gerust. De Tycoon Newspaper is nog in oprichting. Er staat nog een hoop werk te gebeuren, waarbij iedereen zijn steentje dient bij te dragen. Ook jouw collega’s heb ik al wat klusjes moeten laten opknappen die soms beneden hun niveau zijn, maar zij zijn nu toch ook aan de slag. Zie dit maar als een inwerkperiode. Al heb ik hierna ook nog wat, waar je wellicht wel langer mee bezig zult zijn. Let maar op mijn woorden, jouw tijd komt nog wel.”
Hoewel Victor nu toch weer wat innemender klonk, gaf hij mij nu nog niet echt direct het gevoel dat ik al ergens binnen een maand met mijn bloknootje erop uit kon trekken. Ik glimlachte wat moeilijk, maar vertrouwde er inmiddels toch op dat Victor het beste met me voor had.
Toen kneep hij zachtjes in mijn schouder, alsof hij daarmee moed probeerde in te masseren.
“Je zal zien, Achmed, dat je hier dadelijk nog best een afwisselend baantje aan overhoudt. Jij trekt straks de wijde wereld in en zal onze lezers trakteren op de meeste gruwelijke nieuwsfeiten die een mens ooit in een krant voorbij heeft zien komen.”
Nu begon ik toch te stralen. Het beeld wat hij mij daarmee voorhield beloofde wat. Zonder verder nog woorden over mijn functie vuil te maken greep ik al naar een doos met boeken liet daarmee blijken dat ik er geen gras over liet groeien.
“Goed, nou dan ga ik maar eens ergens beginnen,” sprak ik opgewekt tegen hem en wilde mij juist al op de inhoud van de doos storten die ikzelf had binnen gedragen. Het was duidelijk dat dit Victor tevreden stelde.
“Top,” reageerde hij prompt. Hij veegde met een hand wat stof van zijn mantel en keek er met eenzelfde blik naar zoals hij dat ook naar zijn collega’s deed. “Wel mocht er toch nog iets zijn wat je echt per se moet weten, dan weet je mij te vinden, op de zevende etage in mijn kantoortje.”
“Absoluut,” antwoordde ik en draaide mij om naar mijn nieuwe taak. Een enorme verzameling kartonnen dozen met boeken stond uitgestald langs alle stellingen, geduldig op mij te wachten om uitgepakt en ingedeeld te worden.
En precies op het moment dat ik mij opmaakte om mij daar op te storten en even terloops naar de onderzijde van de wenteltrap rechts naast mij keek, zag ik in het verlengde ervan ineens iets wat mijn wenkbrauwen weer danig deed fronzen. Mijn hemel, hoe kon dit toch steeds? Was direct mijn gedachte, toen ik het fenomeen aanschouwde dat ik nu toch al een paar keer eerder had gezien had. Lang had ik er niet voor nodig om voor mezelf te beslissen welke actie ik nu zou ondernemen en keerde mij dan ook meteen weer om zodat ik mijn observatie meteen met mijn nieuwe baas kon delen.
Een trillende sensatie van opwinding trok er door mijn lijf, nu ik deze ervaring eindelijk ook eens met een ander zou kunnen delen.
“Zeg Vict-…” begon ik al meteen – en voelde reeds hoe de bloeddruk van de spanning op mijn slapen omhoog schoot – Maar juist waar ik verwacht had om Victor nog te zullen aantreffen om zijn aandacht nog even te kunnen opeisen, was het afdelingshoofd van onze redactie al in geen velden of wegen meer te bekennen. Op de plaats waar hij zojuist had gestaan was nu helemaal niemand. “Euhm… Victor? Hallo, Victor?” probeerde ik nog terwijl ik vlot om mij heen keek, maar van Victor was ineens totaal geen spoor meer. Hij was nog maar echt pas bij mij weg gestapt, daar was ik van overtuigd, waardoor ik meende dat hij hooguit tien passen bij mij vandaan gelopen én dus nog zichtbaar moest zijn. Maar hij was toch echt weg en compleet uit het zicht verdwenen ook. Niet linksom, maar ook rechtsom, dieper de bibliotheek in, kon ik hem niet zien. Om zeker te zijn dat hij niet in één van de gangpaden was gedoken, richtte ik mij daarom maar even op en keek ik om de hoek van de stellingen.
“Victor? Hallo, Victor?”
Maar niets.
Waar Victor eerder had gestaan viel niets anders te bespeuren dan wat traag dwarrelend stof zwaarmoedig zwevend in het dompige luchtledige.
Victor was echt weg. Victor Anished was… verdwenen.
Ik vond het voorval zo curieus dat ik raadselachtig richting de dubbele deuren keek – die geen teken vertoonde dat ze zonet nog geopend en dichtgevallen waren. Ik snapte er echt helemaal niets van. Victor kon nooit zó snel naar de kamer van Kornelis verdwenen zijn.
En daarmee liet hij mij van het ene op het andere moment helemaal alleen achter met eigen mysterie, mijn andere raadsel, dat zich hier opnieuw voor mijn ogen had voorgedaan: een kortstondige vibratie achter de wenteltrap dat gepaard ging met een zoemend geluid.

Voor dit verhaal heb ik de inspiratie opgedaan in Rome, de hoofdstad van Italië, tijdens een avontuurlijke en tevens memorabele vakantie met mijn vrouw en twee van onze dochters. ‘Memorabel’ kun je na het lezen van onderstaande belevenis eigenlijk wel dubbel opvatten. Ik zal deze ervaring in elk geval niet snel vergeten.
Na Joaquima’s grote rol in ‘Raining chestnuts’ is er ditmaal een hoofdrol weggelegd voor onze jongste telg Phínique. Toen wij voor het eerst in Rome waren was zij amper 3 maanden oud. Je kunt je dus wel voorstellen dat zo’n grote reis ook voor zo’n kleintje best spannend is. Behalve de verzonnen naam van een zekere verkoper is alles wat hieronder staat beschreven tot op de letter waar gebeurd. Van de Italiaanse achtergronden tot en met een heuse miscommunicatie door een typisch taalbarrière.
Bijt je vast in een avontuur vol kleine en – zoals je dat van Tinus wel gewend bent – stuntelige ongemakken.

Dat je Rome niet in één dag kunt zien, was ook voor ons een bekend gegeven. Met de enkele week die de herfstvakantie telt én onze wens om in dat tijdsbestek toch zoveel mogelijk indrukken van Italië te kunnen te kunnen opsnuiven, kon het niet anders of we moesten keuzes maken. Zeker wanneer je kleine kinderen bij je hebt en van alle kanten wordt gewaarschuwd dat deze hoofdstad van ‘de laars’ wellicht de minst geschikte stad is om met kleintjes te bezoeken. Kinderen hebben geen boodschap aan kunstobjecten en uitgebreide stadswandelingen door de historie. Wel hebben ze geregeld een schone broek nodig of zijn ze hongerig of dorstig net wanneer je mijlenver van alle eetgelegenheden bent en juist met de grootste moeite de kinderwagen over de tweeduizend jaar oude kinderkopjes van de binnenstad voor je uit hebt geduwd. Toch hebben we ons kostelijk vermaakt en hebben wij er zelf nogal een geluk mee dat onze kids over het algemeen erg makkelijk zijn.
Ambities om behalve Vaticaanstad, Villa Borghese, de Spaanse Trappen en de Trevifontein ook het Monument van Victor Emanuel II, het Colosseum en het Forum Romanum te willen zien, hadden we in onze vakantieplanning wel al helemaal uitgemeten en voorbereid, maar we waren realistisch genoeg om erop voorbereid te zijn, dat je eenmaal in deze grote stad moet accepteren dat sommige bezienswaardigheden echt te veel lopen (lees: kuieren) en dus voor een andere keer zullen zijn. Laat staan dat je de rust en tijd vindt om deze toeristische trekpleisters, daar waar van toepassing, ook echt kunt binnen treden. Let wel: we hadden maar één dag. Uiteindelijk bleek dan natuurlijk ook wel dat we moesten gaan schrappen; het Pantheon en Villa Borghese zijn we zelfs niet eens aan begonnen. Daar hebben we slechts naar kunnen lonken. Wel hebben we wat op het plein van Vaticaanstad rondgelopen, memorabele fotomomenten gepakt in het Centro Storico, ons met vele andere toeristen over de Fontana della Barcaccia gebogen op piazza di Spagna en onze gedachten naar een lang grijs verleden laten afdwalen toen we uitkeken over het Forum. Sowieso moesten we al accepteren dat zowel de Spaanse Trappen als de Trevifontein in de steigers stonden juist toen wij in Rome waren, maar die pech hadden we anders ook gehad.
Juist, van de negen(!) Italiaanse steden die wij in zeven(!) dagen tijd met de auto bezochten, werd Rome er zeker één die we nog eens over zouden doen. En dan in alle rust, zonder kinderen of in elk geval wanneer de kinderen al iets ouder zijn.
Gelukkig hadden wij ons er al helemaal op ingesteld dat deze vakantie vooral een eerste kennismaking met Italië zou worden. We wilden van zoveel mogelijk attracties een beetje proeven, in plaats van alle indrukken tot de fijnste Italiaanse specerijen in onze poriën op te snuiven en dan ontdekken dat we na een week nog amper een idee hadden van wat dit geweldige land allemaal wel niet bieden heeft. Daarbij, fantastische schilderwerken en andere iconische kunsten bekijken, wel, dat kunnen we ook nog doen wanneer we zelf zowat een museum zijn, toch?
Deze aanpak leverde onvermijdelijk ook op dat je op enig moment noodzakelijke rustmomenten inbouwt en het oorspronkelijke plan zoals je dat eerst had voorgenomen even laat voor wat het is. Dit bracht ons ongeveer op het midden van een heerlijke nazomerse herfstdag op de Via del Lavatore, een pittoresk straatje dat piazza Barberini verbindt met de Trevifontein en waar lokale ondernemers gretig profiteren van de toeristen die zich hier te voet door de stad verplaatsen. Zoals wijzelf dus. Je vindt er een kaaswinkel, een wijnbar met een Toscaanse keuken, even onmisbaar als elders; een pizzeria, een Bed en Breakfast en een paar prima hotels, maar ook een winkel gespecialiseerd in lederwaren en een zaakje met allerhande handgemaakte houten speeltjes. Een lekker gevarieerd straatje dus, zodat je temidden van al de toerisme nog altijd dat heerlijke het zichzelf tegensprekende dorpse gevoel in de grote binnenstad ervaart.
Zodoende slenterden wij verwachtingsvol naar de Trevifontein, nog onbekend met het gegeven dat deze was drooggelegd en voorlopig nog wel in de steigers stond. Jenny had aan één hand onze Joaquima in peuterleeftijd bij zich, terwijl ik onze kleine Phínique van net een paar maanden oud voor mij in de kinderwagen had liggen. We waren er net in geslaagd de ijssalon Gelateria Valentino te passeren zonder dat Quima de breed uitgestalde lekkernijen in de smiezen kreeg, toen Jenny haar oog op het zaakje met de handgemaakte houten speelgoed liet vallen.
“Ow schat,” sprak Jenny terwijl ze daarbij haar ‘Hello Kitty’-stemmetje opzette, “ik ben even met Quima hier naar binnen hoor.” Opgewekt trok ze Joaquima met zich mee en zonder überhaupt ook maar ruimte voor tegenspraak te bieden, verdwenen ze tussen de menigte. Met een quasi-onschuldige blik wuifde ze me nog net dat we elkaar dadelijk wel weer zouden zien.
En zodoende bleef ik alleen op het eeuwenoude plaveisel, met Phínique voor mij in de kinderwagen.
Ik keek voor mij uit en kon in gedachte het water van de fontein al horen klateren, maar besefte op datzelfde moment dat mij geen andere keuze geboden was dan hier de pas in te houden en mezelf met onze jongste telg maar even te vermaken. Eveneens het zaakje met haar binnen draven was namelijk uitgesloten; de doorgang was te nauw en er stonden te veel spullen die ik met de wagen zo kapot zou rijden. Daarom liet ik mijn blik langs de kap van de kinderwagen glijden en controleerde ik of onze ‘Fifi’ nog wel tevreden op haar plekje zat om mij vervolgens te bedenken hoe wij onze tijd hier nu zouden vullen.
Terstond begon Phínique wat kreunende geluidjes te maken.
‘Miepen’ noemden we dat. Fijn. Het arme ding kon er natuurlijk ook niets aan doen, maar erg handig getimed was deze onderbreking niet. Toch moest ze even tevreden gehouden worden, zodat ik daar wat op probeerde te verzinnen. Door een open venster dat was behangen met houten sculpturen en trekpoppetjes kon ik Jenny inmiddels gepassioneerd zien praten met één van de ambachtslieden waar ze kennelijk recht op af was gelopen. Ze had weer eens iets in haar hoofd. En haar kennende kon ik haar dan beter laten gaan. Doorgaans kwamen daar alleen maar leuke verrassingen uit. Haar er vanuit mijn positie uit proberen te praten was net zoiets als tijdens een wagenrace vanaf de tribune in een ouderwets Romeins circus een goed gesprek te willen voeren met de wagenmenner terwijl deze zich op de renbaan begeeft.
Ik observeerde haar, maar ze had geen aandacht meer voor mij omdat ze opgenomen was in haar gesprek met de oude man die met een hout en gereedschappen in zijn handen stond. Hun geluiden verstomde in het beetje rumoer, dat dit bezige straatje haar levendigheid gaf. Dus ik kon haar wel zien gebaren, maar bereiken deden haar woorden mij niet. Naast mijn vrouw, nog net zichtbaar tussen alle tierelantijnen die in het brede venster tentoon stonden gesteld, stond Joaquima, enkele passen van haar verwijderd, gebiologeerd de producten van deze ambacht in zich op te nemen. Ieder stuk was een kunstwerk op zich, allemaal speelgoed, en tot in de kleinste hoekjes van de zaak gesorteerd op verschillende staten van hun voltooiing. Sommigen waren nog half bedolven onder het zaagsel, maar allen waren zij beslist tot in de fijnste details uitgewerkt.
Met dat plaatje op mijn netvlies liep ik bij het venster weg en duwde ik de kinderwagen berustend voor mij uit. Rechtdoor blijven lopen zou betekenen dat ik m’n dochter en de andere helft van mijn trouwboekje uit het oog zou kunnen verliezen, zodat ik besloot om juist maar wat in de buurt te blijven. De Via del Lavatore was iets breder op dit punt, hier vlak voor de speelgoedwinkel. Dus dat bracht mij op het idee om hier wat met de wagen heen en weer te lopen, helemaal nu de geluidjes die onze kleine Phínique voortbracht klagelijker begonnen te klinken. De verbreding had iets weg van een soort pleintje en mat een meter of tien in de lengte tegenover een straatbreedte van ongeveer een meter of vier. Ruim zat om een beetje met de wandelwagen te wiegen zou je denken. Maar op die gedachte kwam ik gauw terug. Voor ik er erg in had werd ik om de haverklap voor de voeten gelopen door toeristen, leveranciers met zwaar beladen steekwagens, zakenlui en ongetwijfeld ook de inwoners van Rome zelf. Om nog maar te zwijgen over het ongemak dat bepaalde oneffenheden in de straatstenen veroorzaakten wanneer je daar met de kinderwagen net verkeerd tegenaan liep. Op m’n onderrug voelde ik het zweet ondertussen al parelen, dus dat leken mij voldoende signalen om toch maar naar een andere plek uit te wijken, dan mij hier midden op straat onrustig te staan vergapen aan de marmeren straatbordjes. En alsof ze dacht dat papa net dat beetje extra motivatie nodig had, zette Phínique het toen ook nog op een huilen.
Het arme schatje. Ik maakte eruit op dat zij het op en neer lopen op deze straatverbreding blijkbaar ook niet zo prettig vond.
Nou, papa had ondertussen wel door hoor dat jij hier wat uit je hum bent, we zoeken wel even een rustiger plekje, sprak ik tegen mezelf.
Gezien de tijd die er was verstreken sinds haar laatste voeding was het ook denkelijk dat onze kleine ‘Fifi’ misschien wel gewoon toe was aan haar volgende voeding.
Op dat moment viel mijn oog op het pand recht tegenover het winkeltje met houtsnijwerken, waar we nog altijd voor op de straatverbreding liepen. Door enkele specifieke artikelen in het bijzonder werd toen mijn aandacht getrokken; boven elkaar stonden, in vitrine-opstelling, enkele koffiepercolators uitgestald. De Moka express, de welbekende achthoekig uitvinding uit 1933 van Alfonso Bialetti, stond er geëtaleerd in ongeveer alle kleuren van de regenboog. In ieder Italiaans huishouden tref je dit uit kunststof vervaardigde apparaatje of de originele aluminium variant tegenwoordig wel aan. En dankzij de opkomst van de kookwinkels zie je deze 1,5 bar espressomachine ook steeds vaker in andere landen opduiken.
Sinds onlangs heb ikzelf ook een exemplaar thuis en dan krijg je dat dit soort snuisterijen je vanzelf sneller opvallen. Uiteraard verkocht deze winkel veel meer kookwinkelartikelen dan de Moka express en dat is nu net waar ik vandaag mijn eerste vergissing beging. Ik zag de kookwinkel namelijk meteen voor een cafeetje aan, eentje die kennelijk ook huishoudelijke producten voor in en om de keuken verkocht, maar niettemin vooral een toevluchtsoord om even een kopje koffie te bestellen en Phínique van haar ongemakjes te ontdoen. Aan de naam van de winkel had ik het verschil ook niet echt kunnen afleiden; boven de entree pronkte aan de gevel de tekst ‘Dimensioni di casualità’. Had mijn Italiaans toen al op het niveau geweest als wat het nu is, dan had de naam van de winkel mijn veronderstelde beeld alleen maar versterkt. Maar de verwachtingen over wat ik binnen zou aantreffen kwam ik gauw van terug, toen we eenmaal binnen stonden en ik het interieur in mij opnam.
“Non può essere una coincidenza o fatumi,” klonk het ineens links van ons, “Sicuramente sei un turista? Stai sprecando il mio tempo o non che si compra davvero qualcosa? I prezzi di noleggio sono qui addominali, hai capito?”
Terwijl ik nog bezig was de kinderwagen te stabiliseren op de schuins aflopende vloer van de entree, keek ik verrast opzij. Vanachter een toonbank in de hoek, vlak bij de ingang, was een grof uitziende Italiaan van zijn stoel opgestaan en had zijn woorden aan ons gericht. Nog wat verdwaasd gaapte ik de man glazig aan. Onbewust verstevigde ik mijn grip op de kinderwagen.
“Excuse me? Sorry, I didn’t quite understand,” antwoordde ik de man uit impuls, maar vooral omdat ik geen woord begreep van wat hij had gezegd.
Phínique lag ondertussen geduldig in de wagen en gaf op dat ogenblik even geen kik. Zij keek ongetwijfeld even geschokt naar haar omgeving, waarvan het gewijzigde uitzicht voor haar een hele overgang moest zijn. En al helemaal toen een oudere vrouw, zeer goed mogelijk ook van Italiaanse komaf, geïnteresseerd over de wagen boog en mijn dochter met een innemende glimlach groette. Hoewel ik vanaf mijn positie Phínique’s gezicht niet kon zien, kon ik mij al wel indenken hoe ze deze vrouw betoverde met die met lange wimpers omlijste grote kijkers van haar.
“Scusi. That forgetfullness of me,” ging de man achter de toonbank in gebroken Engels knorrig verder, “are you to buy something here, or what do you, hm?”
Nou, dat klonk ook niet echt erg klantvriendelijk, bedacht ik mij toen. Maar ik vertrouwde er toen nog op dat de beste man het vast niet zo meende en zocht al even naar mijn portemonnaie, terwijl ik vriendelijk naar hem bleef lachen.
“Vaia compra qualcosa, o andare giù, che cosa?” sprak hij weer in het Italiaans. In het Engels probeerde hij zijn bedoelingen kracht bij te zetten: “Anything you buy?”
Oeh, dat klonk ondertussen al iets ongeduldiger. Dit had ik mij voor het binnentreden wel anders voorgesteld. Maar de manier waarop de beste man zich uitte, temperde ook meteen weer toen hij mijn portemonnaie zag. Een gretige blik maakte plaats voor zijn norse manier van kijken. Zo snel wist ik niet wat ik precies van hem moest denken.
“Is it possible to buy a coffee here?” vroeg ik hem daarom weifelend, zodra ik mijn knip had gevonden. Terwijl ik tegen hem sprak keek ik om mij heen, zoekend naar tafeltjes en vervolgens naar een bord achter de verkoper waar ik hoopte op een assortiment aan koffierecepten. Dat was meteen ook het moment dat ik mijn vergissing inzag en langzaam begon door te krijgen dat we kennelijk helemaal niet in een rustig cafeetje stonden, waar ik Phínique even de verdiende aandacht kon geven, maar dat we in een bedrijvig kookwinkeltje waren terechtgekomen waar met veel ellebogen naar koopjes werd gezocht. Wanneer ik mij later wat meer had verdiept in dit bedrijfje in culinaire artikelen, dan zou ik uit recensies gauw te weten komen dat veel winkelend publiek bij Dimensioni di casualità uiteindelijk juist afdroop door de veel te hoge prijzen waar de gierige eigenaar zijn producten mee had uitgestald.
Het duurde niet lang voordat de verkoper op mijn vraag reageerde en op de manier zoals hij dat deed klonk hij mij ietwat gebelgd.
“Cosa vuoi?! Andesso tu volete caffè? Che cosa? Quale machina o produtti? Ti sembro una macchina da caffè me stesso? Whatte you think I ame? A coffeemachine?”
Kennelijk had hij dat wel verstaan.
Uit de ogen en de paar Engelse woorden van de man leidde ik af dat hij inmiddels wat verhit en geïrriteerd was. Wat een barbaarse manier om op je klanten te reageren zeg, bedacht ik mij toen. Dat had hij best wat vriendelijker kunnen uitdrukken. Of had ik nu juist iets gezegd wat ongepast of misschien zelfs onbeschoft was? Nee, ik had volgens mij alleen om een vochtige versnapering gevraagd. Een vergissing is toch menselijk?
“Il mio tempo è denaro… Time isse money. Solo per guardare la mia roba indossa.”
“Sorry, sorry,” probeerde ik, “this must be a misunderstanding. I just wanted to buy coffee or at least find a place to sit so I can check my daughters daiper and feed her.”
Nu had ik het blijkbaar te bont gemaakt.
“Mamma mia!” reageerde de verkoper meteen en hief gefrustreerd een hand omhoog, zoals je alleen Italianen dat ziet doen. Het was alsof hij hulp zocht van hogere machten.
“Whatte do I looke? You wante whatte? Cerchi un albergo? Thisse no hotel. Tutti gli stranieri sono impazziti. All you foreigners arre crazy. Maia mai.”
Nu waren we in een Babylonische spraakverwarring verwikkeld. Ik begreep maar half wat de man mij vertelde en hij begreep ook niet wat ik echt wilde. Het Italiaans dat hij heetgebakerd voortbracht had voor mij voor hetzelfde geld een Warwinkelse variant van zijn moedertaal kunnen zijn. Niet dat het voor mij veel verschil zou maken. Of hij algemeen beschaafd Italiaans sprak of er juist een plaatselijk dialect op na hield, het verschil zou ik toen toch niet hebben opgemerkt.
“Well, I… erm….”
Ik probeerde nog wat, maar had al door dat onze pogingen om een serieuze conversatie voort te zetten gedoemd waren te mislukken, zodat ik mij al voornam om het gesprek af te breken en met de kinderwagen rechtsomkeert maakte. Maar toen gebeurde er iets wonderlijks. Het moment dat ik de wagen op de achterwielen 180 graden richting de entree draaide, verdween het chagrijn op het gezicht van de verkoper ineens als sneeuw voor de zon, alsof de veronderstelde verschillen zich niet eens hadden voorgedaan en iets alle voorgaande negatieve energie met één klap had geneutraliseerd.
Met aandachtig observerende oogjes keek Phínique verwonderd in het rond en volgde daarbij hoe het toneel om haar heen veranderde, totdat ze in die beweging recht tegenover de eigenaar van deze winkel kwam te zitten. Met open gevallen mondje staarde ze enorme man aan, die voor haar, voor hetzelfde geld, een boosaardige reus uit een sprookje had kunnen wezen. Wat er tussen haar papa en de verkoper was voorgevallen was geheel aan haar voorbij gegaan. En zelfs al had ze de woordenwisseling zojuist aanschouwd, dan nog had ze waarschijnlijk evenzo gereageerd als ze nu had gedaan. Schattig als ze was, gaapte ze de kolos voor haar met gespannen lijfje aan.
“Maio mai! Guarda quel bambino!” barstte de verkoper opgewekt in hoog spreektempo uit, “questo giorno in realtà ancora potrebbe portare qualcosa di buono! Quegli occhi! Che bellezza! Ho bisogno di vedere questo da vicino!”
Eenieder die in het directe bereik van de verkoper stond veerde verschrikt op, incluis mijzelf en uiteraard ook mijn gespannen dochtertje. Extatisch kwam hij vanaf zijn plek nabij de entree naar ons toe en boog zich zonder aarzeling over onze kinderwagen.
“Che tesoro sei tu. Sei qui da sola sulla strada con tuo padre? E tu vieni a Umberto Renti di saluto? Oh, il mio cuore! Mi sono innamorato!”
Terstond moest Phínique huilen. Tegenover deze grote boze man gedraaid worden, had ze al als erg spannend ervaren, maar het dichterbij komen en even sentimenteel een hart op haar uitgestort krijgen, was voor ons tere meisje echt even teveel. Panisch van angst schroefde ze daarom haar volumeknop nog wat omhoog en bracht Phínique een hartverscheurend keelgeluid voort waarop zelfs verkoper Umberto Renti perplex van naar achteren stoof.
“Are you out of your mind?” reageerde ik dadelijk hard naar deze man. Ik was zo dicht op hem gaan staan dat mijn speekselspetters hem haast om de oren vlogen. “Can’t you see you’re scaring the hell out of her?”
Ik trok de kinderwagen al dichter naar mij toe en stapte reeds door de entree. Wat had deze bullebak ineens in zijn hoofd gehaald? Zich zomaar ineens over mijn kleine meisje buigen en haar bang maken? Hij had het vast goed bedoeld, maar voor zo’n klein hummeltje was dit haast een traumatische ervaring. Haastig verliet ik de keukenwinkel en wilde nog iets tegen de verkoper zeggen om hem nog extra duidelijk te maken dat ik hem een stomkop vond, maar de woorden die ik had willen spreken schoten me even niet te binnen. In plaats daarvan maakte ik met mijn hand nog wel een gebaar naar mijn voorhoofd om te duiden dat er een gaatje bij hem los zat.

Met een wat verhit gevoel liep ik door, maar probeerde mijzelf er tegelijkertijd van te overtuigen dat ik het vakantiegevoel niet moest laten verpesten door een heethoofd als die Umberto Renti. Al gauw verviel ik weer in de behoefte om de straat op en neer te lopen, maar bedacht mij toen dat het misschien juist wel beter was om te controleren of Jenny en Joaquima misschien niet al klaar met hun projectje waren. In de kinderwagen lag Phínique door haar ongemakjes en het voorval van zojuist opnieuw te huilen, maar ze klonk al wel een heel stuk minder luid als zojuist toen de verkoper haar had laten schrikken. We draaiden in de richting van het zaakje met handgemaakte speelgoed en in het voorbij wandelen van het venster gluurde ik naar binnen om te zien of ik mijn meisjes kon ontdekken.
Geen Jenny. Geen Joaquima.
Daarom liepen we door naar een van de twee openingen die toegang boden tot het zaakje. Ik wilde toch eens kijken of ik op een of andere manier met de kinderwagen een veilige weg naar binnen kon vinden, maar slaagde daar andermaal niet in. Schade toebrengen aan het prachtige handwerk wilde ik echt niet op mijn geweten hebben. De kinderwagen was simpelweg te breed. Gelukkig ontdekte ik in dit onderzoeken wel waar Jenny en Joaquima waren. Ze stonden in het verlengde van waar ik naar binnen keek. Het zaakje bestond uit een bescheiden L-vormige ruimte, en ik vond ze bij de kassa aan het lange stuk. Het zag er uit alsof ze nog niet helemaal klaar waren en dat ze ook nog naar andere artikelen keken. Om mij ervan te vergewissen hoeveel tijd me nog geboden was liep ik daarom via de andere openingen op mijn dames toe. Ik keerde de kinderwagen van mij af naar de straatzijde en stond zelf half in het zaakje terwijl ik contact zocht met mijn vrouw.
“Schat, hoe lang zijn jullie hier nog bezig denk je?”
“Oh, niet zo heel lang meer. Geef mij nog vijf of tien minuten,” antwoordde ze, “kijk eens. Voor Jared, Quima en Fifi.”
Trots wees ze naar een tafeltje waar een jonge mevrouw bezig was met de voltooiing van waar Jenny haar oog op had laten vallen. Het waren drie houten naambordjes, voor ieder van onze drie dochters één. Ze stonden enkel bij de kassa, omdat hier nog werkruimte was om iemand de letters van de namen te laten aanbrengen. Jenny hielp bij de spelling van de namen.
“Ah, voor op hun kamerdeuren,” concludeerde ik. Nu begreep ik waarom ze deze winkel was binnengestapt. “Als souvenir? Heel slim.”
Ik lachte liefdevol naar Jenny en terwijl ik dat deed, was Joaquima aan mijn broek komen staat.
“Kijk papa,” sprak ze luidkeels en trots op was ze had gekregen. In haar hand hield ze fier een trekpopje vast, een typerend aandenken wat je veel in deze streek tegenkwam.
“Oh, mooi lieverd. Heeft mama die voor je gekocht?”
En ze antwoordde met een brede lach op haar gezicht dat dat natuurlijk zo was.
“Zeg, schat,” zei ik vervolgens tegen Jenny, “dan gebruik ik deze tijd even om Phínique een fles te geven. Ik denk ook dat ze gepoept heeft.”
“Oh, ja, ja, natuurlijk,” reageerde ze instemmend, “maar waar ga je dat hier doen?”
En ik wees meteen naar een bankje buiten dit winkeltje, dat ik met het op Jenny toelopen hier had ontdekt. Er was nog een plekje vrij. Dus ik moest ook haast maken. Jenny gebaarde opnieuw instemmend, zodat ik al naar buiten liep en direct het vrije plekje opeiste. Net zoals tijdens veel van onze herfstvakanties was het ook vandaag een stralende dag, dus ik hoefde me er niet druk om te maken dat Phínique er een koutje kon vatten omdat ik haar in de buitenlucht van schone billetjes zou voorzien. Ik plaatste de kinderwagen daarom voor mij, terwijl ik zelf vast op het bankje ging zitten. Ter voorbereiding trok ik wat spulletjes uit de wagen tevoorschijn en kort daarop nam ik ook de inmiddels was rustiger geworden Phínique op schoot. Tussen ons en de figuur naast ons was nog wat ruimte, zodat ik daar een en ander kon voorbereiden en haar er ook kon neerleggen om aan het verschonen te beginnen. De jongeman naast ons zou zich daar echt niet aan hebben gestoord. Evengoed bleef het behelpen, want het bankje was nu ook weer niet zo ruim. En zeker met dat gestuntel van mij af en toe, moest ik voorzichtig zijn met waar ik wat neerzette en dat Phínique ook veilig zou blijven liggen.
Ik legde haar naast mij op het bankje en begon eraan haar te verschonen. Dat dat best een gedoe is op een kort bankje, was voor eenieder die het had kunnen zien evident. Even later, zodra die klus zonder narigheid geklaard was, nam ik haar weer op schoot en wilde toen aan het geven van de fles beginnen. Toen begon de moeilijkheid pas echt. Links van mij op het bankje had ik nog spullen van het verschonen liggen en rechts van mij, op het uiterste eind van het bankje, waar ik haast met mijn billen tegenaan zat, stond het bakje met afgepaste hoeveelheden melk voor haar voeding. Voor de vieze poepluier naast mij had ik nog geen bestemming gevonden en omdat ze ook op haar rompertje gepoept had, lagen de kleertjes die ze zojuist had gedragen daar ook bij. Met mijn kont zat ik er half bovenop, de poep gelukkig wel op veilige afstand. Erg gemakkelijk zat het niet en omdat ik de fles ook nog niet klaar had zat ik enorm te stuntelen. In de kinderwagen voor mij had ik mijn jas neergelegd. Waarom ik die had meegenomen had ik mij kort na vertrek al over verwonderd. Het zorgde er in elk geval voor dat ik Phínique nu nergens anders kwijt kon dan bij mij op schoot. Haar half ondersteunend in de kuil van mijn linkerarm probeerde ik wat ik kon om toch de melk in het flesje met nog lauwwarm water te gieten. Dat lukte, maar om daarna het dopje met speen op de fles te schroeven werd de volgende uitdaging. Nu kwam ik echt een hand te kort. Ik vond het al knap dat het me was gelukt om zonder morsen de melk in de fles te krijgen, maar nu moest ik de melkcontainer, met daarin nog twee volgende voedingen, veilig terug op de rand van het bankje rechts van mij plaatsen.
Toen ook dat lukte en ik zonder de container om te stoten de melkfles op de juiste wijze in mijn hand vastpakte kon het echte voeden beginnen. Maar ik zou geen Tinus heten als ik, wanneer alle hindernissen genomen zijn, het toch nog zou presteren om juist op zo’n moment alles nog te verknallen. Hoe ik het deed deed ik het, maar precies toen ik de fles naar Phínique’s mondje bracht en zij al gretig haar mondje opende om de speen te pakken, liet ik de fles uit mijn handen glippen. De lichtweerkaatsing langs de bolling van de fles verblinde mij zowat, toen ik de fles door de lucht zag vliegen en ik probeerde te volgen waar hij ging. Links van mij raakte hij de grond ergens, zodat ik opsprong met Phínique in mijn arm geklemd en ik keek opzij om hem te vinden. Werkelijk meteen in diezelfde beweging moest ik weer met haar gaan zitten – boven op de volle luier en bevuilde kleertjes – toen een felle pijnscheut door mijn oogkas trok en mij weer naar beneden dwong. Met de hand, die ik nu vrij had nu ik daar geen fles in vasthield, greep ik uit impuls naar mijn oog. Wat een pijn had ik mij daar ineens. Wonder boven wonder had ik de melkcontainer met resterende voedingen niet op de grond gestoten. Maar geloof me, dat had mij ook nog kunnen gebeuren. Ik schreeuwde het uit van de pijn.
Phínique werd stil, in plaats van dat ze juist ging huilen, maar omstanders moesten lachen van leedvermaak. Eén van hen was echter zo vriendelijk om de gevallen fles meteen op te rapen en naast mij op de bank op een veilig plekje neer te zetten (ik zat immers met mijn gat vol in de stront). Ik bedankte de man die dit deed met een kort knikje, terwijl ik gekwetst door de tranen in mijn ogen naar hem keek. Maar, zonder er naar te hoeven omkijken, vervloekte ik mijzelf vooral waarom ik nu juist tegen dát object links van mij mijn oog moest stoten…

Een kort moment later kwamen Jenny en Joaquima op ons aflopen. Ze hadden buitenom via de andere opening het winkeltje verlaten. Ze moesten omlopen, omdat waar ik met de kinderwagen zojuist had gestaan, nu was geblokkeerd door een paar toeristen. Ik was inmiddels eindelijk met het voeden van onze jongste telg begonnen. Geschokt versnelde Jenny had tred toen ze ontdekte dat ik mij geblesseerd had.
“Schat! Wat is er gebeurd? Waarom heb je je hand op je oog?”
Ze zag hoe moeilijk en gepijnigd ik erbij zat en aanvankelijk was haar aandacht alleen daar op gericht. Maar toen ik met een erg zuur lachje en een knik naar links omhoog verzuchtend probeerde aan te geven door welk stom ongeluk ik getroffen was, barste ze al snel in lachen uit. Zo erg dat ze er haast van in haar broek pieste.
En met haar aangeboren gevoel voor ironie, hield Joaquima haar trekpopje vast, omdat ze daarin de gelijkenis zag met de levensgrote figuur naast mij op de bank. Van meet af aan wist ik al dat de jongeman, die aldoor naast ons had gezeten, zich echt niet aan de lucht van een babyluier zou storen. Daar was zijn neus nu niet bepaald gevoelig voor.
“Kijk mama! Die…” en om mij nog wat zout in mijn wond te wrijven hield zij, in al haar onschuld, haar versie van Gepetto’s creatie omhoog om deze demonstratief te vergelijken met de mascotte van het zaakje met houten speelgoed, waar boven aan de gevel het naambordje pronkte: ‘Pinocchietto’.

Na een haast onmerkbare aarzeling stak ik ook mijn hand uit en reikte naar de zijne, die met verband was omwikkeld. Victors hand voelde erg warm aan,mogelijk door het werken op de typemachine, maar het was ook denkbaar dat de vele windselen om zijn armen hier een verklaring voor gaven.
“Aangenaam kennis te maken”, bracht ik uit. Ik had al meteen in de gaten dat er een extra laag in onze handdruk besloten lag. Victor kwam erg intimiderend op mij over en kennelijk kon ik dat gevoel niet voor hem verbloemen. Hij keek me vergenoegd aan en glimlachte. Victor leek me iemand die graag zijn natuurlijk overwicht liet gelden en mijn gereserveerde benadering beviel hem kennelijk prima. Mijn voorzichtige opstelling was absoluut niet bewust, maar door mijn verminderde scherpte door gebrek aan slaap slaagde ik er niet in mij krachtiger te presenteren. De vraag die ik daarna aan hem richtte maakte het er al niet beter op:
“Bent u de eindredacteur?”
Meteen was het duidelijk dat dit een domme vraag bleek. Victors ogen begonnen te twinkelen en hij grijnsde zo breed dat het er vanaf droop dat hij hiervan genoot. Ik stond weliswaar met mijn rug naar mijn nieuwe collega’s, maar ik kon gewoon voelen dat zij werden overvallen door plaatsvervangende schaamte. Toen schoten mij de woorden van Kornelis te binnen, waardoor ik mijn vergissing inzag en waar Kornelis zelf op dat moment ook op terugpakte:
“Dit is die collega is die ‘later nog zou komen aanschuiven’, Achmed,” fluisterde hij mij toe.
Hij sprak zacht, maar voldoende luid zodat Victor hem duidelijk had verstaan. Zijn grijns verdween op slag en hij wierp Kornelis daarop een afkeurende blik toe. Wat er tussen de twee speelde was mij niet geheel duidelijk, maar het was voor mij direct zonneklaar dat ze elkaar niet helemaal goed lagen.
“Noem mij maar gewoon Victor,” sprak hij vervolgens vriendelijk, waarbij hij opnieuw een glimlach op zijn gezicht toverde, “en eindredacteur is echt te veel eer voor mij, vriend. Ik ben slechts jullie afdelingshoofd. Desalniettemin is het een taak die heel wat verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Er zal hier toch iemand de beslissingen moeten nemen wie er waar wordt ingezet, nietwaar? Geschikt personeel groeit immers niet aan de bomen.”
Het was overduidelijk dat Victor met zijn opmerking over beslissingen nemen een sneer uitdeelde richting onze Kornelis, zodat de spanning die ik eerder al dacht op te merken alleen maar werd versterkt. Ik zou hier te zijner tijd ongetwijfeld meer over te weten gaan komen. Op deze dag moest ik mij vooral focussen op wat er van mij werd verwacht.
“Jullie waren het kennismakingsgesprek net aan het afronden, neem ik aan?” vroeg Victor op hooghartige toon, zonder zijn woorden aan iemand in het bijzonder te richten.
Het was Tinus die daar het antwoord op wilde geven.
“Wel, we…”
Maar Victor gaf hem de kans niet om uit te spreken en vulde de rest zelf al in.
“Goed zo. Dan kunnen jullie weer aan je werk en gaat Achmed eerst met mij mee.”
Hij maakte er een handgebaar bij alsof hij een of andere baron was die zijn hofhouding wegwuifde en legde een hand op mijn rug om mij apart te nemen.
“Al goed,” bromde Kornelis chagrijnig en haalde vervolgens zijn schouders op. Hij keek nog wel even misprijzend naar Victor, maar vond het de moeite niet er verder op in te gaan en maakte daarom aanstalten om terug te keren naar zijn plek.
Tinus stond er, nu hij was afgekapt, wat gelaten bij, maar ook hij besloot er geen woorden aan vuil te maken en verwijderde zich ook langzaam weer van het vergaderhok.
“Rina nog wat?” vroeg Victor, zodat hij aan eenieder zijn autoriteit had laten gelden, maar zij liet enkel met haar gezichtsmimiek blijken dat ze geen zin had hierop in te gaan.
“Kom je mee, Achmed? Dan zal ik je wijzen waar jij de komende tijd erg van nut kan zijn. Iemand met jouw kwaliteiten kunnen we hard gebruiken in de Archieven van de Tycoon Newspaper. Zodra je hier binnenstapte had ik al meteen door dat we jouw talenten niet onbenut moeten laten. Wat verhaaltjes oppennen door vrolijk de stad rond te trekken kun je altijd nog doen.”
Ik wist zo gauw even niet of ik er erg blij mee moest zijn dat Victor voor mij andere werkzaamheden in gedachten had, maar wist wel dat ik eerst dringend ergens anders behoefte aan had.
“Wel, dat lijkt me goed, maar als je het niet erg vindt, zou ik eigenlijk eerst even een toilet willen bezoeken. Waar kan ik die hier vinden?”
“Ach, natuurlijk,” reageerde Victor meteen, “Rina? Wijs jij deze meneer hier even waar hij het toilet kan vinden?”
Geschokt keek ik op hoe mijn nieuwe leidinggevende zelfs het wijzen waar het kleine kamertje was aan zijn collega’s uitbesteedde. Kort daarop liet ik mij weer meevoeren door de lieftallige blondine.

Niet veel later stond ik opnieuw wat te mijmeren over mijn zware nachten, ditmaal toen ik mijn handen stond te wassen aan de toilettafel. Ik was juist bezig mijn handen af te drogen toen er een klein kereltje de wc’s binnenliep.
“Dag, Ed Cetera,” groette ik de figuur die mij juist voorbij ging.
“Oh,-dag… euh…”
Het kleine mannetje, dat opeens in een proper wit pak was gestoken, keek mij bevreemd aan en leek zowaar voor een moment zijn tong even verloren.
“Ik-geloof-niet-dat-wij-elkaar-al-eens-hebben-ontmoet. Of-heb-ik-het-mis? Ik-bedoel-het-is-in-theorie-natuurlijk-mogelijk-dat-we-elkaar-in-het-voorbijgaan-elkaar-reeds-eerder-hebben-gepasseerd-, maar-eerlijkheid-gebiedt-me-te-zeggen-dat-ik-dat-niet-voor-de-geest-kan-halen. Of-denk-je-dat, ik-bedoel, ben-je-er-echt-zeker-van-dat…”
“Stop maar, stop maar, Ed,” onderbrak ik het tetterende mannetje meteen, omdat ik al door had dat dit weer zo’n lang gesprek zou gaan worden. Tegelijk begreep ik niets van zijn reactie, wij hadden elkaar toch zojuist bij de liften ontmoet? Of zijn mijn nachten echt zó slecht dat ik nu begon te hallucineren? Ik wist het even niet.
“Jij bent toch de Ed die Rina Oddel en mij zojuist met de lift naar boven heeft gebracht? Of ben ik nu compleet in de war?”
Het mannetje dat tijdens het praten een werkkast had opengetrokken en daar een mop en een waterbak uit had gepakt nam nauwelijks de tijd om adem te halen en begon, zonder mij aan te kijken, antwoord te geven.
“Nu, of-je-in-de-war-bent-daar-kan-ik-echt-niet-over-oordelen. Daar-moet-ik-een-persoon-echt-wel-vaker-dan-eens-voor-hebben-ontmoet. Compleet-in-de-war-zijn-is-sowieso-wat-onwaarschijnlijk, aangenomen-dat-je-dan-van-al-je-zinnen-zou-zijn-beroofd-en-je-zo-van-de-wereld-zou-zijn-dat-je-amper-in-staat-zou-zijn-om-een-normaal-gesprek-met-iemand-te-voeren. Daar-lijk-je-geenszins-last-van-te-ondervinden. Ik-begrijp-jou-immers-prima. De-Ed-waar-je-naar-refereert-ben-ik-in-elk-geval-niet. Hebben-we-samen-in-de-lift-gestaan? Daar-herinner-ik-mij-werkelijk-niets-van. Je-bent-mogelijk-in-de-war-met-Ed-Cetera, de-liftbediende. Dat-ben-ik-niet-hoor. Oordeel-nu-zelf; zie-ik-er-met-mijn-kleren-uit-alsof-ik-iemand-ben-die-mensen-met-liften-naar-boven-en-naar-beneden-haalt? Ik-zal-je-wel-vertellen, ik-ben-een…”
“Oh, nee help. Daar gaan we weer!” bracht ik uit. Ik had een ernstige fout gemaakt. Ik had deze Ed, of wie het ook had mogen wezen, een vraag gesteld. Of eigenlijk twee zelfs. En als ik iets uit mijn vorige gesprek met de liftbediende wel had moeten leren, dan was het dat ik hem in elk geval geen vragen moest stellen, anders kon ik erop rekenen overladen te worden met een hoeveelheid ongevraagde informatie waar je tureluurs van wordt. Of dit nu wel of geen Ed Cetera was, mannetjes bij de Tycoon Newspaper wiens lengte niet boven de 1,35 uitkomen, leken mij op voorhand geen handige gesprekspartners. Dus, hoewel het mij onder normale condities onbeleefd leek, negeerde ik dit mannetje verder en was ik al onderweg om de toiletten te verlaten.
De geur van lavendelbloesem uit het schoonmaakmiddel bleef bij het naar buiten lopen nog wat hangen.Ik was nog maar net buiten toen ik me realiseerde dat ik bij de entree van de toiletten tegen iets aan liep, of andersom, het is maar net hoe je het bekijkt. Een pijnlijke ervaring van rechts op mijn enkel was het gevolg; de rand van het onderste blad van een kantinekarretje waar koffie en thee mee geserveerd werd, stootte plots ferm tegen mijn rechtervoet. Ik sprong op van de pijn en nog voordat ik het wist zag ik een koffiepot van een blad opveren en recht op mij afkomen. In een reflex pakte ik deze beet . Pas later bedacht ik dat dit waarschijnlijk geen goed plan zou zijn geweest indien deze met verse koffie was gevuld, maar gelukkig was hij leeg. Tegelijk zag ik divers servieswerk voorlangs flitsen en kon ik niets anders doen dan toezien hoe deze in honderden scherven op de grond kapot vielen. Er bleef werkelijk niets van heel. Resten koffie en thee bevlekten het tapijt zodat ik concludeerde dat het om vuile vaat ging. De kar waar alles op had gestaan werd wel weer rap horizontaal getrokken, maar voor het gros van de lading was het reeds te laat.
“Oh, excuseert-u-mij!” klonk het meteen verschrikt vanachter de verrijdbare dienbladen. De persoon die erachter stond trok direct zelf alle schuld naar zich toe, snelde direct op mij toe en bekeek de scherven van het gevallen servies.
“Wat-dom-van-me,” vervolgde hij, “ik-had-nooit-zo-dicht-langs-de-toiletdeuren-moeten-lopen. Hier-treft-u-geen-blaam. Heeft-u-niets-gebroken?”
“Nee hoor,” antwoordde ik in een impuls en verzweeg de pijn die ik aan mijn enkel had, “ik ben in orde. Maar heb ik u niet laten schrikken dan? Ik kwam ook zo sne-..”
Op dat moment stokte mijn adem. Ik bekeek de persoon die voor me stond eens goed en kwam met een schok tot de ontdekking dat ook deze medewerker weer als twee druppels water op de liftbediende leek. Hetzelfde postuur, om en nabij 1 meter 35, de gebruinde huid van iemand van Afrikaanse komaf en ook precies dezelfde muisachtige gezichtsuitdrukking.
“Nee…!” spraken mijn lippen klankloos en ik staarde als verlamd naar de figuur voor me. Dit was onmogelijk. Daarnet zag ik hem hier al in de toiletten en nu direct weer bij de eerstvolgende stappen die ik zette. Twee figuren die sprekend op elkaar leken kon ik nog behappen, maar een derde? Onderhand begon ik echt aan mijn waarnemingsvermogen te twijfelen. Dit waren de buitenaardse wezens! Ze waren mij gevolgd vanuit mijn nachtmerries en deden zich nu als mijn nieuwe collega Ed voor, zo overtuigde ik mijzelf.
Bevend van schrik wankelde ik naar achteren en liet in die beweging de lege koffiepot die ik nog vast hield los. Even was mijn aandacht daar op gefocust, toen ik zag hoe deze in grove scherven op de grond versplinterde, maar al snel nam de behoefte om te vluchten bezit van mij. Ik wendde mij af van de koffiebediende die reeds zijn antwoorden begon te ratelen en draaide vlug naar het verlengde van de gang achter mij.
“Oh-pardoes!” klonk het meteen zodra ik de andere kant op keek en ik op een mannetje botste waarvan ik het gezicht nu al drie keer eerder had gezien. Een klein figuurtje, die een hele stapel papier in zijn handen had, keek verschrikt op toen we tegen elkaar aanliepen. Het bovenste deel van zijn papieren stapel gleed van het geheel en dwarrelde weldra op de grond. Onder normale omstandigheden had ik mij in zo’n situatie absoluut verontschuldigd en mijn hulp wel aangeboden om de boel op te pakken, maar dit waren, zoals ik toen kon oordelen, niet die normale omstandigheden. In plaats daarvan keek ik het mannetje gejaagd aan alsof ik iemand uit de dood zag opstaan en zette het daarna op een lopen.
Het tafereel achter mij latend spurtte ik zo rap als mijn benen mij konden dragen naar het einde van de gang, daar waar deze in een scherpe hoek naar rechts afboog en alwaar ik hoopte dat ik er in elk geval geen Ed Cetera meer zou tegenkomen. Groot was echter mijn ontzetting toen ik, bijna aangekomen bij de hoek van de gang, een volgend individu mijn richting op zag komen. Hij verscheen vanachter de hoek, liep achteruit en hield met zijn handen een soort draagkar stabiel terwijl hij de bocht door de hoek maakte. Een tweede drager werd kort daarna zichtbaar toen de stellage voor mij in z’n geheel in beeld kwam en ik ontdekte dat er twee Ed Cetera’s hun handen vol hadden aan het verplaatsen van enkele duivenkooien met daarin een achttal hagelwitte duiven. Ik dook opzij en plakte tegen de muur op het moment dat de twee mannetjes met de duiven, waarschijnlijk postduiven, mij voorbij gingen.
“Droom ik di-” maar nog voor ik mijn mompelende vraag had uitgesproken, legde ik mijzelf met beide handen het zwijgen op toen ik realiseerde dat ik bezig was een vraag te stellen. Het laatste wat ik wilde was dat één van beide mijn vraag zou horen en ik opnieuw een vuursalvo aan antwoorden zou krijgen met uitgebreide uitleg. En zeker niet van twee Ed Cetera’s tegelijk! Dat wil zeggen, als beide figuren hier voor mij al naar die naam luisterden. Links van mij hoorde ik hoe Ed Nummer Drie nog steeds staccato zijn relaas voorbracht op mijn vraag of ik hem had laten schrikken. Het geklop van hartslag werd al zichtbaar boven mijn borstbeen, zo benauwd kreeg ik het van deze voorstelling. Ik sloeg gade hoe het tweetal dwergachtige figuren met de stellage met gevogelte aan mij voorbij liep en staarde de mannen enkel aan toen de achterste van de twee mij met een hoofdknikje groette.
“Dit zie ik niet echt,” hield ik mezelf voor en wilde dat ook erg graag geloven. Ik weigerde te accepteren dat de Tycoon Newspaper zoveel Edjes had rondlopen en weet mijn beleving aan mijn chronische slaapgebrek. Ik sloot daarom mijn ogen en hield mijn lijf stijf tegen wandpanelen achter mij in de hoop dat deze nachtmerrie vanzelf voorbij zou zijn wanneer ik ze weer zou openen. Maar helaas, zodra ik mijn ogen weer voorzichtig open deed, waren Ed Cetera Vijf en Zes wel al verder doorgelopen, maar verscheen er een zevende achteraan die ook bij die laatste twee leek te horen. Ed Nummer Zeven liep er iets minder gemakkelijk bij dan de twee Edjes van zojuist, wat zich liet verklaren doordat hij de zwaarste lading met zich mee droeg. Zijn korte armpjes had hij om de buik van een beest voor zich geklemd en hij waggelde daarmee driftig achter zijn twee collega’s aan. Het beest was ongekooid en bovendien erg log, zodat de vertoning erg zielig aandeed voor deze Ed. In zijn armen droeg Ed Nummer Zeven een grote vette onwillige dodo.
Hij én de dodo keken mij vervolgens verdwaasd aan en toen werd het me allemaal te veel.
“Aaarghh!!!” schreeuwde ik het uit en trok met beide handen bijna de krullen uit mijn kruin. Dit was te veel van het goede. Ik sloeg volledig op tilt en wist niet meer waar ik het zoeken moest. ‘s Nachts werd ik keer op keer ontvoerd door buitenaardse wezens, de krant op mijn werkplek werd door mechanische postduiven rondgebracht, één van mijn collega’s overleefde een aardbeving en stinkt erger dan een bunzing die te zwaar getafeld heeft en nu zag ik ook nog een half kabouterdorp aan kloonachtige medewerkers rondhobbelen. Dit waren té veel onwaarschijnlijkheden kort achter elkaar om mij nog te overtuigen dat ik ze zelf allemaal nog op een rijtje had. Paniek nam verder bezit van mij. Ik sloeg op de vlucht en rende door de gangen. Zonder me nu nog iets aan te trekken van wie ik verder nog tegen het lijf zou lopen was het enige waar ik nu nog aan kon denken dat ik hier moest zien weg te komen. Dan maar geen baan bij een prestigieuze redactie waar de hele mediawereld afgunstig de ontwikkelingen van volgt. Wat hier gebeurde was voor mij niet acceptabel meer. Mijn werkgever viel niets te verwijten. Dit lag geheel aan mij. Ik moest eerst mezelf uit de knoop halen en investeren in een goede nachtrust. Hoe kon ik zo stom zijn om onuitgeslapen aan een nieuwe baan te beginnen? Nu zag ik allemaal rare voorstellingen die er helemaal niet zijn, terwijl ze zo echt overkomen. Ik zou met een kladblokje de stad door moeten trekken en nieuwsfeiten verzamelen, maar dan moet ik wel fris zijn. Jeetje, waar was ik aan begonnen? Mijn slechte nachten hadden nu zo’n zware wissel op mij getrokken dat ik niet langer meer in staat was om mijn omgeving met normale ogen te aanschouwen. Waar ik in het redactiegebouw ook liep, ik zag ze nu echt overal, deze aardse manifestaties van de wezens uit mijn nachtmerries, deze praatzieke poltergeisten, deze gnoom geworden kwelgeesten, een compleet circus aan Ed Cetera’s dook nu op elke plek op waar ik ook maar ging.
“Help!” schreeuwde ik, snakkend naar frisse lucht, “hoe kom ik bij de uitgang?…”
Abrupt viel alles stil.
En toen bedacht ik mij, ten overstaan van een aantal van die Edjes…
… dit was wellicht het stomste wat ik had kunnen doen.
“U-bevindt-zich-op-het-ogenblik-op-de-zevende-etage, in-de-hoofdgang-tussen-de-redactieruimtes,” begon één van hen. Hij stopte met het recht hangen van de schilderijtjes en werd kort daarna door een andere Ed opgevolgd:
“Vanaf-hier-bekeken-zijn-de-lift-en-de-trap-uw-meest-voor-de-hand-liggende-wegen-naar-de-entree-van-dit-gebouw…” deze Ed was gekleed in een wit met roze jurkje met een hoop franjes en was dezelfde schilderijtjes aan het afstoffen die de Ed naast hem juist aan het recht hangen was.
“Beide-opties-brengen-u-ongeveer-even-snel-naar-beneden, afhankelijk-van-of-u-lopend-of-rennend-de-trap-gebruikt,” sprak de volgende Ed, die ik het in de lak zetten van een dressoir zag pauzeren.
“Past-u-er-wel-op-dat-u-de-kostbare-Ming-vaas-uit-de-regeerperiode-van-Jiajing-onderweg-niet-om-stoot? Deze-werd-vanmorgen-nog-door-Ed-Cetera-afgenomen-en-opgepoetst,” klonk het links van mij. Opnieuw was het een Ed Cetera die zijn werk voor een antwoord op mijn vraag onderbrak; twee emmers met sop, een doek en een trekker voor het glazenwassen werden even neergezet.
“Het-wachten-op-de-lift-kan-in-een-gebouw-als-dit-hoofdkantoor-van-de-Tycoon-Newspaper-gemakkelijk-oplopen-tot-6-minuten. Gemiddeld-6-minuten-en-43-seconden-om-precies-te-zijn. Hiermee-wordt-een-weekgemiddelde-bedoeld. De-maandagochtend-en-vrijdagmiddag-vallen-in-wachttijd-vaak-hoger-uit.” Deze woorden kwamen van een Ed die een deur aan het repareren was. “U-kunt-natuurlijk-ook-altijd-overwegen-om-buitenom-langs-de-gevel-af-te-dalen. Dat-is-natuurlijk-niet-zonder-risico, maar-voor-waaghalzen-absoluut-een-avontuurlijke-manier-om-bij-ingang-te-geraken. Bungeejumpen-is-niet-aan-te-raden, doch-met-de-geschikte-klimuitrusting-moet-het-zeker-gaan. In-het-winkelcentrum-Het-Mierennest-kunt-u-voor-deze-spullen-goed-terecht.”
“Ik-zou-u-toch-een-parachute-aanbevelen,” viel een volgende bij, “klimmen-is-ook-zo-weer-wat. Met-een-valscherm-afdalen-is-bovendien-sneller.”
“Alleen-moet-je-daarvoor-in-de-Volière-zijn,” voegde een ander toe, “daar-liggen-er-een-paar. Dan-ben-je-wel-al-bijna-bij-voordeur, dus-of-dat-echt-iets-toevoegt-vraag-ik-mij-wel-af.”
“Het-maakt-niet-uit-of-u-hier-linksom-door-de-gang-loopt-of-rechts-blijft-aanhouden,” sprak er weer één, die ook vast naar de naam Ed luisterde, “De-gangen-lopen-hier-toch-allen-in-een-vierkant.”
“En-komen-aldus-op-elkaar-uit,” vulde opnieuw eentje aan, die nog niet aan de beurt was geweest.
“U-zou-ook-Ed-Cetera-kunnen-vragen,” werd er nog geprobeerd. “Die-weet-er-ook-het-een-en-ander-van.”
Het was om krankzinnig van te worden. Overal waar ik keek kwam ik deze praatgrage elkaar complementerende personages tegen.
“De-kortste-weg-is-nog-steeds-de-lift. Ed-Cetera-brengt-u-graag-naar-de-begane-grond,” klonk het weer.
Allen keuvelden ze uitvoerig met hun antwoorden, steeds in eenzelfde trance-achtige staat, alsof ze elk moment door een ruimteschip konden worden opgestraald. Er waren Edjes bij die nieuwe typemachines kwamen afleveren, Edjes die lampen vervingen, Edjes voor ongediertebestrijding, Edjes die wat lekkers voor bij de koffie kwamen brengen, Edjes die telegrammen bezorgden, Edjes die plinten schilderden, Edjes die de waterleiding inspecteerden, Edjes die het schrijfgerei aanvulden, Edjes die de Edjes in het gareel hielden, Edjes die de melk en suiker aanvulden, Edjes voor het afstellen van nieuwe bureau’s, Edjes die het plafond verfden, Edjes die schrijfopdrachten moesten uitvoeren, Edjes die de plantjes water gaven, Edjes voor de hondenuitlaatservice, Edjes die prullenbakken leegden, Edjes die reclameposters vervingen, Edjes die voor versnaperingen zorgden, Edjes die de vuile vaat kwamen ophalen, et-…cé-…te-…ra!
Alle Edjes bij elkaar dreven mij onderhand tot waanzin, zodat ik door de gangen holde en wanhopig naar de redactieruimte zocht waar ik mijn directe collega’s had ontmoet. Misschien dat zij mij nog uit deze nachtmerrie wisten te redden en mij van deze manische manusjes-van-alles konden verlossen. Een kakofonie van toelichtingen en uitweidingen galmde er inmiddels door de gangen en maakte van de zevende etage een compleet kippenhok. Ten langen leste vond ik eindelijk een deur waar op het raampje de tekst ‘redactie’ te lezen viel. Ik liep er snel naartoe en greep naar de deurkruk. Buitelend viel ik de ruimte die erachter lag binnen, draaide me om en sloot meteen de deur. Hijgend stond ik tegen de binnenzijde van die deur op adem te komen en merkte pas toen ik naar de vloer keek hoe het zweet van mijn voorhoofd gutste en op het tapijt droop. Met gestrekte handen tegen de deur bleef ik zo een paar seconden staan, totdat ik achter mij iemand hoorde spreken.
“Kan-ik-u-soms-ergens-mee-helpen-mijnheer? Met-uw-welnemen, u-lijkt-mij-nogal-van-streek…”
Die slepende manier van spreken, die stem…!
Ik keek om en kroop vervolgens direct zo dicht tegen de deur als ik maar kon. De redactieruimte waar ik was binnengestapt was er kennelijk één van vele, maar in elk geval niet de vloer waar ik Kornelis, Rina, Tinus en Victor had ontmoet. Deze ruimte stond vol met bureaus en typemachines. Hier werd druk geschreven. Achter alle bureaus zaten kleine mannetjes en ik wist inmiddels maar al te goed naar welke naam zij allen luisterden.
“Gaat-het-wel-goed-met-u?” vroeg één van de Ed Cetera’s.
Op dat moment werd alles zwart voor mijn ogen en gonsde er enkel nog een specifieke zin door mijn hoofd, voordat ik het bewustzijn helemaal verloor:
Dimensies bestaan bij de gratie dat we ze verzinnen.

“Achmed? Achmed? Hé, word eens wakker jongen,” drong een bekende stem bij mij aan toen ik langzaam weer bij kennis kwam, “Hallo? Aarde aan Achmed.”
Versuft tuurde ik door de spleetjes van mijn oogleden, terwijl ik in een reflex gehaast mijn longen vol zuurstof zoog. Een loom gevoel drukte zwaar op mij zodra ik geleidelijk mijn lijf voelde ontwaken en ik een tinteling in mijn benen gewaar werd. Ik proestte en schrok abrupt wakker toen ik zowat in mijn eigen speeksel stikte. Victor Anished was de eerste die ik meteen recht in de ogen keek. Hij zat geknield voor me en had zich blijkbaar zolang over mij ontfermd.
“Hé vriendje. Gelukkig man, je bent er weer,” sprak hij uiterst zorgzaam, “Je was even helemaal van de wereld. Ze hebben je naar hier gebracht voor een beetje frisse lucht. Wat is er net gebeurd met je?”
“H-huh? Wat?” bracht ik uit toen ik rechtop was gaan zitten en mezelf probeerde te oriënteren, “Dimensies… dimensies zijn er omdat wij ze verzinnen.”
Ik had de stelling – zij het op een iets andere manier – uitgesproken voor ik er zelf erg in had en had geen idee wat mij bewoog om dat als eerste te benoemen. Maar toen herinnerde ik dat dit ongeveer de tekst was die ik in mijn hoofd had horen galmen toen ik eerder in de redactieruimte flauw was gevallen.
“Euh, sorry?” reageerde Victor op deze wazige opmerking van mij. Zijn ogen stonden vragend. Ik kon hem niet kwalijk nemen dat dat wat ik had gezegd hem in verwarring bracht. Ikzelf snapte ook niet waarom ik precies die zinsnede had uitgesproken. Ik had de woorden opgedreund alsof het het eerste was dat mij relevant leek nadat ik even van de wereld was geweest.
“S-sorry. Nee, niks. Vergeet het. Waar ben ik? Wat is er gebeurd?”
Victors blik was nog steeds een en al vraagteken.
“Nou, dat zou ik ook graag willen weten.”
Toen keek ik eens wat beter om mij heen en merkte ik dat ik weer in de gang was. Van dat besef schrok ik even, zodat ik opstond en mij ervan vergewiste dat er geen Edjes meer waren. Tot mijn grote verbazing bleek dat ook daadwerkelijk zo. Behalve Victor en ik was er op dat moment verder helemaal niemand in de gang. Nu was het mijn beurt om raadselachtig te kijken.
“W-waar zijn ze allemaal gebleven? Zijn ze echt weg?”
Victor snapte er niets van.
“Achmed, gaat het wel goed met je?” reageerde hij in plaats van de vraag te beantwoorden, “je kijkt net alsof je door iemand achterna gezeten wordt.”
Verdwaasd keek ik nog eens goed om mij heen, maar ik moest toch concluderen dat ik het de eerste keer al goed had gezien; Victor en ik waren alleen. Ik had even nodig om te bevatten waar ik was en dacht zelfs even dat wat ik kort hiervoor had beleefd een nachtmerrie moest zijn geweest. Echter, toen ik links van mij op het tapijt bij de toiletten koffievlekken ontdekte, besefte ik dat dit niet in mijn slaap gebeurd kon zijn. De vlekken benauwden me en maakten dat ik weer onrustig werd.
“Victor, ik moet je iets bekennen. Bij nader inzien geloof ik dat ik eigenlijk helemaal niet de geschikte man voor jullie ben om bij dit bedrijf te komen werken. De afgelopen paar uur waren erg inspannend voor mij en ik vrees dat ik jullie alleen maar tot last zal zijn. Ik slaap slecht en heb nu ook al last van waanvoorstellingen. Is het nog mogelijk mijn contract nietig te laten verklaren? Ik kan misschien toch beter iets anders gaan zoeken.”
Mijn leidinggevende schrok erg van dit voorstel, dat voor hem ongeveer uit de lucht kwam vallen.
“Wat bazel je nu? Natuurlijk ben jij geschikt,” protesteerde hij. “We hebben je hartstikke hard nodig. Hoe kom je nou bij het idee dat je ons tot last zou zijn?”
Victor keek me indringend aan, al viel het me wel meteen op dat hij me nu opmerkelijk minder streng leek als eerder op de dag, toen hij onze andere collega’s op hun plek wees. Van de chef met de tirannieke trekjes, zoals ik hem mij eerder op de dag meteen had voorgesteld, viel ineens weinig meer te bespeuren. De open houding waarin hij nu tegenover mij stond maakte dat hij opeens een heel stuk warmer op mij overkwam.
“I-ik zie dingen die er niet zijn,” probeerde ik. Ik wilde hem graag verklaren waarom ik tot mijn plotselinge inzicht was gekomen, maar het viel niet makkelijk om dit onder woorden te brengen. “Eerder, voordat jij jezelf aan mij had voorgesteld, heb ik de collega’s al verteld dat ik elke dag door buitenaardse wezens word ontvoerd.”
Ik wachtte even voordat ik verder ging met mijn uitleg en peilde bij Victor of hij hier niet al direct op afhaakte. Hij keek me wel even aan alsof hij op een gedachte kauwde, maar ik had niet de indruk dat hij mijn verklaring als bespottelijk afdeed. Hij luisterde geduldig naar me, zodat ik vervolgde met mijn verklaring:
“Beste Victor, al geruime tijd word ik geplaagd met gruwelijke nachtmerries waarin ik word meegevoerd door ijzingwekkende kwelgeesten, vreemde wezens die niet van deze planeet lijken te zijn en ongeveer het postuur hebben van een kind van zes. Ze onderwerpen mij aan de meest verschrikkelijke onderzoeken en prenten mij beelden en gedachten in waardoor ik overdag grote moeite heb mij goed te concentreren. Hierdoor zie ik er zo belabberd en slecht uitgeslapen uit en gaat het nu zelfs zo ver dat ik collega’s dubbel zie of collega’s verzin die er waarschijnlijk helemaal niet zijn. En ik…”
“Doel je nu op Ed Cetera?” onderbrak Victor mij.
Ik had al meer willen vertellen, maar de snelheid waarmee Victor de connectie legde met Ed Cetera, maakte dat ik even mijn verhaal kwijt was en ik hem bevreemd aangaapte. Ik was verbluft.
“Huh? Hoe weet je dat zo gauw? I-ik bedoel, heb jij die vreemde wezens hier dan ook gezien?”
Alleen toen realiseerde ik dat ik precies voor dezelfde deur stond waar ik kort daarvoor was binnengestapt en er in de redactieruimte was flauwgevallen. Het leek er op dat de figuren die ik voor kwelgeesten hield mij enkel naar buiten hadden gedragen om Victor rustig naar me te laten kijken.
“Nee, ik heb hier geen vreemde wezens gezien. Maar wanneer je bedoelt dat Ed Cetera een buitenaards wezen is, een figuur van een andere planeet, dan kan ik je gerust stellen. Dat is hij niet.”
“Maar wat is er dan met me aan de hand? Zo-even voordat jij mij hier vond, liepen er hier allemaal mannetjes rond met een Afrikaans uiterlijk, die sprekend op Ed Cetera leken. En ook hier binnen, achter deze deur hier achter ons, zag ik er tientallen, misschien wel veertig. Ze leken allemaal op elkaar en ik zou niet verbaasd zijn wanneer ieder van hen naar de naam Ed Cetera luistert. Ik zweer het je Victor, de wezens die ‘s nachts experimenten op mij uitvoeren, zijn mij naar hier gevolgd of spelen in elk geval dusdanig met mijn waarnemingsvermogen dat ik overdag haast lijk te hallucineren.”
“Je klinkt nu net als Ed Cetera,” grinnikte Victor kalm, “maar ik zal je uit de droom helpen,” sprak hij na een diepe zucht, “Overal is een goede verklaring voor. Dat verzeker ik je.”
Ik gaapte mijn nieuwe leidinggevende aan. Hoe zou hij in vredesnaam voor mijn recente belevenissen een logische verklaring kunnen geven?
“Ed Cetera is inderdaad een geval apart, maar dat had je inmiddels wel in de gaten. Hij is niet van hier. Tijdens de bouw en oprichting van de Tycoon Newspaper is hij naar ons land overgekomen vanwege zijn uitzonderlijke eigenschappen waar je zelf al mee in aanraking bent gekomen, de mogelijkheid om zichzelf te dupliceren en op te treden in waanvoorstellingen. Hij komt uit Kenia, of specifieker: uit het Land van Snooit…”
“Ho, wacht even,” viel ik Victor in de rede, “hij heeft het vermogen zichzelf te dupliceren? Victor, kom op nou. Mij houd je niet voor het lapje. In die onzin geloof tot zelf zeker niet? Bij alle aardse wetten is het onbestaanbaar dat iemand zichzelf zou kunnen klonen. Er werden dan wel proeven uitgevoerd om dieren te klonen, zoals met het schaap Dolly. Maar een mens, die nota bene in staat zou zijn een kopie van zichzelf te maken?”
“Hoor jezelf nu eens praten,” blafte Victor, met gefronste wenkbrauwen en een lagere octaaf in zijn stem, “je staat hier zelf net te verkondigen dat er figuren uit jouw droomwereld naar hier zijn gekomen. Tegelijk verklaar je mij voor gek wanneer ik je uitleg geef over de achtergronden van Ed Cetera. Wiens verhaal verliest hier nou aan geloofwaardigheid?”
Daar had Victor een punt. Beide situaties grensden aan het onzinnige, terwijl we er kennelijk beide van overtuigd waren dat ze de waarheid verkondigden. Ik hield verder mijn mond en probeerde voor mezelf te relativeren wat nou echt nog realistisch was sinds mijn nachtelijke uitstapjes zich voor het eerst hadden aangediend. Ik was allang niet meer mijzelf sinds er ‘s nachts operaties op mij werden uitgevoerd. Iedere nacht lag ik wel een keertje naakt en vastgebonden onder een laken op een operatietafel, met felle lampen boven mijn hoofd, terwijl er schimmen over mij heen bogen en zij instrumenten op mijn lijf inbrachten. Vloeistoffen vloeiden op en neer door dunne slangetjes en klauwachtige gereedschappen plukten aan mijn schedel, alsof ze laagje voor laagje de huid van mijn hoofd los pulkten. Helse nachtmerries beleefde ik met deze onaardse griezels die tegelijk… zo vertrouwd op mij overkwamen.
Zwijgend stonden Victor en ik in de gang zo een tijdje tegenover elkaar, totdat we op enig moment vanuit onze ooghoeken een inmiddels bekend geworden figuurtje zagen naderen. Het was Ed Cetera. Wie had het ook anders kunnen zijn? En ik verwonderde mij er niet langer over wat hij nu weer bij zich had. De Afrikaanse lilliputter, die met een bijpassend waggelend loopje kwam aanzetten, was ditmaal gekleed in een keurig paars met zilvergrijs kostuumpje. Zijn zwarte haar was in een vette puntknot achterop zijn hoofd in model gebracht. Steunend liep hij ons voorbij, terwijl hij op een steekwagen twee watercontainers voor zich uit duwde.
“Goedemorgen heren,” groette hij ons.
Beide staken wij onze handen op en geduldig, zonder verder nog één woord te spreken, liep het gedrongen ventje tussen ons door. Hij liep tot het einde van de gang en verdween vervolgens om de hoek uit ons zicht.
“Zie je?” sprak Victor korzelig zodra Ed Cetera was verdwenen, “zo moeilijk is het dus niet.”
“Dus je hebt hem ook gezien?” vroeg ik hem meteen, alsof ik toch nog wilde testen of het geen luchtspiegeling betrof die alleen voor mij zichtbaar was.
Victor trok geïrriteerd een wenkbrauw op.
“Ik denk dat eerder de vraag is, wát je hebt gezien, Achmed? Heb je één Ed zien lopen met een tweetal watercontainers voor zich? Of zag je ook een Ed Cetera die een verrijdbaar aquarium voor zich uit duwde met in de waterbak een enorme zeeduivel?”
“Alleen die met de watercontainers, hoezo?”
“Wel, je zag alleen hem, omdat je de enige Ed Cetera die hier echt rondliep geen vraag hebt gesteld natuurlijk.” Victor vouwde zijn handen open en stak ze voor zich uit om zijn woorden extra emotie mee te geven. “De allereerste keer dat ik deze waterdragende Ed ontmoette stelde ik hem namelijk ook een vraag en verscheen er kort daarna nog een Ed, vanuit een waanvoorstelling. En het was die extra Ed die de zeeduivel met zich mee bracht. De waterdrager was aan het ratelen geslagen en de Ed met de zeeduivel…”
“…heb je er gewoon bij verzonnen? Net zoals ik er vandaag misschien ook wel tien of twintig bij verzonnen heb.”
“Klopt helemaal,” antwoordde Victor, bij wie het chagrijn weer enigszins verdwenen was.
“Dus Ed Cetera begint niet alleen te ratelen als een machinegeweer wanneer je hem een vraag stelt, maar het levert ook op dat je een extra versie van hem erbij verzint…” sprak ik vervolgens tot mijzelf.
“Niet altijd,” vulde Victor aan, die zijn handen weer onder zijn mantel stopte, “maar meestal wel. En zeker als je moe bent en er dus vatbaar voor wordt. Je gaf zelf al aan dat jij de laatste tijd niet echt wat je kunt noemen, uitgeslapen bent. Dit zou je dus moeten kunnen plaatsen.”
Ik knikte.
Na die woorden liep Victor weg van de plek waar we ons hadden opgehouden, zodat ik hem volgde.
“Ed Cetera is, zoals ze dat noemen, een Waangnoom,” lichtte hij verder toe toen we eenmaal samen opliepen, “een ras van gnomen uit die godvergeten stam waar we hem vanuit hebben geëxporteerd, destijds, toen hier alles nog in oprichting was.”
“Toch verklaart dat niet waarom Ed hier zoveel arbeidsplekken lijkt in te nemen. Ik bedoel, ik snap inmiddels dat een aantal ervan er door jezelf bij gefantaseerd worden, maar ik zie hem nog steeds opmerkelijk veel echte klusjes oppakken. Is dat dan toch iedere keer dezelfde Ed Cetera?”
“Eén en dezelfde. Maar toch ook weer niet. Hoe leg ik dat uit? Zoals je zelf al concludeerde, kan Ed zichzelf dupliceren. Ik weet ook niet hoe het kan, maar hij speelt het klaar.”
“Maar, even los van de onmogelijkheid die ik daar in zie, wat maakt dan dat mensen zoals jij en ik dan überhaupt nog nodig zijn? De Tycoon Newspaper zou al haar FTE’s dan eenvoudig kunnen invullen door Ed zichzelf maar zo vaak te laten dupliceren als de redactie dat belieft. Of is dat wellicht te simpel door mij gedacht?”
Victor zuchtte en haalde zijn schouders op. Een paar seconden staarde hij zwijgend voor zich uit.
Na een poosje draaiden we een andere gang in en sprak hij tot mij:
“Kom. Het wordt tijd dat ik jou ga laten zien welke taak in voor je in gedachte had.”
“Prima,” antwoordde ik hem en had inmiddels voor mezelf besloten dat ik dit toch een tweede kans moest geven. “Waar gaan we heen?”
“Deze kant op,” sprak hij opgewekt, “we pakken de lift.”
En toen hij dat zei hield ik mijn pas in en zette ik grote ogen op.
“D-de lift?” herhaalde ik beverig.
En voor de tweede keer op mijn eerste werkdag werd ik licht in mijn hoofd.

By achmedlien | February 19, 2016 - 10:54 pm - Posted in Astronomisch gedachtegoed, Droomverhalen, Duimzuigerij, Nederlands

“Beroofd van mijn recente ervaringen en enig besef waar ik een moment hiervoor was geweest, lag ik daar, naakt en afgedekt onder een wit laken op een kille metalen operatietafel, althans, dat is wanneer ik mag geloven dat mijn ogen mij niet bedrogen. Felle lichten uit lichtbronnen nog geen meter boven mij, priemden recht in mijn gezicht en maakten dat ik moeite had alles om mij heen op normale wijze te kunnen aanschouwen. De lucht was zwaar en vochtig en het ademen ging bijzonder moeizaam. Tussen het schijnsel door ontwaarde ik op enig moment drie gedaanten, schaduwbeelden van figuren waar ik maar moeilijk de gezichten van kon scherpstellen, maar hun ogen waren angstaanjagend, zoveel kon ik er wel van zien.

Toen nam een benauwend gevoel bezit van mij, zodra ik doorkreeg dat ik met handen en voeten aan de tafel lag vastgebonden…”

By rinaoddel | January 27, 2016 - 9:48 am - Posted in Duimzuigerij, Gevleugelde Uitspraken, Nederlands, Verbaal Genot

Uitspraak: “Ik zal vragen of mijn collega in dit geranium even contact met je opneemt.”

Datum: dinsdag 26 januari.

Door: Quentin.

Het effect waar ik nu op zat te wachten was dat Tinus onbeschaamd in lachen zou uitbarsten. Hij zou compleet dubbel liggen en mij ongegeneerd vragen waar ik deze flauwekul nou weer vandaan haalde. Rina op haar beurt zou gaan giechelen. Met de armen over elkaar en hand voor haar mond zou ze proberen dit te maskeren, uit respect voor mij wellicht, dat ‘moppie’ op wie ze een oogje leek te hebben. En Kornelis? Die zou ongemakkelijk op z’n stoel een andere houding zoeken en zich hard op het achterhoofd krabben, zodat er schilfers roos over de koffietafel dwarrelden en er een gehele familie hoofdluis door het kantoor zou vliegen. Ze zouden het volstrekt belachelijk vinden wat ik zojuist had uitgesproken en mij voortaan als een vreemde eend in de bijt behandelen, de zonderlinge nieuweling met z’n rare verhalen, die daardoor vast ook geen lange carrière bij de Tycoon Newspaper beschoren was.
Maar blijkbaar maakte ik mij weer druk om niks en zat ik me weer in te beelden wat mensen van me zouden vinden terwijl dat helemaal niet zo hoefde te wezen, want volstrekt niets van wat ik mij had voorgesteld gebeurde. In plaats daarvan stonden de gezichten strak en nieuwsgierig en was het uitgerekend Tinus die mij aanmoedigde.
“Ja, ga verder.”
De reactie was eerder broederlijk, een manier van oprecht geïnteresseerd luisteren zoals mensen dat wel doen in lotgenotengroepen, waarbij iedereen wel weet dat je verslaafd bent geweest, maar er een grote emotionele overwinning voor nodig is om te bekennen hoe jij aan geld bent gekomen om in je eigen behoefte te kunnen voorzien en je dan vol begrip van de groep getroost wordt.
Tinus glimlachte. En eigenlijk deden Rina en Kornelis dat ook. Zouden zij soms ook door aliëns ontvoerd worden? Nee, dat leek me wat te ver gaan, bedacht ik mij toen. De aansporing om verder te gaan deed me in elk geval wel stralen, al bleef ik nog wat rood van schaamte.
“Het is nu al een paar nachten aan de gang,” vervolgde ik, in het begin nog wat onzeker, “iedere nacht opnieuw. En eerst dacht ik nog dat ik gewoon wat vreemd gedroomd had. Het was een bizarre droom waarin ik bezocht werd door kleine mannetjes. Overal waar ik ging verschenen ze. Of ik had dat gevoel, omdat ze juist met mij opliepen, terwijl ikzelf ook op weg was. Meestal bevond ik mij buiten op de straten van Gohes City en anders was ik wel ergens aan het ronddolen in de polders. Maar in alle gevallen was het midden in de nacht of waren de locaties zó donker dat het daglicht er geen grip op had. Op den duur begonnen de dromen zich te repeteren. Scènes waarin ik al eerder had verkeerd traden nogmaals op, alleen steeds in andere volgorde. Met ieder volgend nachtelijk avontuur werden de belevenissen ook steeds concreter. Van de eerste nacht herinner ik mij niet zo heel bijster veel meer, alleen, zoals ik al zei, dat ik het gevoel had gewoon wat vreemd gedroomd te hebben en wat was wezen rondspoken. Maar geleidelijk werden deze nachtelijke avonturen steeds meer samenhangend en werd het optreden van deze onaardse figuren steeds prominenter. Dat deze wezens niet van deze planeet konden zijn had ik tijdens mijn eerste nachtmerries eigenlijk nog geen benul van. Ik herinnerde mij na het ontwaken vaag iets van kinderen, met grote hoofden en onwaarschijnlijk grote zwarte glazige ogen. Later ontdekte ik al heel gauw dat er iets schortte aan die perceptie. Wat natuurlijk kwam doordat alles die eerste nacht nog erg vaag was. Precies die avond had ik ook vreemde geluiden gehoord. Ik was moe en ging zoals gewoonlijk laat naar bed toen ik een bizar geluid ontwaarde, vlak voor het slapen gaan. Ik was juist bezig om mijn leesstoel wat te schikken en mijn lege theeglas op te ruimen toen ik bij het binnenstappen van de keuken allereerst iets zag wat ik niet kon geloven; de muur achter het aanrechtblad leek te vibreren. Constant, alsof dat deel van mijn keuken deel uitmaakte van een soort luchtspiegeling. Ik boog naar voren, nog zonder het licht aan te zetten, om het rare fenomeen van dichterbij te kunnen aanschouwen. Maar zodra ik dat deed hoorde ik er een toenemend zoemend geluid van opstijgen, wat kort daarna ook weer verdween. Gauw haalde ik de lichtschakelaar toch om in de hoop mijn ervaring aan het kunstlicht te kunnen toetsen, maar zodra de kwikdamp in de tl-buis een constant licht uitstraalde was het alweer verdwenen. Omdat ik door mijn vermoeidheid niet helemaal meer wist of ik voor mijn thee ook nog een wijntje had genuttigd of dat ik dit de avond ervoor had gedaan, keek ik tussen mijn vuile vaat maar vond daartussen geen wijnglas. Had ik mij dit nou ingebeeld? dacht ik toen. Maar ik besloot niet te lang bij het voorval stil te staan en weet het fenomeen toe aan een gebrek aan slaap. Echter, zodra ik onderweg was naar boven, naar mijn slaapkamer, deed het fenomeen zich weer voor. Opnieuw kon ik toen een vibratie onderscheiden, ditmaal langs de trapwanden, alleen deed het zich veel zwakker voor dan eerder in de keuken. Ik streek met mijn hand langs het behang, maar zodra ik dat deed was het ook meteen weer verdwenen. Het zoemende geluid was dit keer wel veel sterker. En achter in dat zoemen dacht ik ook een soort schuivend tikken te horen, alsof de geiser aanslaat wanneer er iemand in het huis warm water pakt. Het was ook om die reden dat ik het gegeven al minder eng vond en maar accepteerde dat mijn vermoeidheid mijn fantasie op hol liet slaan en het waarschijnlijk hele normale geluiden in huis waren. Hoe ik toen in mijn bed ben beland en vervolgens over die buitenaardse wezens ben gaan dromen ben ik helemaal kwijt. Het enige wat ik nog als haarscherpe herinnering weet terug te halen van de ochtend erna, toen ik net mijn eerste bakkie koffie had ingeschonken was, dat ik realiseerde dat ik eigenlijk helemaal nooit geen geiser heb gehad.”
Deze laatste toevoeging deed een glinstering ontstaan in de ogen van mijn collega’s. Tegelijk keken ze me bevreemd aan.
“Hoe kan dat dan?” vroeg Rina meteen, “was dat tikken en die vibraties in je huis dan niet ook een onderdeel van je droom?”
“Daar ben ik inmiddels ook aan gaan twijfelen,” antwoordde ik.
“Misschien heb je gewoon een goede loodgieter nodig,” grapte Kornelis en passant.
“Maar kom op,” protesteerde Tinus, “je weet toch wel welke herinneringen er bij de realiteit horen en wat niet? Als dat al door elkaar begint te lopen, dan denk ik dat je serieus eens naar een dokter moet gaan.”
“Of liever een psycholoog,” opperde Kornelis, die vanaf zijn hand een pulkje uit zijn neus wegschoot.
“Wel,” zei ik, terwijl er bij mij toch weer wat twijfel begon te ontstaan, “het wordt allemaal nog veel raadselachtiger wanneer ik jullie alle details over mijn nachtmerries zou vertellen. De opstijgende lichten, de keren dat ik midden in de nacht ontwaakte en de tijd bevroren leek, de medische onderzoeken en mijn ervaringen buiten onze planeet. Maar kom, als ik daar nu aan begin, dan wordt dit wel echt een kort werkdagje. Misschien moet ik de rest maar even voor een andere keer bewaren. Ik heb jullie in elk geval deels verklaard waarom ik wat minder fit oog dan ik had willen wezen. Doet hetgeen wat ik tot noch toe heb verteld jullie trouwens niet wat erg sterk voorkomen? Ik kan mij zo voorstellen dat wat ik hier met jullie deel, vast wat onwaarschijnlijk in de oren moet klinken, maar wanneer ik jullie reacties peil dan strookt dat niet helemaal met mijn verwachting.”
“Misschien is het goed dat ik daar even op reageer,” reageerde Kornelis daar kalm op, “Ik kan me haast niet voorstellen dat je het gemist kan hebben, maar we hebben hier onlangs toch die aardverschuiving gehad, nu ongeveer een maand geleden?”
“Dat is me inderdaad niet ontgaan.”
“Nu is dat op zichzelf al een unicum op dit deel van het continent en uitgerekend in onze hoofdstad, maar de relatie die de Tycoon Newspaper daar onderhand in heeft, maakt wel dat als je al vindt dat jouw dromen en de fenomenen in jouw huis bizar zijn, de gebeurtenissen rondom de aardbeving daar weinig aan onder doen.”
“Nu maak je mij nieuwsgierig,” reageerde ik.
Aarzelend zocht Kornelis bijval bij collega Tinus. Hij streek onbewust met z’n tong langs de onderkant van zijn boventanden, wachtend op een respons van hem.
“Ik zal het je uitleggen,” begon Tinus en nam het daarmee van Kornelis over, “Wat al onze landgenoten in de Tycoon Newspaper hebben kunnen lezen is dat seismologen voor een raadsel staan hoe een aardbeving hier zo spontaan kon ontstaan. Ver van de gaswinningen in het noorden van het land en zo dicht aan de kust, komen hier eigenlijk nooit bevingen voor. Hoewel het een om kleine breuk gaat, heeft het gegeven dat het in de buitenwijken van de stad plaatsvond toch voor relatief veel schade gezorgd. Veel gevels van grachtenpanden zijn ingestort, kades zijn uit elkaar gerukt en ook de fundamenten van de huizen eromheen zijn zwaar aangetast. Onze huizenbouw is simpelweg niet bestand tegen dergelijke krachtproeven. Maar het meest opmerkelijke van deze beving is nog wel het feit dat er vreemde gassen uit de diepte opstijgen, daar waar er scheuren in de aarde zijn ontstaan en dat één van de slachtoffers nagenoeg ongeschonden onder het puin vandaan is gehaald. Dit laatste wordt om twee reden voor onmogelijk gehouden: ten eerste door het feit dat de reddingswerkers die met het gas in aanraking kwamen direct het loodje legden en dat dit slachtoffer dat ook zou moeten hebben gedaan…”
Tinus pauzeerde abrupt en staarde Kornelis aan.
Dat deed hij vervolgens zolang dat het me begon op te vallen. Blijkbaar hing er een zekere spanning rondom dit onderwerp, hetgeen ook wel bleek uit de zucht dit Tinus liet ontsnappen.
“En de tweede reden?” vroeg ik Tinus daarom maar, om het onderwerp toch weer op tafel te krijgen.
“De tweede reden,” zei Tinus na een kort goedkeurend knikje van Kornelis, “is dat het slachtoffer zoveel puin bovenop zich had liggen, dat dit neer zou komen op het begraven liggen onder een kleine kudde Afrikaanse olifanten. Met andere woorden, het slachtoffer kon zijn hachelijke situatie feitelijk nooit hebben overleefd.”
Ik geloofde niet wat ik hoorde.
“Wacht even,” ik begon iets te vermoeden, “en dat heeft het slachtoffer blijkbaar wel? Wie was dit slachtoffer dan?”
Tinus antwoordde niet meteen, maar keek eerst opnieuw Kornelis weer aan, die naar hem leek te seinen het maar te vertellen.
“Het slachtoffer zit recht tegenover je.”
“Het slachtoffer zit recht tegenover me?” sprak ik en pauzeerde kort even. “Kor… Kornelis was het slachtoffer?”
Ik keek alsof ik water zag branden. Om te controleren of ik dit goed had begrepen zocht ik ook bij Rina bevestiging. Met een simpele glimlach liet ze eenvoudigweg blijken dat het inderdaad zo was. Hoewel ik Kornelis nog maar kort kende – maar ook als dat al langer het geval was – had ik niet voor mogelijk gehouden dat hier op de redactievloer nog iemand zou rondwandelen waar zo mogelijk een nóg fantastischer verhaal achter schuil ging dan ik zelf al met mij meedroeg. Maar blijkbaar was dit toch het geval. Nu keek ik hem aan en hij haalde daarop zijn schouders op alsof hij wilde zeggen: ik kan er ook niets aan doen.
“Allemachtig, Kornelis…”
Ik wilde meer zeggen, maar kon de juiste woorden niet vinden om uit te drukken hoe verwonderd ik was.
“Je mag wel gewoon Kor tegen me zeggen. Iedereen doet dat.”
“Maar hoe overleef je zoiets? Met dat gas kan ik me nog iets voorstellen dat je er in verhouding tot de reddingswerkers minder van binnen hebt gekregen…”
“Mijn hoofd lag vrij en hing midden in een opstijgende kolom van die specifieke gas,” corrigeerde Kornelis mij meteen.
“Oh… Nou, dan denk ik dat we moeten constateren dat je een soort supermens bent. Kom je wel van deze planeet?”
“Dus snap je nu,” kwam Tinus tussenbeide, “waarom we je niet meteen voor gek verklaarde toen je over buitenaardse wezens begon?”
Ik knikte. Tegelijk ontstond er bij mij ook een soort angst, omdat het verhaal van ‘Kornelis het slachtoffer’ langzaam tot mij deed doordringen dat mijn eigen ervaringen schijnbaar veel echter waren dan ik zelf voor mogelijk had gehouden. De vibraties en geluiden bij mij thuis waren kennelijk toch wat minder alledaags, maar dat was misschien toch waar ik het minst bevreesd voor was; als wat er in mijn nachtmerries afspeelde toch eens echt was. Ik had mijn collega’s nog lang niet alles verteld, maar voor datgene waar ik ‘s nachts tegenaan liep en geen logische verklaring voor kon vinden, had ik mezelf tot nog toe wijs gemaakt dat ik was wezen hallucineren.
“Ik kan je trouwens verzekeren dat ik dat niet ben,” voegde Kornelis toe, “een buitenaards wezen. Ik mag misschien wat eigenaardig op jullie overkomen, maar dat heeft niets te maken met invloeden van buiten onze planeet.”
“Maar bedoel je dan dat je…” en toen aarzelde ik echt, want wat ik wilde vragen ging over de aard van zijn slechte lichaamsgeur en zijn afstotelijke gewoontes. Maar zoiets kon je toch niet vragen, Achmed? hield ik mezelf voor. Ik kreeg het daarom warm en voelde het zweet al langs mijn slapen parelen. Dit was niet handig van me.
“Bedoel ik wat?” vroeg Kornelis mij, zich niet bewust van het mogelijk gevoelige onderwerp dat ik dreigde aan te snijden. En opnieuw was het Tinus die de zaken de juiste invulling gaf en er tussen sprong. Hij had wel door waar ik op toespeelde en boog het onderwerp daarom bewust iets om.
“De wonderlijke overleving van Kornelis onder dat puin is voor de Tycoon Newspaper een reden geweest dat we deze man bij ons op de loonlijst hebben staan. Je moet weten dat van al het nieuws wat er over de aardbeving naar buiten kon worden gebracht we nou juist dát niet in de krant wilde hebben staan.”
“Kornelis’ verhaal is een geheim,” vatte Rina kort samen nog voor Tinus uitgesproken was en nam daarna weer rustig een slok van haar kamillethee.
“Klopt,” ging hij vervolgens verder, “want zodra hij werd verlost en bleek hoe ongeschonden hij daarbij was gebleven, kwam dit nieuws allereerst bij onze eindredacteur terecht die daarop de persen een halt toeriep en verkondigde dat hij erg in Kor geïnteresseerd was. Achter een man als hij gaat een groot verhaal schuil, maar in plaats van dit naar buiten te brengen bood hij Kornelis een baan en onderdak aan. Wat Kornelis’ mee had is dat hij al broodschrijver was, weliswaar van scheikundige naslagwerken en almanakken, maar het was duidelijk dat onze eindredacteur meer in hem zag.”
“En rook,” fluisterde Rina, zo zacht dat alleen ik het kon horen.
Ik moest even grinniken. Wat ik hieruit afleidde is dat het overduidelijke gegeven dat Kornelis naar een ontbindend lijk rook en er uiterlijk ook wat van weg had, blijkbaar als taboe werd behandeld, in elk geval in zijn bijzijn. Later zou ik nog ontdekken dat dit toch weinig verband hield met zijn opmerkelijke wederopstanding vanonder de brokstukken.

“Goh zeg, ik vind het onderhand een hele eer om in jouw gezelschap te verkeren, Kornelis,” repte ik zodra de gemoederen weer bedaard waren. Ik realiseerde echter naderhand pas hoe cynisch deze opmerking normaal zou hebben geklonken, wanneer ik niet van Kornelis’ verhaal had geweten. Tot nog toe had ik mij nog steeds niet op glad ijs begeven.
“Zeg Tinus, is het niet een idee om Achmed een keer met Kornelis mee te sturen naar die rampplek?” opperde Rina ineens nog voor Kornelis op het compliment kon reageren, “Dat zou voor hem meteen een goede klus zijn om zich vast te bijten in de materie waar we nu toch de actualiteiten mee gevoed houden. Bovendien stond toch al op onze agenda dat er iemand terug moet naar die plek om hoogte te krijgen van de huidige status.”
“Goed idee, Rina” vond Tinus meteen, “wat mij betreft gaan jullie vandaag nog op pad.”
Ook mij leek dit op het eerste gehoor een uitstekend plan. Toch lachte ik moeilijk. Maar voor Kornelis of ikzelf op het voorstel kon reageren werden we plotseling bruusk onderbroken.
“Geen sprake van!” weerklonk een luide donkere stem.
Alle hoofden richtten zich naar het achterste gedeelte van de redactievloer.
Ik moest mij geheel omdraaien om ook te kunnen zien waar de gesproken woorden vandaan kwamen. We keken daarbij iets schuin omhoog naar een verhoging in de afdeling. Links van de ingang van de afdeling was de hoek in twee verdiepingen opgedeeld. Het plafond van de etage was er hoog genoeg voor. Zo was er onder in deze hoek een open doorloop ontstaan, waar de verslaggevers hun actuele stukken in dossierkasten konden opbergen en was de ruimte erboven gereserveerd voor een werkplek waar je je rustig in kon terugtrekken. Het bleek om een heus kantoor te gaan, de werkkamer van iemand die kennelijk het hoofd moest zijn van deze afdeling. Ik tuurde er lang genoeg naar om me er even kort een beeld van te vormen, maar liet toen mijn blik van een sierlijk vormgegeven balustrade naar een kort trappetje glijden, waarover een lang manspersoon met stijlvolle schreden naar beneden en in onze richting liep.
Dat was meteen ook het enige wat ik aan deze man elegant vond.
Tinus had eerder tijdens ons introductieoverleg aangegeven dat er later in het gesprek nog een collega zou komen aanschuiven. Dit moest beslist die collega zijn. Maar om nu te zeggen dat ik meteen verheugd was om hem te zien, dat kon ik niet echt zeggen.
Over de schouders van de man lag een donkere bordeauxrode mantel gedrapeerd. De capuchon had hij misschien nooit op, maar maakte wel zijn plechtstatige aanschijn compleet. Onder zijn mantel kon ik een zilvergrijs gilet ontdekken. Koperkleurige lijnen liepen er recht op omhoog en wekten tezamen met zijn lichtbruine pantalon de indruk dat deze man nog iets langer was dan hij zich in werkelijkheid liet meten. Voor op het gilet ter hoogte van zijn borst lag een fluwelen koord in een knoop, dat zijn mantel bij elkaar hield. Al met al erg keurige kledij, maar wel een set waarvan ik vond dat deze zijn sluwe voorkomen enkel maar versterkte.
De man, begin dertig schatte ik toen, maakte op mij direct een erg gladde indruk. Over zijn gebruinde huid lag een bijna misdadig te noemen grijns, waarvan hij duidelijk z’n best leek te doen om deze innemend te laten lijken. Zijn schedel had hij kaalgeschoren. Hetgeen niet viel te zeggen van zijn stoppelige baardje. En langs zijn slapen glansden twee opzichtige aders.
“M-maar, dat lijkt mij juist een fantastisch idee van Tinus,” bracht Kornelis in tegen het verweer van deze man, “waarom zou hij niet met mij mee mogen? Zo leert hij ook meteen het veldwerk kennen.”
De man keek Kornelis daarop hooghartig met geopende mond aan en zweeg heel even. Voor de oranjegele zon die nu bijna ten zuiden van het redactiegebouw was komen te staan, schoven net wat wolken weg, zodat de zonnestralen precies over zijn kale hoofd en recht in mijn ogen priemden.
“Nee, Kor. Dat lijkt mij juist uiterst ongeschikt,” besloot de man toen, “voor onze nieuwbakken journalist heb ik eerst een ander klusje in gedachten, een geschikt werkje waarmee hij zich de komende tijd ook prima zal vermaken. Jij kunt best even in je eentje poolshoogte gaan nemen.”
Met beide handen schikte hij de knoop van zijn mantel en rechtte daarbij zijn rug. Zijn groenbruine ogen stonden streng en beheerst.
“Welkom Achmed,” zei hij toen tegen mij, “het lijkt mij de hoogste tijd dat ik je voorstel aan jouw meerdere.”
De man stond nu recht voor me, zodat ik kon zien dat hij ongeveer een halve kop groter was dan ik. Hij keek op mij neer, stak zijn hand uit en sprak uiterst vriendelijk:
“Aangenaam mijn beste vriend. Mijn naam is Victor Anished.”

By tinusicket | January 8, 2016 - 7:09 pm - Posted in Duimzuigerij, Nederlands, Scherpe Blik

Volgende week gaan we dan toch echt naar de nieuwe film van Stars Wars. Dus vanzelfsprekend ben ik al even wat voorwerk aan het doen om ervoor te zorgen dat we nog wel een kaartje kunnen bemachtigen. Deze welbekende ‘space opera’ blijkt namelijk nogal populair onder het bioscoop-gaand publiek. Dus ben ik al eens een kijkje gaan nemen op de website van ons lokale filmhuis. En wat blijkt? De film blijkt helemaal niet te gaan over Jedi Master en Sithlords, die elkaar het leven zuur maken in hun sterrenoorlogen. Nee, Star Wars schijnt nu echt als een heuse modefilm te boek te staan. Zo getuige het plaatje dat ik aantrof toen ik de film op de website selecteerde.
“Fashion Chicks? Nou, volgens mij gaat dat over een geheel andere verkleedpartij. Hm!”
Zodoende bracht mij dit op het idee de gehele triologie en de prequels en sequels er eens bij te pakken. En dat bracht mij tot de volgende interessante samenstelling van filmtitels:
  • Star Wars episode I: Gossip Gungans
  • Star Wars episode II: Designer Wars
  • Star Wars episode III: Confessions of a Sithlord
  • Star Wars episode IV: Sex and the Empire
  • Star Wars episode V: C3PO Avant Channel
  • Star Wars episode VI: Vader Wears Prada
  • Star Wars episode VII: The Fashion Awakens
By gsorsnoi | December 31, 2015 - 3:00 am - Posted in Duimzuigerij, Een portet van ..., Nederlands, WSNOI

De Tycoon Newspaper is aan een nieuwe reeks artikelen begonnen: portretten van haar verslaggevers. En voor de gelegenheid ditmaal ook eens een karakter die weliswaar geen verslaggever is, maar wel een belangrijke rol vervult in het domein van WSNOI. In deze serie belichten we de achtergronden van de fictieve personages die op WSNOI en vooral de Tycoon Newspaper al meer dan eens van zich hebben laten horen, maar waarvan het wel eens prettig is om er ook een gezicht bij te zien. Daar deze personen natuurlijk niet echt bestaan en dientengevolge er geen beeldmateriaal van hen te schieten valt, is gebruik gemaakt van foto’s van figuren waarop zij gebaseerd zijn (hiernaar refereert ‘modelpersoon’ hieronder). Al deze portretten zijn in feite groeiartikelen, want zodra een personage zich verder ontwikkelt op deze site, is het ook wenselijk dat dit artikel daarop bijgewerkt wordt. Zo is het voor mezelf ook te gebruiken als handvat om niet per ongeluk van het bedoelde personage af te wijken. We leiden deze artikelen even kort in met een beknopte personalia waarna we dieper inzoomen op hun oorsprong en hun betekenis voor WSNOI en de TN.

Personalia: George Enverbrander

Functie: voormalig stamhoofd. Tegenwoordig magiër, helderziende, kwakzalver en kapper.
Andere namen: Benjamin Arbier, Stamhoofd Pauklos, de magiër George, de voorzienige helderziende
Oorsprong naam:
– Benjamin Arbier: zijn voor- en achternaam kunnen samengetrokken worden tot zijn functie ‘barbier’, een ander woord voor kapper.
– Stamhoofd Pauklos: deze naam is ooit door de Moraelridder aan mij toegekend als variatie op mijn eigen naam.
– George Enverbrander: zijn voor- en achternaam kunnen samengetrokken worden tot zijn functie ‘genverbander’, een ander woord voor kwakzalver.
Modelpersoon: Johnny Depp
Eerste oer-artikel: ‘Stamhoofd Pauklos heeft een bezoek gepleegd aan ons land’
Eerste online-artikel (waarin dit karakter voorkwam): ‘Een Snooi 2015’
Uitspraken: “Ik ben u ook dankbaar dat ik weer deel uitmaak van deze bijzondere fantasiewereld en dat ik niet vergeten ben.” Uit ‘De Duimzuigerij‘.

Ooit had George een neusbotje

Om te weten wie George Enverbander is, moet je eigenlijk vooral weten wie zijn alterego(*) Pauklos is en hoe zijn persoontje in het domein van de Tycoon Newspaper terecht is gekomen. Lang geleden, toen de Tycoon Newspaper nog in oprichting was, ging ik veel om met een vriend die zichzelf de Moraelridder noemt (**). Deze vriend kennen we ook uit de eerste periode dat de Tycoon Newspaper pas digitaal was gegaan en waarvan sommige mensen hem vast nog wel zullen herkennen als commentator. In de tijd, lang dáár nog voor, dat ik hem leerde kennen deed ik nog aan badminton, waarbij ik geregeld een shuttle met hem heb overgeslagen. In deze memorabele periode heb ik hem, die ook wel naar de naam Patrick luistert, vaak bewonderd om zijn badmintonskills en trok daarom graag naar hem toe om de kunst te kunnen afkijken. Daarvoor betaalde ik echter wel een prijs, want hij zag het helemaal niet zitten om mij bij mijn eigen naam te noemen, maar noemde mij liever Bertus. De reden? Zijn broer heeft dezelfde voornaam als ikzelf. Dus dat wekte kennelijk een zekere verwarring bij hem op. Het zal in elk geval niet zijn geweest omdat hij niet met zijn broer geassocieerd wilde worden; de broers konden het immers goed vinden met elkaar. Maar om nou Bertus genoemd te worden, dat zag ik eerlijk gezegd zelf niet helemaal zitten. Dus dat heb ik bij hem aangegeven, waarop hij mij voortaan met Pauklos ging begroeten. Een naam die me veel beter beviel.
Dit ging zo een tijdje door en op een leuke manier. Ik stoorde mij niet echt aan die nieuwe naam. Het prikkelde mij zelfs om vanaf dat moment zelf eigen andere namen te gaan verzinnen. En dat gaf precies de juiste voedingsbodem om mijn ideeën voor de Tycoon Newspaper langzaam handen en voeten te geven. Gsorsnoi ontstond en ook kleurrijke figuren als Karel Riemelneel, Achmed Liën, Rina Oddel en Tinus Icket werden voor het eerst leven in geblazen, alsook de geurrijke figuur Kornelis Oflook. Maar Pauklos, als we het chronologisch even goed beschouwen, was er eigenlijk als eerste.
Toch, als het bij die andere aanspreeknaam was gebleven, dan had er nog altijd geen echt apart karakter Pauklos geboren geworden. Pauklos, zoals we het stamhoofd met z’n neusbotje vooral kennen, kreeg pas echt een beetje een eigen identiteit doordat andere vrienden van mij invulling aan hem gingen geven. Zodra ik door de Moraelridder met Pauklos werd aangeschreven, riep dat bij deze andere vrienden een bepaald beeld op. Kennelijk zagen zij dan een soort bosjesmens voor zich met de bekende neusversiering als extra uiterlijk kenmerk. Het duurde nog zeker tot mijn eigen verjaardag rondom de eeuwwisseling dat Pauklos ook echt een gezicht kreeg. Mijn vrienden Willem en Esther destijds lieten zich van hun meest creatieve kant zien, door een complete bloemlezing te schrijven met allemaal schertsende artikelen, gelijk aan hoe we de Tycoon Newspaper nu ook nog kennen, bedoeld als verjaardagscadeau. Een aantal exemplaren van die krant liggen nog steeds ergens opgeslagen in de Archieven van de Tycoon Newspaper (in de TN-wereld is dit op de bovenste verdieping van het redactiegebouw in de bibliotheek; bij mij thuis is dat gewoon op zolder tussen de folders ‘SVB’ en ‘Univé’). Pauklos werd daarin voor het eerst in opgenomen in een artikel met de titel ‘Stamhoofd Pauklos heeft een bezoek gepleegd aan ons land’. In 2016 zal ik deze wel een keer online zetten. Mijn ‘eerste’ alterego – die ik dus niet eens zelf verzonnen heb – liet zich voor het eerst in zijn berenvel echt aan ons zien en bracht dus, zoals de titel van het stuk al aangeeft, een kort bezoekje aan Nederland. In dit portret zal ik niet te veel over de inhoud van dat verhaal verklappen, aangezien ik het later toch nog zal plaatsen, maar dat er hier vooral wordt ingespeeld op het cultuurverschil tussen de in Ouagadougou verblijvende bosjesmens en de nuchtere Nederlandse vastgoedmagnaten W.Kwak en R.Raat dat komt er duidelijk uit naar voren.
Na deze prachtige publicatie is het snel stilgevallen voor wat betreft de avonturen van stamhoofd Pauklos. Alles wat er vanaf dat moment werd geschreven en in de Tycoon Newspaper terecht kwam concentreerde zich vooral rondom de andere TN-personages. Pauklos verdween naar de achtergrond en met hem Victor Anished, waarbij de laatste toch echt uit mijn eigen hoge hoed is voortgekomen. Hoe dat qua verwikkelingen precies in elkaar zit, daar zal onder andere bepaalde passages van de ‘Gekalibreerde gedrochten’ jullie meer over duidelijk maken. Ik zal jullie dan ook verklappen of er überhaupt een connectie bestaat tussen Victors miraculeuze verdwijning en de plotselinge afwezigheid van Pauklos. Maar dat die twee samen in ongeveer dezelfde periode het toneel hebben verlaten, dat mag wel opvallend worden genoemd.
Het was ook om die reden dat het me wel aardig leek om een keer een artikeltje op te vissen uit de Tycoon Newspaper Archieven dat ooit door Victor geschreven werd: Victor Anished (1): Krabbeltje over koning Pauklos Al vertelt hij daarin eigenlijk alleen maar dat stamhoofd Pauklos na zijn bezoek aan Nederland verder reist door Europa en later ook Noorwegen zal aandoen. Dat hier specifiek Noorwegen wordt genoemd, komt niet helemaal uit de lucht vallen; ik koester al langer een wens om dat land te bezoeken.
Daarna is er niets meer over deze twee kornuiten verschenen (behoudens een verwijzing naar het stamhoofd vanuit het anagrammenspel in de editie ‘Aardbei Prikt Tong‘).

( * = of het al niet erg genoeg is dat ik zelf vrachtladingen alterego’s heb. Misschien kan ik beter zeggen: zijn vorige persoonlijkheid)
( ** = beter bekend als Patrick Paulszoon Goodefroot van Berghesteyn Swaevelhooffen Koschter, moraelridder van Velschen tot Bloemendael, curator van de thermo-nucleaire, semi-biologisch getransmuteerde klonen van troetelbeertjes in diens lab in Capelle a/d IJssel)

Graaf Schaurig blies Pauklos nieuw leven in

Aangezien het vrijwel ondenkbaar is dat TN-personages gewoonweg uit het rijk der verbeelding verdwijnen, had ik eind 2014 ineens het idee opgevat om Pauklos weer eens onder het stof vandaan te trekken. Ik was immers hetzelfde van plan met Victor Anished. Maar voor Victor had ik al heel veel langer ideeën op de plank liggen en ben voor hem echt een grote ‘comeback’ (***) aan het voorbereiden. Je zult de twee boeken van de Gekalibreerde gedrochten in z’n geheel moeten uitlezen wil je alles over hem te weten komen. Voor Pauklos was dit plan veel minder concreet. Pauklos was wat dat betreft een beetje een speciaaltje. Natuurlijk dacht ik tijdens het verzinnen van de verschillende TN-verhaallijnen al wel eens vaker aan hem, maar ik had eigenlijk nooit een goed omlijnd beeld van hoe ik hem in mijn wereldje terug op het toneel zou krijgen. Natuurlijk kon ik altijd Tinus een keer op reis sturen en hem wilde avonturen laten beleven in Afrika, zodat hij stamhoofd Pauklos kon ontmoeten, maar dat ging me toch ergens wel wat erg ver. De kans dat dit onnodig veel nieuwe verhaallijnen zou opleveren die ver van de vertrouwde TN-wereld zouden komen te staan, was daarmee ook best reëel. Dus worstelde ik daar wat mee. Ik had zelfs al een paar keer voor mezelf besloten, begraaf die Pauklos nu gewoon maar, met dat karakter valt toch niet veel te doen.
Dat was totdat ik op een decembernacht ineens in mijn slaap werd overvallen door één van mijn vele inspiratiedromen. Daarin droomde ik dat ik mij in mijn eigen hersenkamer bevond, alwaar ik oog in oog stond met de door mijzelf gecreëerde graaf Schaurig. Dit was niet heel verwonderlijk, want voor het slapen gaan zat ik voor de voltooing van het Navelpad Mysterie nog te mijmeren over zijn ontstaansgeschiedenis, zodat hij zich via die gedachte in mijn droom heeft kunnen manifesteren. Het meest gehate karakter uit mijn TN-wereld was er middels een list in geslaagd om het redactiegebouw binnen te dringen en had daarbij wat hulp gekregen van een vrouwelijk personage die ik als actrice uit een zekere televisieserie ken (een week ervoor had ik haar eens gegoogled omdat ze in een nieuwe film zal spelen). Nu is het met dromen al niet erg ongewoon dat er verschillende realiteiten met elkaar vermengd raken en dat ze samen een gemixt beeld op het netvlies kunnen opleveren, maar deze bijzondere samenstelling van gedachten bracht mij na het ontwaken toch ineens op een lumineus idee: niet Ignatz en zijn vrouwelijk compagnon, maar stamhoofd Pauklos krijgt de uitzonderlijke kans om zijn schepper te ontmoeten.
Zo kwam het dus dat ik daarmee ook een spontane invulling kon geven aan het begrip ‘De Duimzuigerij‘. Ik heb mij de Duimzuigerij altijd al een beetje voorgesteld als mijn eigen hersenkamer, maar vooral ook als een soort groot geheim vertrek in het redactiegebouw van de Tycoon Newspaper waar je niet zomaar kunt binnentreden. Het is een ruimte zonder vaste elementen en waarin het volume en de indeling sterk kan variëren. Mijn inspiratie en eigen wensen bepalen hoe dit vertrek van moment tot moment zijn invulling krijgt. Ik zal later wel eens meer over deze speciale afdeling vertellen.
Voor de gelegenheid van de terugkeer van Pauklos bedacht ik dat het wel leuk zo zijn om hem in ‘mijn eigen kantoor’ te ontvangen. Zodoende creëerde ik een speciale entree voor dit vergeten figuur en plande ik een ontmoeting met hem in mijn bovenkamer. Alleen receptioniste Stefanie Gotch was geïnformeerd over deze afspraak, terwijl andere TN-personages juiste helemaal van niets mochten weten. Voor mijn bezoeker, die toen al naar zijn nieuwe naam George luisterde, was alleen al de komst naar mijn kantoor voor hem een spannende belevenis. Hij beschouwde het als een enorme eer en had er bovendien vrees voor dat Rina Oddel in het bijzonder zijn aanwezigheid zou opmerken. Want ondertussen had hij al begrepen dat Rina, na haar bezoek aan zijn ‘glazen bol’-praktijken (zie ‘Een Snooi 2015‘ ), ondertussen al begon aan te voelen dat er iets niet in de haak was. Gelukkig had ik er daarom voor gezorgd dat hij onze roddeltante onderweg niet zou tegenkomen en had ik ook voor de andere reporters iets bedacht waardoor George ongezien kon binnensluipen.
Het schiet z’n doel een beetje voorbij om het hele plot van het Duimzuigerij-artikel hier nu meteen in dit portret mee te nemen, maar er zijn toch een aantal elementen in die vertelling die ik even moet benoemen om meer over Pauklos/George (en verderop Benjamin) duidelijk te maken. Zoals de transformatie van stamhoofd Pauklos naar George Enverbrander. Gaandeweg in de vertelling komen steeds meer te weten over de ‘hebbelijkheden’ van George Enverbrander en we leren ook steeds meer over zijn uiterlijk. Het onvoorzichtig omspringen met de Wisseljaarbeker van de Quiz van de Maand is één voorbeeld van zijn gekunsteldheden. Een oplettend lezer die een beetje bekend is met de acteurs uit de filmwereld moet op dit punt al heel gauw de acteur Johnny Depp hebben herkend, de modelpersoon waar George en Pauklos dus op gebaseerd zijn. En net zoals je tijdens het selecteren van een aardig bioscoopflimpje al moeilijk om Johnny Depp heen kunt – of je hem nu leuk vindt of niet – geldt datzelfde een beetje voor onze George. Je merkt dit aan zijn typische manier van bewegen en reageren op bepaalde situaties, alsook zijn gespeelde ongemakkelijke gedrag. Pas veel later in het verhaal volgt de grote onthulling dat de bezoeker in wie we inmiddels George Enverbrander hebben herkend al die tijd ons stamhoofd Pauklos blijkt te zijn.
Nu is ‘De Duimzuigerij‘ al een verhaal op zich waar volgens BoB “[…]heel wat lijntjes uit het TN-universum bij elkaar komen[…]”, het is ook een vertelling dat bol staat van Snooise en niet-Snooise verwijzingen en symboliek (denk aan het beeldje van de pad waar de schepper z’n hand op legt). Op enig moment reageert George Enverbrander nederig dankbaar met de volgende uitspraak richting zijn geestelijk vader:
“Ik ben u ook dankbaar dat ik weer deel uitmaak van deze bijzondere fantasiewereld en dat ik niet vergeten ben.”
Je zou dit kunnen lezen als woorden die door Pauklos als onvoltooid karakter worden uitgesproken en daarmee te kennen geeft dat hij blij is dat hij als hele oude schets toch niet naar de prullenbak is verwezen, maar een nieuwe kans krijgt na een metamorfose weer in het TN-universum te worden opgenomen. De Grote Naamloze wist direct waar George Enverbrander op doelde. Het zegt heel veel over de totstandkoming van dit personage en het ‘tweede hands karakter’ dat hij door zijn transformatie geworden is.
Als toegift – toch maar even een spoiler – ontdekken we tegen het einde van ‘De Duimzuigerij‘ dat we nog ineens met nóg een plottwist te maken hebben; degene naar wie we steeds als ‘schepper’ en ‘geestelijk vader’ hebben verwezen, blijkt ineens de duistere graaf Schaurig te zijn! Want, om deze überslechterik toch wat credits te geven voor het aandragen van inspiratie, besloot ik op het allerlaatste moment dat het mij wel aardig leek om de vertelling toch nog een beetje te laten lijken op de droom die ik had gehad. En omdat hij toen ook een vrouwelijke metgezel met zich meebracht, had ik meteen iemand gevonden waar ik de naam Charlene Latan aan kon toekennen (dit besloot ik pas tijdens het schrijven nádat ik George vorige identiteit als stamhoofd Pauklos al had onthuld!). Een beter passende naam had ik haast niet kunnen verzinnen voor deze wulpse slang (****).
Spijt heb ik niet gehad van deze plottwist, want tijdens het schrijven naar Pauklos’ onthulling was ikzelf gewoon de schepper. Pas toen George de scenario’s van de Tycoon Newspaper-verhalen mocht inkijken kwam de ingeving dat het wel leuk zou zijn als de schepper door graaf Schaurig gespeeld zou worden. Deze verandering van gedachte kun je nog heel duidelijk terugvinden doordat ik de schepper ineens wat geïrriteerd laat reageren op George’ vraag over het Navelpad Mysterie of er nog plannen zijn om dat werk te voltooien. De ‘schepper’ reageert daarop kortaf dat dat nog te bezien valt en gebied George om door te lopen naar de andere tafel. Uiteraard reageerde de schepper zo, omdat het Navelpad Mysterie een verhaal is dat graaf Schaurig graag wil vergeten.
Interessant: eigenlijk verklap ik hiermee dat de afloop van het Navelpad Mysterie kennelijk niet in het voordeel zal uitvallen voor de graaf. Weten we dat ook alvast.

( *** = het is maar hoe je een nieuwe blik in het verleden interpreteert)
( **** = evenals het later toegevoegde nieuwe personage Ed Cetera zal ook Charlene Latan later een eigen portret krijgen en zal ik onthullen wie hun modelpersonen zijn. Ik speel met de gedachte dat Charlene nog een klein rolletje zal vervullen in de Gekalibreerde gedrochten, met een verhaal over weerwolven. En mochten we George nog gaan terugzien, dan ligt het voor de hand dat zij zijn tegenspeelster gaat worden.)

De paarse bonen-saga

George Enverbrander is dus, zoals je hierboven hebt kunnen lezen, nogal een karakter met een lange ontstaansgeschiedenis. Desondanks zou ik George toch willen omschrijven als een figuur dat ‘er gewoon ineens was’. Want zo heb ik die droom met graaf Schaurig en Charlene Latan en hem als voortvloeisel ervan vooral ervaren. En daarbij is zijn naam ook pas verzonnen toen deze nachtvoorstelling zich aan mij opdrong. Veel personages zijn (zeer) geleidelijk ontstaan, maar George stond gewoon van het ene op het andere moment in het midden van mijn denkraam.
Het is een beeld dat erg goed bij zijn eigenaardigheden past. George heeft namelijk iets wat we bij de andere TN-personages nog niet echt zijn tegengekomen. Hij is rebels en speelt ongewild de onruststoker, iets wat heel duidelijk terugkomt in ‘De paarse bonen-saga’, een serie van verhalende artikelen dat met zijn komst heel het Rijk van WSNOI z’n greep hield. Koffiebonen waren van de ene op de andere nacht in het gehele land ineens spontaan verdwenen en Lesley Spandabato werd samen met een aantal andere figuren ingeschakeld om een klopjacht te houden op de zogenaamde koffiedief, die, zo bleek veel later, George Enverbrander bleek te zijn. Nog nooit heeft een TN-personage zó enorm huisgehouden in het dagelijkse leven van het Rijk van WSNOI. Hiermee is het ontregelen van de ons zo vertrouwde vaste gewoonte en opvallende eigenschap van hem. En wist je trouwens dat hij met dit portret ook de plek heeft ingepikt van Loek de Hond? Want die zou ik nu eigenlijk hebben geschreven.
Het bevestigt alleen nog maar meer hetgeen wat ik jullie nu wil gaan vertellen. Om nog even terug te grijpen naar ‘De Duimzuigerij‘, daarin heb ik de rol van graaf Schaurig vooral als een soort metafoor willen gebruiken om de suggestie te wekken dat kwade gedachten bezit van mij namen, zodat George zijn geruchten kon verspreiden en het land in onzekerheid liet verkeren. Mensen werden ziek, de ziekte de bazelen brak uit, er vielen doden en daarmee stond het dagelijkse Snooise leven ineens volledig op z’n kop. Op WSNOI kreeg je vanaf 1 april van dit jaar ineens te maken met een onvoorspelbare nieuwe boon en liep je na het begraven ervan de kans gebeten te worden door een paarse bonen-kever. We hebben het natuurlijk over de paarse springboon, de eigenwijze variant op de toch al moeilijk onder bedwang te houden rode springboon. Het zijn allemaal ideeën die zich zomaar vanuit het niets aan mij op hebben gedrongen en daarmee opnieuw perfect passen bij het zonderlinge figuur dat George Enverbrander is, een man die kennelijk helemaal van ‘Gsor los is’.
En zijn macht reikt enorm ver, want dit fictieve karakter heeft het zelfs gepresenteerd om een werkelijk bestaand persoon bijna te kelen. Ik heb het natuurlijk over Romeo Mazzei, die het in de gedaante van zijn alter ego Retroman met hem aan te stok krijgt zodra hij nietsvermoedend een bezoekje brengt aan de kapper.
Toch hangt er iets mysterieus zachtaardigs om George heen, waardoor ik hem niet zomaar meteen in het hokje ‘goeierik’ of ‘slechterik’ heb willen plaatsen. George acteert namelijk – vooral in zijn eigen beleving – volgens de genade van zijn schepper. En hij danst daarmee ook naar diezelfde pijpen. Want, zoals ook in de ‘De Duimzuigerij‘ valt na te lezen, is George feitelijk een marionet van een groot en machtig man voor wie hij veel respect heeft. Dat hij naar de wereld de indruk wekt dat hij zelf de touwtjes van alles en iedereen in handen heeft, is dus ook slechts gespeeld. Hij heeft dus pit en is in het publieke optreden amicaal en brutaal, maar naar zijn opdrachtgever (waarvan hij denkt dat dit zijn geestelijk vader is) is hij uiterst onderdanig. Niet zoals de hielenlikker Jochem A. Knikker (de lakei van de BoBfather), maar niettemin erg volgzaam. Hierdoor voorzie ik in George een personage waar we ongetwijfeld nog wel eens van zullen horen, zelfs nu hij in zijn woonwagen de stad is uitgevlucht (zie ‘Retroman gaat naar de kapper‘). En dan heb je kans dat hij evenals zij kompaan Joost Stunner weer als huurling zal optreden en het hem niet zal uitmaken of zijn rol voor de goede zaak zal worden ingezet of opnieuw voor het kwade.

Modelpersoon was zelfs de Dalai Lama van Uitgeest (en Kernfusiekapper)

Dan keren we nog even terug naar Johnny Depp, het modelpersonage waar ditmaal niet alleen het uiterlijk maar ook veel van George’ gedragingen op gebaseerd zijn. Je hebt het haast niet kunnen missen: waar ik normaal nogal wat mysterieus blijf over wie het modelpersonage van mijn alter ego’s toch zouden kunnen zijn, lag dat er bij George Enverbrander dit keer wel erg dik bovenop. Met name in het Duimzuigerij-artikel, maar zeker ook in enkele artikelen uit in de rest van ‘De paarse bonen-saga’ kun je keer op keer Johnny Depp ontdekken in die eigenaardige trekjes van dit nieuwe kleurrijke figuur.
Wist je trouwens dat we George Enverbrander zelfs al vóór zijn glazen bollen-actie en ‘De paarse bonen-saga’ ook al eens hebben gezien? Wel, sla er dan deze vacature maar eens op na: ‘Dalai Lama van Uitgeest‘.
Degene die daar met z’n giecheltje op de foto boven het artikel hangt, lijkt toch wel verdacht veel op Johnny Depp, nietwaar? En dat is hem natuurlijk ook. Kennelijk heeft de toen nog Pauklos geheten magiër zijn knappe koppie al eens geleend voor de schrijfsels van onze rechercheur Karel. En dan moet je echt Karel Riemelneel heten om dan niet eens het stamhoofd te herkennen in die prehistorische gelaatsbeschilderingen waar Pauklos zich mee dacht onherkenbaar te maken.
De keuze om Johnny Depp het modelpersoon voor George te laten zijn gebeurde net zo automatisch als dat het feitelijk ook gewoon erg voor de hand lag. Johnny Depp is namelijk een erg veelzijdig acteur, zodat zijn kameleon-achtige eigenschappen eenvoudig op George’ gevarieerde carrière toe te passen waren. De gekunstelde manier van bewegen, zijn verfijnde manier van op situaties inspelen, zijn sublieme wijze van onschendbaar lijken, alsook de theatrale uitspattingen. Het past allemaal perfect bij hoe ik George meteen voor ogen had. En zeg nu zelf, wie zou nou er beter een rol kunnen bekleden van een magiër, een helderziende, een kwakzalver of een kapper? Johnny Depp speelde al deze rollen zelf al eens in enkele van zijn talloze films. Ook de Gekke Hoedenmaker, waarin ik in ‘De Duimzuigerij‘ naar verwijs door ‘die hoed toch maar weg te laten’, bevestigde het vermoeden keer op keer dat George Enverbrander Johnny Depp wel móest zijn.
Oorspronkelijk en hoofdzakelijk bedoeld als een extraatje, voegde ik daar op het laatste nog een verstevigende factor aan toe. Want in het slotartikel van ‘De paarse bonen-saga‘, ‘Retroman gaat naar de kapper‘, werk ik toe naar een ultieme cliffhanger, maar laat jullie daarmee ook kennis maken van een achtergrond van nog vóór George Pauklos was. Ben ik nog te volgen? Net zoals met enkele verhaallijnen in het TN-universum verzin ik het uiteindelijke plot soms nog terwijl ik aan de helft ervan aan het schrijven ben. Datzelfde gold ook voor ‘De paarse bonen-saga’, zodat ik pas halverwege die saga besloot een bezoek aan de kapper voor Retroman in te plannen. En aangezien Johnny Depp toch al zo prominent in mijn hoofd aanwezig was, besloot ik dat het Sweeny Todd-verhaal zich eigenlijk wel erg goed leende voor het voltooien van her personage George Enverbrander.
Zo leren we uiteindelijk dat George oorspronkelijk eigenlijk Benjamin Arbier heette en de overstap naar stamhoofd Pauklos niet zijn eerste transformatie was…

Overige wetenswaardigheden over George Enverbrander

  • George kent de inhoud van de boekwerken uit de Tycoon Newspaper en heeft daardoor de meeste kennis over het wel en wee van het TN-universum. Hiermee fungeert hij in zijn rol als helderziende als een soort alwetende verteller. Wat er in het Tycoon Newspaper-jaar 2015 stond te gebeuren wist hij om die reden aardig goed te voorspellen.
  • George komt in ‘De Duimzuigerij‘ te weten dat al de herinneringen die hij en zijn collega’s hebben door de Grote Naamloze aan de TN-verslaggevers zijn toebedeeld. Herinneringen die niet voor verhaallijnen interessant zijn bezitten zij niet. Hiermee beseft George dat hij en de andere TN-personages fictieve karakters zijn.
  • George is er vooralsnog niet van overtuigd dat hij magische krachten zou bezitten en/of hoe hij deze eventuele krachten moet aanspreken. Daardoor gelooft hij niet in zichzelf als volwaardig magiër en vult deze rol daarom zolang in alsof hij een soort Wizard of Oz is (neptovenaar red.). Dit laat de ruimte open om hem in toekomstige verhaallijnen te laten ontdekken of hij inderdaad over bijzondere magische krachten zou bezitten, hoe hij daar aan is gekomen en wat hij ermee kan. Toch lijkt het er in ‘De Duimzuigerij‘ op dat hij onbewust reeds magische krachten toepast. Dit uit zich doordat hij bij het inkijken van de onvoltooide werken in een oogwenk veel informatie tot zich weet te nemen. Of zou hij dit zo bovenmenselijk snel kunnen doordat hij toch al in een ruimte aanwezig was waar toch al zoveel magie vanuit gaat?
  • “Fantasiewerelden bestaan bij de gratie dat we ze kunnen verzinnen”, was een zin die in de aantekeningen van de Grote Naamloze stond die George Enverbrander ook had moeten meekrijgen. Maar aangezien graaf Schaurig de positie had ingenomen van de Grote Naamloze, heeft de graaf verzuimd George Enverbrander daar wat mee te laten doen. Voor de oplettende lezer: dit is de openingszin van de Gekalibreerde gedrochten(*****)…
  • Het is stamhoofd Pauklos die zich ritueel vermaakt met het tromgeroffel op de navels van zijn dorpsleden om de verveling te verdrijven. Zie ‘Aardbei Prikt Tong‘.
  • Reageert nonchalant en afwezig (doet net of ie gek is) op betoog van Retroman zodra Retroman onthult hoe George Enverbander Gohes City maandenlang in z’n greep hield
  • Is dus kennelijk helemaal niet uit Gohes City ontsnapt, maar meteen teruggekeerd als de demonische kapper Benjamin Arbier.
  • Drinkt zijn koffie zwart. Zie ‘Retroman gaat naar de kapper
  • Retroman herkende in Benjamin Arbier een Jatmos, omdat Jatmozen gitzwart haar hebben en een bleke huid. Benjamin stribbelt echter tegen en ontkend zijn afkomst, uit vrees herkend te zullen worden. Hij verklaart dat zijn uiterlijk vanuit zijn familie komt en zelfs zo bruin was dat hij in Afrika heeft gevraagd aan een medicijnman om zijn hun te bleken. Alleen is die medicijnman daar zo ver in doorgeschoten dat hij nu zo overdreven bleek ziet. Dat bleken van de medicijnman is natuurlijk een verwijzing naar mijn idool Michael Jackson die aan Vertiligo leed (huidziekte) en met de medicijnman bedoelde Benjamin Arbier zichzelf toen hij destijds zijn nieuwe identiteit van stamhoofd Pauklos had aangenomen. Iemand heeft mij ooit eens geleerd dat als je toch moet liegen, dat je dan altijd moet zorgen dat je dichtbij de waarheid blijft. Wel, dat kan George Enverbrander als geen ander.
  • George is geen fan van de Tycoon Newspaper, in ‘Retroman gaat naar de kapper‘  noemt hij de TN een ‘onnozel onzinnige feitenkrantje’.
  • Doordat George Enverbrander als Benjamin Arbier geboren is in Jatmos, maakt dit hem een uitgelezen tegenspeler van Warwinkelaar Kerbert Rent, aangezien inwoners van Warwinkel geen beste relatie hebben met het naburige Jatmos.
  • Afijn, George Enverbrander is dus naast magiër, helderziende en kwakzalver ook stamhoofd Pauklos en kapper Benjamin Arbier. Mis ik dan nog iemand?
    Nee?
    …Niemand?
    😉

( ***** = daarin is ‘fantasiewerelden’ alleen vervangen in ‘dimensies’.)

TN-artikelen waar George Enverbrander in voorkomt (of aan gerelateerd is):

Een Snooi 2015
De Duimzuigerij
Lesley lost ‘t op (2): De koffiediefstal
Uitbraak bazelen (Morbus Aprilis)
Bazelenepidemie zet door
Het Enverbrander Wondermiddel
Tip uit Het Theehuis
Retroman gaat naar de kapper
Tezamen vormen deze artikelen ‘de Paarse bonen saga’.

De volgende keer gaan we weer verder met de VZD-portretten. Dan behandelen we eindelijk het portret van: Loek de Hond

Verstuurd vanaf mijn i-Navelpad

“[…]Ik ben geneigd te geloven dat er in de kastelen van de koninkrijken en in de burchten van gruwelijke graven en boze heksen ook bibliotheken zijn aangelegd, waarin misschien reproducties uit wereldberoemde sprookjes zijn opgeslagen, met artefacten uit de tijd dat onze kinderzieltjes nog niet verdorven waren met onooglijke tekenfilms en hun monden nog niet waren bevuild met de harde taal die tegenwoordig wordt uitgebraakt.

Soms kan men extreme, excentrieke sprookjesverschijnselen zien als iets wat niet zozeer als abnormaal als wel ongebruikelijk en soms zelfs magisch te noemen is. Dat de familie Wonderbaar een ondergronds domein had aangelegd met tal van deze relieken, mocht dan wat overdreven lijken, maar het kon ook beschouwd worden als een verstandige voorzorgsmaatregel op het veilig stellen van ons cultureel erfgoed.[…]”

Dit is een Tycoon Newspaper-spel waarin het de bedoeling is dat je binnen 2 weken na het verschijnen van bovenstaande afbeelding en beschrijving een titel (knappe kop) verzint dat er goed bij past. Meerdere inzendingen zijn toegestaan. De uitgebreide spelregels zijn hier terug te vinden.

De pot staat op: 544 sterren, gewonnen door Sandra.
(voor de gelegenheid een hogere startpot dan normaal, omdat dit voorlopig de laatste editie is van dit spel)

Jury: Een jongeman die sinds kort liever bekend staat onder de naam Kylo Ren

Voor deze opgave kun je dus insturen tot en met Tweede Kerstdag 2015. Enige tijd daarna zal de samenstelling van de jury en de uitslag bekend worden gemaakt.