By Stefanie Gotch | February 2, 2014 - 10:45 pm - Posted in Duimzuigerij, Games, Nederlands, WSNOI

Ontdek nu op WSNOI wie jouw geheime valentijn is!

Met een nieuw spel op onze site, die je gedurende de eerste 14 dagen van de maand februari kunt spelen, kun jij erachter komen wie er een oogje op je heeft. In dit spel is het de bedoeling dat je op zoek gaat naar allerlei chocolaatjes die behoren bij een Chocolade Hart welke je aantreft op de beginpagina van dit spel. Wanneer je alle chocolaatje cq. bonbons gevonden hebt, kun je ze gaan opsmikkelen en kun je gaan ontdekken wiens hart sneller van jou gaat kloppen.

Stap in het avontuur door een bezoek te brengen aan Gsorsnoi’s Steamworks en struin het pand af naar chocolaatjes. Pas wel op, want deze speurtocht is beslist niet zonder gevaren; navelpadden liggen voortdurend op de loer om jouw sterren af te pikken. De beloning die jou staat te wachten is precies 100 inwisselbare sterren. Truc is dus om zoveel mogelijk uit de klauwen van die blauwe kwakers uit te buurt te blijven om zo min mogelijk sterrenschade op te lopen.

Kom Secret Admirer nu uitproberen op WSNOI door deze link te volgen: http://www.wsnoi.com/index.php?page=valentine

Succes met vinden… en in de liefde.

Groetjes,

Stefanie Gotch

By gsorsnoi | January 31, 2014 - 10:35 am - Posted in Duimzuigerij, Gevleugelde Uitspraken, Nederlands, Verbaal Genot

Gisteren was ik mijn stem kwijt… vandaag ben ik sgor. Ja, zelfs het uitspreken van mijn naam lukt me gewoon niet meer.

By tinusicket | January 30, 2014 - 8:00 pm - Posted in Mabuhay, Nederlands, Retourtje naar hier en terug, Scherpe Blik

Sinds enkele jaren ben ook ik een fanatiek volger van de televisieserie ‘Wie is de Mol?’, een fantastisch tv-programma waarbij het de bedoeling is dat je erachter ziet te komen wie de ‘mol’ is. De kandidaten, allemaal bekende Nederlanders, moeten allerlei verschillende opdrachten uitvoeren met als doel om geld in de pot te krijgen. De mol echter, doet er alles aan om die pot zo juist leeg mogelijk te houden, een echte saboteur dus. Aan het einde van iedere aflevering moeten de kandidaten een test invullen om zo de identiteit van de mol te achterhalen.
Aan het einde van aflevering 4 sprak presentator Art Rooijakkers van een ‘Grote Oversteek’ en kondigde daarmee aan dat de kandidaten zich moesten opmaken voor een trip naar een ander land. De laatste test en executie vond nog plaats in Hong Kong, waar Daphne Bunskoek de test het slechtst had gemaakt, dus afviel en niet meeging naar het volgende land.
Eerder bij dit televisiespel dacht ik heel even dat het tweede land dat ze zouden aandoen Amerika was. De show opende namelijk helemaal aan het begin met een Aziatische man in een bootje dat brieven postte in een typische Amerikaanse brievenbus met daarop de tekst ‘US Mail’ en de ‘Grote Oversteek’ zou kunnen wijzen op het oversteken van de Grote Oceaan, van Azië naar Amerika. Maar na het bekijken van de beelden wat er ons in aflevering 5 staat te wachten, weet ik in elk geval 100% zeker dat ze daar niet maar toe zullen gaan!
Glunderend, en met de beelden van die aankondiging nog op mijn netvlies, postte ik op Facebook ‘Ik weet meer dan de rest’, want ik weet waar ze wel naar toe gaan. Deze uitspraak werd eerder door Art zelf al eens in een iets andere vorm gebruikt toen hij bij de allereerste test en executie Daphne feliciteerde met de opmerking: “Gefeliciteerd, jij weet meer dan de rest.”
Er waren twee previews van aflevering 5 die mij overtuigden van de reisbestemming: een zekere kerk èn de vlag van een bepaald land op de romp van een vliegtuig waarbij te zien was dat de kandidaten uit het vliegtuig stapten en voet zetten op…
…Filippijnse bodem.

Hiermee werd ook direct verklaard waarom ik de man in de boot (dat al iets weg had van een bangka) verdacht veel op een Filipino vond lijken. Hij was het die aan het begin van dit seizoen een stel brieven op de post deed.

Na mijn ontdekking heb ik iedere dag een aanwijzing gegeven op Facebook. Hieronder nogmaals de aanwijzingen met daar ook telkens een uitleg erbij. Eén en ander kon deelnemers aan de Wie is de Mol?-app helpen met het beantwoorden van vraag 5 voor aflevering 5.

Zondag – “Uitbarsting” – WIDM5
In de kerk, die ik in de preview aan het einde van aflevering 4 had gezien, herkende ik direct een godshuis dat naar mijn beste weten Church of San Augustin moest zijn, beter bekend als Paoay Church. Dit is een 18e-eeuwse kerk in de Filippijnse gemeente Paoay in de noordelijke provincie Ilocos Norte. De Filippijnen staat bekend om grote vulkanische activiteit, vandaar de aanwijzing ‘Uitbarsting’.

Maandag – “Met kennis van het verleden weet je meer over de toekomst” – WIDM5.
Deze tekst verwijst naar het thema van dit WIDM-seizoen. Art heeft ons aan het begin vertelt dat de toekomst een grote rol speelt in dit avontuur. Wel, als mijn vooruitziende blik naar aflevering 5 geen verwijzing naar de toekomst genoeg is, dan weet ik het niet meer. Ik wist door mijn kennis over de Filippijnen (verleden) dat de volgende aflevering (toekomst) daar plaats zal vinden. Je zou dit ook nog kunnen uitleggen als de man in de boot die in aflevering 1 (verleden) al werd getoond, waarbij ik vermoed dat hij in de laatste aflevering weer zal opduiken (toekomst). Dat lijkt mij een redelijke aanname, maar dat is afwachten natuurlijk.

Dinsdag – “US Mail” – WIDM5
Verwijst opnieuw naar de man in de boot. Maar je zou dit ook kunnen lezen als een verwijzing naar de luchtpost waarmee de liefdesrelatie met mijn vrouw mee is begonnen die zelf ook uit de Filippijnen komt.

Woensdag – “LAO – Godshuis” – WIDM5
Godshuis is de meest duidelijke link naar de eerder besproken kerk. LAO is de internationale afkorting voor het vliegveld Laoag International Airport, waarop het WIDM-team geland moet zijn willen ze de snelste verbinding richting Paoay kunnen maken.

Donderdag – “Joker, 20 in the pocket” WIDM5
Wie WIDM een beetje kent, weet dat jokers een machtig middel zijn om daarmee beter door de test en executie te komen. De joker verwijst hier naar de voorkennis over vraag 5 uit de WIDM-app en de 20 in the pocket naar de waarde van die specifieke vraag. Hebben de aanwijzingen je voldoende geholpen, dan heb je 20 punten verdiend door vraag 5 goed te beantwoorden. Die had je met ‘Filippijnen’ moeten beantwoorden. En uiteindelijk was het me daar natuurlijk de hele tijd om te doen.

By kornelisoflook | January 27, 2014 - 8:32 am - Posted in Duimzuigerij, Nederlands

image by etsy, edited by Gsorsnoi

Zojuist toch weer een dubieuze triomf bereikt. Ik heb de 200 behaald, van het spelletje Candy Crush wel te verstaan. Ben nu dus weer aan het wachten tot mijn ‘vriendjes’ voor mij de weg vrij maken om door te mogen naar de volgende episode. Dit is gelijk een goed moment om stil te staan bij een vraag waar mensen denk ik niet dagelijks bij stil zullen staan: hoeveel snoepgoed stouwt een mens gemiddeld in zijn hele leven weg? Uitgedrukt in zowel stuks als kilo’s. Dat moet toch heel wat wezen, of niet? Ik vraag me af of daar ooit onderzoek naar is gedaan…

(Dit artikel heb ik trouwens gepost vanuit de tandartsstoel, en daar is niets aan gelogen!)

By gsorsnoi | January 16, 2014 - 11:42 pm - Posted in Duimzuigerij, Een portet van ..., Nederlands, WSNOI

De Tycoon Newspaper is aan een nieuwe reeks artikelen begonnen: portretten van haar verslaggevers. En voor de gelegenheid ditmaal ook eens een karakter die weliswaar geen verslaggever is, maar wel een belangrijke rol vervult in het domein van WSNOI. In deze serie belichten we de achtergronden van de fictieve personages die op WSNOI en vooral de Tycoon Newspaper al meer dan eens van zich hebben laten horen, maar waarvan het wel eens prettig is om er ook een gezicht bij te zien. Daar deze personen natuurlijk niet echt bestaan en dientengevolge er geen beeldmateriaal van hen te schieten valt, is gebruik gemaakt van foto’s van figuren waarop zij gebaseerd zijn (hiernaar refereert ‘modelpersoon’ hieronder). Al deze portretten zijn in feite groeiartikelen, want zodra een personage zich verder ontwikkelt op deze site, is het ook wenselijk dat dit artikel daarop bijgewerkt wordt. Zo is het voor mezelf ook te gebruiken als handvat om niet per ongeluk van het bedoelde personage af te wijken. We leiden deze artikelen even kort in met een beknopte personalia waarna we dieper inzoomen op hun oorsprong en hun betekenis voor WSNOI en de TN.

Personalia: Balthazar Roerling.

Functie: Seriemoordenaar, antagonist in de detectivereeks VZD.
Andere namen: Taco Roerling, ‘Bally’, ‘De rotte appel’, de Bever.
De naam ‘de Bever’ is (natuurlijk) afgeleid van mijn eigen woonplaats Beverwijk.
Oorsprong naam: Tezamen met de ‘B’ uit Balthazar vormen dat, de ‘e’ als toevoeging en zijn achternaam samen het woord ‘beroerling’ wat synoniem staat aan naarling of ellendeling.
Modelpersoon: Robert Carlyle, specifiek vanuit zijn rol als Rumpelstiltskin in de TV-serie ‘Once Upon A Time’.
Eerste oer-artikel: N.v.t.
Eerste online-artikel (waarin dit karakter voorkwam): ‘VZD (10): De rotte appel’
Uitspraken: “Daar ga je inderdaad geen 46 meer vinden nee”, “Zo, nu ik me eindelijk van die Biezentrutter heb verlost mogen jullie mij vertellen waar Kareltje blijft…”, zijn typische lachje: “Ni-hihihi!” en op de suggestie van Karel dat Andrea zou zijn bewerkt met een zinksnijder lacht hij dit weg met de opmerking “[…]Kareltje. Echt. Is dit niet een zaak om je tanden in te zetten?”. Karels reactie op die vraag kan dan niet ongenoemd blijven: terwijl hij zijn dienstpistool uit zijn zak trekt zegt hij: “Niet wanneer er rotte appels in voorkomen zoals jij!”
En tegen het einde van ‘De rotte appel – deel 2’: “Zagen, zagen, wiedewiedewagen… Gert Jan kwam thuis om een boterham te vragen.”

Er was eens een schurk…

Voor vele schrijvers stel ik mij voor dat dit één van hun favoriete bezigheden moet zijn: het toewerken naar het moment dat je eindelijk de antagonist in je boek naar voren kunt schuiven en alle totstandkomingen en ontwikkelingen rondom dit figuur uit de doeken kunt doen. Voor mij geldt dat in elk geval zeker. Hoe leuk ik de andere, veelal goedaardige karakters ook vind, ik hou vooral van de schurken. Het zijn vaak kleurrijke personages, het liefst gruwelijk gemeen en ze voegen vaak smeuïge elementen aan de algemene verhaallijnen toe. En geef het zelf maar toen: stiekem willen de meeste mensen zelf ook best wel eens zo’n schurk zijn (of spelen). Ik in elk geval wel, al blijft dat natuurlijk wel bij het mij fictief in hen verplaatsen. Want in werkelijkheid doe ik natuurlijk geen vlieg kwaad!

Darth Sidious (the Emperor) uit Star Wars en The Joker uit Batman voeren beslist de top 10 aan van ergste ellendelingen waar ik graag naar kijk. De volgorde waarin ik deze twee figuren nu noem is dan ook niet willekeurig. Het is precies hoe ik ze over de plaatsen nummer 1 en 2 verdeel. Darth Sidious zie ik echt als de schurk der schurken, de mens geworden Duivel en vertegenwoordiger van het Kwaad. Of zoals Ian McDiarmid (acteur van senator Palpatine / Darth Sidious) zelf in een interview over het karakter dat hij speelde eens stelde: “Iedereen denkt dat Darth Vader de ergste schurk is van de Star Wars-saga, maar eigenlijk is dat senator Palpatine die hem als poppenspeler manipuleert naar zijn eigen wil en hem zo weet over te halen naar de Dark Side of the Force. Hij is het die de Duivel zelf vertegenwoordigt.”
En hoewel ik Graaf Schaurig als hoogste schurk in het WSNOI-domein heb benoemd, is het toch niet Balthazar Roerling die de tweede plek in de schurken ranglijst inneemt. Al zou je dat nu wel misschien hebben verwacht. Die dubieuze eer hou ik liever nog even gereserveerd voor slechteriken zoals Magere Hein of discipelen waarmee ik Graaf Schaurig nog laat omringen. Desondanks moet Balthazar een door de wol geverfde schobbejak voorstellen die, door wat er in zijn leven is voorgevallen, van het brave burgerleventje niets meer moet hebben en alleen nog maar met liquideren bezig wil zijn. Balthazar is daarmee, binnen de verhalen uit de Tycoon Newspaper, voor mij de ideale prototype seriemoordenaar. Hij is een nietsontziende psychopaat die er alles aan zal doen om nog wraak te nemen op de persoon waarvan hij meent dat hij verantwoordelijk is voor de dood van zijn dochter Katelijn: Karel Riemelneel.
En wanneer je dit zo leest, zal je wellicht de link hebben gelegd naar mijn lijstje van schurken waarbij Batmans Joker wel degelijk bij mij op de tweede plek staat. Toegegeven, Balthazar toont zeer veel overeenkomsten met The Joker. Wanneer je onderstaande beschrijvingen doorleest dan ontdek je dat hij net zo geestesziek is, uiterlijk ook in de categorie ‘clown’ kan worden geplaatst en erg creatief blijkt in het creëren van Plaatsen Delict. Maar zo verknipt als The Joker stel ik mij Balthazar toch niet voor. Nee, bij mijn seriemoordernaar is absoluut serieus een steekje los, maar wat ik bij hem juist zo’n fijne eigenschap vind, is dat zijn besluiten en handelingen nog enigszins terug te voeren zijn naar wat hem heeft bewogen om tot zijn maatschappelijk verwerpelijke acties te komen. Om die reden vind ik Balthazar ‘menselijker’.
Iedere schurk heeft namelijk zo zijn of haar voorgeschiedenis, althans zo zie ik dat. Een schurk ben je meestal niet, dat word je. En dat probeer ik met Taco Roerling – want zo heet hij officieel – ook zo goed mogelijk op papier te zetten. Niemand zegt zomaar op enig moment “goh, laat ik nu eens even een badguy worden”, gewoon omdat ze er zin in hebben. Alleen Boris Boef antwoordde in de klas op de vraag wat hij later wilde worden dat hij zich bij ‘het hondsvot’ wilde aansluiten.

Laat ik even beginnen met Balthazars modelpersoon. En dan start ik vooral met de ‘schurkwording’ van dat karakter. Afgekeken van mijn favoriete personage uit de Amerikaanse televisieserie Once Upon A Time van ABC, zijn zowel Balthazars voorgeschiedenis als zijn uiterlijk immers sterk te herleiden naar hoe in die serie Rumplestiltskin de Dark One is geworden (alweer zo’n donker geval). Rumplestiltskin – of Repelsteeltje – was in eerste instantie een lafaard, maar besloot op enige dag om een slechterik te worden omwille van het welvaren van zijn leven met zijn zoon. Repelsteeltje was namelijk eerst een goede inborst, maar omdat hij zag dat hij arm bleef en daardoor in zijn eigen beleving niet goed genoeg voor zijn zoon kon zorgen, liet hij zich verleiden om tot een slechte daad te komen. Hij had namelijk iemand ontmoet die hem had voorgespiegeld dat hij onoverwinnelijke macht zou verkrijgen als hij een bepaalde bandiet zou ombrengen. Wat Repelsteeltje echter niet wist, was dat uitgerekend deze persoon die hem hierover informeerde het Kwaad zelf was en meteen ook de figuur moest voorstellen die Repelsteeltje moest vermoorden. De eerdere Dark One bleek zijn taak als een vloek te hebben ervaren en wilde daarom uit zijn lijden worden verlost. Maar dat ging alleen als iemand zo dapper was om hem te vermoorden en daarmee zelf de vloek zou gaan dragen. Repelsteeltje trapte in deze val die Dark One voor hem zette en werd daarmee de Dark One zelf.
Dat is een kleine synopsis van hoe Rumplestiltskin kunstig in de verhaallijn van Once Upon A Time werd gepast. En tijdens die metamorfose in dit duistere sprookjesverhaal zie je hoe dit ervoor zorgt dat zijn uiterlijk verandert naar precies zo’n persoon zoals hoe ik mij Balthazar ook voorstel: inktzwarte kraalogen, ongeschoren, een brede glimlach bovenop een slecht onderhouden gebit, het magere postuur van een harlekijn en een potsierlijke haviksneus. Ja, zelfs de goudgrijze glans waarmee Rumplestiltskin is opgemaakt zie je terug op het gezicht van mijn Balthazar. In ‘De rotte appel’ vergelijk ik dit met soldaten die uit het slachtveld zijn teruggekomen en de camouflagestrepen nog half uitgeveegd op het gelaat hebben staan. En ook hier heb je weer de verwijzing naar The Joker, wiens gezicht ook met een plakkaat verf wordt beklad iedere keer voordat de camera’s gaan draaien.
Later in Once Upon A Time zie je Repelsteeltje trouwens nog frequent als ene Mr. Gold terugkomen, waar hij juist het (verzorgde) uiterlijk heeft van mijn Balthazar vóórdat hij seriemoordenaar werd.

Een opeenstapeling…

Door een reeks van tegenvallers en traumatische ervaringen in zijn leven, waarbij keer op keer dierbaren van Balthazar als slachtoffers worden genoemd, is deze man het spoor volledig bijster geraakt en transformeert hij geleidelijk van Taco Balthazar Roerling in de psychopaat Balthazar. De laatste paar nare voorvallen die samen de toedracht vormen voor het rotte appel-verhaal bepalen het toneel en Karel Riemelneel en zijn team krijgen daarmee een zaak voorgeschoteld waarbij velen voor hun leven moeten vrezen.
Balthazar wil zijn woede en wraakgevoelens kwijt en projecteert dit uiteindelijk op Karel Riemelneel, de enige persoon met wie hij gaandeweg in de vertelling nog niet heeft kunnen afrekenen. Voordat het echter tot deze confrontatie met Karel komt heeft hij al flink wat dood en verderf gezaaid. Zijn oudere broer Roger is in ‘De rotte appel’ als eerste aan de beurt. Hij vermoord hem bij een in aanbouw zijnde dakconstructie waar hij hem er met een dakpan door het venster slaat van het dakkapel.
Er is veel aan vooraf gegaan voordat Taco Roerling tot deze gruwelijke actie komt en daarmee ook besluit het gezin van zijn broer om te brengen. De wrok jegens zijn oudere broer werd immers al vroeg tijdens eerdere gebeurtenissen opgebouwd. Vanuit zijn jeugd was de verstandhouding met zijn broer al snel niet echt geweldig doordat Taco een zogenaamd ‘sandwichkind’ is. Dit wil zeggen dat hij het tweede kind is en er na hem nog minimaal één ander kind geboren werd. In het gezin Roerling klopt dat, want in totaal telt dit gezin vier broers. Een sandwichkind geniet daarbij meestal minder aandacht van zijn ouders, wat dus komt door de chronologische ontwikkelingen binnen zo’n gezin. Karel legt het principe haarfijn uit wanneer hij met zijn personeel een borrel drinkt in de bedrijfskantine van het GCFI. Het komt erop neer dat er doorgaans meer liefde en mogelijkheden om zich te ontwikkelen gaan naar het eerste en het derde kind. In Taco’s geval wordt dit zelfs nog extra verstrekt aangezien er na hem twee keer een situatie ontstaan waarin het gezin een nieuwe benjamin kent. Taco raakt daardoor in het gezin eigenlijk ‘vergeten’ en krijgt daardoor te weinig aandacht.
Langzaam maar zeker wordt hij door de jaren heen vooral steeds jaloerser op zijn grotere broer en treden er nog meer ontwikkelingen op waardoor hij Roger vanzelf als de grote boeman gaat zien. Het verhaal gaat dat Balthazar zijn broer Roger verantwoordelijk houdt voor het feit dat hij zijn vrouw Petra voor de trein zou hebben geduwd. In ‘De rotte appel’ wordt dit nauwelijks echt in detail beschreven, maar Taco had eens met zijn vrouw Petra en broer Roger op een druk perron gestaan waarbij zijn vrouw verongelukte doordat ze voor een arriverende intercity op de rails was beland. Ze werd door de menigte van het perron werd gedrukt, maar door de opstelling van mensen op het perron leek het erop dat het juist zijn broer Roger was die haar duwde. Dit klopt ergens natuurlijk, omdat hij naast haar stond en zo met zijn gewicht tegen haar aan leunde, maar in wezen kon hem dit niet geheel worden aangerekend; het perron was gewoon overvol. Een dergelijk onfortuinlijke incident, hoe vervelend ook, kon in de enorme drukte nou eenmaal gebeuren. Over deze vrouw van Taco’s wordt verder niet veel in het verhaal verklapt, maar ze moet een prachtige vrouw voorstellen die door Taco in elk geval mooier worden gevonden dan de ‘zeug’ waarmee Roger was getrouwd. Vandaar dat Taco dacht dat Roger het niet kon hebben dat Taco het zo getroffen had met Petra, maar dit is enkel een beeld wat ik in zijn hoofd heb laten ontstaan om het gevoel van rivaliteit tussen die twee wat extra op te voeren. Dit gegeven is overigens niet helemaal toevallig, want tijdens de laatste verjaardag van Roger zouden de twee heren tevens een oude wond hebben open gereten aangaande hun gezamenlijke jeugdliefde Desire Eersteling.
Over deze vrouw komt verder ook niets meer terug in het verhaal, maar dat de vrouwen in het leven van de Roerlings een belangrijke rol spelen wordt wel duidelijk tijdens Lesley Spandabato’s ondervraging met Humfried Roerling. Hij meende namelijk dat hij wist wat het motief van deze jongste telg onder de Roerlings moest zijn geweest; van inspecteur Bob de Winter had hij begrepen dat Roger nog met Humfrieds vrouw Miranda van bil was gegaan voordat zij met hem het huwelijksbootje instapte. Humfried bleek later natuurlijk onterecht van de voorgevallen moorden te zijn beschuldigd, want in ‘De rotte appel – deel 2’ leren we dat Taco de boef is.

Al deze elementen bij elkaar maken onderhand wel duidelijk dat Taco in de loop der jaren flink wat haatgevoelens richting zijn broers heeft opgebouwd, Roger in het bijzonder. Uiteindelijk hoefde er dus nog maar één ding te gebeuren en Taco zou volledig door het lint gaan. In ‘De rotte appel – deel 2’ gebeurt dat dan ook en komen we erachter dat het de verkrachting en dood van zijn dochter Anika is dat hem over de rand heeft getild. Hierna verloor hij alle equiteit, zoals Karel het omschrijft, en begon hij aan de reeks van wandaden. Wie zijn dochter zou hebben verkracht en vermoord wordt in dat deel nog niet met zekerheid bevestigd, maar omdat hij sigaretten bij Anika’s ontzielde lichaam had gevonden maakte Taco direct de link naar Roger. Hij was immers de enige waarvan hij wist dat hij dit merk rookte. Op Rogers 46e verjaardag had zijn broer toevallig laten vallen waar Roger voor dakdekkersbedrijf Lekt ‘t een beetje met een grote klus bezig was waardoor hij ook wist waar hij hem moest gaan zoeken en waar hij met hem kon afrekenen.
Een extra katalysator om hem te bewegen hiertoe te komen was het feit dat Taco op dezelfde ochtend de zak had gekregen. Hij werkte als IT-specialist bij een energiebedrijf. Dit is niet echt een goede reden voor een moord, maar het zorgde er wel voor dat zijn manier van denken reeds was vertroebeld nog voordat hij zijn dochter vond.

Vlucht 46

Dan de gezamenlijke geschiedenis en confrontatie met Karel:
Naast (aard)appels, scouting, schaken en dakdekkers is er nog een ander opmerkelijk item wat herhaaldelijk in ‘De rotte appel’ terugkomt: het cijfer 46. En ik moet bekennen dat dit getal aanvankelijk letterlijk uit de lucht is komen vallen. Nadat ik eerder aan Taco’s schoenmaat het cijfer 46 verbond (“[…]Trots liet hij zijn Van Bommels zien, met bloemetjesmotief[…]”, verzon ik per ongeluk dat de familie Roerling op Sambeekse Korenveld 46 moest wonen. En toen ik later ontdekte dat ik Roger op zijn laatste verjaardag ook 46 had laten worden, bedacht ik mij dat dit wel een interessant sleutelgegeven in het verhaal kon zijn.
In een belangrijk onderdeel van het plot komt dit getal nog een keer terug wanneer wordt gerefereerd naar de geschiedenis die Balthazar samen met Karel Riemelneel deelt. Tien jaar eerder dan dat de gijzeling in “Scouting Admiraal Biezenhutter” plaatsvond, reisden Taco en Karel met hun gezinnen samen naar het Andes-gebergte. Onderling waren zij niet van ieders vakantieplannen op de hoogte en eigenlijk kenden zij elkaar tot op dat moment ook eigenlijk nog niet zo heel goed. Dat kwam pas tijdens hun ontmoeting op die vliegreis naar Zuid-Amerika. Taco en Karel bezochten wel al reeds langer en veel eerder dezelfde populaire stamkroeg de ‘Maten van Willekeur’. En daar hebben ze elkaar klaarblijkelijk al zelfs eens op een pilsje getrakteerd. Ook van de schietvereniging Banschoten konden ze elkaar hebben gekend. Maar daar hielden de eerste contacten wel mee op. Deze opzet heb ik bewust zo gekozen omdat ik graag wilde dat de heren onopzettelijk met elkaar te maken zouden krijgen, maar wel duidelijk wordt dat er van voorbestemming sprake is (voor wie dat nog niet van mij weet: ik geloof niet in toeval). Zo werden ze geleidelijk aan elkaar voorgesteld en bleef de connectie expres losjes totdat hun karakters voor het leven aan elkaar verbonden zouden raken door die vliegtuigcrash.
Nummer 46 is zodoende dus letterlijk als getal uit de lucht komen vallen doordat de Boeing die ze voor hun vakantievlucht namen van dat vluchtnummer was voorzien en ongelukkigerwijs uit de hemel stortte. Beide heren overleefden deze crash, maar moesten in een race tegen de klok nog wel hun dochters in veiligheid brengen. Het toestel was namelijk op de rand boven een ravijn tot stilstand gekomen en stond op het punt alsnog in de afgrond te stortte. En omdat die reddingspoging door het gekanteld zijn van het vliegtuig alleen door Karel kon worden uitgevoerd kon hij wel zijn eigen dochter Isabel redden, maar niet Katelijn, de dochter van Taco. Duidelijk is dat Balthazar hem dit nooit heeft kunnen vergeven en heeft Karel daarom altijd gehaat.
Hoe het precies zit waarom Karel wel Isabel uit het toestel heeft kunnen bevrijden en Katelijn niet zal ik in een ander hoofdstuk nog eens precies gaan beschrijven. Daarin zullen er ook meer achtergronden worden uitgewerkt over Karels eigen achtergronden en komt ook aan het licht waarom Balthazar van mening is waarom Karel Katelijn makkelijk in zijn reddingspoging had kunnen meenemen.

Easteregg: Toen Retroman de juiste suggestie deed voor het moordwapen waarmee Gert Jan (die ook schoenmaat 46 heeft) werd vermoord, deed hij dat op tijdstip 14:46. Dat heeft hij er vast om gedaan!

Een harlekijn in een beverpak

Pas in de rotte appel – deel 2 ontdekken we dus wie Balthazar Roerling is. Want in het eerste deel zijn we nog vooral bezig met de plaatsen delict in kaart te brengen en te speculeren wie de moorden gepleegd kan hebben. En het moge duidelijk zijn: van alle karakters uit het WSNOI-domein is het uiterlijk van Balthazar tot noch toe het meeste uitgewerkt. Geen ander personage is zo precies door mij opgetekend als hij.
Karel beschreef hem zelf, kort na de ontmaskering, als volgt:
“De medepassagier die mij toen zo keurig was overgekomen als een welverzorgde zakenman was nu getransformeerd in een verknipte zot met slordig uiterlijk. Niet alleen was ook Balthazar tien jaar ouder geworden, zijn halflange en nog altijd tot zijn schouders reikende bruine haren staken verwilderd alle kanten op, alsof iemand die een slag had in zijn haren ‘s ochtends zijn haar niet had gekamd. Het piekte alle kanten op. Ik kon me nauwelijks voorstellen dat dit alleen door het dragen van het masker was gekomen. Al zal de bevermuts ongetwijfeld een statisch effect hebben veroorzaakt. Hoe het ook zij, het droeg perfect bij aan het getaande duistere gelaat dat de plaats had ingenomen van de frisse blik uitstraling die het eens had gehad. Hoewel Balthazar Roerling een blanke man was, deed zijn huid bruingeel aan. Onwillekeurig moest ik daarom denken aan mannen in legeroutfits die van het slachtveld terugkwamen en de camouflagestrepen met de rug van hun handen uit het gezicht wreven. Geschoren had hij zich ook al enige dagen niet, zodat zijn stoppelbaardje door zijn huid stak als een ruw borstelig oppervlak dat dik in de verf was gezet.”

Balthazar is verder iemand die snel kan denken en waarbij je voortdurend op je qui-vive moet zijn om in een conversatie niet voorbij gepraat te worden. Hij gedraagt zich als een naar soort clown, een nar en tegelijk een vervelend verwend kind dat constant het bloed onder je nagels vandaan haalt. Balthazar was een verknipte geest geworden en blijkt de meeste criminele zonde al wel zo’n beetje op zijn naam te hebben staan. Ga maar na: meervoudige moord, verkrachting, gijzeling, brandstichting. Afijn, rijp voor het gesticht en goed voor een enkeltje naar het vagevuur.

Een paar andere opmerkelijke eigenschappen:

  • Balthazar gebruikt een ouderwetse Walther PP. Ik heb veel onderzoek naar het geschikte wapen voor hem gedaan. Wist je trouwens dat de Walther PPK het trouwe vuurwapen is van James Bond?
  • Hij noemt inspecteur Romeo Mazzei consequent ‘gozertje’, America Calista ‘bimbo’.
  • Karel Riemelneel noemt hij steeds Kareltje, en slechts eenmaal gewoon Karel.
  • Op schietvereniging Banschoten staat hij beter bekend als ‘Bally’. Daar vonden zij zijn tweede naam cooler dan zijn eerste. En het is om die reden dat hij later de naam Balthazar aanneemt.
  • Zijn irritante lachje ‘Ni-hihihihi’ wordt ook door zijn modelpersoon Rumplestilskin veel gebezigd. Dus als je wilt weten hoe je hem moet imiteren dan adviseer ik je even naar Once Upon a Time te kijken.
  • Zijn humeur kan omslaan als een blad aan een boom, waardoor je vaak een omslag ziet van overdreven joligheid naar bittere ernst. Deze eigenschap heb ik ook van The Joker afgekeken.

Dan nog een leuke:
De toen nog onbekende gijzelnemer deed Karel denken aan een figuur uit een videospel, alleen wist hij zo gauw niet wie exact. Het figuur waarnaar wordt gerefereerd is Waluigi, de tegenhanger van Luigi uit de Mario en Luigi-spellen. Het gegeven dat Karel even niet wist te herinneren om wie het ging heb ik bewust gedaan, niet alleen omdat ik het optreden van Waluigi irrelevant vind, maar eigenlijk om Retroman een beetje bij de les te houden. Retroman staat er namelijk om bekend dat hij veel van deze Nintendo-franchise weet. Dus ik hoop dat hij een beetje heeft opgelet tijdens het lezen van de VZD(!)

Verhaallijn(en)

Nieuw bij de portretten is dit onderdeel ‘Verhaallijn(en)’. Ik gebruik het voor mezelf om wat aantekeningen kwijt te kunnen om een startpunt te hebben waar ik met het TN/WSNOI-karakter naar toe wil. Als je helemaal nog geen idee wilt hebben wat ik voor deze figuren in petto heb en dat liever gewoon gaandeweg in het boek leest, dan adviseer ik je deze tekst over te slaan. Het kan plotspoilers bevatten.

Met Balthazar Roerling heb ik vooralsnog de volgende verhaallijnen voor ogen:

  1. Tijdens vlucht 46 zal hij voor de ramp in gesprek raken met Karel over het leven van de inspecteur. In dat gesprek zal voor een deel worden uitgelegd hoe Karel Riemelneel aan zijn bijnaam de ‘Vuurspuwende Zonsverduistering Detective’ komt.
  2. Balthazar zal nog een prominente rol gaan spelen in de ontknoping van het eerste VZD-boek, daar we er nog achter moeten komen hoe Anika is vermoord.
  3. In de toekomst zullen we nog enkele keren met hem te maken gaan krijgen in VZD’s of de nieuwe Lesley Lost ‘t Ops.

VZD-afleveringen waar Balthazar Roerling in voorkomt:

VZD (10): De rotte appel – deel 1
VZD (10): De rotte appel – deel 2

Het portret van de volgende keer: Agatha Loon op Toom

Verstuurd vanaf mijn i-Navelpad

By rinaoddel | January 15, 2014 - 9:34 am - Posted in Duimzuigerij, Gevleugelde Uitspraken, Nederlands, Verbaal Genot

Programmeursmotto van vandaag: if then go home

Uitgesproken door: Andre

Datum: woensdag 15 januari 2013

Al vrees ik voor een endless loop…

By Gijs | January 9, 2014 - 11:25 pm - Posted in Duimzuigerij, Nederlands, Ogenblikken, Onbedoelde mening

Stukje. Prachtig, hier kan ik weer alle kanten mee op. Ter verklaring: dit is mijn werkwijze. Ik kies aan het einde van de werkdag een woord, kijk wat het allemaal kan betekenen en ga gewoon wat typen.
Stukje goodwill. Vanochtend monteur voor onderhoud CV-ketel. Heb even een bakkie voor hem gezet. Van hem gehoord: dit gebeurt bijna nergens meer. Ik ben dus een uitstervend ras. Wat het oplevert: de man heeft mij 2 mooie bespaartips gegeven.
Stukje trainen. Weet niet of dit voor allen geldt maar aan het begin van een nieuw jaar gaat alles wat moeizamer. Vandaag dus even door de zure appel heen bijten. Viel wel mee hoor. Je staat versteld van wat je allemaal kunt. Yoga-stretches toegepast.
Extra: moeder had kind meegenomen naar de trainingszaal. Echt schattig. Ze was aan het gewichtheffen met haar dochtertje. Zo leuk om te zien. Heb nog even gekeken bij haar. Je moet er echt bij geweest zijn om het te begrijpen. Hierna toestel: trainend persoon zit klem met benen en buigt voorover (rugoefening?) en daar zat het dochtertje in de Maxi-Cosi (breeduit lachend). Gaaf. Heb haar nog aangeraden om volgende keer een tweeling te “nemen”. Kindjes aan uiteinde van een stang en je kunt bankdrukken.
Stukje werken. Ook alweer niet erg. Even bijpraten en leuke afspraak gemaakt met collega om bedrijfsbezoeken aan mij uit te leggen. Learning al the time.
Stukje korter: dinsdag is “inloopdag” bij mijn kapper. Weer met hulpstukje afgeholpen van overtollig grijs. Tevens: vanaf nu hoef ik dus geen rare slingerbeweging met mijn hoofd te maken omdat mijn haar nu niet meer voor mijn ogen hangt.
Stukje winkelen: mezelf even voorzien van primaire levensbehoeften. Hierbij in de jezelf-verwenmodus. Ierse biefstuk (stukje vlees). Geen zin om de BBQ helemaal “op te tuigen” dus gewoon in de pan. Was-ie lekker? Geen idee, ik moet hem nog bereiden. Komt goed.
Stukje schrijven: zie boven.
Stukje verder: ga mezelf nu culinair verwennen. Hierna bakkie met Bakkersbest Jan Hagel (Deka).
Stukje van jezelf en stukje van … (naar de bekende reclame).
Stukje bij beetje vult de dag zich vanzelf.
Geen zin in “iets heels”? Mijn advies: probeer eens een stukje.

image by Roddy, edited by Gsorsnoi

CORNWALL, MAWNAN – Proporties van een dergelijk geslacht, niet dikwijls door een mens aanschouwd, stammen uit een tijdsgewricht waarin voorwereldlijke reptielen en voorlopers van deze klasse de aarde nog overvloedig bevolkten. Exemplarisch zijn ze wel waargenomen met een spanwijdte van zo’n 160 centimeter indien beide, door krachtige borstspieren gesteunde ledematen tot in volle breedte worden gestrekt. Dat wil zeggen, als men zo fortuinlijk blijkt met een vrouwtje van doen te hebben. Ondenkbaar is het daarom dat de onlangs geobserveerde verschijning van het andere geslacht geweest kon zijn. Als het mannetje, volgens deze verklaringen, met uitgeslagen vleugels al twee meter zou beslaan, God behoede ons dan welk een afschrikwekkende overkapping de vrouwelijke variant van zo’n gekalibreerd gedrocht dan mogelijk zou kunnen omvatten. Toch kwam uit de gedetailleerde beschrijvingen van enkele jeugdige individuen naar voren dat de uiterlijke kenmerken uiterst viriel aandeden. Een nieuwe getuigenverklaring rondom dit huiveringwekkend fenomeen werd gisterenochtend tegen het middaguur bij het dichtstbijzijnde Police Department in Falmouth afgelegd. De amper nog verbijsterde ambtsdrager nam de melding op volgens lokale formaliteiten en huiverde al bij het idee hoe buitenproportioneel deze verhoudingen geweest moesten zijn. Beangstigender was het welhaast om te beseffen dat zelfs het onbevangen denkvermogen van deze jonge individuen tot geen andere conclusie dan deze had kunnen komen. De overtuiging berust hierop dat het roofdier in kwestie van boven weliswaar voldoet aan de beschrijvingen zoals gegrift in ons gemeenschappelijk geheugen, echter onder de taille van volledig humanoïde oorsprong geleek. Ridicule chaotische verklaringen van zulke jongelingen in paniek, worden buiten deze regio of in andere culturen wellicht direct verworpen en afgedaan als een doorsnee fantasieverhaal van een kind, hier in Mawnan neemt men, sinds de vroegste waarneming in 1926, ieder verslag van dien aard echter uiterst serieus. Destijds verscheen er namelijk in de Cornische Echo een getuigenis van twee jonge mannen die beide achterna werden gezeten door een extreem groot en woest vogelachtig wezen, dat giftig op hun aanwezigheid reageerde. In allerijl hadden zij toen vol doodsangst beschutting gezocht achter een stalen rooster waar het doldriftige monster onder een luid gekras naar de jongens bleef uithalen. Men kan zich dus wel indenken hoe bevreesd zij moesten zijn geweest. Het mag nog een geluk heten dat zij het überhaupt hebben kunnen navertellen. Toentertijd werd het absurde relaas van dit tweetal evenwel als bespottelijk afgedaan, doch, na het verstrijken van dik vijftig jaar overviel een reëler wordende angst deze geloofsgemeenschap meer en meer. Vanaf het voorjaar van 1976 dook in Mawnan ineens het ene na het andere verhaal op over een gigantische vogelverschijning, met een zwarte gapende mond en ronde ogen ‘als schoteltjes’ die je ter plaatse leken te willen doorboren. De manifestaties vonden in dat en het opvolgende jaar vooral plaats ten overstaan van jonge mensen, in de meeste gevallen prille tieners. Toen de 14 jaar oude Sally Chapman en Barbara Pelly op 4 juli van dat jaar nog werden verhoord over de gebeurtenissen van de voorgaande dag, kwam het volgende bericht al binnen van ene Jane Greenwood en haar vriendin, gericht aan de Falmouth Packet die hun ervaringen als volgt omschreven:
“Het monster stond daar in de bomen als een volwassen man, maar met zijn benen was iets raars aan de hand; ze stonden naar achteren gebogen, net zoals bij vogels. Zodra het ons in de gaten kreeg veerde het op en vloog het met een sissend geluid tussen de bomen door… Het had rode gloeiende ogen en een hele grote donkere bek. Zijn veren waren bruin met zilvergrijs, net als de kleur van zijn lichaam en zijn achterpoten. Zijn voeten waren ook enorm en hij had zwarte krabachtige klauwen.”
De twee waarnemingen, zo kort na elkaar, stonden in principe ieder op zichzelf. En in eerste instantie werd er nog verondersteld dat het om een verkleed persoon moest gaan, die graag de voorbijgangers en bezoekers van de kerk van Mawnan de stuipen op het lijf joeg. Zonderling is dan wel, hoe deze ondeugd in staat is geweest tussen de bomen door te zweven. Precies dit vraagstuk was aan de toehoorder, bij wie de meisjes Chapman en Pelly destijds hun verhaal deden, wel besteed; deze man, gefascineerd door levitatie en andere bovennatuurlijke fenomenen, streek toen door zijn volle ruige baard en gaf te kennen de bevindingen uitzonderlijk curieus te vinden. Alhoewel bevangen met deze wijsgerigheid kennis te verkrijgen over het occulte, behoorde ook deze waarnemingen voor hem tot het onverklaarbare. Ten langen leste beet de bezielde prospector zich vol overgave vast in deze aangelegenheid. Mawnan werd klaarblijkelijk geteisterd door een wanschepsel, zoveel was hem wel duidelijk. Waarachtig of niet, geruchten als deze konden, indien voorzien van afdoende bewijslast, een interessante zaak opleveren.
Dat bonte scènes, zoals middels de zorgvuldige uitwijdingen van dit grut keer op keer gepassioneerd uiteen werd gezet, zich zouden kunnen afspelen aan de idyllische kustgebieden van Cornwall is eigenlijk vrijwel onvoorstelbaar, zo niet uitgesloten. Griezelverhalen als deze lijken er werkelijk ongepast. Want dankzij de zuidelijke ligging en de warme golfstroom waarlangs het is gelegen, is dit bestuurlijke graafschap gezegend met het mildste klimaat van Groot-Britannië. En doordat de herfst deze kuststreek gemiddeld iets langer aandoet dan in andere regio’s, is de winter er zelfs van kortere duur. Liefkozend geplaagd door milde zeebriesjes rust het schiereiland, met haar glooiende heuvels, in een bijna onbestaanbare schoonheid puur en volslagen onbezoedeld tussen de Atlantische Oceaan en het Engelse Kanaal. De uitgestrekte landmassa wordt doorgaans gekenmerkt door vruchtbare valleien tussen het overwegend ruig en oneffen doch vreedzame terrein. Aan de kleurrijke kusten broeden vele soorten vogels en buitengaats kun je, met een beetje geluk, zelfs de speelse bewegingen van zeehonden en dolfijnen ontwaren.
Desalniettemin is dit sprookjesachtige tafereel buitengewoon bedrieglijk en herbergt Cornwall hoogstwaarschijnlijk de meest goddeloze creaturen. De agonie waarmee de verschillende kinderen hun wedervaren deelden sprak daarin boekdelen. Bezeten door hun schroom achtervolgd te worden in dagelijks terugkerende nachtmerries kwamen de woorden telkens beverig over hun lippen. Opmerkelijk was overigens tot wie sommige van deze lui zich hadden gericht om hun verhalen uiteen te zetten; dezelfde persoon die later Chapman en Pelly ondervroeg was namelijk niemand minder dan de prospector die zich al eens eerder met deze materie inmengde: Tony ‘Doc’ Shiels. Naast schilder en pionier van het zogeheten ‘Bizarre Magick’ – een aparte klasse van illusionisme – is Shiels paranormaal onderzoeker en tevens een gedreven monsterjager die bovendien beweert het geheimzinnige pleisiosaurusachtig wezen Morgawr te hebben gefotografeerd. Het toeval wil dat een man, genaamd Don Melling, de eerste was die, sedert 1926, de lokale autoriteiten uitgerekend via hem liet informeren dat de ‘Owlman’ zich weer had vertoond. Enfin, het beest had inmiddels een naam gekregen. Op 17 april 1976 was het vogelbeest, sterk aan een extreem grote kerkuil of oehoe gelijkend, door zijn dochters Vicky (9) en June (12) gespot toen zij door de bossen aan de Helford River nabij de parochie van Mawnan rondslenterden en dit kolossaal creatuur met wijdse vleugels over het dak van de kerktoren naar beneden zagen scheren. De meisjes hadden vervolgens dusdanig vol doodangst gezeten dat zij hun vader ervan overtuigden om de vakantie, waarvoor zij naar hier waren afgereisd, drie dagen eerder af te breken en schroomvallig huiswaarts te keren. Zij waren daarenboven zo intens overstuur dat het gezinshoofd het de monsterjager niet eens meer toestond om de kinderen aan een interview te onderwerpen, aldus Doc Shiels. De vraag die dit echter oproept, is waarom Melling Shiels benaderde en niet rechtstreeks contact zocht met het Police Department in het nabijgelegen Falmouth? Verondersteld mag worden dat een recreërend gezin bij dergelijke ontluisterende incidenten zich in de eerste plaats zouden wenden tot officiële instanties en het leggen van contacten met de plaatselijke bevolking, nota bene iemand die zich bezighoudt met metafysica, ligt daarbij niet echt voor de hand. Evenzeer opmerkelijk is dat de meisjes Sally Chapman en Barbara Pelly in juli ook bij hem hadden aangeklopt. Dit geeft te denken hoe Shiels zich gepresenteerd moet hebben aan deze lui en hoe hij bij machten is geweest hen te overreden deze informatie als eerst aan hem toe te vertrouwen. Ofschoon dit alle verdenkingen opriep dat Shiels wellicht zelf de Owlman had uitgevonden, is dit verband nooit aangetoond. Desalniettemin druppelden in de opvolgende jaren de meldingen niet aflatend binnen, incidenteel bij hem, maar eveneens via de officiële kanalen.

Evident is dat Mawnan zijn geheimen nog lang niet heeft prijsgegeven. Welgeteld tien gebeurtenissen zijn er in totaal over de jaren heen gerapporteerd waarin de Owlman ter sprake kwam, maar in geen van alle gevallen werden sporen gevonden, concreet genoeg, om de authenticiteit van dit wezen te kunnen duiden. Eender feit of fictie, de fabelachtige voorvallen van destijds bekrachtigen alleszins de geloofwaardigheid van de vermeende recente avonturen van Conlan en Tallis Radburn, die aldus gisteren het dolce far niente, ofwel het zalige niets doen, verstoorden waarin inspecteur Peckham dreigde weg te zakken. Ongeveer half elf in de ochtend had hun vader George Radburn de gebroeders naar het Falmouth Police Department geëscorteerd alwaar zij nog bevangen van angst stamelend hun rede voerden. De beschrijvingen van het lugubere wezen dat nog scherp op hun netvlies was gebrand, konden overduidelijk enkel aan dit monsterachtige vogelwezen worden toegedicht. Ze hadden hem klaarblijkelijk zo jong geleden als vroeg op diezelfde ochtend bij de parochie gespot. De geestdrift was vigoureus zoals Conlan, met elf levensjaren de oudste van de twee, meestentijds het woord nam en de oudgediende op meeslepende wijze meezoog in zijn betoog. Peckham, een gerespecteerd lid van het korps die zijn grijze lokken reeds lang met wax maskeerde en zelfs zonder die verfraaiing als een gladde ambtsdrager werd aangezien, begon het aanhoren van gelijkaardige verhalen onderhand al een beetje zat te worden. Nochtans kon hij zich niet aan de gelijkenis onttrekken waarmee de karakterisering ook ditmaal weer met eerdere beschrijvingen samenviel en ervoer hij reeds hoe de rillingen andermaal langs zijn ruggengraat trokken. Nonchalant doch alles behalve passief hing de doorknede opziener met het ene been over de ander achterover in zijn bureaustoel terwijl hij de precaire zaak vol scepsis in zich opnam. Waar zijn ene hand nutteloos middels zijn duim onder het bureau aan zijn broekzak was opgehangen, krabbelde de ander onwillig en protocollair de nodige aantekeningen op. Borstelige lichaamsbeharing rond de navel prikte tussen zijn ietwat korte overhemd naar buiten, waardoor het aanzien van de slungelige doch erg ervaren ambtsdrager enigszins in het geding kwam. Conlan echter, bijgestaan door zijn tengere broertje, was zich amper bewust van de geveinsde houding van de diender en liet zich eveneens door de dubieuze blikken van zijn vader niet uit het veld slaan. Onverstoorbaar beschreef hij hoe hij en zijn broertje door de Owlman moesten zijn gadegeslagen, alvorens het enorme beest vanaf een flinke tak was neergedaald en hen beide tussen het bouwwerk en het bos in het nauw had gedreven. Goddank, zo omschreef de al even spichtige jongeman, was zijn broertje Tallis zo goochem om dadelijk een stuk hout van de grond te rapen en het monster mee af te weren. Beide hadden het op een lopen gezet en zagen zich genoodzaakt om rond het gehele kerkgebouw te spurten teneinde een uitweg richting de toegangspoort van de kerk te vinden. Achter hen, waar de confrontatie had plaatsgevonden, blokkeerde de Owlman immers de kortere route waarlangs zij het terrein eerder hadden betreden. De vluchtpoging rondom het godshuis werd echter alras onderbroken doordat de uil, volgens zeggen zo groot als een volwassen man, mogelijk over het schip van de kerk was gevlogen om vervolgens in een duikvlucht rakelings langs de jongens te scheren. Tallis vulde aan hoe hij dientengevolge zich tegen de stenen buitenwand had bezeerd en zijn hoofd nog tolde toen hij kort daarop het angstwekkende gedrocht hooghartig tussen de grafzerken had zien staan. Het woeste beest zou hen er hebben aangestaard om de jongens in een ijzige schrik gevangen te houden. Opnieuw werden de uiterlijke kenmerken van de Owlman aan de inspecteur opgedrongen waarvan hij, zonder de verschijning ooit zelf te hebben gezien, iedere eigenaardigheid inmiddels als een leeropdracht kon uittekenen. Zijn ontspannen onbewogenheid had inmiddels wel plaats gemaakt voor een rijzende rusteloosheid.
“Hij was wel vijf voet hoog en gaapte ons kwaad aan met zijn enorme hongerige zwarte bek. Zijn poten hadden rare hoge enkels en zijn klauwen waren groot en zwart met twee enorme ‘tenen’. Eerst dacht ik dat het verklede man was, maar toen ik nog eens goed keek leek het meer een soort gigantische uil met grijze en bruine veren en afgrijselijke rode ogen.”
Geschokt doch verzuchtend hoorde Peckham de monsterlijke proloog aan terwijl hij lispelend voor zichzelf overdacht wat hij hier nu weer mee aan moest. Hij had het verhaal al vaker gehoord dan hem lief was, overwegend verteld door jeugdige getuigen en het tergde hem onderhand dat zoveel gelijksoortige verslagen alle als voor waar werden gepresenteerd. Nauwelijks kon worden genegeerd dat elf meldingen omtrent eenzelfde verschijning, inmiddels, nog met toeval van doen had. Het was nog vroeg op deze oktoberochtend en hoewel bemoedigende stadsgeluiden zeer uitgesproken een kalm weekend aan leken te kondigen verpestte dit zoveelste rapport over een waanzinnige ‘uilman’ dergelijke aanlokkelijke voorzichten. Conlan, zich nauwelijks bewust van wat hij de één meter zevenennegentig lange inspecteur werkelijk aandeed, nam de vertelling van zijn broertje weer over.
Felle, roodgloeiende ogen zouden de kinderen zo demonisch hebben aangekeken dat beide verlamd door angst amper nog in beweging konden komen. De aanval was zo overweldigend geweest dat het de jongens tegen elkaar op de grond had gedrukt. Dat was totdat de reuzenuil, of wat het ook daadwerkelijk mocht voorstellen, de vleugels ophief en een zwaar sissend geluid voortbracht waardoor de broertjes zich met een ruk oprichtten en het alsnog op een lopen zetten. In eerste instantie buitelend over elkander wisten ze niet hoe gauw ze moesten zorgen dat ze wegkwamen. De Owlman had ze immers bijna binnen handbereik. Tallis herinnerde zich nog hoe hij moeite had zijn grote broer bij te benen terwijl hij de klamme adem van het monster letterlijk in zijn nek voelde. Zand stoof op, vergezeld van een enkele graspol die het luchtruim koos, toen Conlan op de top van zijn kunnen de voorzijde van de Mawnan parochie had bereikt en daarbij ongelukkig door de bocht slipte. Tallis mocht dan wel iets langzamer zijn dan zijn oudere broer, waardoor hij de Owlman voortdurend in zijn kielzog had, hij wist zichzelf wel in evenwicht te houden toen hij de hoek om stoof. De angst sloeg daarom om zijn hart toen hij zag hoe Conlan ten val was gekomen en het waanzinnige vogelwezen daarbij richting zijn broeder dook. De gigantisch uil tuimelde over hem heen en even leek het erop dat hij de jonge knul zou overmeesteren, omdat beide in een koprol waren geraakt. Conlan echter, herstelde zich verbijsterend snel en maakte gebruik van het feit dat het monster zich ook door zijn eigen val had laten overrompelen. Voorbij de kerkdeur sloot hij zich daarom weer bij Tallis aan die op hem had gewacht en trok hem al vliedend weg uit dit naargeestige oord.
Peckman, een geeuw onderdrukkend, gromde uiteindelijk wat nadat hij de waanzinnige uiteenzetting had aangehoord en keek van Conlan op naar de vader van de jongemannen, verwachtend dat hij zijn zoons enkel naar hier had gehaald om bevestigd te krijgen dat hun fantasie met ze aan de loop was gegaan. Het viel hem nu eigenlijk pas op dat de korte man naast hen qua postuur nogal uit de toon viel bij zijn eigen kroost; George Radburn zou nog het best door kunnen gaan voor het stereotype circusbaron of een agrariër die met een grashalm aan zijn lip en handen diep in zijn zakken weggestopt zielsgelukkig van een geslaagde oogst stond te genieten. Een rond vetdepot, dat werd omhuld door een erg versleten jaren ’50 gilet, pronkte zonder enig elan voor de man uit. Hij stond er met zijn bekken naar voren gekanteld – had mogelijk door zijn gewicht geen andere keus – en frummelde wat nerveus met zijn rechterhand aan een knoop van zijn vaalrode jasje, dat bovendien, in tegenstelling tot de soortgelijke serie aan zijn gilet, geen functie meer diende omdat het ronde schijfje aan de andere zijde in het knoopsgat hangen een uitgesloten zaak leek te zijn. Dat tezamen met zijn besnord gelaat en kalende schedel gaven hem weliswaar de aanschijn van een gevierd circusdirecteur, hij miste de daadkrachtige uitstraling die hierbij paste. Plausibeler geleek het Peckham dat hij zijn uren als stoffige kantoorklerk doorbracht voor één of ander administratiebedrijfje dat als enig doel leek na te streven de staatskas te spekken. De doffe glans die de inspecteur in Radburns ogen had ontdekt hadden echter weinig met het doorworstelen van droog papierwerk van doen. Hij had er niet meer naast kunnen zitten, alhoewel hij over ‘s mans werkelijke professie weinig geschokt zou zijn. Dit komend najaar zou George dertig dienstjaren op de teller hebben staan als schoenlapper bij een plaatselijke hakkenbar.

“En u? Heeft u daar nog iets op aan te vullen?” legde Peckham het heerschap voor, alsof zijn vraag uit het niets leek te komen. Hij keek George Radburn daarmede onderzoekend aan en hoopte naarstig dat de vader van deze jongens hem in informatie zou voorzien die het voorval als luttel incident zou afdoen. Hij voelde er namelijk weinig voor dat opnieuw een onwaarschijnlijk lijkend avontuur van twee jongens een hoop onnodige onrust zou opleveren. Bovendien zou dat een schijnbaar steun bieden aan eerdere rapportages dat Mawnan waarlijk werd geterroriseerd door een gedrochtelijk monster. Zoals de inspecteur al had verondersteld leek de forse man niet echt overtuigd dat dit relaas op een waarheid berust kon zijn. De heer Radburn ontspande wat, nu hij bevroedde dat de getuigenis van zijn zoons als fabelachtig zou worden afgedaan en schudde van nee. Hoewel hij daarop wel nog iets aanvulde dat hem onbeduidend leek, maar de jongens tot zijn ongenoegen opnieuw houvast gaf om de veronderstelde gebeurtenissen mee te onderschrijven:
“Ik ben allang blij dat Conlan en Tallis netjes door een voorbijganger zijn opgevangen, die zo vriendelijk is geweest hen dadelijk bij mij af te leveren.”
“Maar papa,” haakte Tallis hier op protesterend toon op in “die meneer bij de kerk zei zelf dat hij het monster ook had gezien!” Het was de jongste niet ontgaan dat zijn vader opgelucht had geklonken toen het er vooralsnog op leek dat ze weinig steun ontvingen op hun spookachtige vertelling. Veel zorgen hoefde hij zich daar evenwel niet over te maken; Peckham was allerminst gerust op de ontwikkelingen die hem voor de sloffen werd geworpen. Jaren fideel getrouw aan zijn emplooi had hij meer dan eens voor hachelijke situaties gestaan en de wederkerende geruchten rondom deze schimmige kwestie hadden hem reeds vele slapeloze nachten bezorgd. Tallis, die niet op de hoogte was van de feitelijke kijk die de inspecteur op het geheel had, keek met zijn muizige koppie verontwaardigd naar zijn vader op en trok er een beteuterd gezicht bij.
“Ja dat klopt,” viel Conlan hem bij en draaide zich geheel naar zijn vader om “Hij zei zelfs dat hij de grote uil al vaker was tegengekomen en dat hij ook naar andere monsters zocht. Hij geloofde ons echt, papa en probeert ze zelfs te fotograferen, als bewijs.”
In tegenstelling tot de ferme wijze waarop hij zijn pleidooi had aangezet, kwamen die laatste twee woorden heel kinderlijk en veel minder daadkrachtig over zijn lippen. Toch bleken zijn argumenten precies afdoende om de onverschillige Peckham eindelijk los te schudden uit zijn lethargisch schijnvertoon.
“Wàt zeg je nou?!” bracht de slungelige diender ten slotte onthutst uit. Hij veerde zo onaangekondigd en energiek uit zijn stoel naar voren dat alle drie de aanwezigen er wild van opschrikten. Een dergelijke uitbarsting hadden ze duidelijk niet zien aankomen. Zelfs de stoffige George Radburn had even het idee dat hij door de opmerkelijke opziener zou worden aangevallen. Het goedkoop uitziend bureau schoof in deze opwelling wat naar voren, wat gepaard ging met een schel geknars over de vloer. De jongens werden abrupt uit hun roes van teleurstelling opgeschud en bij Tallis schoten door de felle reactie van de inspecteur de tranen zelfs in zijn ogen. De jongeman moest zich echt inspannen om niet vol te gaan huilen. Niet heel verwonderlijk; Peckhams blik leek de arme jongen bijna te doorboren. Tallis moest onwillekeurig direct terugdenken aan het moment dat hij oog in oog met de Owlman had gestaan. De lome indruk die het gezin eerder van de inspecteur had opgedaan veranderde plotsklaps in die van een levenslustige en bovendien opvliegerige wijkagent. Conlan had de man blijkbaar iets verteld waardoor ze hem letterlijk op het puntje van zijn stoel hadden gekregen.
“Fotograferen hè? Was het soms een oudere man met een zwarte wilde baard? Klein van postuur en met het uiterlijk van een fanatieke tovenaar?” Peckham keek niet alleen de jongens indringend aan, maar zocht ook naarstig naar bevestiging bij George Radburn. Als de man die hij voor zich dacht te hebben inderdaad de jongens bij hun vader had afgeleverd, dan was er een gerede kans dat ook hij deze persoon volgens de omschrijvingen zou herkennen. Zijn zoons, evenals hijzelf, wisten voor een kort moment even geen woord uit te brengen; de heftige reactie van de inspecteur kort tevoren had het gesprek namelijk in een geheel ander ambiance geplaatst. Vader Radburn slikte enkel. Uiteindelijk was het toch de jonge Tallis die hem het antwoord bracht:
“Z-zeker meneer… precies zo’n baard. Verder was hij erg vriendelijk hoor.”
De inspecteur liet geen ruimte meer voor verdere toelichting en had deze ook eigenlijk niet nodig. Krachtig sloeg hij met zijn vuist op het bureaublad, hetgeen opnieuw knipperende ogen opleverde, en concludeerde op ferme toon:
“Die verrekte Shiels weer! Ik wist het. Ik voelde het alweer aankomen.” Peckham stond al even temperamentvol van zijn bureaustoel op en fixeerde zijn blik op iets onbeduidends. “Kan die vent ons nou niet eens één keer met rust laten?” vroeg hij zich kwaad en hoofdschuddend af. George Radburn keek zijn kinderen controlerend aan en trachtte te begrijpen hoe het één met het ander van doen had. Hij was niet van de voorgeschiedenis van deze Shiels op de hoogte zodat hij de onrustige Peckham, die zich naar muur had omgedraaid, onderzoekend in zich opnam. Niet alleen was hij stomverbaasd over de ontwikkeling dat door die ene aanvulling van zijn oudste teweeg was gebracht, hij stond, doordat de man was opgestaan, eveneens versteld van het imposante gestalte van de functionaris. Met zijn bijna twee meter lange postuur boezemde de inspecteur beslist gezag in. Zelfs nu hij daar wikkend en wegend zich van zijn publiek had afgekeerd dwong Peckham als vanzelf respect bij hen af.
“Euh, pardon inspecteur,” probeerde George Peckhams aandacht terug te krijgen, “zou u ons wellicht kunnen toelichten waarom u zo door hem ontstemd bent? U lijkt mij nogal een afkeer te hebben van deze man.”
“Ah ja sorry,” reageerde hij daarop dadelijk. Peckham realiseerde zich dat hij zich erg had laten gaan en was dit gezin inderdaad een verklaring schuldig. Hij zoog, terwijl hij zijn ogen kort sloot, zijn buik vol lucht waarmee hij zichzelf probeerde te herpakken. Hij keerde zich weer naar zijn bezoekers en richtte zich vooral op George Radburn.
“Ahum, de man die uw zoons bij de kerk hebben ontmoet kan volgens de omschrijvingen eigenlijk niemand anders zijn dan Tony Shiels, ook wel ‘Doc’ Shiels geheten. Hij is een Ierse illusionist en staat in Mawnan vooral bekend als een monsterjager. De geschiedenis die Mawnan met deze man heeft voert terug tot eind jaren zeventig…” Peckham informeerde het gezin in hoofdlijnen wat er was voorgevallen. Daarbij benoemde hij chronologisch de meest opzienbarende getuigenverklaringen en liet vooral niet ongenoemd hoe hij meende dat al deze verschijningen terug te voeren moesten zijn als verzinsels van Doc Shiels.
“…Hij is dus terug,” concludeerde hij stellig. “En met hem die gekalibreerde gedrochten van hem… Het zijn met name de gefantaseerde monsters Morgawr en de Owlman waarmee hij Mawnan en omstreken de stuipen op het lijf jaagt. Na de laatste zogenaamde ‘sighting’ is het hier jaren rustig geweest, vredig, zonder onnodige onderbrekingen van een mallotige magiër zoals hij. Dat wil zeggen, totdat jullie hier aan mij verschenen en er wederom een bebaarde man ter sprake komt. Voel je er niet door aangesproken, jullie kunnen er verder ook niets aan doen. Maar keer op keer zijn we door hem van ons werk gehouden en bezorgde hij onze gemeenschap kostbare inspanningen om onze kinderen van hun angsten af te helpen. Telkens wanneer er weer zo’n verhaal naar buiten komt, kun je er donder op zeggen dat deze mentalist zich ermee bemoeit. Wat niet verwonderlijk is als je bedenkt dat hij zeer waarschijnlijk zelf als verklede man bij die kerk rondloopt.”
George Radburn deed zijn best een glimlach te onderdrukken, om zo in elk geval niet aan zijn zoons kenbaar te maken dat de conclusie van de inspecteur hem wel goed uitkwam. Conlan en Tallis zouden nu zeer waarschijnlijk geloven dat ze door een oudere man in het ootje waren genomen, waarmee een ongestoorde nachtrust toch nog in het vooruitschiet lag. Wat Peckham dit gezin echter verzuimde te vertellen, was dat er in de feiten geschiedenis een tegenspraak was opgetreden waardoor Shiels niet geheel verantwoordelijk kon worden gehouden voor de Owlman-verschijningen; de eerste rapportage die werd vastgelegd was namelijk die van de Cornische Echo. Dit was de gebeurtenis waarbij twee jongens door de Owlman achterna werden gezeten en achter het rooster belandden waarachter ze enige benauwende momenten moesten doormaken, een voorval dat plaatsvond in 1926. Tony Shiels kon destijds onmogelijk al achter dit optreden hebben gezeten: hij werd immers pas geboren in 1938!
De hele kwestie moest wel erg bovennatuurlijk van aard zijn wilde Shiels, voordat hij zelf het levenslicht zag, al invloed hebben gehad op deze macabere manifestaties van dit loerend kwaad. En precies dat was hetgeen waar Peckham maar niet over uit kon; het idee beklemde hem al langer dat de door hem zo gebagatelliseerde wilde verhalen, die door deskundigen werden afgedaan als rustiek bijgeloof, de lokale bevolking nu al bijna honderd jaar in z’n angstige greep hielden, reeds wortelden nog voordat zijn hoofdverdachte kans had gekregen zich met deze materie in te mengen. Een verontrustende chaos pookte telkenmaal in Peckhams brein bij het opdringende besef hoe iedere vermelding tot op heden zo hoogst oprecht had geklonken. En ook nu weer. Het benauwde hem, al liet hij dat met nog geen pareltje zweet blijken. Onbekend met de diepere oorzaken die aan al deze morbide en vrijwel identieke vermeldingen ten grondslag lagen, prikkelde het zijn nieuwsgierigheid de oorsprong van deze historiek te kennen. Alhoewel hij voortdurend leefde met een serieuze vrees voor zijn eigen welzijn indien hij zich meer zou inlaten met deze aangelegenheid, overheerste het verlangen de ware identiteit van de Owlman aan het licht te brengen. En nu Shiels weer van zich had laten horen, zag hij zijn kans schoon om dat voor eens en voor al duidelijk te krijgen. Peckham had echter onmogelijk kunnen bevroeden tot welke afschuwelijke gevolgtrekkingen dit besluit leiden zou.
“U kunt dus gerust zijn,” decideerde Peckham, “en jullie ook jongens. Het spijt me dat deze verwarde man jullie met deze nonsens heeft lastig gevallen. Ik zal er persoonlijk op toezien dat hij wordt aangesproken op zijn onbehoorlijke gedrag om zich als een verschrikkelijke vogelman te verkleden en daarmee jonge kinderen vrees aan te jagen. Nog deze middag zal er jacht worden gemaakt op Tony Shiels… de verdorven charlatan…”
En terwijl de familie Radburn zichtbaar opgelucht was met dit nieuws, maakte een plotseling schrander stemgeluid bekend dat een dergelijke onderneming weinig zinvol zou blijken.
“Onkruid vergaat niet, Peckham…”
De woorden hadden bijna klaaglijk geklonken en voerden door Peckhams kantoortje alsof ze werden gedragen door een lange en diepe ademtocht. Aanstonds draaiden de vier aanwezigen hun hoofden om naar waar het geluid vandaan moest zijn gekomen. In de deuropening ontwaarden zij vervolgens een statige oude man, die het gesprek of in elk geval een belangrijk deel daarvan moest hebben opgevangen. Als een veteraan die morsig met beide benen zijn pensioentijd was binnengestapt en zijn gedachten nog dikwijls over het verleden liet glijden, trad de grijsaard vanuit de schaduw met geduchte statigheid de kamer binnen. Peckham herkende hem meteen. Zijn zwarte baard was naar spierwit weggetrokken en van de zonderlinge pluk haar op zijn hoofd was enkel wat verwilderd grijs overgebleven waar her en der nog enige accenten van zijn oorspronkelijk donkere kleur in doorscheen. De geelbruine tabaksaanslag in zijn snor was er nog altijd en had zelfs een sterker contrast gekregen. En zijn baard verfraaide hij nog dagelijks door punten aan de haarlokken te draaien, wat zijn gelijkenis met een kaboutervader alleen nog maar versterkte. Indringend staarden zijn kraaloogjes naar één persoon in het bijzonder, met wie hij een bewogen verleden deelde, en op zijn platte lange neus prijkte inmiddels een, met halve glazen ingezet, minuscuul uilenbrilletje.
“Shiels…” sprak Peckham minachtend. Hoewel onderwerp van het gesprek, had de inspecteur nooit verwacht dat uitgerekend de man die in zijn gedachten was verworden tot zijn persoonlijke aartsrivaal hier nu aan hem zou verschijnen. De verbijstering was daarom ook kenbaar van zijn gezicht af te lezen. “Inderdaad, wat je zegt. Onkruid vergaat niet,” snauwde hij prompt naar de illusionist.
Maar de aangesproken oude man leek er niet door te zijn ontdaan. Hij trok enkel zijn kin omhoog, lachte wat snedig en sprak zorgvuldig alsof hij een klas doceerde:
“Oh, maar ik had het dan ook niet over mijzelf…”

Wordt vervolgd (in de volgende TN-cyclus…)

Dossier: Kalkoen Kwijt

De kerstkalkoen van Rina Oddel is verdwenen. Lesley gaat op onderzoek uit…

Als één van de gasten van het Kerstmaal was Lesley wat eerder gearriveerd nadat Rina Oddel hem over de verdwenen kalkoen informeerde.
“Heremetijd! Ik had de kalkoen enkel uit de koelkast gehaald om hem te gaan ontbenen,” jammerde ze terwijl ze haar kitten streelde die bij haar op schoot lag. “Kort daarvoor was ik de tuin nog even ingelopen om de tuinman te wijzen waar ik de hark had achtergelaten, toen ik kort daarna ontdekte dat de kalkoen verdwenen was.”
“Curieus,” prevelde Lesley zuinigjes en streek daarbij wat door zijn rossige baardje. Hij wilde haar bij deze zaak helpen en als ervaren bloedspatanalist was hij de aangewezen spoorzoeker om het gevogelte terug op tafel te krijgen. Natuurlijk was het ook in zijn eigen belang wilden ze later samen van het hoofdgerecht kunnen genieten. Het viel hem op dat er reeds enkele mannen aanwezig waren die hij niet verwacht had voor deze avond. Het waren in elk geval geen leden van de Tycoon Newspaper. “Wie zijn deze mensen Rina? Wellicht dat zij iets meer weten over jouw zoekgeraakte hoofdgerecht.”
“Och gut, Lesley, je denk toch niet dat deze keurige heren ons van het feestdiner hebben beroofd?”
Rina stelde mij aan drie mannen voor. Jonathan IJmker, van dakdekkersbedrijf Lekt ‘t een beetje?, was opgetrommeld om gauw nog even een lekkende goot te komen herstellen. In zijn ene hand had hij een flinke gereedschapskist en in zijn andere hand een visnet. Dat laatste voorwerp bevreemde Lesley zodat hij vroeg waartoe het diende.
“Het zijn gevaarlijke dagen op het dak, meneer Spandabato. Met glad weer kun je zo een glijer maken. Dit net kan dan uitkomst bieden wanneer ik troep uit de dakgoot moet vissen.”
De volgende figuur was Melchior de Heer, fotograaf van beroep.
“Melchior zal ons dadelijk op de foto zetten,” glunderde Rina toen ze zijn aanwezigheid verklaarde. “Oh, dolletjes! Ik heb er nu al zin in,” Maar haar brede glimlach maakte alweer snel plaats voor een beteuterd gezicht toen ze weer naar de eettafel keek. “Alleen die kalkoen hè? Waar is die nu toch gebleven?”
Toen Lesley eveneens naar de tafel keek zag hij daar een ineens enorme vaas met bloemen staan die hem bij eerdere bezoeken nog niet was opgevallen. De urnvormige pot was met een Delftsblauw tafereeltje beschilderd. Persoonlijk vond Lesley hem erg lelijk, maar een kalkoen zou er zeker in passen.
“Van wie heb je die gehad?” vroeg hij zijn gastvrouw zonder zijn afkeur te laten blijken.
De fotograaf aarzelde niet en antwoordde fier in haar plaats:
“Die heeft ze van mij gekregen!”
Prompt werd het hoofd van de fotograaf zo rood als een tomaat en Rina moest ervan giechelen. Wat Lesley hier precies van moest denken wist hij niet meteen, maar hij kreeg er wel zo zijn vermoedens bij.
Bleef over ene Terach Vlasblom, de tuinier van het stel. Ook hij was bezweken voor Rina’s charmes om op een ongebruikelijke dag als deze nog een klusje bij haar aan huis te komen doen. De tuin moest winterklaar worden gemaakt, dus er moesten redelijk wat bladeren worden aangeharkt.
“U heeft zich lelijk bezeerd zo te zien,” stelde Lesley vast toen hij de fikse jaap op de hand van de man aanschouwde. “Hoe bent u daar aan gekomen als ik vragen mag? Vast niet van een paar blaadjes aanharken?”
“Toch wel,” antwoordde de man. “Het tuinschuurtje van mevrouw Oddel heeft dringend onderhoud nodig en toen ik er zocht naar de hark greep ik in het zoeken van mijn evenwicht per ongeluk door één van de ruitjes van de schuurdeur.”
“Ai,” reageerde Lesley hierop. “En ging het aanharken van de tuin daarna nog wel?”
“Oh, dat was zo voor mekaar. De wond lijkt erger dan het is. Bovendien waren de blaadjes door het aanhoudende zachte weer gortdroog waardoor ik de boel snel bij elkaar had.”
“Mooi zo en dank u wel,” sprak Lesley. “Want dan weet ik nu wie de kalkoen heeft gestolen en waar deze is gebleven.”

Weet jij het ook?
Reageer hieronder dan wie jij verdenkt. Onder hen die het juiste antwoord geven wordt een sterrencheque van 75 sterren verloot. Meedoen kan uiterlijk t/m het einde van dit jaar.

Je kunt er niets mee verdienen, maar deze kerstgroet bevat ook tal van verwijzingen naar o.a. de VZD en de Bijbel. Kun je deze ook ontdekken?

Verstuurd vanaf mijn i-Navelpad

By tinusicket | December 11, 2013 - 11:07 pm - Posted in Nederlands, Retourtje naar hier en terug, Scherpe Blik

In de categorie ‘gesprekken die je opvangt in de trein’ ging het vandaag eens niet over ‘hoe belachelijk het nieuwe schoolrooster wel niet is’, ‘waarom de beste vriend van mijn man niet op onze trouwerij is geweest’ of ‘nog eens vijftig tinten van een specifieke en ons allen welbekende kleur’. Terwijl ik ondertussen druk bezig was de ‘snoepgoden’ te vervloeken bij het heen en weer schuiven van zuurtjes, lolly’s en ander zoetig zuigwaar op mijn smartphone, zaten er in de sprinter tegenover mij twee jonge dames van pak ’em beet een jaar of dertig luidkeels te ouwehoeren. Het was overduidelijk dat ze het hadden over een recente voorstelling van… jawel… The Chippendales.
In het begin van hun gesprek had ik al direct in de smiezen dat het over niets anders dan dat kon gaan. Ik hoorde ze namelijk spreken over ‘een collectief schaamtegevoel bij aanvang dat vanzelf wel verdween zodra de show begon’ en het feit dat het publiek zuiver bestond uit vrouwen dat volgens hun bewoording pas moest zijn gescheiden, maar in elk geval aan niets anders konden denken dan domme mannen en seks. Mogelijk klinkt dit toch als een stereotype vooroordeel van eigen hand, maar ik kan je echt beloven dat ik die twee dames deze tekst letterlijk zo heb horen uitspreken. Gedurende hun banale gebabbel deden ze daar zelfs eigenlijk alleen nog maar meer scheppen bovenop. Mijn vermoeden werd overigens al snel bevestigd; allerhande YMCA-outfits passeerden de revue in hun eindeloze gekeuvel. Marinekleding, pilotenpakken en spannende politie-uniformen, het werd allemaal ongewenst aan mijn oren opgedrongen.
Nimmer werd er in hun gekwetter letterlijk gesproken over The Chippendales, maar iedere vent die naast hen in de coupé zat of stond moest wel op z’n achterhoofd zijn gevallen als ze niet door hadden wat er precies besproken werd. Eén punt werd in elk geval onweerlegbaar duidelijk gemaakt: Miep 1 en Miep 2 voelde zich beslist te goed voor zulks platvloers vermaak… maar ze zijn er wel heen gegaan!
Het zijn van die dubieuze dialogen waarin je kort nadat het onderwerp wordt ingezet, al globaal kunt uittekenen welke volgende onderdelen er zullen worden aangesneden. Vanzelfsprekend werd benoemd ‘dat ze altijd wel een dik zeug uit het publiek pikken’ (sorry, dit zijn niet mijn woorden), ‘ze ook langs de balkons gaan’, ‘hoe kunstig ze strippen tot een avondvullende geheel kunnen maken’ en ‘dat altijd wel een neger tussen zit’. Ik had deze quotes vooraf zó voor je kunnen oplepelen. Hoe diepgaand!
Maar juist toen ik dacht dat ik de voorspelbaarheid in eigen perso(o)n(en) leek te hebben ontmoet, werden we in de coupé toch wel heel bizar verrast toen ze ineens op iets geheel anders overgingen. Alhoewel…
Het schaamrood stond niet alleen bij alle heren in de sprinter op de kaken, nee ook de vrouwelijke passagiers moesten inhouden niet te gaan zitten schaterlachen toen Miep 1 en Miep 2 abrupt, zonder enige logische aankondiging, begonnen te praten over… let op.. ‘de ingrediënten van een frikadel’.

Over plaatsvervangende schaamte gesproken!