Retroman wist werkelijk niet wat hij hoorde.
“Niet te geloven…” sprak hij zacht en zorgvuldig, toen het tot hem doordrong wat dit inzicht betekende en staarde even glazig voor zich uit. “200 jaar oud. Wie had dat gedacht?” Hij had een moment nodig om zichzelf te herpakken. “Je bent dus een heuse Methusalem geworden?”
Kornelis knikte.
“Huh, wat?” vroeg de Reuze Navelpad schaapachtig, die de verandering in energie tussen de twee opmerkte. Het drong alleen nog niet direct tot hem door welke constatering hier kennelijk werd gedaan. De pad keek met een raadselachtige blik van Retroman naar Kornelis en hoopte dat iemand hem spoedig van enige uitleg zou bedienen.
“Kornelis Oflook, de collega met wie ik vanaf het begin van mijn carrière bij de Tycoon Newspaper mee heb samengewerkt, blijkt onsterfelijk te zijn Pad,” verklaarde Retroman naar hem. “Hij is een ouwe sok. Een ouwe sok van inmiddels al bijna twee eeuwen oud. Ik bedoel, natuurlijk hing er altijd wel iets mysterieus om hem heen…”
Kornelis schraapte z’n keel en onderbrak hem:
“Je mag dat nu ook wel gewoon mijn onwelriekende odeur noemen hoor, Retroman,” en knipoogde vriendelijk naar hem.
Deze toevoeging bezorgde Retroman spontaan een glimlach op zijn gezicht. De Reuze Navelpad deed ook of hij het amusant vond.
“Snap je het nu? Onze grote vriend Kornelis hier zal altijd alleen maar ouder worden. Net zoals zombies, maar dan de levende variant… of euh… is dat een misschien wat ongelukkig gekozen vergelijking?” Retroman grinnikte moeilijk. “Ouderdom heeft in elk geval geen vat op hem. Het is die rekel, toen meer dan anderhalve eeuw geleden, gelukt om een drank voor onsterfelijkheid te brouwen.”
“Wel, in wezen was het natuurlijk Ignatz die het levenselixer in eerste instantie had gefabriceerd, maar uiteindelijk heb ik na de Zeppelinramp de ontbrekende ingrediënten gevonden om het drankje betrouwbaar en stabiel te maken,” viel Kornelis hem bij.
Terwijl de heren spraken nam Retroman Kornelis nog eens goed in zich op, alsof hij zijn collega en vriend nu voor het eerst zag en verwonderde hij zich nog eens over de feiten die hij nu te weten was gekomen.
“Wist Ignatz dat trouwens, dat jij het elixer hebt weten te voltooien?” vroeg Retroman.
Kornelis trok een wenkbrauw op en zuchtte.
“Dat antwoord ken je reeds. Hoe anders kan Ignatz in deze tijd nog steeds in leven zijn?”
“Ach, ja, natuurlijk.”
Retroman was inmiddels gaan staan en liep wat onrustig heen en weer. Hij mijmerde en blies terwijl hij dat deed wat warme adem in zijn vuisten omdat het niet erg behaaglijk was in de loods.
“Nu begrijp ik ook,” sprak hij na een kort moment, “waarom de geniën die jouw school hebben verlaten, de Paddocalypse hebben overleefd. De Alchemisten, de Rekenkundig Architecten, Advocaten van de Wetten der Natuurkunde en de Continuïteitsbewakers, waar je eerder over repte en die in Gohes City zijn gaan wonen, leefden natuurlijk in een andere tijd dan deze ramp zich hier voltrok. Gompie zeg! Wat moet jij ondertussen allemaal hebben meegemaakt, Kornelis?”
Kornelis trok bij deze retorische vraag z’n lip op, ten teken dat hij met die conclusie instemde. Ook de Reuze Navelpad, die ondertussen wel begreep hoe alles in elkaar stak, keek er verdrietig en weemoedig bij.
Veel kans om bij de pakken neer te gaan zitten kreeg het drietal echter niet. Want opeens werden alle ogen naar de loodsdeur en de ramen getrokken. De illusie van het veilige heenkomen werd verstoord toen de deur ineens akelig begon te rammelen en achter de ramen diverse bewegingen zichtbaar werden. In het venster waar Kornelis eerder een smoezelig gordijntje opzij had geschoven, werd door een smerig uitziende arm het glas bruusk verbrijzeld en graaide een klauw gretig naar binnen. Een tweede en een derde verschenen rap daarna. Klagelijke geluiden waren nu ook van buiten overal hoorbaar en daar waar er aan de gevel werd gerukt en getrokken, accentueerde de lichtval door de kieren de bedenkelijke staat van het bouwwerk. Verschrikt veerden Kornelis Oflook en de Reuze Navelpad nu ook op en deinsden ze met Retroman een stuk naar achteren.
“Het zijn de zombies!” riep de Reuze Navelpad uiterst paniekerig, “ze hebben het complex bereikt.”
“Ja, beste kerel. Dit is waar ik al een beetje voor vreesde,” gaf Kornelis treurig toe.
Verrast door de manier waarop zijn niet zo erg fijn geurende collega dit zei keek Retroman hem geïrriteerd aan.
“Wat? Ga je nu zeggen dat jij al wist dat ze met zovelen deze kant op zouden komen?”
Kornelis schrok natuurlijk van Retroman’s plotselinge aan hem gerichte verwijt, maar pareerde deze direct met een wild handgebaar en liet weinig ruimte om hier nu met elkaar over te gaan staan kibbelen. In plaats daarvan stapte hij zelf eerst op het gevaar af en tuurde hij op gepaste afstand tussen de armen van de zombies door naar buiten. Tussen nog een hele hoop meer van deze ondode creaturen ontwaarde hij ook hele volksstammen aan navelpadden en wist genoeg. Op schelle toon riep naar achteren om:
“Hier is nu geen tijd meer voor, Retroman. Het is waar dat ik wist dat de zombies en navelpadden massaal naar hier zouden komen. Dat was zelfs onvermijdelijk, maar we hebben nu andere zaken aan onze hoofden. Hier moet je mij nu echt even vertrouwen.”
“Vertrouwen?!” gaf Retroman ditmaal onthutst terug. Indringend keek hij Kornelis niet begrijpend aan en voelde zich voor een moment verraden. “Eerst voer je ons mee naar hier, naar dit schrale overblijfsel van wat volgens jou ooit een universiteit moet zijn geweest, en vervolgens wacht je terwijl je een verhaal vertelt over je verleden gewoon rustig af tot de vijand ons hier gevonden heeft? Ik geloof m’n oren niet. Sta je wel aan onze kant, Kor-..”
“Hou je mond, Retroman,” kapte Kornelis zijn nerveus geworden vriend kwaad af. “Wat denk je wel niet? Natuurlijk sta ik aan jullie kant. Ik heb jullie alleen juist bijgepraat zodat je beter bent voorbereid op wat komen gaat en dat we hier nog steeds de beste kansen hebben. Ik verwacht namelijk dat…”
Op dat moment was het Kornelis die abrupt de mond werd gesnoerd. Terwijl Retroman nog perplex stond van de felle toon die hij zojuist van Kornelis terug kreeg, schudde het toneel wild op z’n grondvesten. Een deel van het bovenstuk van de pui klapte opeens met veel geweld uit de voormuur naar binnen en brak op de vloer in stukken uiteen. Kornelis werd daardoor gedwongen zijn rede te onderbreken toen hij door de verplaatsing van het puin naar achteren werd geworpen. Uit het plafond werd ook een stalen balk losgewrikt. Deze maakte terstond met een noodvaart een halve draai door de ruimte en zwenkte vervaarlijk in de richting van de Reuze Navelpad. Hij kon de balk onmogelijk nog tijdig ontwijken, zodat hij zich enkel nog kon schrap zetten voor de impact. Gelukkig bleef hem de onzachte aanvaring met dit blok metaal ternauwernood bespaard; de balk bleef namelijk met hooguit een meter voor het hoofd van de Navelpad schijnbaar in het luchtledige te hangen en zwenkte daar uiteindelijk wat doelloos heen en weer toen het eenmaal vaart had geminderd. De pad had kennelijk groot geluk gehad; het andere uiteinde van de balk zat nog voldoende in een muur vastgeklonken, zodat het niet verder kon doorzwenken dan dat het zelf lang was.
Uit reflex had de Reuze Navelpad wel zijn armen al kruislings beschermend voor zich opgestoken. Naast hem stond Retroman tegen een gietijzeren stellage dat deel uitmaakte van de eerder door Kornelis beschreven gestapelde onderzoeksruimtes. Zijn aandacht werd meteen getrokken door het grote gapende gat dat er boven in de pui was en ontstaan, maar nog meer door de schaduw die hij daarachter voorbij had zien trekken.
“Het moment is daar” sprak Kornelis met een basstem duidelijk hardop, om zichzelf boven het gekrakeel van de navelpadden en zombies nog verstaanbaar te maken.
“Allemamachies,” reageerde Retroman vrijwel meteen daarna, toen hij ineens twee grote katachtige ogen door de ontstane opening zag kijken. Twee enorme harige armen gristen enkele zombies en navelpadden met tientallen tegelijk voor het pand weg, zodat het gigantische monster meer ruimte kreeg om naar binnen te gluren.
“Z-zijn we nu echt verloren?” vroeg de Reuze Navelpad, die nu toch echt beefde van angst.
“Nog niet,” antwoordde Kornelis. Vastberaden keek hij zijn twee vrienden nu strak aan. Vervolgens overwoog hij voor een kort ogenblik de opties die deze situatie bood en stelde: “Alleen jullie maken nog een kans om dit avontuur te overleven.”
“Hoezo ‘jullie’?” wilde Retroman meteen weten. De toon waarop Kornelis had gesproken, beviel hem namelijk allerminst.
“Hij is hier,” sprak Kornelis weer tegen hem.
“Wie, Ignatz?”
“Ja. En hij heeft dat beest van hem meegebracht.”
“Hoe? Wat voor beest is dit? Zijn een stad vol zombies en navelstarende amfibiën niet al meer dan genoeg?”
De blikken waren naar buiten gericht. Retroman keek op door het gapende gat naar buiten, maar doordat het donker was geworden kon hij het grote gedrocht, dat was komen kennismaken, nog niet duidelijk zien. Kornelis keek niet naar buiten. Hij stond de kansen in te schatten dat ze dit nog zouden overleven.
“Het spijt me mannen. Hier scheiden onze wegen…” besloot het terstond.
“Wat?” riep Retroman uit. “Je gaat ons toch niet verlaten?”
“Toch wel, vrienden. Dit is een vies vuil varken dat ik alleen moet wassen. Het was me een waar genoegen…”
En zonder verder nog tegenspraak te dulden greep Kornelis de beide heren eenvoudigweg beet en wierp hij ze naar opzij waar een oude lift erg geduldig met de deuren geopend op passagiers stond te wachten. Het was de lift die studenten in vervlogen tijden in staat stelden om hun slaapvertrekken te bereiken die op de zolders waren ondergebracht en op de begane grond was achtergelaten. Retroman en de Reuze Navelpad buitelden over elkaar heen en nog voor ze door hadden wat er gebeurde, had Kornelis de liftknoppen al bediend en de traliedeuren gesloten.
“Kornelis, nee! Wat doe je nu?”
“Vaarwel vrienden. Ik wil dat jullie het elixer vinden. Daar is het me met mijn verhaal al die tijd om te doen geweest. Alleen dat kan ons nu nog redden. Je vindt het op de Rode Zolder, waar Ignatz en ik ooit in studententijd onze kamers hadden. Het moet niet moeilijk zijn mijn kamer te vinden. En wanneer je dat lukt, zul je vanzelf merken dat het elixer je ‘roept’. Het is goudgeel van kleur en…”
Opnieuw werd de inmiddels ratelende Kornelis de mond gesnoerd. Een groter deel van de pui werd nu door het beest met veel geweld aan stukken gerukt. Vergezeld van een hoop kabaal en puin graaide een enorme klauw door het vertrek. Een stofwolk vulde vervolgens het vertrek en zorgde ervoor dat de heren tijdelijk even niets konden zien. Zodra de stofwolken echter weer was optrokken, moest Kornelis al meteen in actie komen, aangezien hele hordes navelpadden en zombies terrein hadden gewonnen en de entree hadden ingenomen.
“Alleen wanneer we alle drie onsterfelijk zijn, dan zijn we wellicht opgewassen tegen deze overmacht.”
Dit waren de laatste woorden die Kornelis nog aan zijn vrienden richten kon. Retroman en de Reuze Navelpad waren ondertussen zonder er zelf enige invloed op te hebben al onderweg naar boven, zodat Kornelis er nu alleen voor stond. Maar zo wilde hij het ook.
Retroman en de pad schreeuwden hem nog wel na dat hij dit niet had mogen doen, maar aan die woorden had Kornelis allang geen boodschap meer. Al wat hij kon doen was zichzelf te verweren omdat de navelpadden en zombies al direct driftig bezig waren zijn aandacht op te eisen. Hij deelde de ene na de andere rake klap uit en veegde met zijn kolenschoppen van armen eenvoudig de eerste belagers opzij. Niet alleen was Kornelis onsterfelijk, met zijn 2,36 meter lengte en forse bouw kon hij behoorlijk wat hebben en had daarbij ook een hoge pijngrens. Toen hij door een één of andere onbenullige zombie in zijn biceps werd gebeten, merkte hij dat natuurlijk wel, maar het was slechter voor wat er van het gebit van de zombie was overgebleven dan dat hij er zelf echt last van had. Alsof het een vervelende mug betrof, sloeg hij de zombie van zijn arm en gaf hem daarna nog een dreun na. Een volgende bleek wat taaier, zodat hij diens hoofd vastgreep en eerst moest vergruizelen tegen dat van een ander wilden ze beide hun aanval tegen Kornelis staken.
Zo baande Kornelis zich een weg tussen alle gedrochten die hem als hongerige hyena’s aanvielen, maar kreeg toch al gauw door dat de massa van monsters hem op deze oppervlakte gauw te veel werd. Het was dringen geblazen aan de voorkant van de binnenplaats, zodat Kornelis andere trucen moest verzinnen opdat hij niet onder deze griezels zou worden bedolven. Het gedrang greep ook hem, letterlijk, naar de keel. Daarom nam Kornelis op enig moment een diepe teug lucht en keerde even kort helemaal tot zichzelf toen hij zich aan het opladen was. Hij rechte zijn rug en balde zijn vuisten, terwijl hij met gesloten ogen alles liet opborrelen wat hij nog in z’n maag had zitten. Met z’n drieën tegelijk hingen de gedrochten nog aan zijn vuisten toen Kornelis ten slotte zijn ogen opende en zo’n geweldige hoeveelheid maagzuur produceerde dat het geluid waarmee de boer gepaard ging weinig onderdeed voor het volume van een misthoorn. De gassen uit het diepste van zijn buik golfden krachtig over zijn tong en lieten ieder levend wezen dat binnen vijf meter voor hem stond op slag bezwijken. Dit gold natuurlijk alleen voor de navelpadden, aangezien de zombies al ondood waren. Maar ook zij konden niet lang weerstand bieden tegen de alles verpulverende zure boerlucht die Kornelis zojuist had voortgebracht. Bijtende dampen vraten zich door de toch al weke delen van hun huid en zorgden ervoor dat het rotte vlees van hun botten droop alsof het kip betrof dat erg lang had doorgegaard. Een enkele ‘verstandige’ zombie die zich in een hoek had schuilgehouden had kennelijk toch niet de volle laag gehad, maar viel spontaan uit elkaar toen hij een stap dichterbij deed en de wolk van maagsappen binnenliep.
Tevreden keek Kornelis vervolgens rond, boerde wat laatste gassen uit en krabde aan zijn achterste.
“Zo, nu kan ik ook even ademen,” besloot hij toen en glimlachte.
Maar met de rust was het gauw bekeken. Want voor hij er erg in had, werd er links van hem alweer aan de restanten van de pui gemorreld. Met een laatste graai trok een enorme poot het laatste metselwerk uit de voorzijde. Ruige haren kwamen daarbij los en dwarrelden in het vertrek. Deze haal zorgde er meteen voor dat de ruïne van deze kant van de universiteit gammeler in z’n constructie kwam te staan.
Buiten het zicht van wat er beneden afspeelde, werd het verval ook door de Reuze Navelpad en Retroman bemerkt. Zij hadden de hogere etage bereikt, waar de lift tijdens het openen van de deuren gelijkvloers had moeten komen met een open overloop die schuin boven de L-vormige ruimte lag. Retroman en de pad stapten juist uit de lift toen de liftvloer kort daarop achter hen door het geweld naar beneden stortte. Tijd om hierbij stil te staan hadden ze niet. Ze moesten zich nu haasten om de overkant van de overloop te bereiken, voordat er andere obstakels waren die hen dit zouden beletten. Nu was de overloop wel degelijk genoeg om tegen nog een stootje te kunnen, maar de maagdampen van Kornelis stegen nu langzaam op naar de hoogte waar zij zich begaven. Beide heren hadden feitelijk geen benul van het gevaar dat daarmee dreigde, maar ze voelde zich evengoed al wel aangespoord om vlot door te lopen doordat er nu ook glas- en ijzerwerk uit het plafond begon los te komen.
Op de begane grond zette het gevecht zich ondertussen voort, nu de maagdampen optrokken en de ruimte zich langzaam met ‘verse’ hongerige zombies en navelpadden begon te vullen. Kornelis zag het alleen niet zitten om nu weer dezelfde truc te gaan uithalen zoals hij zojuist had gedaan, al was dat alleen maar omdat zoveel gassen opboeren toch best een hoop energie van hem vergde. Dan kon deze strijd wel eens ineens gauw beslecht worden, in het voordeel van graaf Schaurig. Daarom besloot hij nieuwe tactieken te overwegen voor zijn volgende slag. Maar voordat hij nu weer grote gaten kon slaan, verplaatste hij zich eerst naar buiten en ruimde hij gaandeweg met z’n blote handen wat vijanden op. Dat duurde even voordat hij buiten geraakte, maar eenmaal buiten het bereik van zijn eigen onpasselijke luchten binnen in het pand, stond hem in de frisse buitenlucht een grote verrassing te wachten. Kornelis was oog in oog komen te staan met zijn ultieme vijand. Dat op zich was natuurlijk niets nieuws, want Ignatz Schaurig had hij allang verwacht. Hij torende hoog boven al zijn monsterlijke creaties boven hem uit. In al zijn verdorven grimmigheid keek hij minachtend op zijn voormalige vriend en schoolgenoot neer. Het was vooral de gedaante waar de graaf bovenop zat wat hem bijkomende zorgen baarde. Kort geleden had hij de afgrijslijk grote poten en ogen van dit beest al gezien, maar eerder nog, toen Kornelis zijn vrienden door de stad had zien trekken en had geobserveerd hoe zij het opnamen tegen de zombies en navelpadden, had hij reeds een glimp opgevangen van dit schrikwekkende schepsel. Als een grote schimmige schaduw had hij het van verre afstand door Gohes City zien marcheren en al heel wat stuk zien maken.
Nu stond Kornelis recht voor dit ijselijke creatuur, een zoveelste wanproduct van de graaf. Even hoog als een gebouw van vier etages stond het massieve harige kolos rechtop tussen een zee van monsters, op een afstand van slechts een paar tientallen meters van Kornelis. Zijn klauwen hield hij vervaarlijk voor zijn lijf, met al zijn nagels op scherp voor een volgende uithaal. Een staart, al even ruig behaard als de rest van zijn vacht, kronkelde onrustig tussen de zombies en navelpadden. Het beest was namelijk razend, maar vooral ook bang. Bang voor zijn schepper, niet eens zozeer voor zijn belagers. Kornelis merkte de angst vooral door het diepe blazende keelgeluid dat het beest voortbracht. Kornelis had er eerder al een vermoeden van, maar nu hij het beest had gezien wist hij het zeker. Wat voor hem stond was een gemodificeerde versie van een kat, gekalibreerd door Ignatz.
“Monster!” riep Kornelis uit. “Wanneer houdt deze nutteloze strijd nu eens op, Ignatz? Wat heeft dit nou allemaal voor zin?”
Kornelis moest zichzelf overschreeuwen om boven het tamtam van het volk voor hem uit te komen. Hij negeerde voor een moment de zombies die zich alweer aan hem vastklampten en hem kwaad wilden doen. Niet dat ze hem echt konden deren, want de meesten dropen toch vaak af zodra ze door zijn geur bedwelmd werden. Maar hij vond ze vooral irritant.
Bovenop de kop van het grote katachtige wezen lachte een figuur sardonisch. Hij ging gehuld in een inktzwarte mantel die door een opspelende wind langs zijn flanken fladderde en aan de rafels en gaten die erin vielen was te zien dat het z’n beste tijd wel heeft gehad. Op de kop van de kat was een stellage bevestigd, met in het midden ervan een rode zetel. De stoel deed dienst als zadel en was door graaf Schaurig bevestigd om ervoor te zorgen dat hij de acties van zijn laatste creatie kon overzien en zich daarmee eenvoudig door de stad kon verplaatsen. Op zijn eigen hoofd had hij een kap naar achteren geschoven met daarop een stofwerende bril. Verrukt keek de graaf neer op het tafereel onder hem.
“Je krijgt er al handigheid in,” merkte hij droog op met z’n lijzige Duitse accent. “Is het stratenvegen van navelpadden en zombies je nieuwe aanstelling geworden? Ik had altijd al gedacht dat alchemie te hoog gegrepen voor jou was. En bij de redactie van dat flutkrantje hadden ze je allang de laan uit moeten sturen.”
“Je hebt gewoon m’n vrienden vermoord Ignatz! Je bent veel en veel te ver gegaan. Duizenden onschuldige slachtoffers die niets met onze historie te maken hadden en toen nog niet eens geboren waren, hebben het nu allemaal met hun leven moeten bekopen. En waarvoor? Zie je nou echt niet in dat deze strijd helemaal nergens over gaat?”
“Dat heb je allemaal aan jezelf te danken, Kor. Dat weet je best. Dat de wereld nu geheel aan jouw stommiteiten ten onder gaat is echt jouw eigen schuld. Je hebt mij alles afgenomen wat mij dierbaar was. Mijn studiekansen, mijn projecten, mijn uiterlijk, mijn liefde! Alles heb je kapot gemaakt.”
“Ach, hou toch op man!”
“Nee, het houdt niet op. Ik ben nog lang niet klaar met je, Kornelis. Je zal moeten boeten voor alles wat je mij hebt aangedaan. Elke kwelling die ik heb moeten doorstaan zal ik je in honderdvoud betaald zetten. Zolang jouw vrienden nog rond hobbelen en jij op je benen staat, zal ik iedereen kwellen die jou dierbaar is. Iedereen!”
Kornelis dacht aan zijn twee vrienden, die hij naar de bovenetages van de universiteit had gestuurd. Hij hoopte maar dat zij slaagden in zijn opzet. Anders zouden ook zij ten prooi vallen aan de toorn van de graaf.
“En weet je?” vervolgde de graaf, “eigenlijk bevalt het me prima dat jij onsterfelijk bent. Zo kun je iedere sterveling zien creperen of zien ronddolen als hersenloze zombies, terwijl jij degene bent die de ware marteling ondergaat. Diep tot in je ziel zul je pijn moeten lijden, net zoals ook ik heb moeten lijden om Christel.”
Dit begon te lang te duren en ging helemaal nergens meer over. Er werd steeds meer bij Kornelis geduwd en getrokken.
“Ben je nu klaar, Ignatz? Zoals je kunt zien heb ik nogal wat om handen op dit moment,” merkte hij ongeduldig op.
“Oh nee. Er is nog wel wat meer dat ik voor jou in petto heb. Zo is er iets dat jij moet weten over mijn nieuwste huisdier…”
Ignatz’ stem sloeg weer om van een duivelse toon naar een geacteerd luchtig redeneren.
“Moet dit echt?” overschreeuwde Kornelis zichzelf, die een opdringerige navelpad opzij wierp, “maak het af of donder een eind heen met die monsters van je.”
“Ha, maar dat is juist de gein. Want wat hier voor je staat is helemaal geen monster, Kor. Kijk nou zelf. Die kwijlende bek. Die hangende pootjes. Ze is weliswaar iets ruiger dan dat watje van een Reuze Navelpad die ik eerst voor dit doel had bedacht. Maar is ze geen schatje?”
Ignatz deed net of hij het grote katachtige wezen wat betuttelend en zogenaamd liefdevol toesprak.
“Wiens kat heb je hier nu weer voor geritseld, Ignatz?” vroeg Kor terwijl hij misselijk werd bij deze weerzinwekkende gespeelde genegenheid. Ik geloof namelijk nooit dat je zomaar een zwerfkat van de straat hebt geplukt. Dat lijkt veel te veel op adopteren. Wel?”
In de ogen van de duivelse graaf begon nu een zeer naargeestige twinkeling te ontstaan. Op dit moment had hij schijnbaar gewacht. Iedere kans die hij had kunnen aangrijpen om Kornelis te folteren had de graaf aangegrepen. Dus ook voor zijn ultieme meesterwerk had Ignatz een manier gezocht om de man die ooit zijn beste vriend was, diep in het hart te kunnen treffen. Hij grijnsde opnieuw, wederom op een manier die Kornelis allerminst beviel.
De graaf stond op en rees met één arm in de lucht. De ander had hij nodig om zijn evenwicht te bewaren.
“Hahaha!” bulderde hij uit, “aanschouw, wat ik hier voor jou heb meegebracht. Gekalibreerd en zodanig opgevoed dat ze nu alleen nog de bevelen van haar meester zal opvolgen. Opgepompt en uit haar kluiten gewassen…”
“Voor de draad ermee,” zuchtte Kornelis geïrriteerd.
Ignatz lachte en bracht ten slotte uit:
“Shampoo! De poes waar Tinus Icket al geruime tijd naar op zoek is, voor wie hij de buurt heeft volgehangen met posters ‘vermist’, zijn brokkenvreter, zijn hulpeloze haarbal, de monsterkat die nu beter bekend staat als…”
Bewust liet hij even een pauze vallen.
“Meaozilla!”
Ignatz had de nieuwe naam die hij voor dit schepsel bedacht had met veel enthousiasme uitgeschreeuwd, alsof het een aankondiging betrof waar veel bombarie en spektakel bij kwam kijken. De presentatie van Ignatz’ verdorven verworvenheid miste echter het geschikte publiek om zijn enthousiasme mee te delen. Op degene voor wie het bedoeld was had Meaozilla in elk geval niet de gewenste uitwerking.
“Wat ben je toch een misselijkmakende beul” reageerde Kornelis enkel wat matjes, “een onbeschofte wreedaard.”
En dat was ook meteen het enige wat Kornelis erover te zeggen had. Hij had wel genoeg gezien van dit soort ongein en ondertussen waren zijn emoties te ver afgestompt om door nog een volgend verlies echt geraakt te worden. Dit alles kwam uiteraard als een teleurstelling aan bin de gruwelijk graaf Schaurig. Die had namelijk wel verwacht dat impact intenser zou zijn geweest.
“Hij natuurlijk altijd even bij mij kunnen aankloppen of ik Shampoo niet toevallig had gezien,” probeerde Ignatz nog.
Maar het maakte geen indruk.
Kornelis zag zich vooral gedwongen om opnieuw wat gaten te slaan. Navelpadden en zombies waren nu zo talrijk bij hem aanwezig dat ze hem onderhand het zicht ontnamen. Hij draaide daarom in een woeste beweging met zijn armen om zich heen. Hierdoor wist hij de meest plakkerige ondoden en amfibieën wel van zich af te schudden. Maar er was veel meer voor nodig om überhaupt weer wat ruimte te krijgen om een paar passen te kunnen lopen. Daarom greep hij één van de manshoge navelpadden achter bij zijn kop, terwijl hij met zijn prothese de tong uit het blauwe wezen rukte. Hij duwde navelpad achteloos opzij en herhaalde de handeling bij nog een paar navelpadden die hij in handbereik had. De beesten waarbij hij deze ingreep steeds uitvoerden hadden hun bekomst en zorgden er meteen ook voor dat het bloed dat ze vervolgens uitspuugden de zombies in verwarring deed brengen. Door deze actie had hij een ander soort chaos weten te creëren waardoor hij het iets makkelijker kreeg om in de richting van de graaf en de enorme kat te komen.
De schepper van al deze gedrochten keek in zijn chagrijn toe hoe Kornelis aan het huishouden was.
“Denk maar niet dat je ook maar de geringste kans maakt om mij en mijn wezens uit te schakelen,” waarschuwde hij.
Kornelis sloeg echter geen acht de woorden die Ignatz nog sprak en was alweer grif klappen aan het uitdelen. Het zou hem ook nooit lukken om tegen aan deze ondieren weerstand te kunnen blijven bieden. Alleen in elk geval zeker niet. Het enige wat hij kon hopen, was dat Retroman en de Reuze Navelpad – als ze het eeuwige leven al konden verkrijgen – iets zouden kunnen bedenken om honderden navelpadden en zombies tegelijkertijd te kunnen omleggen. Maar zelfs als ze dat voor elkaar konden krijgen, dan was de winst een bittere; iedereen die door de navelpadden gezombificeerd was, heeft daarvoor een menselijk leven gekend. Het is niet ondenkbaar dat Kornelis en zijn vrienden onderwijl zombies hebben zitten opruimen, die in de weken hiervoor nog bekenden van hen waren. En dan was er nog Meaozilla. Wat voegde dat beest nog toe aan al de ellende die graaf Schaurig toch al had aangebracht? Zou Ignatz verder het land en daarna Europa intrekken om nog meer slachtoffers te maken? Hoe zou dit alles er momenteel in het wereldnieuws uitzien? Het waren allemaal vragen die bij Kornelis door het hoofd spookten, maar waarvan hij wist dat hij er toch geen antwoord meer op krijgen zou. In plaats van zich daar verder druk om te maken verkeerde hij onderhand in een soort roes. Kornelis bleef namelijk maar gaan en slaan en baande zich zo een weg tussen alle ondoden en die gemuteerde amfibieën. Op enig moment zocht hij wat variatie op om in de zee van gedrochten niet alleen maar zijn domme kracht te hoeven toepassen. Bovendien werkte al dat gemep toch voornamelijk uitputtend.
Daarom kwam hij ineens op het idee om een paar van die beesten van zich af te duwen en trok hij zijn hemd uit. Het katoen was werkelijk doordrenkt van het zweet. Boven de stof hing een damp waar een zeer overheersende chemische zuurheid van opsteeg. Kornelis’ persoonlijke hygiëne en de brij van huidvocht en schimmels die dat opleverden inspireerde hem ineens om iets stoutmoedig te doen. Bewust met de arm waar hij een prothese op had aangebracht pakte hij zijn hemd vast in de vorm van een bal. Hij kneep zijn hemd even samen en keek tevreden toen hij zag dat zijn hemd hierdoor stralen zweer begon los te laten. Vervolgens duwde hij nog een pottenkijker opzij en zocht hij tussen alle zombies en blauwe kwakers naar een specifiek soort navelpad. Eerder heeft hij ze altijd zorgvuldig op een afstandje geprobeerd te houden, maar ditmaal kwam zo’n mislukte kikker die hem aan zijn prothese had geholpen juist erg van pas.
“Bingo!” sprak Kornelis tot zichzelf toen hij er één gevonden had. En hij hield zijn ogen gericht op een Vuurpad, het speciale soort navelpad dat te veel roem had opgeslurpt en daardoor roem uitbraakte in de vorm van vuurballen. Kornelis ging er recht op af en sloeg iedereen opzij die hem in de weg stond. Op zijn rug voelde hij ineens een stel klauwen en wist, zonder dat hij het zag dat er weer een zombie op z’n huid zat. Navelpadden waren misschien wel lastig, maar durfden geen huidcontact met Kornelis te maken. En nu ze zijn van navelpluizen vergeven navel op zijn buik konden zien, bedachten ze zich ook wel twee keer voordat ze dáár naar binnen ging. Om de zombie op z’n rug kon hij zich ook nauwelijks druk maken. Zou deze het al in z’n hoofd halen om van de acne vergeven huid van Kornelis een hap te willen nemen, dan zou deze ook wel inzien dat Kor toch niet zo’n smakelijk hapje was.
Kornelis was nog maar een paar meter verwijderd van de Vuurpad en trok daarom een zombie uit de menigte die hij op een hapje van zijn met zweet inmaakte hemd trakteerde. Hij propte in het voorbij rennen de stof in zijn bek naar binnen en had niet eens in de gaten dat hij hiermee de onderkaak in tweeën brak. Gelukkig bood de rotte huid eromheen nog voldoende stevigheid om Kornelis zijn plan te kunnen laten uitvoeren. Hij daagde de Vuurpad uit om in zijn richting te komen vuurspuwen en hield tijdig de kop van de zombie voor zich zodat deze door al het zweet vlam vatte.
Nu had Kornelis een wapen en kon hij meerdere vijanden in één keer onschadelijk maken. Dit liet hij dan ook niet na, zodat hij wild om zich heen begon te maaien met de fakkel die hij zich nu eigen had gemaakt. De zombie was een stuk minder handzaam dan een houten toorts, maar hij redde zich er wel mee. De ene na de andere zombie en navelpad wist hij ermee in de hens te zetten en voor hij het wist moest hij uitkijken dat hij zichzelf niet klem zetten door een vuurzee te creëren. Wel, als dat ervoor nodig was om met ze allemaal te kunnen afrekenen dan had hij het ook gedaan en had hij er geen moeite mee om eervol in de vlammen mee ten onder te gaan.
Toch koos Kornelis niet voor die aanpak, want wie weet hadden zijn twee vrienden hem dadelijk nog ergens voor nodig. Behendig bleef hij daarom om zich heen zwaaien en liet ook niet na om met de Vuurpad zelf af te rekenen. Zodra hij inzag hoe gemakkelijk hem dit afging durfde hij zich meer richting Meoazilla te bewegen. Eens zien of we hem een poepje kunnen laten ruiken, dacht hij. Maar helaas voor Kornelis was het toen ineens uit met de pret. Na nog een paar gedrochten in de fik te hebben gezet, brak de affakkelende zombie boven de knieën af en doofde deze uit toen het de grond raakte. Kornelis staarde toen naar de twee onderbenen die hij al die tijd bij de enkels had vastgegrepen en lachte wat ongemakkelijk.
Een ongeluk komt nooit alleen, want zodra Kornelis de onderbenen van de afgefikte zombie liet vallen, stonden er ineens twee Vuurpadden voor hem. Hij bedacht zich geen moment en trok meteen zijn eigen arm op en likte even met zijn tong langs zijn eigen oksel. Hij moest even proeven hoe het smaakte. Alleen dan wist hij hoeveel kans hij met zijn volgende plan zou maken. Met een tijgersprong veerde hij toen op en belande hij op de nek van één van de twee Vuurpadden. De navelpadden keken verschrikt op, maar voordat de ene de kans kreeg om roem te gaan verzamelen voor een vuurbal, klemde Kornelis de kop van de Vuurpad waar hij op zat in zijn oksel. De overheersende smaakpapillenvernietigende kokhalscocktail van de ziltige zoute plak zweet begon meteen zijn werk te doen. Een zure lucht die van de oksel opsteeg kleurde de ogen van de Vuurpad groen en deden direct het licht bij hem uit. Kornelis sprong nu gauw weer van de schouders van dit beest en liet de rest over aan zijn compagnon. Te laat had de andere Vuurpad de list van Kornelis door en had zijn vuurbal al uitgebraakt toen Kornelis al dekking aan het zoeken was. Alsof je een volle fles terpentine in één keer over een barbecue schenkt, zo steeg er meteen een steekvlam op zodra de vuurbal de met zweet doordrenkte kop raakte. Kornelis’ okselharen die hij op de kop had achtergelaten kregen niet eens meer de kans om te verschroeien, maar verpulverden meteen in al dat geweld.
Onderwijl had Kornelis zich even opgehouden dichtbij de grond tussen de benen van enkele zombies, omdat hij ook niet precies wist hoe fel de steekvlam zou gaan worden. Dit leek hem wel een handige verstopplek. Toen hij meende dat de kust weer veilig moest zijn, richtte hij zich daarom op, maar stootte hij direct zijn kop tegen het kruis van één van de zombies. Hier ontdekte hij dat hij een cruciale fout had gemaakt. Kornelis had zijn hoofd tegen het schaambot van een vrouwelijke zombie gestoten. De zombie had wat gehurkt gestaan toen hij onder haar rok was gaan liggen. Ze tilde daarom haar rok omhoog en ontdekte Kornelis. Zijzelf was eerder verbaasd dan onthutst, maar datzelfde gold niet voor de zombies die om haar heen stonden. Zij reageerden wild toen zij hem zagen en doken één voor één bovenop hem. De vrouwelijk zombie werd aan de kant geduwd en vervolgens stapelde de ene ondode zich op de ander. De weerzinwekkende geur van Kornelis werd hierdoor geleidelijk gemaskeerd, nu de onderste zombies zich had opgeofferd om Kornelis de baas te kunnen zijn. Tussen die zombies doken ook navelpadden op de stapel en werd het voorbeeld nog door velen gevolgd.
Kornelis kon niet anders doen dan lijdzaam ondergaan dat hij werd bedolven onder het gewicht van al deze wezens. De kans dat hij het nu nog persoonlijk kon opnemen tegen Ignatz Schaurig en de grote monsterkat leken nu verkeken.
Retroman en de Reuze Navelpad hadden ondertussen geen idee wat er buiten de muren van de universiteit allemaal gaande was en waren nog driftig op zoek naar de Rode Zolder. Maar zelfs zonder weet te hebben wat er buiten afspeelde, voelde zij de tijd wel tikken die hen nog reste. Iedere moment konden de navelpadden en zombies hen in de bovenste etages van de universiteit ontdekken en moesten ook zij zich weer voorbereiden op een nieuw gevecht. Zelfs de Reuze Navelpad had nu wel in de gaten dat met zo’n enorm harig kolos erbij, het gevecht amper nog in hun voordeel kon uitvallen. Nu wisten beide niet dat het hier om een kat ging, maar als die lichtflitsen die ze het eerder op een afstand tussen de gebouwen hadden zien maken dezelfde lichtstralen waren waarmee de Gigantische Navelpad gebouwen kon doorklieven, dan stond ze hier nog wat te wachten.
“Jottum! Ik heb het gevonden,” riep Retroman ineens uitbundig toen hij de Rode Zolder herkende. Ze waren helemaal bovenin het bouwwerk daar aangekomen waar de slaapvertrekken zich bevonden. Deze ruimtes waren gemakkelijk te herkennen doordat ze allen schuinaflopende plafonds hadden en er geen trappen meer waren die naar hogere etages leidden. Alle zoldervertrekken waren ieder in hun eigen kleur geverfd. De Rode Zolder liet zich daardoor gemakkelijk vinden. De Reuze Navelpad keek echter vreemd op, toen hij merkte hoe Retroman weer in z’n jolige taaltje had gesproken. Had die vent dan helemaal niet in de gaten hoe ernstig deze situatie is? Is het leven voor hem dan echt alleen maar één groot spelletje?
“Kom op, Pad. Dan zoeken we het vertrek van die twee ouwe sokken. Die power ups moeten hier vast ergens liggen.”
Retroman stond in een deurpost als een jongen zo blij net als toen hij als kind z’n eerste Atari had uitgepakt.
“Power ups?” vroeg de Reuze Navelpad.
“Ja, je weet wel. Net zoals de Super Stars die in old school games verstopt zitten, waarmee je onverslaanbaar wordt. Alleen dan zijn het geen sterren die uit blokken komen door je hoofd er tegenaan te stoten, maar spannende drankjes die door Kornelis en die verdorven graaf zijn bereid.”
De Reuze Navelpad legde verzuchtend zijn handpalm op z’n voorhoofd.
“Dit kun je niet menen? Neem je nou nooit eens iets serieus, Retroman? Maar kom op, vooruit. Laten we gaan zoeken. Die griezels zitten ons zo op onze hielen. Volgens Kornelis zou het ons geen moeite moeten kosten om zijn kamer te kunnen vinden.”
De Reuze Navelpad had die woorden nog maar amper uitgesproken of Retroman moest al beamen wat hij zojuist had gezegd.
“Oh nee, gatver. Oh wat een lucht. Dat komt vast uit zijn kamer vandaan.”
De pad en Retroman hadden de oude slaapkamer van Kornelis nog niet eens in het vizier of ze wisten al in welke richting ze moesten uitlopen.
“Karbonade! Ik geloof dat ik zojuist een kakkerlak heb vertrapt,” merkte Retroman ineens halverwege hun zolderwandeling op, “volgens mij kwam hij daar vandaan.”
Retroman wees naar een kamer waar de deur half in de sponning hing en waar een nog een paar andere kakkerlakken over de grond ritselden. Inderdaad, dat moest de kamer van Kornelis wel zijn, dacht de Reuze Navelpad. De rotzooi uit Kornelis’ studententijd had na het sluiten van de campus zoveel ongedierte aangetrokken, dat zijn kamer ook in de jaren daarna een fijne broeiplek is gebleven om insecten en andere aaseters te blijven aantrekken. Kadavers op kadavers en een overwoekerende plantengroei die de heren onderweg naar boven ook al zijn tegengekomen, pasten prima in dat beeld.
“Gossiemikkie. Hoe gaan we hier in hemelsnaam het elixer in terugvinden?” vroeg Retroman hardop toen ze voor de deuropening stonden en de jungle van troep binnen in de kamer aanschouwden.
“Wat je zegt,” reageerde de Reuze Navelpad terwijl hij zich met open mond verwonderde hoe de kamer zo’n bende kon zijn. “Wat de opstapeling van spullen betreft, herken je zo dat dit de kamer van onze vriend is.”
Retroman knikte en hield tegelijk aldoor een hand voor zijn gezicht voor de stank.
“Je maakt mij niet wijs dat Kornelis voor zijn transformatie tot Grote Stinkende Oorwurmen Reus daarvóór nog een nette jongen was die keurig zijn kamer schoonhield.”
“Kornelis zei dat het elixer ons zou ‘roepen’,” zei de Reuze Navelpad, “ik hoor nog niets. Weet jij wat hij daarmee bedoelde?”
“Ik heb ook geen idee jonge vriend. Kom, laten we op onderzoek uitgaan, mijn samuraizwaard kan nu mooi als kapmes dienen.”
En zo traden de Reuze Navelpad en Retroman het onfrisse onderkomen binnen dat allang niet meer naar stinkende sportsokken en vuile onderbroeken rook, maar nu eerder een onvergetelijke sensatie was van meurende schimmels, fnuikende fungi en rottende ratten. Onversaagd en met hun neuzen met één hand afgeschermd baanden ze zich een weg tussen alle rommel. De Reuze Navelpad schopte meteen voorzichtig wat bemoste kledingresten opzij en klom daarna met Retroman over een omgevallen fauteuil. Zodra ze vervolgens kregen te zien wat daar achter lag, moesten beide mannen echter al snel kokhalzen. Op de grond, tussen een wirwar van klimopbladeren dat hier ook z’n weg had gevonden, lag een in vier stukken uit elkaar getrokken vers vossenlijk. Er in en eronder krioelde het van de roofmijten en spiegelkevers en uit de ogen, neus en bek van het gestorven dier kropen de eerste maden al naar buiten. Retroman voelde zijn maag opkomen en draaide zich opzij om over te geven. Hij was met al die zombies en navelpadden natuurlijk ondertussen al wat akelige aanblikken gewend, maar zo’n verse vondst als deze had hij alweer enige tijd niet meegemaakt. Iets verderop in de kamer meende Retroman plotseling dat hij een vreemd geluid hoorde.
“Hoor je dat Pad? Het lijkt wel alsof er iets zoemt.”
De Reuze Navelpad hoorde het ook, maar maakte zich op het moment meer druk om de geluiden die hij achter zich hoorde. Hij herkende het gekibbel weer van zombies en hij vermoedde dat er ook navelpadden bij zaten.
“Ja, ik hoor het ook. Maar we moeten nu vaart maken. Ik hoor die monsters namelijk ook weer. Ze zijn ons gevolgd.”
“Je hebt gelijk. Hier, ik heb links van ons een andere kamer ontdekt waar het zoemen vandaan komt, vanuit een soort alkoof. Het is alleen zo begroeid met klimop dat je even afstand moet houden, anders heb ik geen ruimte om met mijn samuraizwaard te zwaaien.”
“Akkoord, maar maak vaart, wil je. Het is niet alleen dat die griezels weer achter ons aan zitten, maar er is ook iets raars aan de hand met mijn zakhorloge.”
“Hoe, wat?” Retroman pauzeerde na twee slagen even om zich naar de pad om te draaien om te zien wat hij bedoelde.
“Schiet nou op! Dat ding begint ineens te gloeien!”
De Reuze Navelpad hield het zakhorloge aan het kettinkje om zijn nek voor zich en keek ernaar. Hij moest het op deze manier vasthouden omdat het zakhorloge inderdaad onaangenaam warm was geworden en een geel licht begon uit te stralen.
“Wat heeft dat te betekenen?” wilde Retroman weten.
“Weet ik veel. Maar het is vast niet veel goeds. Ik krijg het gevoel dat we groot gevaar lopen. Wil je alsjeblieft opschieten?”
En de Reuze Navelpad was nog niet uitgesproken of hij kreeg vanachter ineens de volle laag van één van zijn soortgenoten die hem opzij beukte. Wat volgde waren twee zombies, die heel wat slomer binnen kwamen wandelen en met een steunend geluid zichzelf kenbaar maakten. De Reuze Navelpad was ondertussen in een hoek terecht gekomen waar hij een oude wereldbol uit een grote gebogen houder stootte en de bol nog net niet op zijn kop kreeg. Retroman voelde de zenuwen oplopen en begreep dat er nu echt haast bij was. Fermer dan tevoren hakte hij als een bezetene in op de laag klimop en kreeg nu bijna de kans om de alkoof binnen te stappen.
“Pak aan!” klonk het achter hem, toen de Reuze Navelpad de wereldbol met beide handen naar de kop van de andere navelpad wierp en zich daarna weer bezig hield met het heet geworden zakhorloge op afstand te houden. De bol suisde door de kamer en kegelde de navelpad eenvoudigweg omver. Helaas echter voor Retroman stond hij precies in de baan die de navelpad beschreef toen hij met bol en al zijn kant op viel. Zodoende vielen beide door de resterende klimopbladeren en belandden ze samen in de alkoof. De Reuze Navelpad hield van schrik zijn handen even voor zijn mond en liet meteen het zakhorloge weer op zijn borst vallen.
“Au! Dat ding is echt heet geworden,” schreeuwde hij uit. En terwijl hij vlug het zakhorloge weer bij het kettinkje voor zich hield, bedacht hij dat hij hier wat op moest vinden. Want hij wilde het zakhorloge liever niet afdoen, maar had wel zijn handen nodig om zich tegen de vijanden te verweren. Daarom greep hij zo gauw hij kon een voorwerp van een glazen tafeltje dat hem wel geschikt leek om het zakhorloge in te stoppen. Ook hij moest snel wezen, want de zombies hadden zich al over de blokkerende fauteuil gehesen.
“Oh, dit meen je niet,” zei de Reuze Navelpad toen hij zag wat hij van de tafel had gegrist. Hij hield een half verteerd kledingstuk voor zich dat blauw zag van de schimmel en uitliep van de pissebedden.
“Uitgerekend een onderbroek. Wat een tent trouwens.”
En terwijl hij de grootste moeite deed om zijn slokdarm in bedwang te houden liet hij zou gauw hij kon het zakhorloge in de onderbroek glijden. Net op tijd, want de zombies stonden nu recht voor hem.
“Deze is voor Kornelis!” schreeuwde hij uit en haalde krachtig naar de zombies uit met de houder waar eerder de wereldbol in hadden gezeten. Zonder veel inspanning werden met die klap de twee zombies onthoofd en stortten hun rompen ter aarde.
“Sakkerloot!” klonk het ineens vanuit de alkoof, “daar is het! Pad! Ik heb het elixer gevonden!”
En terwijl Retroman zich probeerde los te wurmen uit de klimopplanten en de navelpad van zich afduwde, hoorde hij hoe het gezoem de alkoof vulde. De alkoof, een ruimte niet veel groter dan een riante kledingkast die in het vertrek lag verzonken, herbergde een enorme verzameling van zalven, brouwsels en andere snuisterijen. Dit moest Kornelis’ hobbykamer zijn geweest, bedacht Retroman en hij richtte zich op om het elixer te kunnen pakken. Opnieuw klopten de aanwijzingen van Kornelis, want wat hij eerder voor een zoemend geluid had gehouden kwam eerder neer op een soort zingend geluid dat uit enkele van deze flesjes afkomstig was. De flesjes die het betrof straalden allen een hel licht uit en de vloeistof was goudgeel van kleur, precies zoals Kornelis had beschreven.
“It’s a me, Mario!” riep Retroman guitig uit toen hij zijn ‘power ups’ had gevonden en maakte een 8-bit vreugdesprongetje zoals zijn held Super Mario ook zou hebben gedaan. Snel borg hij zijn samuraizwaard op en reikte naar één van de flesjes. Hij rukte de dop eraf en hield de geopende hals ervan voor zich.
“We hebben het gehaald!” schreeuwde hij naar de Reuze Navelpad en aanschouwde hoe er een goudgele damp uit het flesje opsteeg. Even aarzelde hij of hij niet eerst samen de toost moest uitbrengen met zijn vriendje Pad, maar toen realiseerde hij dat daar helemaal geen tijd voor was. Het leek hem veel beter dat hij alvast het elixer innam en daarna rap de volgende fles aan de Reuze Navelpad kon geven. Hij bracht daarom de fles naar zijn mond en… liet hem toen uit zijn handen vallen.
Het elixer dat hij in zijn handen had vastgehouden viel op de grond in duizend glasscherven uiteen en de kostbare inhoud die het bevatte stroomde rijkelijk over de vloer. Een helse pijn maakte zich van Retroman meester. Ineens voelde hij hoe hij licht in zijn hoofd werd en de wereld langzaam begon te draaien. Hij zwenkte met zijn lijf alle kanten uit en moest houvast zoeken aan het meubilair. In die beweging trok hij diverse flessen met inhoud van de planken en stapte hij in de glasscherven tot zijn voeten er van begonnen te bloeden. Alles wat hij nog aan maaginhoud bezat braakte hij uit en keek daarop naar zijn handen die hij met het braaksel had bevuild. Het duurde even voordat hij zijn zicht had scherp gesteld, maar toen hij eenmaal weer een beetje normaal kon zien merkte hij dat er iets aan zijn handen veranderd was. Zijn huid leek ineens valer geworden en bovendien voelde hij de smurrie niet eens die er van zijn handen droop. Maar het was nog veel erger: Retroman voelde namelijk in het geheel niets meer.
Enkele momenten later staarde Retroman wezenloos naar het plafond. Hij had geen idee hoe het daar gekomen was of hoe hij juist op de vloer was beland. Het lichte gevoel in zijn hoofd was in elk geval nog niet verdwenen. Hij keek naar links opzij en zag dat hij in een plas met elixer en scherven lag. Verderop was er ook een boekenkast omgevallen waar hij eerder de flesjes in had zien staan. Hij boog naar voren en zag dat de boekenkast zijn enkel had ontwricht. Het gekke was alleen dat het leek alsof dit helemaal geen pijn deed. Toen herinnerde hij dat hij die ervaring kort hiervoor ook al had gehad. Blijkbaar was er iets geweest dat zijn gevoel had uitgeschakeld en was hij daarna op de grond gestort. Maar de schrik sloeg hem helemaal om het hart toen hij naar zijn buik keek. De stof van zijn ninjakleding was namelijk omhoog geschoven en op de plek waar zijn navel had gezeten was nu enkel nog een bloederig gat te zien. Een gevoel van verdoving nam nu bezit van zijn zinnen en het enige waar Retroman nu nog aan kon denken was mensenvlees. En dan bij voorkeur mensenhersenen.
En op het moment dat hij te maken kreeg met een honger die hij nooit meer stillen kon, drong bij Retroman allang het besef niet meer door dat hij kennelijk was vergeten de navelpad uit te schakelen…
Even verderop was de Reuze Navelpad aan het uithijgen van de inspanningen die hij had geleverd. Hij was op de grond in een hoek gaan zitten waar het aantal insecten beperkt was. Zijn borstkas ging heftig op en neer. Hij was moe. De strijd die hij in de afgelopen weken heeft moeten leveren hadden zijn tol geëist. Op zijn borst gloeide het zakhorloge als niet eerder tevoren en het gewicht ervan woog zwaar. Hij voelde zich benauwd en kreeg het gevoel dat er iets vreselijks stond te gebeuren. Het enige wat hij nu nog kon hopen was dat Retroman gauw met het elixer naar hem toe zou komen en dat hij zich daarna beter zou voelen.
Op dat moment kwamen er eerst meer andere zombies de kamer binnen. Ditmaal zonder navelpadden. Ook zij schuifelde voetje voor voetje in dat zenuwachtige tempo van hen naar binnen en volgde dezelfde hindernissen die eenieder had gemaakt om tot hier te komen. De Reuze Navelpad wachtte af. Hij kon niet anders meer. Hij was uitgeput en was koortsig. Toen kwam ook Retroman uit de alkoof geklommen. Eindelijk, dacht de Reuze Navelpad. Die zal wel doorhebben dat ik niet meer kan en hakt voor mij die zombies wel omver.
Maar toen zag de pad dat er iets veranderd was. Retroman hinkte. Zou hij ergens over gestruikeld zijn? En ook de blik in zijn ogen was heel anders, helemaal niet wat de pad verwachtte hoe iemand eruit zou zien die net het eeuwige leven had verkregen. Dat had hij vitaler verwacht, veel meer sprankeling en levendigheid. Alleen was levendigheid nu juist erg ver te zoeken bij zijn vriend. Die manier van lopen, die contactloze manier van kijken, die vieze smurrie die er uit zijn mond droop, Retroman was gezombificeerd! Oh nee, dacht de Reuze Navelpad. Niet hij ook al.
Alles was nu voor niks geweest. Kornelis had zich opgeofferd door de strijd met die gruwelijke Graaf Schaurig aan te gaan en heeft daar zeer waarschijnlijk ondertussen het leven wel bij gelaten. Een gigantisch monster was met de graaf meegekomen en de stad wemelt van de navelpadden en de zombies. En nu is ook Retroman, zijn kloeke en humoristische vriend, met wie hij samen heel wat hellebroed mee om zeep heeft geholpen ten prooi gevallen aan de wraak van die verschrikkelijke meneer De Graaf. Alles, maar dan ook alles is nu verloren. De stad gaat ten onder.
Op dat moment kwamen Retroman en de andere zombies steeds dichterbij. Met Retroman voorop schoven de monsters voetje voor voetje naderbij, totdat de man die eerder nog zijn vriend was met zijn handen achter op zijn rug tastte en vervolgens het samuraizwaard tevoorschijn haalde. Voor een laatste maal hanteerde hij het en wierp zo het zwaard in de richting van de Reuze Navelpad. Maar toen gebeurde er iets geheel onverwachts. Terwijl het zwaard nog door de lucht suisde, begon het zakhorloge feller te gloeien en beefde het op de borst van de Reuze Navelpad. Zodra het zwaard de Reuze Navelpad had moeten raken, ontstond er ineens op de plek van het zakhorloge een soort spiraalvormige cirkel dat een zwart soort licht uitstraalde. In een oogwenk zoog het de Reuze Navelpad en het samuraizwaard op en verdween het in het niets.
Opnieuw werd de Reuze Navelpad een zwart universum ingejaagd, een ruimte zonder sterren dat zich oneindig leek uit te strekken. Hij werd meegezogen in een onnoemelijk leegte en verkeerde daar enige tijd met niets anders bij zich dan het samuraizwaard waar hij door Retroman mee geraakt had moeten worden. De reis door de dimensies zorgde er echter voor dat het zwaard zijn hoofd miste en vergezelde hem op een tocht naar het onbekende.
Later of eerder, daar had de Reuze Navelpad geen besef meer van, schoot hij tezamen met het samuraizwaard de werkplaats van Theo Nologie binnen. Het zwaard boorde zich in een houten wand en de Reuze Navelpad volgde daarna. Hij klapte met veel geweld tegen diezelfde muur. Na de onzachte aanvaring tuimelde hij op de vloer en belande een paar meter naast de etmaluren die nog aan de hefboom gekleefd waren. Hij verloor het bewustzijn en met zijn tong uit zijn bek knipte bij hem het licht uit. Zo gauw ze konden renden Achmed Liën en Theo Nologie op de pad af en ontfermde zij zich over hem. Zij hadden geen weet van wat de Reuze Navelpad allemaal had meegemaakt. In hun beleving hadden zij hem enkel naar één van de twee etmaluren zien vliegen en wisten niet beter of de Reuze Navelpad was er dwars doorheen getrokken om aan de andere kant weer naar buiten te komen. Achmed ging op zijn knieën op de grond naast zijn vriend zitten. Hij overtuigde zich er nog wel even van of er geen rondvliegend materiaal meer was dat hem verwondingen konden bezorgen. Maar de uitvindingen van Theo Nologie waren allen tot stilstand gekomen en vormden geen gevaar meer. Achmed boog daarom voorover en pakte de pols beet van de pad. Zodra hij dat deed viel zijn oog op het kettinkje dat er om de nek van de Reuze Navelpad hing. Hij geloofde zijn ogen niet toen hij het voorwerp dat er aan het kettinkje hing zag vervagen. Het leek haast wel alsof dat het zakhorloge was dat ze ook wel als de etmaluren kenden. Achter het gezelschap vielen twee etmaluren op de grond. Ze werden niet langer door het zwarte licht naar elkaar toe getrokken. Geen van beide heren had door dat één ervan de Reuze Navelpad op een spannend reis door de tijd had vergezeld.
“Theo!” riep Achmed toen ineens paniekerig uit.
“Oh, wat is het?” vroeg de geleerde.
“Het is de Reuze Navelpad. Hij heeft geen pols meer…”
In andere tijden, in een toekomstig universum, ver van waar Achmed, Theo en de Reuze Navelpad zich ophielden, vond er ergens in het centrum van Gohes City een grote explosie plaats. Een enorme bruine wolk was met veel kabaal losgekomen uit een gigantische stapelen met lichamen. De lichamen varieerden in kleur tussen vaalgrijs en donkerblauw en behoorden toe aan honderden hongerige zombies en navelpadden. Met z’n allen hadden zij zich op Kornelis Oflook gestort, in de hoop hem te kunnen verstikken, zodat ze hem konden uitschakelen en graaf Schaurig zijn ultieme wraak kon beleven. Maar Kornelis had nog een laatste pijl op zijn boog, eentje waarmee hij wist dat hij niet alleen zichzelf, maar ook een hoop gedrochten kon opruimen. En als hij een beetje geluk had dan stuurde hij in die actie ook zijn voormalige schoolgenoot Ignatz daarmee naar de poorten van de hel. Want terwijl de ene navelpad zich nog op de andere zombie aan het opstapelen was, had Kornelis Oflook zijn anus open gezet.
Eén zucht van een Vuurpad was voldoende om een paddenstoel boven de universiteit te laten opstijgen.
– Einde boek 1 –