By achmedlien | September 30, 2011 - 7:48 am - Posted in Duimzuigerij, Gekalibreerde Gedrochten, Nederlands

image by The Constortium, edited by Gsorsnoi

NEMEA, TRETUS – GRIEKENLAND – De rasperige tong likte langs de grote wond in de nek van een man. Bloed gutste niet langer uit het gapende gat naar buiten, maar vloeide slechts langs de kartelige randen zodra een flink snuit zich erin begroef. Scherpe nagels kraste door het vlees. Terwijl het monsterachtige dier vrat trok het bloed van zijn slachtoffer door zijn ruige haren en besmeurde zelfs zijn manen.
De leeuw keek op. Hij had de tijd nog niet gehad om aan zijn volgende maaltijd te beginnen of hij rook hoe twee ongelukkige individuen de bergwand van de Tretus beklommen om hun dood tegemoet te lopen.

In deze bergen van de provincie Argolis terroriseerde de Nemeïsche leeuw het oude Griekenland. Zijn domein bestond uit een grot dat zich op de hellingen van de berg Tretus bevond. Zijn hol had twee ingangen. En beide hield hij met Argusogen in de gaten, wachtend op de volgende versnapering waar hij zijn tanden in kon zetten. Er zijn verschillende verhalen rondom het ontstaan van dit huiveringwekkende schepsel. Sommige beweren dat hij werd geboren uit al even monsterachtige ouders, zoals de veelkoppige draak Typhon en de vleesetende slangenvrouw Echidna, of de vuurspugende Chimaera en de tweekoppige hond Orthus. Volgens een ander verhaal schiep Selene de leeuw op bevel van Hera, de oppergodin, waarbij ze zijn harige lichaam uit zeeschuim vormde. Daarna gaf ze hem aan Iris, de godin van de regenboog, die het enorme dier aan haar gordel bevestigde en hem vervolgens naar de aarde bracht. Achtergelaten op de berg Tretus joeg hij op de onderdanen van Selene, als wraak voor het niet brengen van offers.

Er was nog steeds niets te horen. Niet een plotseling zwaar inademen, niet het tikken van de nagels van zijn klauwen over de stenen, noch het ritselen van de donkere kwast aan het einde van zijn staart die over de rotsbodem sleepte.
De regen had de modder van haar lichaam gespoeld zodat Pyralis’ marmeren huid glansde in het zonlicht. Haar lichaam leek uit antraciet gehouwen en haar armen en benen waren bedekt met sterke platte spieren. Haar borsten waren hoog en hard en afgezet met een brede halsketting. De leeuw hoefde alleen maar een blik naar buiten te werpen om te weten dat hij gezelschap had. Het licht zou ervoor zorgen dat ze een duidelijk doelwit waren zodra ze de grot betraden, maar het zou ze ook een kans geven Protos in de duisternis daarbinnen te vinden, dus deed ze geen moeite het licht van haar fakkel te doven.
Leonidas de Bruut, draaide zijn brede lijf om en tuurde omzichtig om de rotswand heen in een poging iets in de duisternis te ontwaren. Hij bleef een lange tijd zo staan, met zijn pezige hoofd scheef, en luisterde daarbij zo aandachtig alsof het geluid door een meters dikke muur moest komen. Hij gebaarde Pyralis dat ze bij hem moest komen. De glooiing van het pad waarop zij stond lag recht tegenover de ingang van de grot. Zij hield daarom haar ogen op de grote opening gericht, terwijl ze over het pad vloog en zich vlak naast hem tegen de rotswand drukte. Het oppervlak waarop zij stonden bood nauwelijks genoeg ruimte voor twee man. Zou de leeuw nu naar buiten komen, dan zaten ze als ratten in de val.
Leonidas boog zich moeizaam naar haar toe en fluisterde wat in haar oor: “Daarbinnen is het zo zwart als de nacht. Ik kan verdomme geen moer zien. Maar ik dacht dat ik iemand hoorde snakken op het moment dat jij naar hier kwam. Dat zou best eens Protos kunnen zijn.”
Pyralis’ hart maakte een sprongetje. Dit kon betekenen dat hij nog steeds leefde. Het gaf beide redders hoop en wat meer moed.
“Heb je iets kunnen zien van de leeuw?”
“Behalve nòg meer zwart en de indringende geur van zijn urine?” vroeg hij terwijl hij zijn neus vol walging optrok.
“Nee, ik heb nog niets van dat beest gezien. Maar ik ben er zeker van dat hij er zit.”
Behalve de geur van zijn ontlasting en pis was de stank afkomstig van bedorven, rottend vlees. Pyralis durfde niet te denken aan wat ze daarbinnen zou vinden. Als Nemea de laatste tijd een paar inwoners had gemist – de herder die was verrast toen hij zijn kudde hoedde, een kind dat te ver van zijn moeder was afgedwaald, een spoorzoeker die nooit terug was gekomen – zouden de overblijfselen waarschijnlijk in deze grot liggen.
Pyralis had de leeuw niet zien weggaan. Toch zouden ze het beslist hebben gehoord als hij nog steeds binnen was. Maar ze wisten ook dat de grot zich strekte tot diep in de bergen en aan de andere zijde mogelijk wel één of meer uitgangen moest hebben. Het kon ook zijn dat de leeuw zich onlangs zo had volgevreten dat hij ergens in de krochten van dit naargeestige hol lag uit te buiken. Het beste wat ze konden hopen was dat de leeuw sliep. In dat geval maakten ze een kans.
Vol angst maar geruisloos glipten ze de grot binnen. De ingang was niet erg breed of hoog – de leeuw zou zich naar binnen moeten persen, wat ook wel bleek uit de dikke plukken zandgeel haar die de bovenkant en de zijkanten bedekten.
De ingang liep over in een wijde grot en strekte zich naar boven en naar weerszijden uit tot een grote ruimte in ruwweg de vorm van een kleine theaterzaal. Achterin was het iets hoger en ontving enig vals licht van een onbekende lichtbron. Links en rechts was het plafond lager en strekten twee gangen zich verder uit naar achteren. Achter het hogere plateau was nog een ondiepe donkerdere geul die het stereotype beeld van de theaterzaal doorbrak. Of ze hadden het achterste decor weggehaald. Het bleek toevallig; zoutoplossingen hadden de gesteentes overal in deze ruimte aangetast zodat de grot in de loop van de afgelopen duizenden jaren haar vorm had gekregen. De kleurveranderingen door afzetting van zouten op het steenoppervlak, zoals het geval is bij witte zoutplekken op een bakstenen muur, verrieden de totstandkoming van de grote uitholling.
Het licht van Pyralis’ fakkel weerkaatste van de vochtige muren en verlichtte de hele spelonk, behalve het verloop van de gangenstelsels aan de zijkanten – die vrijwel volledige in de duisternis verloren gingen – en de geul achter het ‘podium’. Leonidas en Pyralis vestigden hun aandacht op die plek die recht voor hun lag. Het was sinister en tegelijk aanlokkelijk om er op af te stappen om er meer van te zien. Terwijl ze naderbij kwamen meenden ze dat ze lichamen konden zien. Behoedzaam verkleinden ze de afstand met de geul, maar hielden de verduisterde gangenstelsels angstvallig in de gaten. De kans op een hinderlaag was aanzienlijk.

Het draagbare licht bracht de gruwelijke trofeeën van de leeuw in beeld.
Lijken in allerlei staten van ontbinding lagen er slordig opeengestapeld aan de muren. Kloeke en minder heldhaftige mannen, vrouwen en zelfs de allerjongste kinderen – ze waren allen duidelijk vol pijn en kwelling gestorven. Gelaatsuitdrukkingen waren bevroren in de lethargie van de dood. Leonidas de Bruut die met de dood had geleefd in zijn leven als worstelaar werd er misselijk van. Hij sloeg dubbel en braakte. Pyralis volgde zijn voorbeeld en werd door de pure beestachtigheid en de opzettelijke wreedheid verpletterd. De weerzinwekkende aanblik beroofden ze bijna van hun zinnen. Hun ogen vertroebelden en voelden zich licht in hun hoofd.
“Protos!” Leonidas veegde met de rug van zijn hand zijn mond af. Hij wees. Pyralis tuurde in de door de fakkel verlichte duisternis en vond Protos. Ze snelde naar hem toe. Ze richtte haar aandacht op hem. Hoop bande even al het andere uit haar hoofd en deed dat ze zich beter voelde. Haar broertje leefde, hoewel zijn leven aan een zijden draadje hing als ze op zijn uiterlijk af mocht gaan.
Net als talloze andere slachtoffers lag deze Nemeaan er als een verloren vod bij. Op zijn zij lag hij met zijn armen in een poel van bloed. Zijn hoofd was lusteloos naar de vloer gekeerd. Meerdere wonden aan zijn rug en hoofd gaven blijk van zijn penibele toestand. Aan zijn voeten kleefde zoveel gestold bloed dat het Pyralis aanscheen dat haar broertje aan zijn benen naar deze plek was gesleept. Op de reutelende ademhaling na, die Leonidas buiten de grot al had gehoord, leek hij zo goed als dood. Maar hierbinnen klonk het veel luider en beiden hielden zich vast aan de gedachte dat dit nog niet voorbij hoefde te zijn.

Wenende keek Pyralis op van Protos naar Leonidas. Ze kon zien dat die gespannen en alert naar de duisternis van de zijkant van de grot staarde en ze zag dat zijn gezicht verstrakte. Hij draaide zich om, gebaarde en zei woordeloos iets tegen haar. Maar ze hoefde hem niet te horen. Ze verstijfden allebei en realiseerden zich maar al te goed welke zwarte vlek daar door de duisternis sloop.
De leeuw kwam eraan.
“Protos!” smeekte Pyralis wanhopig terwijl ze de polsen van de man stijf beetgreep. Haar tranen prikten zout in de wonden van zijn gezicht.
“Protos, jongen, kom terug bij ons!”
Maar de leeuw die zich al die tijd had verscholen in de schaduwen van zijn hol sloeg deze zogenaamde redders gade en wachtte het juiste moment af voor zijn aanval. Hij had alle tijd gehad om zorgvuldig zijn moment te kiezen, omdat hij uit ervaring wist dat maar weinig Grieken zo’n hopeloze reddingsactie zouden ondernemen. Tot grote vreugde van de leeuw had dit tweetal echter besloten hem te achtervolgen. Het was meer dan waarop de leeuw gehoopt had. Van de man wist hij niet zo goed wat hij er aan had. Hij zat goed in het vlees, maar het stond hem aan dat hij hem niet veel jachtplezier zou bieden. Hij leek meer op een log beest, zoals een flink rund. Hij zou er in elk geval voorlopig niet meer op uit hoeven om zijn maaltje te vergaren. Dat stemde hem tevreden.

De leeuw kwam in beweging. Leonidas bleef pal staan; hij ging ervan uit dat de leeuw zou wachten tot zijn hele lijf, inclusief zijn achterpoten, vrij waren uit het donker voordat hij zou aanvallen. Een groot mes dat hij had meegebracht brandde zowat in zijn Leonidas’ greep. Hij hief het uitdagend op en dwong zichzelf zijn gedachten op zijn belager gevestigd te houden. Dit zou een strijd worden op leven en dood. Leonidas wilde dat hij meer van de Nemeïsche leeuw afwist en probeerde driftig alles te herinneren wat de Grieken hem erover verteld hadden.
De leeuw had honger. Hij likkebaardde en trakteerde hem op een blik die op zichzelf al dodelijk was. Hij was van plan om Leonidas te grijpen en op te eten; daarna zou hij met een lekkere volle maag achter de jonge vrouw aangaan, die hem sappiger leek. Op een haast luie manier haalde hij uit met de klauw van zijn voorpoot met het plan Leonidas klem te zetten en op te eten terwijl het vlees nog warm was.
Leonidas werd met die actie overvallen. Hij dook weg en wierp zich naar achteren. Een enorme klauw schraapte over zijn maagstreek, ging dwars door zijn leren pantser alsof het van zijde was en verscheurde zijn huid en spieren. Geschokt van het gemak waarmee de leeuw schade aan kon richtte, moest hij zichzelf herpakken en werd nerveuzer in zijn handelen. Dit kon wel eens een bijzonder ongelijke strijd gaan worden. Hij reageerde bliksemsnel op de aanval. Hij dook op zijn vijand af voordat de leeuw de tijd had gehad ten volle te beseffen wat er aan de hand was. Hij stak met zijn mes in de kop van de bloeddorstige leeuw en sprong meteen weer van hem weg om een fatale beet te vermijden. De leeuw trok zijn hoofd op zij en schudde de schaamte van zich af dat hij zich een moment had laten verslappen. Maar krijsen van woede of pijn deed hij niet. Sterker nog, er was op zijn kop geen aanwijzing te bespeuren dat Leonidas hem überhaupt had toegestoken. Leonidas was met de stomheid geslagen. Dit beest leek onverwoestbaar! De moorddadige leeuw trok zijn lichaam verder uit de doorgang los en zijn ontzagwekkende voorkomen dreef de aanvaller letterlijk achteruit, in een hoek waar geen ontsnappen meer uit mogelijk was. Maar Leonidas liet zich niet kennen, wierp alle doodsangst van zich af en viel de leeuw op een barbaarse wijze aan. Hij stak hem een paar keer in zijn kop, in zijn schouder en in zijn flank en tekende daarmee zijn doodsvonnis; hij was te dichtbij gekomen. De leeuw zag zijn kans schoon, opende zijn kaken en liet het dichtslaan om de nek van de man die nu een wel erg makkelijke vangst was geworden.
En toen viel alles stil.
Een ogenblik later liet de Nemeïsche leeuw het hoofd direct weer uit zijn bek glijden. Een heftige rode straal steeg op uit de nekslagader van Leonidas die nu bloot was komen te liggen. Onder een ongenadige druk spoot het tegen het plafond van de grot en trok er een lange rode streep gelijk aan de valbeweging die zijn onthoofde romp beschreef naar de harde vloer. Pyralis was perplex van de bovennatuurlijke krachten van dit monster. De krachtige uithalen die Leonidas had verricht met zijn mes op de harde huid van de leeuw had nog geen schrammetje schade aangericht. Zelfs de grote zware stippen op zijn zandkleurige vacht lieten geen tekenen zien dat er ook maar een klein wondje onder de donkere haren verscholen ging. Bevend omklemde Pyralis haar zwaard en was haar zorg om haar broertje compleet vergeten. Zelf overleven had hier alle prioriteit. Hij viel geen tactiek op los te laten. Het was alles of niets.

Ze zette zich schrap voor de aanval die nu komen ging. Oog in oog met de dood staarde ze in de bruine kijkers van haar verdelger die meesmuilend op haar toe stapte. Zij stapte naar rechts toen de leeuw hetzelfde deed waardoor ze tegen de wijzers van de klok in om elkaar heen draaiden en positie kozen. Daarbij moest ze uitwijken voor de verhoging achter in de ruimte of ze moest haar energie verspillen door erop te stappen. Het was een slimme zet van de leeuw, want het leverde hem op dat Pyralis ervoor koos ervan weg te stappen waardoor de afstand tussen jager en prooi kleiner werd. De grootste vrees van Nemea zag zijn kans schoon en sprong op haar toe. Door de kracht waarmee hij vanuit zijn gespierde achterpoten opsprong, schoot hij zo ver door dat hij haast door haar lijf heen drong en sleepte haar hierdoor mee de duisternis is. Alles wat de dappere Pyralis hier nog kon doen voor ze onder zijn zware lijf bedolven ging was haar zwaard op te heffen en het te richten op zijn hart. Veel effect had alleen het niet meer; het bloed dat zich even later vanuit de schaduw bij dat van Leonidas voegde was niet van de leeuw afkomstig. Het langwerpige blad was gezwicht onder de ondoordringbare huid en had het begeven. Het schrokkende geluid, afkomstig uit deze donkere hoek van de grot, was veelzeggend over het lot van Pyralis.

Anders dan dit eenzijdige gevecht van de stoutmoedige strijders van Nemea, ging het Heracles  veel beter af. Maar hij was dan ook de sterkste man die ooit had geleefd. Nadat hij aangespoord door Hera door waanzin werd getroffen en zo zijn eigen kinderen vermoordde, moest hij in dienst treden van de koning om aan de toorn van de wraakgodinnen te ontsnappen. Ingesteld door zijn neef Eurystheus, die de koning was, werden hem twaalf werken opgelegd. Bij de eerste was het meteen raak: hij moest de Nemeïsche leeuw doden.
Op zijn zoektocht naar de leeuw, verzamelde hij wat pijlen om tegen hem te gebruiken, niet wetende dat zijn gouden vacht volkomen ondoordringbaar was. Toen hij op hem schoot met zijn pijl en boog, ontdekte hij de beschermde eigenschappen van de vacht toen de pijl er onmiddellijk vanaf ketste en vluchtte weg om zijn strategie te kunnen herzien. Na enige tijd keerde Heracles terug naar de grot. In de tussentijd was hij te weten gekomen dat de grot twee ingangen had, waarvan Heracles er één blokkeerde, via de andere ging hij naar binnen. In zijn volgende confrontatie met de leeuw sloeg hij hem op zijn kop met een enorme knots. Maar de leeuw schudde slechts zijn kop om het suizen uit zijn oren te verdrijven die de klap had opgeleverd. Heracles begreep dat hij het heel anders moest aanpakken en gooide zijn wapens terzijde. Achter in grot dreef hij hem in een hoek en begon met hem te worstelen. Tijdens het gevecht ontweek hij diens woeste uithalen, maar ook de leeuw kreeg het met Heracles te kwaad, want beide beschikten over bovennatuurlijke krachten. De enige schade die de leeuw Heracles  nog wel kon toebrengen was het afbijten van één van zijn vingers. Kort daarop lukte het Heracles  om zijn armen om de nek van het monster te klemmen en wurgde hem tot de leeuw stierf.
Tot slot velde hij het monsterlijke dier door zijn huid eraf te snijden met de levenloze klauwen. Hij sloeg de huid als een beschermende mantel om zich heen en gebruikte de kop als helm. Sindsdien zien we Heracles vaak afgebeeld met een knots en de pels van de Nemeïsche leeuw.

By rinaoddel | September 8, 2011 - 10:11 pm - Posted in Eindelijk uitgeworteld, Nederlands, Rara Rina

Hij heeft er één en jullie hebben er twee, een kadaver heeft er drie en een levend wezen heeft er vier, een Neanderthaler heeft er vijf en de minister president heeft er zes.

Rara, wat zoeken we?

By achmedlien | September 3, 2011 - 6:06 am - Posted in Astronomisch gedachtegoed, Duimzuigerij, Gekalibreerde Gedrochten, Nederlands


image by grave_junik, edited by Gsorsnoi

PARIJS, FRANKRIJK – Onbehouwen wurmde een brede man zich langs een paar andere toeristen en een ijsverkoper op de berg waarop de Sacre Coeur nog altijd pronkt. Hij was onderweg naar een paar fonteinen en wilde er onder de wereldberoemde basiliek foto’s maken met zijn vriendin. Door zijn ruwe optreden stootte hij pardoes tegen de ijskar die zodoende loskwam van zijn standplaats op de Rue du Cardinal Dubois. Vergezeld van een akelig metalen gekraak stuiterde de kar de ernaast gelegen trapconstructie af en schepte op het pleintje eronder een jonge vrouw. Zij kukelde over de rand naar een plateau lager en kwam zodoende in de waterbak van de fonteinen terecht. De rode kleur die het water daardoor kreeg was de voorbode van een reeks akelige ongelukken die nog een paar dagen zouden aanhouden. De vrouw was zo naar terecht gekomen dat ze kort daarop aan haar verwondingen overleed.

Een aanrijding met een touringcar even verderop op de Boulevard de Clichy maakte het volgende vrouwelijke slachtoffer. Op haar weg naar metrostation Pigalle werd ze over het hoofd gezien door de touringcarchauffeur die zijn aandacht er even niet bij had. In dezelfde straat kwam een dag later een medewerkster van een Pharmacieshop om het leven. De kenmerkende kruisvormige neonverlichting aan de gevel van deze apotheek flikkerde juist uit toen het schot in de zaak klonk. Zij werd bij een overval gedood.
Maar het voorval in het cabarettheater Moulin Rouge was nog wel de meeste tragische uit deze serie. Het doek viel voor één van de burleske actrices. Naast haar op het podium zat haar vriend en had zijn hoofd in zijn handen begraven. Hij schreide dikke tranen van verdriet, want hij wist dat hij het was die het decorstuk niet goed had aangebracht. Hierdoor was het naar beneden gekomen en had zijn vriendin in tweeën gespleten.
Geen van deze vrouwen kende elkaar echt goed, maar twee ding hadden zij gemeen: ze hadden een man ontmoet in de sportschool en waren zelf ook niet geheel vrij geweest van zonden. De Dood had daarom zijn plan getrokken en zijn duivelse machten aan het werk gezet.

“Bertrand, waarom nou toch? Waar heb ik dit allemaal aan verdiend? Dat ik al die jaren zo blind had kunnen zijn. Onvoorstelbaar.”
“…onvoorstelbaar…” zuchtte een echo mistroostig.
Antoinette was buiten zichzelf van en verdriet en woede. Bevend hield ze haar handen naast haar lijkbleke voorhoofd en wendde zich vol onbegrip even af van haar man. Haast onmerkbaar schudde ze van ‘nee’ en kon geen woorden vinden. Wat viel er eigenlijk nog te zeggen? Bertrand had haar al die jaren bedrogen. En nu, ja zelfs nu nog, had hij het lef om haar op te roepen.
Niet één keer was het langer in de sportschool blijven op een vrijdagavond een geldig excuus geweest. Al die keren had hij naderhand namelijk bij één van zijn scharrels gezeten. Alleen onlangs was dit tot haar doorgedrongen. Alleen onlangs, omdat ze geen andere keus had gehad en omdat toen de volle waarheid aan haar gepresenteerd werd. Er was geen ontkomen aan en nu wist ze dat hij meermalen overspel had gepleegd.

Bertrand werd overspoeld door een gevoel van spijt, droefheid en angst. Maar hoe pijnlijk het ook voor hem was, hij had er zelf alle schuld aan. Als neergesmeten tussen zijn inboedel lag hij tussen de scherven van de aardewerken spulletjes. Zij waren van de planken gedonderd toen hij er met zijn armen houvast aan zocht. Zo geschrokken was hij geweest door Antoinettes optreden. Niet vanwege haar verschijning, want dat had hij zelf zo gewild, maar voornamelijk om haar ziedende uitbarstingen. Enkele souvenirtjes lagen her en der om hem heen in stukken verspreid. De zaak was gesloten en het licht in het souvenirwinkeltje verduisterd. Bertrand was na sluitingstijd achter in de zaak gaan zitten, omdat hij daar meer ruimte had gehad voor het oproepen van haar geestverschijning.
Zijn kerfstok was rijkelijk beklad met zonden. Desondanks had hij het aangedurfd om zich te bemoeien met het occulte. Antoinettes plotselinge overlijden door ziekte van amper een week geleden had de man terug op zijn plaats gezet en hem geconfronteerd met wat hij al die tijd gemist had en kapot had gemaakt. Blind voor zijn grote schulden, wekte hij haar geest en had verlangend naar haar uitgekeken. Maar door het contact te zoeken met het bovennatuurlijke, had hij in één klap al zijn gelogen alibi’s op tafel gelegd. Na de dood is geen geheim meer veilig, zodat elke ziel kan inzien hoe het er op het aardse bestaan werkelijk toe is gegaan. Wat nog meer was: je inlaten met het occulte terwijl je zonden hebt begaan kon zwaar worden bestraft.

Met een ontzagwekkende kracht wierp Antoinette de stelling omver die naast haar stond. Ze hoefde er enkel naar te kijken. Ze botvierde al haar haat op het winkeltje dat zij samen hadden opgebouwd.
“Bedrogen heb je me!” schreeuwde haar dun geworden stem jammerlijk. “Al die tijd heb je onze relatie tot een schande gemaakt. Jij bent één grove leugen. En daarom Bertrand, ben jij vervloekt. Eerdaags zul je moeten ronddolen als ghoul, een lijkenetende grafschenner die op begraafplaatsen op zoek moet naar mensenvlees. Tot in de eeuwigheid ben jij verdoemd.”
“… ben jij verdoemd…” en met die laatste woorden klonk de echo haast theatraal.

Het opkomende maanlicht maakte het contrast van Moulin Rouges molen met de bloedrode hemel erachter zo mogelijk nog meer tekenend. ‘s Anderdaags slenterde Bertrand er voorbij en voelde zich zo week als een zombie. Zijn kleren waren gescheurd en zijn armen en benen pezig dun. Na zijn ontmoeting met de geest van Antoinette had hij door de schilderswijk Montmartre gekuierd. Een bovennatuurlijk wezen was zijn lichaam binnen gedrongen en had hem ontzield. Doelloos liep hij rond en merkte niet eens dat hij een macabere transformatie had ondergaan. Het in flarden afhangende vlees aan zijn lijf spleet her en der langzaam open, zodat zijn spieren eronder zichtbaar werden. Een blauwe waas trok voor zijn ogen en leek daardoor ogenschijnlijk blind. De ghoul die hij was geworden, en uit het Arabisch komt waar het ‘demon’ betekent, kon echter nog goed genoeg zien om zijn weg te vinden naar het meest nabij gelegen kerkhof. Op die dag, niet lang na het ongeluk in de Moulin Rouge, was hij op weg naar de Cimetière de Montmartre. Daar trok hij later in de avond een grafsteen weg van een vers begraven lijk. Zonder veel moeite tilde hij er het bovenlichaam uit van een vrouwspersoon. De andere helft van het lichaam liet hij erachter en bewaarde het voor later. Het eten van het rottende vlees zou spoedig allerlei gevolgen gaan hebben voor het lichaam van de ghoul. Zo zou zijn neus een gapend gat gaan worden en werden zijn tanden snijtandachtig. Maar voor het zover was, begon hij hier eerst aan het hoofd van de burleske actrice. Hij sloeg er een gat in en zette zijn mond over haar voorhoofd. Onder een luid geslurp zoog hij haar hersenen eruit. De brokken inhoud van de hersenpan dropen langs haar ogen. Dit was de eerste vrouw met wie Bertrand vrijage had gehad. En hij zou niet rusten met het afstruinen van de kerkhoven tot hij de laatste bot had gevonden van de vrouwen met wie hij het bed had gedeeld. Daarna zou hij bezeten blijven om rond te spoken op zoek naar rottende lijken. Alleen het lichaam van Antoinette zou bespaard blijven. Zij was immers gecremeerd.

By rinaoddel | August 14, 2011 - 7:03 am - Posted in Eindelijk uitgeworteld, Nederlands, Rara Rina

image by Howard Dickins, edited by Gsorsnoi

Met het volgende nummer is iets bijzonders aan de hand dat het uniek maakt:
8549176320

Kun jij er achter komen wat het is? Eén ding is zeker, bellen naar dit nummer heeft niet zoveel zin.

image by Linnegem, edited by Gsorsnoi

TARASCON, FRANKRIJK – 29 juli: De Tarasque was een monster uit lang vervlogen tijden, voortgebracht uit de slang Onachus en het zeemonster Leviathan. Deze gigantische waterdraak was zo enorm van formaat dat hij niet in een Olympisch zwembad paste. Met het lichaam van een uit de kluiten gewassen pad en het gewicht van een os van dat formaat, terroriseerde hij generaties lang de bewoners van de zuidelijke Rhône-vallei. Hij had een kop met grote hoorns en punten en een groot schild op zijn rug dat vol zat met stekels. Zonder al te veel inspanningen kon hij met zijn kolenschoppen van klauwen door gebouwen slaan waarna deze als kaartenhuizen in elkaar zakten. Kwam je in zijn vuist terecht dan moest je het bezuren. Of je moest wel zoveel engelen op je schouders hebben rusten dat je met buitengewoon geluk aan hem kon ontsnappen. Maar in de regel kneep hij je fijn als een klein insect dat hem in de weg zat. En als je helemaal pech had dan sperde hij zijn muil open die bezet was met zwaardvormige tanden en braakte hij een alles verpulverende steekvlam uit. Zelfs als hij dat niet deed, kon zijn weerzinwekkende adem al dodelijk zijn. Een rokerige stoom kringelde op uit zijn neusgaten wanneer hij zich op zijn volgende prooi wilde storten. Terwijl hij dat deed vermorzelde zijn lange slangenstaart alles wat er op zijn pad kwam wanneer hij zich omdraaide om zich te concentreren op zijn volgende lekkernij.

Vele Fransen stierven bij pogingen om het monster te doden. In die tijd gebruikte men nog katapulten om de dorpen te verdedigen. Stenen die er mee werden afgeschoten ketsten gewoon af op zijn schubben. Inmiddels had de Tarasque zich in de moerassen gevestigd ten Zuiden van het plaatsje Avignon. Oproepen naar de koning om de bewoners van deze streek bij te staan werden simpelweg genegeerd; de draak bewaakte geen schat en vormde geen bedreiging voor de prinsessen. Hij at alleen dorpelingen en boeren.

Totdat hij op een dag hongerig ontwaakte uit zijn onderwaterhol en op zoek ging naar een hapje in Nerluc, de plaats die tegenwoordig Tarascon heet. Met grote vrees voor zijn vurige adem vluchtten de dorpsbewoners hun huizen uit en zochten een veilig onderkomen. De boten die er over de Rhône voeren trok hij onderuit en hij vernielde de bruggen van de rivier in zijn tocht richting het dorp. Een verliefd jong stel had echter zoveel aandacht voor elkaar dat ze de komst van Tarasque te laat opmerken. Gebouwen werden bruusk opzij gedrukt zodat zijn aanwezigheid niet langer genegeerd kon worden. Galant als de jongeman was deed hij een wanhopige poging zijn nieuwe liefde te beschermen, maar de alles verterende hete adem blies het vlees van zijn botten waarna zijn verkoolde beenderen op een zielig hoopje in elkaar zakten. Binnen enkele seconden vatten de huizen erom heen vlam. En als bij een wonder wist het achtergebleven jonge vrouw nog ongedeerd te blijven. Maar voor hoe lang? Met zijn gevorkte tong gaf de Tarasque daar het antwoord op. Hij gebruikte het om het om haar middel te krullen en tilde haar daarmee op  waardoor de jongedame het uitschreeuwde van de angst.

Juist wanneer de waterdraak zijn maaltijd naar binnen wilde schrokken arriveerde er een mooie jonge vrouw. Dorpsbewoners die haar vanuit hun schuilplaatsen hadden opgemerkt ervoeren een zucht van verlichting. Terwijl een grote klodder kwijl over de jurk van het slachtoffer droop werd de bloeddorstige Tarasque vanachter uit zijn concentratie gehaald. De vreemdeling had naar hem geschreeuwd en hem uitgedaagd. Spieren in zijn tong ontspande zich zodat zijn prooi kon ontsnappen. Hij draaide zich naar de nieuwe vrouw om waarbij zijn zwiepende staart op een haar na een man en zijn dochter in een schuilplaats miste.

In de heldhaftige dame herkenden de wanhopige dorpsbewoners St.Martha. Nog niet zo heel lang geleden werden zij vereerd door een bezoek van haar toen ze een klein jongentje van de verdrinkingsdood had gered. Ze verrichtte wonderen en deed goede werken. Op de voorwaarde dat de overlevenden uit het dorp christenen zouden worden, bood Martha aan het monster te zullen verslaan. Dit deed ze door blootsvoets op hem af te stappen gewapend met niets anders dan een kruis en haar stembanden. De heilige Martha begon te zingen en betoverde daarmee het monster. Mak als een lammetje waggelde hij achter haar aan terwijl zij het dorp uit liep. Daar doofde zij zijn vurige adem met heilig water dat ze in zijn bek wierp. Ze knipte haar haar af en bond twee brede vlechten om zijn brede muil.

Papieren proppen daalden uit de lucht neer op het lijf van het getemde monster om hem te stenigen. Een luid applaus volgde en de acht mannen die de gigantische beeltenis van de Tarasque door de straten van Tarascon hadden gedragen, zetten hem neer. Gekleed in roze broeken en witte shirts juichten alle inwoners en knielden voor het kleine meisje dat zojuist haar pruik op het hoofd van het stenen beeld had gelegd. Zij was als St.Martha herkenbaar geweest door haar blauw met witte kleding en het kruis dat ze had gedragen. Sinds 1474 wordt dit jaarlijkse festival gevierd ter ere van St.Martha. 15 juli of op Hemelvaartsdag begint dit feest. St.Martha, die ook de beschermheilige is van de hoteliers en café-eigenaren, is op deze manier in de herinnering gebleven door deze feestweek die in de 15e eeuw door koning René in het leven werd geroepen. Het meisje die de rol van de heilige Martha vertolkte keek naar haar moeder op en vroeg:
“Hoe heb ik het gedaan mama?”

By rinaoddel | July 20, 2011 - 11:48 am - Posted in Eindelijk uitgeworteld, Nederlands, Rara Rina

Karel Riemelneel liep tijdens zijn vakantie in New York langs een restaurant toen hij er iemand hoorde schreeuwen:
“Nee John! Niet schieten!”
Hij rende naar binnen en zag een dokter, een advocaat een melkman en op de vloer een dode jongen (*).
Karel liep direct naar de melkman en arresteerde deze.
Hij had niet gezien wie er had geschoten en er was ook geen direct duidelijk spoor dat één persoon als de moordenaar aanwees.
Er had ook nog niemand de kans gehad de inspecteur te verwittigen wie volgens diegene de dader moest zijn geweest.
Toch was het voor Karel klip en klaar wie het wapen had gehanteerd en er de jongen mee had neergeschoten.
Dus hoe wist Karel dat de melkman de moordenaar was?

( * = Even aangenomen dat Karel aan het uiterlijk van deze mensen kan zien welke functie zij in het dagelijks leven bekleden.)

image by Sinbad, edited by Gsorsnoi

CATANIA, ITALIË: Het was nauwelijks drie uur in de ochtend. Iedereen was buiten. En voor wie dat niet waren, zouden het er zeer waarschijnlijk ook niet levend geraken. Mijn zoon Sebastiano zag haar het eerst. We vonden haar heel stil gelegen in de hoek van de straat. Ze had haar handen tussen haar benen en er lag een hoop grijze rommel op haar rood geworden jurkje. Ze staarde voor zich uit, maar haar blik vertelde ons niets. Ik vond haar arm en beleefde alle 52 lentes die ik had geleefd opnieuw: ze had een ‘pols’.

De lucht was donkerder dan normaal. Overal om ons heen renden mensen door de straat Via Plebiscito, de straat waarin mijn bakkerij stond. Ik zag hoe ze steeds opnieuw met angst werden bevangen zodra de grond weer begon te schudden. Ze sleepten met van alles dat water kon dragen en gooiden het leeg door de ramen van hun brandende huizen en over de eigendommen die anders in rook zouden opgaan. Het was tevergeefs; het natuurgeweld was genadeloos geweest. Zelfs al zou het huisraad geblust kunnen worden, dan zou het lava dat nog uitgebraakt moest worden het dadelijk komen vernietigen. Op de hoek met de Via Grotta Magna lag een dood lichaam tegen een omgevallen scooter. Ik vond ze al irritant, maar nu ik me realiseerde hoe de tientallen scooters de reddingswerkzaamheden bemoeilijkten, kreeg ik nog meer de pest aan ze. Iets verderop waren een aantal mensen bezig een vrouw op hoge leeftijd van een balkon te hijsen. Hout en brokstukken vielen langszijde en maakten dat niemand echt bij haar kon komen. Haar kansen waren compleet verkeken. Een grote kei met de afmeting van een kleine Fiat vloog door de lucht en maakte korte metten met die laatste hoop. De vrouw werd erdoor geraakt en nog twee mannen onder haar lieten bij inslag het leven.

Wenend en met gezichten wit van de as en stof uit de wrakstukken tuurden bewoners van deze verloren stad naar gebroken ruiten. Erachter lagen hun bezittingen, die gingen verloren in de vuurzeeën of waren bedolven onder het gewicht van hun huizen. Zij die het hardste huilden voelden hoe hun harten aan stukken werden gerukt, omdat zij maar al te goed wisten wie daar binnen nog meer op hun hulp lagen te wachten. Voor velen kwam die hulp te laat. Eén voor één droeg iedereen die ertoe in staat was voorwerpen weg die onherkenbaar waren geworden. Het merendeel was gewoon steen. Sommigen bogen zich er juist onder en zochten ongeordend naar personen onder het puin, terwijl ze steeds weer de namen van hun naasten herhaalden. Overal waar ik keek was geschreeuw en renden mijn buurtgenoten met emmers water en stof.

Het meisje bewoog niet meer. Er liep bloed over de linkerkant van haar gezicht. Het kwam van haar voorhoofd en droop met enige regelmaat van haar kin op de vuile zijde jurk die ze droeg. Sebastiano zag het en zei:
“Ze bloed als een rund.”
We knielden beide naast haar en ik legde mijn hand op haar schouder, boog me voorover en onderzocht de snee. Zo merkte ik ook hoe onnatuurlijk haar arm erbij lag.
“Lijkt mij ontzet,” zei ik en verborg mijn paniek “…ze moet snel naar een dokter.”
We zochten, aangespoord door de weinige tijd die dit meisje nog had, naar de meest gunstige wijze om haar te dragen. Dat haar vervoeren geenszins bevorderlijk was voor haar conditie hield ons niet tegen. Haar hier laten liggen en wachten op hulp zou een eenzijdige onderhandeling met de dood zijn geweest. Haar klagelijk gekreun door de pijn bleef niet uit, maar ik was al blij dat ze weer wat bij kennis kwam. Aanspreekbaar was ze nog niet. We liepen vanaf de kerk waar we haar vonden de volgende straat uit naar het hospitaal, de last op onze ruggen negerend. Sebastianos vingers knelden daarbij strak om die van mij. Voor ons werden we een gloeiend en flikkerend schijnsel boven de huizen gewaar. Het kondigde nieuwe rampspoed aan en boezemde ons angst in om wanneer een eruptie zou plaatsvinden. Het oranjegelige licht was afkomstig van de Etna en ging voor een groot deel op in een aswolk van apocalyptische proporties. Zien kon je die wolk bij nacht niet, maar dat hij er was kon niemand ontkennen, want iedereen was grijs of wit. En zo donker als de hemel was door de as, zo helder waren de straten door het licht dat er van de vlammen kwam. Deze plaats had in deze noodlottige nacht eenvoudig het toneel kunnen zijn van het landschap ergens op een buitenaardse planeet.

“Ze begint harder te bloeden,” zei Sebastiano “…we kunnen beter wat sneller lopen.”
Ik zag het.
Al kon ik de ernst niet helemaal goed inschatten door het stof dat voor mijn ogen hing, dat mijn kind vlug hulp nodig had, was mij duidelijk. De mengeling van gevoelens die door mijn oude lijf gierde viel niet met een pen te beschrijven. Een vader wiens leven een paar uur eerder voor de ramp werd bespaard, liep hier nu te sjouwen het leven van zijn eigen dochter. Haar hoge jukbeenderen werden nu ontsierd door een waterval van rode vloeistof. Als we haar niet gauw naar het ziekenhuis brachten zou het te laat zijn geweest.

Achter ons klonken plotseling doodskreten. Sebastiano keek om, schrok en keek weer recht voor zich uit. Zijn gezicht was lijkbleek geworden en versnelde zijn reeds vlugge pas.
“Het is beter voor u te blijven kijken,” adviseerde hij mij.
Dit advies sloeg ik direct in de wind. Ik keek vluchtig om en overtuigde mij van een nieuw gevaar. Mijn armen werden week toen ik zag waar de mensen achter ons zo vreselijk om moesten gillen, maar behield de stevige greep om ons slachtoffer. Te midden van een groep Italianen die nu voor dezelfde kerk stond waar wij haar hadden gevonden, stond een reusachtig monster. Met bijna drie koppen stak zijn silhouet boven de mensen uit. Details kon ik niet ontwaren; een brand achter hen zorgde ervoor dat het eruit zag als een Javaans schimmenspel met Magere Hein in de rol van de dalang, de poppenspeler. De grootste pop trok aan de hoofden van de personen die om hem heen stonden. Hij beet erin en gooide de onthoofde lijven van zich weg. Ja zelfs de spetters bloed waren door het griezelige licht onmiskenbaar. Het enige dat in dit plaatje miste waren de stokken die de armen van het monster omhoog moesten houden. Die zouden hier ook niet gepast hebben; de akelige verschijning te midden van iedereen hield in zijn vuist een groot log voorwerp vast. Het had een lange greep en aan het uiteinde zat een blok bevestigd waar allemaal stompe punten uitstaken. De denkbeeldige stok onder zijn hand zou simpelweg onder het gewicht ervan bezwijken. En ik wist waarom, want dit voorwerp dat door hem werd vastgehouden had ik deze nacht al eens eerder gezien. Eén van hen had mij toen strak in mijn gezicht aangekeken, met dat ene griezelige oog van hem.

Dit alles gebeurde in mijn geboorteplaats Catina, in Italië. Mijn bakkerij had nog vredig aan de Via Plebiscito gestaan en pufte uit van al haar bedrijvigheid van de voorgaande dag. Ons stadje lag aan de kust onschuldig te wachten op welk een onheil ons die nacht zou komen bezoeken. Overal rondom ons zag je de bergen, met één van hen die er met kop en schouders bovenuit stak: de Etna. De rust en vredigheid  was nu voorbij en, bijna zonder dat iemand het had gemerkt, was de horror tegen twaalf uur ontwaakt en aan ons verschenen. Onder een luid kabaal en vergezeld van een hoop chaos waren de aardverschuivingen gekomen. Etna was wakker geschud en had spoedig een witgrijs gordijn over de stad getrokken en alles ermee weggeveegd. Het wachten was nu op de eerste uitbarsting. Maar eerst begon in de straten alle straatverlichting te knipperen en waren het de grote schimmen die er verschenen. Eenogige gedrochten slopen door de stad en trokken er gewapend door. Gruis en modder werd met een voortreffelijke kracht tussen de huizen geworpen , waardoor een smerig tapijt op de straatstenen ontstond. Aan onze kust bliezen warme winden en kotste Etna al haar verderf over ons uit. Drie naargeestige machten hadden het op ons voorzien. De één rukte de bodem onder onze voeten weg. De tweede vloekte met haar hete adem. En de derde macht, waren de kinderen van de vulkaan die wij zo vreesden: de cyclopen.

Het waren de smeden die Zeus zijn bliksemschicht hadden gegeven zodat hij er zijn gezag mee kon uitoefenen op de rebellerende titanen. Wrede giganten marcheerden nu met dodelijke woede door de ravage. Waren het niet de aardbevingen die de grond deden schudden dan waren het hun geklauwde voeten waarmee ze over de grond stampten en het deden beven. Steeds één van hun grote handen hanteerden een ijzeren hamer en sloegen ermee op de broze lichamen van de inwoners van Catina. Ook bouwwerken die nog niet met de grond gelijk waren gemaakt door de aanhoudende schokken, kregen zij plat door erop te slaan. Deze ellendige barbaren waren zo potig dat ze eigenhandig menselijke ruggengraten konden breken alsof het takjes waren. En niemand ontsnapte aan hun lange gespierde armen(*). De heilige Agatha van Sicilië weende op ieder ogenblik dat deze krachtige bruten met hun haren vol luizen nieuwe slachtoffers maakten.

Later in het ziekenhuis stonden Sebastiano en ik vol afgrijzen naar het schouwspel buiten te kijken terwijl we wachten op de eerste berichten van de artsen. Het was een komen en gaan van slachtoffers en niemand kon met zekerheid zeggen wat de specialisten konden uitrichten daar zij zelf ook voor hun leven moesten vrezen. De ziekenhuismuren gingen gebukt onder al het geweld waar het van buiten mee werd bestookt. Lang zou het niet meer duren voordat ook dit gebouw zou bezwijken onder de krachten van de natuur en het bovennatuurlijke dat ons haar lelijke gezicht had laten zien.

Toen het meisje eenmaal bij kennis was gekomen, waren het maar een paar woorden die ze had gesproken die de dokter aan ons verklaarde:
“Ze is vol tranen en zegt dat haar familie onder de stenen ligt.”
En alleen toen drong de waarheid pas tot mij door. Compleet verslagen en buiten mijzelf keek ik Sebastiano aan met het enige oog dat ik zelf nog had. Het andere was blind gemaakt door het glas dat er uit onze etalage in was geschoten op de noodlottige avond die we hiervoor hadden beleefd. Eén van de eerste cyclopen was Biscotti, het levenswerk van Guiseppe Bianchino en verdomme mijn eigen bakkerij binnengestapt en had er zijn massieve hamer binnen geworpen. De beestachtige woesteling had Sebastiano gespaard en hem toegestaan zich over het eerste slachtoffer te ontfermen. Achter de toonbank lag het lichaam van een jonge vrouw. Ze was getroffen door de hamer. Wezenloos staarde ik naar de cycloop, mijn ene oog in het zijne. Hoe mijn zoon zijn tranen naast mij over zijn zus uitstortte ging volledig aan mij voorbij. Ik had het verdrongen en ik had het ontkent. Glazig keek ik tenslotte van het meisje op naar de ogen van mijn zoon en vroeg hem:
“Dit is niet onze Arabella…?”
Begrijpend keek hij mij aan en knikte instemmend.

( * = volgens de vertelling in de Odyssee van Homeros had Odysseus de verblinde cycloop Polyphemos geantwoord met “Niemand” toen deze hem vroeg hoe zijn indringer heette. En Polyphemos had tegen zijn mede cyclopen verteld dat “Niemand zijn oog had uitgestoken en Niemand aan hem was ontstapt.” Polyphemos was boos geweest op Niemand.)

By rinaoddel | June 13, 2011 - 7:01 am - Posted in Eindelijk uitgeworteld, Nederlands, Rara Rina

Ik woon boven een ster maar brand niet zo licht
en word omgeven door 11 vrienden voor hetzelfde bericht.
Mijn initialen zijn P, Q, R en S.
Wat ben ik?

By rinaoddel | May 20, 2011 - 7:00 am - Posted in Eindelijk uitgeworteld, Nederlands, Rara Rina

Dit is al een erg oud raadsel, maar hij blijft leuk:

Je rijdt in een auto. Naast je gaapt een afgrond. Recht voor je is een paard en achter je een flinke olifant. Allebei verplaatsen zij zich met dezelfde snelheid als jijzelf. Links van je rijdt ook een brandweerwagen. Je stopt zonder op je rem te trappen, tegen je omgeving te knallen of in de afgrond te duiken. Hoe kan dat?

NB: De VZD-regel ‘niet voor je beurt spreken’ gaat vanaf nu ook hier op. Fout antwoord betekent: eerst iemand anders de kans geven een comment te plaatsen voordat je zelf weer een gok waagt.

image by puroticorico, edited by Gsorsnoi

De Silver Memorial Bridge is een brug over de Ohio-rivier tussen Gallipolis in Ohio en Henderson in West Virginia. Deze brug was gereed in 1969 en verving de kort daarvoor ingestorte Silver Bridge brug die iets stroomopwaarts in 1928 werd voltooid. De eerste Silver Bridge werd zo genoemd door de kleur van de aluminium verf en bezweek doordat deze door het jarenlange verkeer verzwakt was.

De ramp gebeurde op een ijskoude nacht op 15 november van jaar 1967. Buiten was het nevelig en het zwart van de nacht leek een voorbode te zijn voor paranormale verschijnselen. Achter een houtopslagplaats naast het tankstation aan de Charleston Road lagen twee tieners te vrijen in een pickup truck. Alfred had zijn motor uitgezet zodat hij samen met zijn Janet konden genieten van hun ultieme privacy. Achter hen snurkte George, de eigenaar van het tankstation, luidruchtig op zijn stoel, maar dat geluid bereikte hen niet. Zij waren intens van elkaar aan het genieten, wat te zien was aan de condensvorming op de ramen. Een eenzame vrachtwagenchauffeur had op dit uur de diensten van de pomp niet nodig en raasde op de weg voorbij. Het tweetal negeerde de wind die rond de auto blies en had geen oog voor het lichtschijnsel dat aan de hemel verscheen. Samen bedreven zij de liefde. Alfred had alleen zijn shirt nog aan en Janet alleen haar sokjes.

Plotseling werd de vrijpartij bruusk verstoord. Een man had op het raam aan de bestuurderszijde getikt en eiste de aandacht op. Janet gilde van schrik, duwde Alfred van haar af en wees naar de persoon die naast hun auto was verschenen. Daar stond een man in een hagelnieuw zwart kostuum geduldig op hen te wachten. Op het hoofd droeg hij en zwarte zonnebril een bijpassende gleufhoed. Zijn olijfkleurige gezicht stond strak en keek de twee indringend aan. Alfred zocht haastig naar zijn broek en voelde een bijna koortsachtige spanning door zijn lichaam gieren. Ook Janet voelde zich niet fijn nu zij betrapt waren en zocht eveneens naar haar kleding terwijl ze preuts haar borsten met haar handen bedekte. Zodra het koppeltje zich enigszins toonbaar tot de man konden richten, begon Alfred het raampje naar beneden te schuiven. Alleen juist op het moment dat hij zich aan de man wilde verontschuldigen was deze man in het zwart naast de auto verdwenen. Alfred dacht nog even dat hun ongenode gast zich even had afgezonderd om hun de kans te geven zich aan te kleden. Dus stapte hij uit om naar de man te zoeken. Maar waar hij ook keek, de man was in geen velden of wegen meer te bekennen. Slecht op zijn gemak ging hij terug naar de pickup en vertelde hij zijn vriendin wat hij had ontdekt. Of beter: wat hij juist niet had ontdekt.

De twee dachten er niet langer over om op deze locatie verder te vrijen en sloegen op de vlucht. Plankgas reden zij bij de twee gebouwtjes vandaan en scheurden de Charleston Road op. Daar werden zij gehuld in het duister van de nacht en konden langs het asfalt nog net wat naaldbomen onderscheiden die de randen van de bossen markeerden.

Even verderop werden zijn opnieuw opgeschrikt. In de koplampen van Alfred’s automobiel was ineens een vreemde gedaante verschenen. Een manshoge gevleugelde gestalte stond ze midden op de weg op te wachten. Twee enorme rode ogen staarden hen bijna hypnotiserend aan. De overige gelaatstrekken werden aan het zicht onttrokken daar deze grote ogen een hel schijnsel uitstraalden. De monsterachtige verschijning had zijn vleugels achter zijn lichaam opgevouwen, maar niet voor lang. Alfred, die zich natuurlijk kapot geschrokken was, stuurde van het monster weg zonder erop te letten of hij daarmee een tegenligger zou raken. De weg was gelukkig vrij van andere weggebruikers, maar hij kon in zijn manoeuvre echt nog maar net een boom ontwijken. Links van de weg schoot hij over een klein grasveldje tussen de bomen door. Nog geen twintig meter later miste hij de t-splitsing, maar kwam door stuntbeweging evengoed nog op een weg uit die haaks lag op de Charleston Road. Daar draaide hij de weg weer op en drukte het gaspedaal maximaal in. Janet voelde hoe zij ruw in de zitting van de passagiersstoel werd gedrukt.
“Wat was dat? Is ie weg? Volgt hij ons?” vroeg Alfred haastig aan haar.
“Nee,” zei ze “…ik bedoel ja. Heu, nee, ik weet het niet!”
“Ja, kom op! Wat is het nou? Kom die engerd achter ons aan of niet?”
Janet keek achterom, maar zag het monster al niet meer. Ze wilde zich weer omdraaien om Alfred gerust te stellen en wierp vanuit haar ooghoek een blik op de weg. Een kans om dat antwoord te geven kreeg ze niet. Vanuit het niets waren een kruiwagen en een hark vanaf een boerderij de weg op gezeild. Alfred miste door een snelle stuurbeweging de kruiwagen die zich door de poltergeist-activiteit had verplaatst, maar kon niet meer voorkomen dat de hark op de plaats waar Janet zat in het glas sloeg. Het metaal van de hark had een gat van bijna een halve meter in het raam geslagen en had ervoor gezorgd dat Janet’s schoot vol met glas kwam te liggen. Ze gilde het uit en maakte daarmee ook dat Alfred volledig in paniek raakte.
“Janet! Nee! Schat, ben jij oké?” vroeg hij benauwd aan haar. Hij richtte zijn blik voor een fractie van een seconde van de weg naar haar en zag tot zijn schrik hoe Janet onder de kleine glaswonden zat.
“Jawel, jawel. Het gaat wel,” antwoordde zij en beet de pijn weg van de glassplinters die haar huid hier en daar hadden opengetrokken. “Het zijn maar kleine wondjes. Maar rij door! Ik wil hier beslist weg. Rij alsjeblieft naar Gallipolis.”
Gallipolis was waar zij beide woonden en bevond zich aan de andere kant van de Ohio-rivier. Gespannen reden ze verder over de White Drive waarop ze waren beland en konden later weer aansluiting vinden op de Charleston Road die in het plaatsje Point Pleasant uitkwam. Janet drukte zich rechts tegen het zijraampje en zag zo precies hoe het vreemde figuur hen vanuit de lucht achtervolgde.
“Sneller Alfred! Daar is hij weer!” ze wapperde zenuwachtig met haar handen en begon te huilen van de angst. Achter hen zweefde het monster door de lucht. De Mothman, zoals hij later is gaan heten, had vleugels met een spanwijdte van circa 3 meter. Klapwieken deed hij niet, maar liet zich dragen door de wind. Alfred, die inmiddels de 6th street van Point Pleasant was ingereden, had geen moeite om zich er te oriënteren en ging recht op de Silver Bridge af. Eenmaal daar aangekomen kon Janet het vliegende wezen niet langer in de lucht ontwaren. Een dikke mist had de brug en het dorpje in een ijzingwekkende greep omarmd. Lichtbundels van automobilisten priemden zwak door de nevelslierten die over het wegdek van de brug dreven. Even later bevond het tweetal zich op de hangbrug en voelden hoe zij bijna bevroren door lucht die door het gat in de voorruit naar binnen werd geblazen.

‘Een ketting is zo sterk als de zwakste schakel’ was ook de uitspraak die van toepassing was op deze rampplek in wording. Of de Mothman en de man in het zwart er nou verantwoordelijk voor waren geweest of niet – niemand zou daar later een antwoord op gaan vinden – vast stond dat het onheil over de brug was afgeroepen. Net voordat het verliefde stelletje tussen de andere verkeersdeelnemers het midden van de burg was gepasseerd, begon één van de kabels het door de roest te begeven en knapte door. De aluminium kleurige brug bezweek onder haar eigen gewicht en al wie er overheen reed. Het zakte door haar constructie. Vele mensen die in de nacht deze brug hadden gekozen voor de oversteek, doken ermee de diepte. Zo gold dat ook voor Alfred en Janet en zagen zij hoe er onder hen onverwachts een groot gat in het wegdek was ontstaan. Auto’s en bussen plensden in de Ohio Rivier te pletter. Een enkeling wist nog juist op tijd te remmen en halt te houden voor het gapende gat. Maar de twee opgejaagde jonge mensen hadden minder geluk. Een flinke massa water omsloot hun pickup truck en trok ze mee de ijzige zwarte diepte in.

Boven op de brug keek de Mothman toe. Hij aanschouwde tevreden het verschrikkelijke tafereel en vloog vervolgens weg om zich daarna nooit meer te laten zien.

Op basis van ooggetuigenverklaringen zou een soortgelijk verhaal als deze werkelijk zijn gebeurd. Ruim 100 mensen uit Point Pleasant en nabijgelegen steden beweren dat zij tussen 1966 en 1967 de Mothman en zijn ‘mannen in het zwart’ hebben gezien. Over deze tragische gebeurtenis in de Amerikaanse staat West Virginia is het boek ‘The Mothman Prophecies’ geschreven. Dat boek is ook verfilmd onder de gelijknamige titel in hetzelfde jaar dat het tweede deel van ‘The Men in Black’ in de Amerikaanse bioscopen verscheen.