Dossier: De koffiediefstal

In heel het land zijn alle koffiebonen verdwenen. Lesley gaat op onderzoek uit…

Eerder dit jaar kwam de onheilsbode al en nu is het bevestigd: de koffie in het Rijk van WSNOI is op. Zomaar ineens. Wie vandaag een bezoekje brengt aan een van de vele koffietoko’s van ons land, komt al snel van een koude kermis thuis. Alle coffeecorners, restaurants, bars en kiosken, waar je voorheen voor een heerlijke Bakkie Snooi kon aankloppen, hebben sinds afgelopen nacht ineens geen boon meer op voorraad. Zelfs Gohes City’s stamkroeg de Maten van Willekeur, die eind vorig jaar nog een record vestigde met het aantal bakkies geschonken bruin vocht, moest vanmorgen bij het openen van haar deuren al direct ‘nee’ verkopen. Hoe het komt, dat is nog niet echt zeker, al zijn er wel al enkele vermoedens.
Om tot de bodem van dit mysterie te geraken gingen we om te beginnen te raden bij onze eigen Tycoon Newspaper-verslaggevers:

Clandestiene jatmozen.

Meteoroloog Wilburt Eerman, die tezamen met Kerbert Rent diensten draait bij de Maten van Willekeur, was geschokt toen hij vanmorgen de zaak opende en ontdekte dat alle koffiebonen plotseling waren verdwenen. Zowel achter de toonbank als in het magazijn achter viel er niet één boon te bespeuren.
“Gisterenmiddag hebben we nog nieuwe voorraden aangeleverd gekregen. Het kan toch niet zo zijn dat onze leveranciers de ladingen nu eigenhandig hebben teruggetrokken? Ik besef me heel goed dat er de laatste tijd een enorme run is op bepaalde koffiesoorten, maar neem dan alleen de senzubonen en rode springbonen terug als het aanbod de vraag niet aan kan. Daar zijn we vaak het snelst doorheen. Nee, ik geloof niet dat de verstrekkers van onze koffiebonen hier enig blaam treffen. Hier zijn dieven aan het werk geweest, wellicht de clandestiene Jatmozen, waar Kerbert Rent het nog wel eens mee aan de stok heeft gehad. Hij is hier nu zelf niet om mijn verhaal te bevestigen, omdat hij overdag vooral in zijn eigen snuisterijenwinkeltje te vinden is, maar hij heeft mij wel eens verteld over de inwoners van Jatmos, een dorpje naast zijn geboorteplaats. Volgens hem stelen zij als raven. En daarnaast, ik heb hem wel eens horen zeggen dat ze zelf ook erg bedreven zijn met het doppen van een bijzonder soort boontjes. Een zekere soort springboon meen ik. Ik word hier serieus een beetje verdrietig van. En nu we het daar toch over hebben, volgens mij gaan we dadelijk met een wolkbreuk te maken krijgen.”
Kortom: Wilburt Eerman verdenkt de Jatmozen.

Het koffiemonster.

“Ik zat eerst nog aan navelpadden te denken,” meende Achmed Liën, de eerstvolgende die we over deze grootschalige koffieverdwijning ondervroegen. “Je zou verwachten dat ze na al dat roemslurpen en het zombificeren van de inwoners van Gohes City toch wel eens een keertje behoefte zouden krijgen aan een vers bakkie pleur, denk je niet? Hoewel het ze anders wel een berg werk zou kosten om uit te vogelen hoe een koffieapparaat werkt. En bovendien zou de verse koffiearoma midden in de nacht een hoop mensen wakker hebben gemaakt. Om nog maar te zwijgen over de hoeveelheden koffie die ze vervolgens opgezopen moeten hebben. Vandaar dat het mij waarschijnlijker lijkt dat dit het werk moet zijn geweest van het Koffiemonster. Ik meen dat ik daar wel eens iets over gelezen heb in de grote bibliotheek van ons redactiegebouw. Het Koffiemonster is een groot blauw monster met grote ronde ogen die los in zijn kassen lijken te zitten. Hij heeft grote hangende wallen van de overmatige cafeïneconsumptie en zijn losbewegende pupillen draaien doelloos in het rond. Gelukkig is het een erg vriendelijk monster dat alleen geïnteresseerd lijkt te zijn in het eten van koffiebonen en alles wat er ook maar op lijkt. Alleen als hij zelf geen koffiebonen meer tot zijn beschikking heeft, laat hij zich zien en zal hij als hij echt honger heeft ook al het andere wat er in zijn buurt komt buitengewoon gulzig opeten. Hij is zelfs in staat om massieve kluizen soldaat te maken, mits men daar de koffie in verstopt heeft natuurlijk. Volgens de overlevering is het Koffiemonster overigens niemand anders dan de Ethiopische geitenhoeder Kaldi, die 300 jaar na Christus leefde. Hij zou zo door zijn ontdekking van de koffiebes zijn geobsedeerd en zoveel koffie in zijn leven hebben gedronken dat hij zelfs in zijn graf niet meer slapen kon. Hierdoor is hij gedoemd eeuwig naar koffie op zoek te blijven gaan zonder ooit door de cafeïne-inname bevredigd te kunnen worden.”
Kortom: Achmed Liën verdenkt het ‘koffiemonster’.

De man achter de glazen bol.

Roddelverslaggeefster Rina Oddel denkt er het hare van.
“Voor mij is dit alles zonneklaar. Nee echt, hebben jullie dit zelf nou niet door? Dit is overduidelijk het werk van die mysterieuze George Enverbrander, met zijn zogenaamd magische glazen bol en zijn terloopse toekomstvisies. Ik snap niet dat niemand anders dat ziet. Hij heeft nota bene zelf nog tegen mij staan verkondigen dat we halverwege 2015 met een schrijnend koffiebonen tekorten zouden komen te zitten. Gelukkig ben ik nog zo slim geweest om iedereen hiervoor te waarschuwen. Maar heremetijd, wie luistert er nu naar mij? Eerst vraagtekens zetten bij mijn uiteenzettingen over het jaar waarin we nu leven en vervolgens bij mij komen lopen miepen wie dat veroorzaakt kan hebben? Ik citeer uit eigen werk: ‘een plotseling opstekende en onbedwingbare drang naar koffie’. Kom op mensen, dit zagen we toch allemaal aankomen? Dachten jullie dat Rina Oddel hier op haar eierkopje is gevallen? Die George Enverbrander moeten jullie eens nodig aan de tand gaan voelen. ‘Op enig moment zullen er zo weinig bonen geraapt kunnen worden dat er een soort heksenjacht op het alternatief ontstaat.’ Was iedereen echt van plan om nu met fakkels en hooivorken naar een cafeïnevervanger op zoek te gaan? Jullie lijken wel gek. Wat verwacht je te vinden, een of ander pimpelpaarse springboon die de trek naar koffie volledig zal kunnen vervangen? Wel, ik wens ieder die dat in z’n hoofd haalt er succes mee. Ik zit voorlopig nog wel even goed in mijn voorraadje kamillethee.
Kortom: Rina Oddel verdenkt George Enverbrander.

Een deal in de Armoestraat.

“Die paarse springboon is nog niet zo gek bedacht,” merkte Kornelis Oflook op, nadat hij het verhaal van Rina Oddel had gehoord. “Het kan aan mij liggen, maar volgens mij is juist Joost Stunner de man die jullie hier zoeken. Ik kwam hem vanmorgen tegen zodra ik op mijn weg naar de redactie de Armoestraat passeerde. Hij hield zich in die straat op met die mannen van graaf Schaurig, je weet wel, Frank Groot en Stein Klein. Wel als dat geen toeval is? Al zal onze grote vriend Tinus Icket het bestaan daarvan juist tegen spreken. Ik bedoel maar. Dus toen ik dit duistere gezelschap in het voorbijgaan van deze steeg in mijn ooghoek voorbij zag flitsen besloot ik eens om op de hoek op de uitkijk te gaan staan. Je kan nooit weten waar luistervinken soms goed voor kan zijn. Ik deed mijn uiterste best om even niet mijn neus op te halen – daar krijg ik van de collega’s namelijk nog wel eens klachten over – en keek om het hoekje om te zien wat die heren aan het bekokstoven waren. Helaas voor mij, kon ik niet alles zien, omdat er een karretje met goederen tegen de muur stond waar de wind uitgerekend een exemplaar van onze krant tegen het metalen raster had geblazen en zo het zicht blokkeerde. Maar Joost kon ik wel zien, met dozen in zijn handen die hij met Frank en Stein aan het inladen was in een truck. Het spijtige is dat ik begreep dat een van hen de inhoud van de dozen controleerde, maar dit zich dus juist buiten mijn gezichtsveld afspeelde. Ik hoorde ze in elk geval praten over een geslaagde operatie en dat de baas met deze ingrediënten wel tevreden zou zijn. Wel, voor zover ik ben geïnformeerd werken die twee uitsluitend voor graaf Schaurig, dus dat moet wel een zaak zijn waar een luchtje aan zit! Zodra de boel was ingeladen ontstond er nog even een korte woordenwisseling. Boontje kwam om zijn loontje, want het was duidelijk dat Joost klaagde over de betaling die hem beloofd zou zijn. Hij meende dat deze ‘harde bonen’ niet overeenkwamen met het bedrag wat er eerder met hem was afgesproken. Frank Groot gaf Joost een handjevol zberzibarnen een trap na. Kort daarop scheurden de heren in hun truck weg, die was afgeladen met de lading dozen die Joost hen had geleverd. Toen de mistroostige Joost zelf later ook was vertrokken ben ik toch nog even een kijkje gaan nemen in de loods die hij zo onzorgvuldig open had laten staan. Maar het enige wat ik er aantrof waren vrachtladingen lege dozen. Uiteraard vroeg ik mij af wat voor geheimzinnige deal hier zojuist gesloten was en wat het kon betekenen wanneer geheimzinnige ingrediënten in handen van de graaf zouden vallen. En precies op het moment dat ik dat bedacht en één van de lege dozen controleerde, sprong er een springboon uit die dozen weg. En echt, ik zou toch zweren dat die boon niet rood, maar pimpelpaars was!”
Kortom: Kornelis Oflook verdenkt Joost Stunner, de volgelingen van graaf Schaurig en de graaf zelf.

Windhandelaren

“Het criminele brein van Gohes City zal zijn handen wel weer wassen in onschuld, maar ik ben er zeker van dat The BoBfather hier weer achter zit,” ditmaal was het verslaggeefster Olga Sloot- Koers die op geheel eigen en economische wijze haar visie op deze zaak losliet. “Zoals ons allen wel bekend, is The BoBfather nou niet echt precies een toonbeeld van eerlijk zaken doen. Nu hij begin dit jaar een nieuwe aanval op ons redactiegebouw heeft geopend, met al die vage en ongefundeerde klachten van hem, is het voor mij wel duidelijk wie hier de zaken aan het bedonderen is. Zijn lakei Jochem A. Knikker zal hem onderhand het slechte nieuws moeten hebben gegeven dat zijn bommenvoorraad nu dusdanig snel slinkt dat deze spoedig aangevuld moeten worden, anders kan hij het redactiegebouw van de Tycoon Newspaper niet meer bestoken. Niet dat dat veel zoden aan de dijk zal zetten, want Karel Riemelneel en zijn hulpjes zijn hem tot noch toe steeds te slim af geweest. Maar afijn, The BoBfather zal er ongetwijfeld zijn spaargeld niet voor willen aanspreken om nieuwe bommen te kunnen kopen, dus gooit hij het over een andere boeg. Zoals ik de zaken nu kan overzien stuurt The BoBfather aan op een moderne versie van de tulpenmanie. Ik vermoed dat hij afgelopen nacht zijn personeel het land in heeft gestuurd om alle koffiebonen te stelen die er maar te vinden waren, met als doel: het veroorzaken van een heuse bonencrisis. Het plotselinge verdwijnen van alle koffiebonen zal de maatschappij danig ontwrichten. Het gebrek aan de koffiebonen zorgt ervoor dat de paar bonen die eventueel nog voorhanden zijn, enkel nog bij meneer zelf te koop zijn. De financiële tak van zijn personeel, de Windhandelaren, bieden de koffiebonen nog wel aan, maar uiteraard alleen wanneer je er een astronomisch bedrag voor neerlegt. Let op mijn woorden,The BoBfather presenteert eerdaags aan ons: ‘de woekerboon’. Ons land kent genoeg cafeïnejunks om in die val te trappen, zodat men er de laatste spaarcenten voor over heeft om aan zijn bonen te komen. De kas van The BoBfather stroomt vol, ten kosten van de koffieliefhebber. En als we het toch nog even over de kleur van de bonen hebben, het zou mij niets verbazen dat The BoBfather zijn woekerboon voor de gelegenheid paars verft!”
Kortom: Olga Sloot- Koers verdenkt The BoBfather.

Wie heeft het bij het rechte eind?

Onze eerste ondervragingen leverden duidelijk een aantal erg uiteenlopende conclusies op. Het opvallende is wel dat alle vijf de theorieën, hoe voorbarig misschien ook, allen een zekere (paarse) springboon als connectie lijken te hebben. Dit zou een eerste concrete aanwijzing kunnen zijn om de dader mee op het spoor te komen die achter deze grootschalige koffiediefstal zit. Dit inzicht bracht mij terug bij onze eerste ondervraagde die, niet geheel toevallig, erg thuis is in de verschillende soorten bonen. Hoewel Wilburt Eerman ons geen druppel koffie meer kon voorzetten vandaag, schoof ik toch nog eens bij de Maten van Willekeur aan en werd ik, bij gebrek aan beter, getrakteerd op een bakkie ‘Gewone thee’ van het huis. Ondanks zijn vergaarde kennis over de verschillende type bonen die er bestaan verklaarde hij geen weet te hebben van een boon die in de kleur paars bekend staat, laat staan dat hij er een springerige versie van kende. Wat hij ons inmiddels wel wist te vertellen is dat hij van enkele van zijn klanten heeft vernomen dat er evengoed nog wel een paar bonen in het land te vinden zijn, al zijn het er niet veel. Dus wil men echt nog aan koffie kunnen komen, dan moet er echt gesprokkeld gaan worden.
Al filosoferende over de verschillende verklaringen van de Tycoon Newspaper-collega’s overtuigde ik mij ervan dat één van hen ons ondertussen de gouden tip moest hebben bezorgd. Maar ja, wiens verdenking leidt ons tot de oplossing van dit mysterie? Terwijl ik druk doende was met in die grijze massa van mij alle speculaties op een rijtje te zetten, begon het buiten ineens hard te regenen. Het was precies zoals Wilburt al had voorspeld. De bartender die op de redactie ook als meteoroloog bekend staat, gaf eerder al aan dat hij erg verdrietig was geworden van het gebrek aan cafeïne. En je weet het, als Wilburt’s humeur verandert, verandert daarmee vaak ook het weerbeeld.
Uiteindelijk besloot ik dat het tijd werd om dit onderzoek naar het volgende niveau te tillen, dus maakte ik al aanstalten om te vertrekken. Maar door de wolkbreuk die nu stevig aan het huishouden was, twijfelde ik wel of ik daar nu voor naar buiten zou trekken of dat ik niet liever achterin de Maten van Willekeur een provisorisch kantoor zou optrekken. Wilburt interpreteerde mijn blik en begreep mij twijfel. En juist toen ik van de barkruk gleed en hij mijn lege theeglas van de toog pakte, sprong er tussen ons een klein voorwerp op dat wij hier beide eerder nog niet hadden ontdekt. Wilburt en ik waren beiden al even verbaasd.
“Krijg nou de snoïtis!” riep Wilburt uit. “Is dat niet zo’n paarse springboon waar we het net over hadden?”
“Dat is het zeker,” antwoordde ik resoluut. “We moeten hem tegenhouden.”
Op dat moment kwam juist mijn kompaan Koen Voet het café binnenstappen. Hij trok de deur open op het moment dat de paarse springboon, die blijkbaar een eigen leven leek te hebben, z’n kans schoon zag en overduidelijk naar buiten wilde glippen.
“Koen, je laat hem ontsnappen!” riep Wilburt, en verklaarde: “Het is een paarse springboon!”
Zich niet bewust van wat er aan de hand was, wilde Koen ergens op reageren maar de boon sprong hem zo snel voor bij dat hij weg was voor hij realiseerde wat hem passeerde.
“Nee!” riep ik uit. “Dit kunnen we ons niet laten gebeuren. Volg die boon!”
En zo raceten Koen Voet en ik de stromende regen in naar buiten en openden we de klopjacht op de paarse springboon.

Terwijl wij bezig zijn om een paarse springboon te stoppen, kun jij ons wellicht helpen: Het Gohes City Forensisch Instituut looft
120 sterren uit aan iedere Snooier die ons weet te vertellen welke Tycoon Newspaper verslaggever ons de gouden tip bezorgde. Om te voorkomen dat ons bureau volstroomt met tips, houden we het graag overzichtelijk, iedereen mag maximaal één suggestie doen.
Verder zouden we het waarderen als je, naast het aanwijzen van de theorie waarvan je meent dat die juist is, uitlegt waarom dit volgens jou de gouden tip moet zijn.

Meedoen kan uiterlijk t/m eind april.

Een Hongaarse zaak met Tinus Icket als hoofdverdachte

Voor dit verhaal heb ik de inspiratie opgedaan in Boedapest, de hoofdstad van Hongarije. Toen ik daar met mijn gezinnetje een lang weekend heerlijk heb kunnen nazomeren en we vele bezienswaardigheden samen heb bezocht, deed ik op een avond zodra ik onder de douche vandaan stapte ineens een wel erg aparte ontdekking. Een man die zich een paar cabines verderop ophield had ik al die tijd geen geluid horen maken. Maar hoe kan dat? vroeg ik mij af. Je maakt toch altijd wel iets geluid wanneer je tien minuten onder de douche staat? Dus zodra ik de ruimte met de douches verliet, kon ik het niet laten om toch even voorzichtig te gluren of het wel goed ging met deze man. En wat bleek? Hij lag gewoon in de cabine zijn roes uit te slapen! En wie mij dan een beetje kent, weet dat er in mijn hersenpan dan al meteen een verhaal begint te ratelen. Aldus ‘Raining chestnuts’. Met de groeten uit Boedapest.

“De muzikale fontein was prachtig hè, schat?” zei Jenny met een gelukzalige glimlach rond haar mond terwijl ze haar man Tinus aankeek. “Wel jammer dat de muziek niet aan stond. We waren er toch echt op het moment dat er in de gids staat aangegeven dat hij een concert moest geven.”
Tinus zei niks, maar antwoordde met een instemmend keelgeluid. Bijna stoïcijns duwde hij de rode buggy voor zich uit waarin hun bijna twee jaar oude dochter Joaquima nog wat slaperig voor zich uit staarde. Hij en zijn gezin genoten nog even van hun lange weekend in Boedapest. Het was de laatste dag van hun korte vakantie, welke zij doorbrachten op dezelfde plek waar zij deze de dag na aankomst hadden besteed: Margaret Island. Jenny was op het idee gekomen hun reis daar af te sluiten aangezien het weerbeeld er nu beter voor stond dan op de dag dat ze hier voor het eerst waren. Toen begon het in de tweede helft van de ochtend te miezeren. Margaret Island is een eiland dat midden in de hoofdstad centraal is gelegen in de rivier de Donau, dat lokaal de Danu wordt genoemd. Het gehele eiland is een stadspark, ingevangen door de Margarethabrug en de Árpádbrug, die beide de vroeger nog afzonderlijke steden ‘Boeda’ en ‘Pest’ verbinden. In het park is een speciaal parcours aangelegd dat gemakkelijk vijf kilometer beslaat en joggers daarmee het hele eilandoppervlak laat zien. Voor sporters is het er sowieso een paradijs omdat er verschillende faciliteiten te vinden zijn, zoals een tennisbaan, een atletiekbaan en het Álfred Hájos sportzwembad. Maar ook voor hen die net wat minder sportief zijn aangelegd of gewoon zomaar de benen willen strekken is het er prima vertoeven. Het eiland biedt veel natuurschoon, gedomineerd door de talrijke grote kastanjebomen. Het eiland is op z’n mooist in de lente, maar het zal je ook fascineren in de herfst wanneer het gebladerte een mix van kleuren laat zien variërend van geel en oranje tot roodbruin, zoals nu het geval is.
Het park straalde een natuurlijke serene rust uit. De balans van schaduwen en het licht dat daarbij door de bomen viel was perfect. Terwijl Jenny op de camera de onlangs geschoten foto’s van de fontein nog eens doorliep, keek Tinus dromerig voor zich uit. Tussen de bladeren van twee berken hing een enkele draad van een spinnenweb dat glinsterde in het ochtendlicht. Zijn blik was er onbedoeld op gefixeerd. Toch had Tinus moeite om aan deze overdaad van luisterrijke indrukken toe te komen. Zijn gedachten waren namelijk nog steeds bij de ontdekking die hij de voorgaande avond had gedaan.

Terug van hun klimtochten aan Gellért Hill en Castle Hill kon het contrast met de verwarmde stoombaden uit Gellért Spa haast niet groter; om de kosten van hun reis te drukken hadden Tinus en zijn gezin een low budget overnachting geboekt op een botel nabij het Margaret eiland, met krappe kajuiten en erg eenvoudige douches. Tinus trok zich terug in de toiletruimtes van dit drijvende verblijf, waar deze voorziening tegenover de wc’s was aangebracht. Drie betegelde hokjes met een plastic gordijntjes ervoor was alles wat de douchecabines voorstelden. De douchekoppen kon je niet ophangen omdat alle beugels kapot waren en tenminste één van de slangen lekte. Trok je het gordijntje iets te veel naar links, dan kon men aan de rechterkant bij je naar binnen gluren en vice versa. Privacy was er dus ver te zoeken. Zelfs een eenvoudig haakje om je kleren aan op te hangen, was iets te veel gevraagd. Wilde men zich erin opfrissen, dan moest je bovendien op de koop toe nemen dat je vaak tegenover een paar schijtende Hongaren stond. Smerig was het er eigenlijk niet eens, maar voor je plezier jezelf een half uur schoonspoelen zullen weinig mensen hier graag doen.
Gelukkig maakte de overvloed aan wat de stad Boedapest te bieden had het gebrek aan luxe meer dan goed, zodat Tinus zich troostend met die gedachte naar de achterste doucheruimte begaf. Was dat onbewust omdat hem dat nog het meeste gevoel van privacy gaf? De voorste was in elk geval bezet. Na zich te hebben uitgekleed hing hij zijn kleren – zoals hij de dagen ervoor ook had gedaan – maar even op achter de in onbruik geraakte stang waar normaal de doucheslang mee op hoogte gehouden werd. Creatief probeerde hij zichzelf in te zepen en af te spoelen, zonder zijn opgehangen kleren nat te maken. Hetgeen aardig lukte. Door de warme waterstralen op zijn gezicht en bovenlichaam te richten stelde hij zich voor dat hij nog met z’n gat in de Hongaarse thermen dreef. Dit beeld kon hij echter maar moeilijk vasthouden; uit één van de hokjes tegenover hem klonken naargeestige geluiden waar hij zich liever geen visuele voorstelling van wilde maken. Ze verscheurden de stilte die er had geheerst toen Tinus dit vertrek was binnengestapt. Stiekem had hij natuurlijk gehoopt dat er, behalve de persoon in de eerste doucheruimte, in elk geval niemand op het toilet zat. En dat maakte een nieuwe gedachte bij hem los; het viel hem namelijk op dat hij de persoon in de voorste cabine nog helemaal niet had gehoord. Tinus stond hier toch al gauw een minuut of tien en had toch op z’n minst geluiden verwacht van iemand die zich aan het af te drogen was, stromend water, het ritselen van het gordijn of andere geluiden die bij het douchen pasten. Zou de man zich zo ongemakkelijk hebben gevoeld toen er op het toilet plaatsgenomen werd dat hij zich niet durfde te verroeren? Ach, kom op Tinus, dacht hij bij zichzelf terwijl hij dat absurde idee uit z’n hoofd schudde. Die Hongaren hier zijn allen van die kloeke types. Die trekken zich echt geen reet aan van hoe andere mannen zich hier onbehouwen ophouden. Aldus probeerde hij dit gegeven te negeren en concentreerde hij zich weer op het zichzelf afdrogen, zijn kleding droog houden en daarmee en het bewaren van zijn evenwicht. Toen hij ten slotte klaar was en wonder boven wonder droog en ongeschonden de cabine verliet moest hij langs de voorste wilde hij de toiletruimtes weer kunnen verlaten. En in het voorbijgaan van de ruimte waar de andere man zich nog altijd stil hield, kon Tinus zijn plichtsgevoel toch niet onderdrukken om toch even te controleren of het wel goed met hem ging. Tinus is immers bedrijfshulpverlener. Dus aarzelde hij even toen hij bij de entree voor het wastafeltje stond wat hij zou doen. IJdel als hij is wilde hij toch nog even een blik werpen in de spiegel, dus zou niemand ervan hebben opgekeken wanneer hij zich daar ophield. Nu worstelde hij toch even: aan de ene kant vond hij dat hij de man moest controleren, maar aan de andere kant zou hij zichzelf daarmee wel confronteren met een naakte man. Had hij daar wel behoefte aan? En hoe zou die vent daar op reageren, helemaal wanneer er niets aan de hand bleek?
“Hello sir? Are you okay?” probeerde hij uiteindelijk, puur op stemgeluid en zonder aan het gordijntje te zitten. Maar er kwam geen reactie. Direct realiseerde hij met een schok dat de andere man die blijkbaar op het schijthuis zat, zich daarop eveneens verdacht stilhield. Was dat ook niet vreemd? Maar toen Tinus daar even bij nadacht bedacht hij dat hij misschien net zo zou hebben gereageerd. Hij stond op het punt de situatie maar te negeren door de deur naar de gang al te openen, toen hij juist daardoor een hoek in zijn beweging ontdekte waardoor hij onopvallend bij de man naar binnen kon gluren. Het bleek precies voldoende om een glimp op te vangen van de conditie van de man zonder hem volledig in zijn adamskostuum te hoeven bewonderen. Het resultaat was onthutsend. Tinus schrok zich wezenloos; de man lag in een onnatuurlijke houding bewegingsloos op de grond.

“Nog steeds met je hoofd bij gisterenavond?” vroeg Jenny ongerust zodra ze merkte dat Tinus wat afwezig was. Abrupt werd Tinus hierop uit zijn roes en de mix van beelden getrokken waarin hij zojuist verzonken was en zijn belevingswereld maakte weer plaats voor de geuren en kleuren van het hier en nu. Twee mannen op grote grasmaaiers trokken voor hen links en rechts wilde patronen door de grasperken. De één deed z’n werk verderop over het veld, terwijl de andere grasmaaier langs het voetpad scheerde en het groene maaisel vers voor het wandelend gezinnetje opwierp, op een afstandje nog ver genoeg van hen verwijderd dat normaal ademhalen mogelijk bleef. Vol ontzag keek de kleine Joaquima vanuit de buggy naar het spektakel van dit parkonderhoud, terwijl Tinus de diepbruine kijkers van zijn vrouw ontmoette.
“Ja, sorry schat. Die ontdekking van zondag blijft nog wat door mijn hoofd spoken. Het gebeurt gelukkig niet iedere dag dat je een dode man in je botel vindt, nietwaar?”
Jenny knikte op haar typische manier ietwat onverschillig en haalde met eenzelfde gebaar haar schouders even op.
“Het was in elk geval erg lief van Karel dat hij aanbood om het onderzoek te ondersteunen. Dat hoefde hij echt niet te doen, hè?” haalde Jenny aan, terwijl ze controleerde of ze de dop al op de camera had gedraaid. Ze doelde daarmee op de tussenkomst van Tinus’ collega waarmee hij thuis in Nederland geregeld op de redactie samenwerkt en waarmee hij gisterenavond laat nog contact had gelegd. Het begon inmiddels al bijna nachtwerk te worden toen Tinus nog op het plaatselijke politiebureau aanwezig was voor de ondervragingen. Daar leek maar geen einde aan te komen, terwijl Tinus ze niet heel veel meer kon bieden dan te vertellen dat hij met zijn gezinnetje op vakantie was en toevallig deze man levenloos in de doucheruimte vond. Het begon er onderhand op te lijken dat hij zelf als verdachte werd aangemerkt. Voor zijn dames had hij daarom uiteindelijk maar een taxi naar het botel geregeld, zodat Joaquima nog een beetje op tijd naar bed kon. Vervolgens had hij hulp ingeroepen vanuit Nederland.
“Dat was beslist erg aardig van hem. Hoewel ik weet dat ik hem altijd kan bellen, was het voor hem toch ook een latertje geworden. We zijn tot na middernacht in gesprek geweest.”
“Maar hij zal nu niet naar Boedapest komen toch?” vroeg Jenny, oprecht begaan met Karel’s eigen tijdbesteding. Het verloop van de bewuste late verhandelingen had ze nog niet vernomen, omdat ze toen zelf ook al in dromenland verkeerde.
“Nee, dat zal niet nodig zijn denk ik. De hele reden waarom ik vroeg of ik hem mocht bellen is vanwege zijn invloeden in buitenlandse delicten en natuurlijk zijn reputatie als vooraanstaand rechercheur.”
Jenny keek opnieuw Tinus even aan en trok bedenkelijk een wenkbrauw hoog op. Tot noch toe had ze van Karel steeds een beeld ontwikkeld van een stuntelige speurder die met zijn grote politielaarzen dwars door alle plaatsen delict heen stampt.
“Ik weet wat je denkt schat,” reageerde Tinus meteen, zodra hij de blik van zijn vrouw interpreteerde. “Karel mag misschien ogen als niet de aller handigste rechercheur aller tijden, maar hij heeft ondertussen wel een goed woordje voor me kunnen doen, zodat we zonder verdere verplichtingen weer vanuit Hongarije naar Nederland kunnen vliegen.”
Jenny glimlachte tevreden. Dat was inderdaad wel een geruststelling. Hoewel ze erg had genoten van het lange weekend in deze hoofdstad met de vele prachtige bezienswaardigheden, wilde ze ook wel weer graag naar huis. “Dus hebben ze je niet meer nodig om te weten hoe deze man is gestorven?”
“Ik moet mezelf natuurlijk wel beschikbaar houden. Maar daarvoor hoef ik niet binnen landsgrenzen te blijven. Afgesproken is dat ze met Karel of mij contact zullen opnemen, mocht aanvullende informatie wenselijk zijn. Ze zullen altijd eerst met Lou Bas schakelen, een ex-collega van Karel waarmee hij eerder in Nederland heeft samengewerkt.”
“Een collega van Karel? Woont hij hier, in Boedapest?”
“Hier aan de ‘Pest-zijde’,” antwoordde Tinus, terwijl hij met zijn mond naar de oostelijke zijde van de Donau wees. Deze manier van het met pruilende lippen in een specifieke richting wijzen is een gewoonte die Tinus had overgenomen uit de Filippijnen, waar zijn vrouw vandaan kwam. Het werkte erg aanstekelijk op hem. “Ik geloof dat Karel zelfs zei dat Lou hier geboren was en dus zijn carrière hier wilde voortzetten. Hij woont en werkt hier nu alweer een paar jaar en is direct bij het onderzoek betrokken. Je hebt kans dat ik zo nog wel door hem of door Karel gebeld zal worden. Voor de rest kunnen we nog even van onze dag genieten, voordat we dadelijk naar het vliegveld terug moeten.”
“Klinkt goed. Al ben ik nu ook wel nieuwsgierig hoe de man die je gisteren vond…”
Jenny kreeg de kans niet haar zin af te maken. Ze werd onderbroken door een luide ringtone uit Tinus’ broekzak, waarmee tegelijk de rust in het park werd verstoord.
“Momentje schat,” reageerde Tinus en greep daarop naar zijn telefoon die hij vervolgens demonstratief met het display naar zijn vrouw gericht aan haar liet zien. “Als je het toch over de duivel hebt.”
Jenny trok betekenisvol zuur haar lippen samen. Het was één van haar vele cartooneske gezichtsuitdrukkingen waardoor Tinus zo gek op haar is. Hij grijnsde en genoot van haar bijna afkeurende blik. De buggy gaf hij aan zijn vrouw door en stond de beller te woord.
“Karel. Wat een verrassing. We hadden het net over je,” de zucht die Tinus hierbij ongegeneerd liet gaan kon zijn gesprekspartner, ondanks de afstand die er tussen hen zat, niet zijn ontgaan.
“Euh, hoi Tinus. Ik stoor je toch niet?” antwoordde Karel.
“Absoluut niet. We branden van nieuwsgierigheid. We willen graag weten wie er achter de dood van de man zit.”
“Nou, dat klinkt ook niet echt overtuigend.”
“Wat heb je voor ons?” Tinus’ woorden klonken absoluut sarcastisch, hetgeen Karel niet ontging. Toch kende hij zijn vriend goed genoeg om te weten dat dit iets onbenulligs tussen hem en Jenny moest wezen waardoor hij al snel besloot het te negeren.
“Het zijn de Hongaren, Tinus. Ze willen van je weten waar je gisteren allemaal hebt uitgehangen.”
“Wat?” nu klonk er wel wat irritatie door in zijn stem. “Dat heb ik ze gisteren toch allemaal al verteld? Ik heb ze zowat ons halve reisverslag zien meepennen. Proberen ze nu via jou ook nog te toetsen of mijn verhaal wel klopt? Belachelijk. Nou ja, jij hebt in elk geval recht te weten waar we zijn geweest. Anders had ik het je op kantoor toch verteld. We hebben gisteren gezwommen in de thermen van Géllert Spa. En daarna hebben we de heuvels die daarnaast aan de Budazijde van de rivier liggen verkend en hebben de dag afgesloten met een diner in het Spoon restaurant. Daarvoor moesten we de Chain Brigde oversteken, één van de vele bruggen hier in deze stad, omdat het restaurant aan de andere kant ligt en zijn daarna langs de Pestzijde terug naar ons verblijf gelopen.”
“Ja ja, ik hoor het alweer. Je hebt je weer flink in de watten laten leggen door Jen,” reageerde Karel, die van Tinus wist dat Jenny op hun vakanties meestal degene is die de portemonnaiee trekt. “En hoeveel wijn had je toen al op?”
Inmiddels drong het tot Tinus door dat zijn vriend hem weer eens zat te stangen. Ineens realiseerde hij dat hij zich weer eens door de inspecteur had laten meevoeren.
“Karel? Je bent onverbeterlijk. Je belt me toch niet serieus op om even te controleren hoe diep ik in het glaasje heb gekeken? Kom op man.”
Karel moest even vermakelijk lachen. Dit was niet de eerste keer dat hij Tinus in het ootje nam. Hij stonk er zo makkelijk in dat hij zich al verkneukelde voordat hij zijn nummer had gedraaid. Verder beheerste hij zich omdat hij zijn vriend serieuzere zaken mee te delen had.
“Wat heb je echt voor me?”
Tinus hoorde Karel een slok van zijn koffie nemen voordat hij vervolgde.
“Ik heb vanmorgen Lou gesproken en ze hebben enkele achtergronden nagetrokken van het slachtoffer. De man heet Szilágyi Endre. Ik heb even moeten studeren op die naam. Anders dan we in het Nederlands gewend zijn van de volgorde van voor- en achternamen, is het in het Hongaars gebruikelijk om dat om te draaien. Maar laten we hem gewoon Endre te noemen, dat lijkt mij wel zo praktisch. Zijn naam was niet zo heel moeilijk te achterhalen, daar zijn ze via de receptie van het botel zo aan gekomen. Alleen, anders dan met passanten zoals jullie, wisten ze in het geval van Endre ook zonder in het register van hun boekingen te duiken meteen te zeggen dat het om hem moest gaan. Hij was inmiddels een vertrouwde gast die al enkele weken op de botel stond ingeschreven. Endre verbleef onder in het drijvende hotel in hetzelfde type vertrek waar jullie ook verblijven, waaruit valt op te maken dat de beste man niet al te veel geld had om te besteden. En daarmee droogt het botel als bron van informatie ook meteen op. Dit komt doordat Endre er geen echt opvallende gast was. Dat heb je met sommige mensen. Die komen en gaan zonder dat je de kans krijgt om hun aanwezigheid echt op te merken. Ondanks zijn reeds langere verblijf sprak hij namelijk weinig met het personeel en besteedde hij juist meer tijd buiten dan op het botel. Hij was dus net een actieve kat, die alleen naar huis kwam wanneer je met voer rammelde of de bak weer had verschoond.”
“En zijn beroep, zijn ze daar al meer over te weten gekomen?” wilde Tinus weten. “Zijn er mensen die hem missen? Had hij voorbeeld een gezin?”
“Nee, zover zijn ze nog niet. Vergeet niet dat we pas één nacht verder zijn na jouw ontdekking. Zulke gegevens duren vaak iets langer voordat men daar achter is. Ik verwacht dat ze daar vanmiddag wel iets verder in zijn. De eerste inzichten komen vaak het snelst uit het plaats delict naar voren, omdat daar de eerste tastbare bewijzen gevonden worden. Al heeft dat in het geval van deze Endre voorlopig juist alleen maar meer raadsels opgeleverd. Wat ons tegen zit, want dat maakt dat jij daardoor langer op het verdachtenbankje blijft zitten.”
“Maar ik dacht dat we gisteren het sein vrij hadden gekregen, zodat Jenny en ik met Joaquima vanmiddag naar huis kunnen?”
Tinus voelde zich ineens wat ongemakkelijk en richtte zijn blik op zijn gezin, dat geduldig naast hem was blijven lopen. Jenny was ondertussen door Joaquima afgeleid doordat ze naar een stel vogels bleef wijzen en daarbij indringend ‘tie-tie’ bleef roepen, haar verzamelwoord voor vogels waar ze de naam nog niet van wist. Het betrof een drietal grote bonte kraaien, waarvan Tinus zo gauw de soort niet kende en ze daarom door hun uiterlijk en militaire loopje de ‘communistische kraaien van Boedapest’ noemde.
“Maak je niet ongerust, Tinus,” vervolgde Karel. “Het was verstandig van je om mij in te schakelen. Via Lou hou ik de lijn in dit onderzoek vanuit Nederland open. Zolang we de echte doodsoorzaak van Endre kunnen achterhalen, zal het forensisch team in Hongarije al snel haar interesse in jou hierin verliezen.”
“Ja, want daar ben ik nu ook wel echt nieuwsgierig naar. Is er op dit punt al duidelijk of het om een ongeluk gaat of is Endre door iemand omgebracht?”
“Daar zijn ze nog niet zeker van. Ze zijn al wel begonnen met de obductie. Daarbij wordt er door een patholoog anatoom bekeken hoe Endre kan zijn gestorven. Ons geluk is dat Lou nauw samenwerkt met deze lijkschouwer, zoals dat ook wel wordt genoemd, zodat hij mij daar vanmorgen al iets over kon vertellen.”
Tinus schoof het toestel nog wat beter tegen de schelp van zijn oor. Hij was oprecht benieuwd wat ze nu al over de doodsoorzaak te weten waren gekomen.
“Eén van de eerste dingen die de lijkschouwer meteen opviel was een verwonding boven op de rug van deze jonge man. Onder het rechterschouderblad is zijn huid namelijk stuk en ligt er een flinke bloeduitstorting omheen. Daarom wordt vermoed dat Endre ergens met veel kracht tegenaan is geknald of dat er met een hard voorwerp tegen zijn rug is geslagen. Maar omdat er ook vezels van zijn kleding in de wond terecht zijn gekomen, wordt er eerder aan het eerste gedacht.”
“Huh, waarom?” vroeg Tinus. “Kunnen ze dat daaruit opmaken?”
“Hm, zeker,” reageerde Karel, na opnieuw een teug koffie. “Gesteld dat er iemand was die Endre op de rug had geslagen, met bijvoorbeeld een honkbalknuppel of zelfs een vuil stuk hout, dan had zijn kleding recht ingeslagen geweest op de plek waar hij nu een wond heeft. Zijn jas moet dan het vuil hebben opgevangen. Dat blijkt ook wel, want ze hebben viezigheid op zijn jas aangetroffen. Maar wanneer er zo’n slag is uitgedeeld dan is het onwaarschijnlijk dat er ook materiaal werd overgedragen van zijn kleren op de wond. Je slaat geen stof los door er recht op te slaan, tenzij het om een erg oude jas gaat en dat droeg Endre niet. Dus is het aannemelijker dat hij tegen een harde ondergrond viel, omdat er redelijk wat synthetisch stof van zijn pullover is losgescheurd en in de wond terecht is gekomen. We spreken natuurlijk van enkele fijne vezels die je nog net met het blote oog kunt zien, maar toch.”
“Goh zeg, dat ze dat allemaal aan een wond kunnen aflezen. Dus begrijp ik goed dat Endre gewoon erg ongelukkig is gevallen?”
Karel pauzeerde even door zijn beker leeg te drinken en deze weg te zetten, voordat hij weer antwoordde.
“Ik weet wat je denkt, Tinus. Alleen verwacht ik eerlijk gezegd niet dat die wond Endre het leven heeft gekost. Zoals je waarschijnlijk wel hebt begrepen en hebt kunnen zien was Endre nog slechts een jonge gast. Uit de gegevens van het botel blijkt dat hij zevenentwintig was, een vitale jonge knul die mijns inziens wel tegen een stootje kan. Hoe lelijk die wond er ook uitziet, aannemelijker is nog steeds dat hij die wond eerder of later opliep naast het algehele letsel waar we mee te maken hebben.”
“Ik ben je even kwijt. Wat bedoel je met dat ‘algehele letsel’?”
“Zoals ik reeds aankondigde was die wond achter op zijn rug niet het enige wat de lijkschouwer direct opviel.”
“Je houdt me in spanning, Karel. Wat heeft hij nog meer kunnen vinden?”
Karel ademde even diep in en zuchtte flink uit. Dat was vaak het teken dat de inspecteur iets zou verkondigen waar hij zelf met zijn pet ook niet bij kon.
“Je herinnert je vast het roze slijm nog wel dat uit de mond van ons slachtoffer droop toen je hem vond.”
Tinus humde als teken van instemming.
“Dit roze slijm wordt ‘sputum’ genoemd en staat voor speeksel dat vermengd is met bloed dat wordt opgehoest uit de diepe luchtwegen. Daarnaast had Endre een bleke sterk opgeblazen huid en bloedingen in de oogslijmvliezen. Zijn neusgaten stonden wijd open en aan de huid rondom zijn lippen en nagels was te zien dat er sprake was van cyanose. Dat wil zeggen dat de huid blauw kleurt door de aanwezigheid van gedeoxygeneerde hemoglobine in de bloedvaten in de buurt van het huidoppervlak.”
“Karel. Iets minder uitleg en vakjargon alsjeblieft. Wat duidt dit allemaal op?”
“Waar het op duidt Tinus, is dat jouw slachtoffer verdrinkingsverschijnselen vertoont.”
Even viel er tussen de heren een korte stilte.
“En dat kan niet?” vroeg Tinus.
“Wel,” zei Karel. “Niet tenzij iemand hem kort daarvoor verzopen heeft en hem daarna in zijn blote gat onder de douche heeft geplaatst. Dat lijkt mij op zich al een hele prestatie om dat onopvallend op een botel te ensceneren. Maar wat ik vooral niet snap, is dat Endre’s lichaam volledig was ingezeept. Op het moment dat hij verdronk, wilde hij zich waarschijnlijk juist gaan afspoelen. Dus waarom was al dat zeep nog op zijn huid aanwezig?”

Joaquima mocht eindelijk zelf weer eens de benen strekken. Na een korte wandeling door het eilandpark, waarbij ze haar vader gemakkelijk een derde ervan aan de telefoon had zien hangen, maakte mama eindelijk het gordeltje los van haar buggy. Het gezinnetje was teruggekeerd naar de kant van het eiland waar je er via de Margarethabrug op kwam en je in alle rust van de muzikale fontein kon genieten. Ook ditmaal werd er geen muziek afgespeeld, maar daar lieten Jenny en Tinus zich al niet meer door afleiden. Mogelijk was hij stuk of was er sprake van onderhoud. Ze hadden ervoor gekozen om zich nog even op te houden bij een open veldje dat aan het voetpad werd geflankeerd door enkele grove kastanjebomen. Majestueus pronkten de imposante loofbomen aan het openbaar groen. Uit de schutbladen hadden zich eerder dit seizoen flinke bolsters gevormd die overvloedig de aandacht opeisten tussen de grof gezaagde lancetvormig bladeren. Startklaar om de onbegonnen strijd aan de gaan met de zwaartekracht gluurden enkele glanzende vruchten al voorzichtig door hun stekelige pantsers.
“Papa!” klonk het vol enthousiasme toen Joaquima al uit de buggy begon weg te rennen terwijl haar moeder nog bezig was om één van haar armen los te wurmen. In volle sprint vloog ze achter haar vader aan. Tinus had het idee opgevat zijn dochter uit te dagen door het grasveld op te rennen. Nergens was een bordje te bekennen dat dit niet mocht en aangezien ze ook andere mensen van de velden gebruik zagen maken voelde hij zich niet geremd. Behendig griste hij vast enkele ontblote kastanjes van het veld terwijl hij met ingehouden tred speels voor zijn dochter uitrende.
“Papa!” schreeuwde Joaquima weer naar haar vader. En uit haar intonatie kon Tinus opmaken dat hier de grens lag tot waar hij zijn dochter kon uitdagen voordat ze er driftig van zou worden. Prompt stopte hij op de plek waar hij stond en draaide zich naar haar om. Joaquima vloog in volle vaart in haar vaders armen die hij voor haar omlaag hield waarop vader en dochter door haar snelheid omvielen en in het gras verder stoeiden. Op de achtergrond had Jenny ondertussen de buggy wat uit het looppad geplaatst en was ze zelf neergestreken op één van de talrijke parkbankjes. Zorgvuldig had ze er een gekozen die niet precies in het bereik van de kastanjes stond, want in tegenstelling tot haar durfals had ze het zelf niet zo op de voortdurende kastanjeregen. Het kruispunt van de wandelpaden waar Jenny zat telde precies twee kastanjebomen, beide rechts van haar, ieder in een hoek van een veld. Langs de bast van de verste van de twee kon ze haar man en dochter zien ravotten.
Tinus was het gesprek met Karel blijkbaar alweer even vergeten. Zijn aandacht ging nu volledig op aan de tijd die hij met zijn kleine meid spendeerde. De amper twee jaar oude Joaquima had zich inmiddels uit de knuffelgrage armen van haar vader verlost en was plagend bij hem weggerend. Jenny sloeg de twee gade en schreeuwde vanuit de verte iets over de boomvruchten die ze langs Joaquima naar beneden zag suizen, maar zowel Tinus als zijn dochter ontgingen het schijnbare gevaar evenals de moederlijke bezorgdheid.
“Quima!” riep Tinus naar zijn dochter en wierp haar een van de kastanjes toe die hij onderweg had opgeraapt, haar aanmoedigend naar hem hetzelfde te doen. Hij realiseerde dat hij haar hiermee wel aan het aanleren was om met spullen te gooien, maar de verleiding om dat hier niet te doen was simpelweg te groot. Zijn dartele dochtertje draaide zich naar hem om en begreep direct wat er van haar verwacht werd. Vanuit haar onderzoekende karakter bestudeerde ze de kastanje eerst voordat ze hem weg wierp. In haar kleine knuistje had de glanzende vrucht zowat een tennisbal geleken. Echt heel veel deed het daar niet eens voor onder; de grootste kastanjes die je hier op Margaret Island kon vinden kon je naast een kleine mandarijn leggen en discussiëren over welke van de twee de grootste was. Het lukte haar maar net om hem met één hand op te werpen. Ver komen deed hij natuurlijk niet. De boog waarin ze hem weg smeet was veel te hoog, maar daar ging het niet om.
Tinus stapte ondertussen op zijn dochter af en deed net alsof Joaquima hem net had geraakt. Hij acteerde dat hij pijn had. Hier moest ze erg om lachen. En dat prikkelde hem. Hun act en haar lachje werkte zo aanstekelijk dat ze erin bleven en Tinus het slachtoffer bleef spelen in een zogenaamde regen van kastanjes.
Op den duur kreeg Tinus er toch genoeg van en besloot hij uit de strijd met zijn dochter te stappen door even in het gras onder de boom te gaan liggen. Zoals de zon hier door het gebladerte viel was het heerlijk. Joaquima echter ging ongestoord verder. Hoewel de kastanjes aan de voet van de stam dichterbij lagen had ze meer oog voor het aantal dat verder in het gras lag. Tinus genoot met volle teugen van het leven en sloot voor een moment zijn ogen. Op een afstandje hoorde hij zijn dochter lachen en steeds om papa gillen. Ook alleen vermaakte zij zich prima. Onderwijl dwaalden Tinus’ gedachten toch weer af naar de dag ervoor en de analyse uit gesprek met Karel. Het was slechts een mix van woorden en van beelden, maar op een of andere manier vond hij er toch zijn rust in. Het zou de laatste keer zijn dat hij gedurende het verblijf in Boedapest met zijn gedachten bij de man uit de doucheruimte was. Toen Tinus nog praktiseerde over hoe Endre aan zijn einde was gekomen voelde hij ineens een harde doffe klap midden op zijn borst.
“Oef!” bracht hij automatisch uit en opende gauw zijn ogen op wat hem was overkomen. Instinctief richtte hij zich op en merkte daarbij hoe één van de enorme kastanjes van zijn borst rolde. “Joa-” Tinus wilde al naar zijn dochter roepen, om haar te manen een beetje voorzichtig met papa te zijn. Soms kon ze wat ruw wezen, maar toen Tinus zag dat Joaquima rustig met haar benen wijd in het gras van hem afgekeerd met de kastanjes aan het spelen was, begreep hij dat hij het zelf was die onvoorzichtig was geweest. Hij wreef over zijn borstbeen waar de boomvrucht met veel geweld op was neergekomen en keek gebeten omhoog.
“Voor tamme kastanjes vind ik ze toch behoorlijk moordzuchtig,” sprak hij toen, vooral tegen zichzelf. Ruggelings lag hij zich daarna te verwonderen over de kracht en het gewicht van de kastanje die hij in zijn handen genomen had.
“Papa!” hoorde hij toen weer. Aangespoord door zijn eerdere aanroep was Joaquima ondertussen opgestaan en kwam ze weer op hem afrennen. Onnozel keek Tinus voor zich uit. Wijdbeens lag hij onder de boom. Maar zodra hij dat realiseerde en zijn dochter op het onvermijdelijke afstevende vertrok zijn gezicht ineens in pure angst.
Even later landde Joaquima, in al haar onschuld, met haar knietjes…
…in een geheel andere boom.

Drie dagen passeerden. Tinus was inmiddels alweer op de redactievloer te vinden. De pijnlijke streek tussen zijn benen werd met de dag minder en daarmee het zittend kantoorwerk draaglijker. Karel had hij sinds hun laatste telefonisch onderhoud niet meer gesproken. Hij had er dus geen idee van hoe en of het onderzoek in Boedapest was voortgezet en wat zijn vriend daar eventueel nog over gerapporteerd had gekregen. Hij was zelf ook niet vanuit het buitenland benaderd, waaruit hij concludeerde dat er geen aanleiding was om Tinus verder nog als verdachte aan te merken of de ontwikkelingen in de zaak Endre moesten zijn gestagneerd. Toch hoopte hij dat Karel hem spoedig nieuws kwam brengen. Naast zijn redactiewerk aan de Tycoon Newspaper had Karel Riemelneel nog een baan als hoofd van het Gohes City Forensisch Instituut, waardoor het eigenlijk nooit viel te zeggen wanneer zijn collega’s op de nieuwsvloer hem weer kregen te zien. En kwam hij langs dan was dat vaak om verslag uit te brengen van de zaken die er op het instituut hadden gelopen of ontwikkelingen die hij had opgevangen vanuit de onderwereld. Het was een beeld waar men inmiddels wel aan vertrouwd was geraakt. Er was dan ook niemand die verrast opkeek toen de forse misdaadverslaggever halverwege de donderdagochtend de lift kwam uitstappen. Niemand, behalve Tinus. Zoals gebruikelijk mompelde hij een goedemorgen naar zijn collega’s dat door zijn zware basstem nauwelijks viel te verstaan en hing hij zijn gleufhoed en vale regenjas op aan de kapstok. Dat was wel altijd het moment dat hij door de meteoroloog Wilburt Eerman geërgerd werd aangestaard, omdat het Karel’s gewoonte was zijn grote regenjas lomp over twee haken te verdelen. Hierdoor was het voor Wilburt, aangezien hij veel kleiner van stuk was, ‘s middags soms erg moeilijk zijn jas eronder terug te vinden.
“Morrie Tinus,” groette hij zijn collega nog eens toen hij hem achterin op de afdeling naast roddelverslaggeefster Rina Oddel aantrof. Het was elke keer opnieuw een verrassing waar collega’s Tinus zouden vinden omdat hij, ondanks dat hij er de meeste dienstjaren sleet, op de redactievloer nooit een vaste plek had gehad. Inherent aan zijn functie als ‘reizende reporter’ was het keer op keer ook voor hem steeds spannend waar en of hij überhaupt een plek zou hebben waar hij aan kon schuiven. Al was er altijd wel iemand op pad om het laatste nieuws te halen, waardoor er toch steeds wel een stoel vrij was. Iedere verslaggever had inmiddels wel eens naast hem gezeten. Dat wil zeggen, iedereen behalve Kornelis Oflook natuurlijk, omdat niemand het vol kon houden om in zijn zweetlucht en andere odeurs zuurstof te kunnen halen. Laat staan dat je er geconcentreerd naast kon werken. Dus dat was al één plek waar je andere collega’s nooit hoefde te zoeken. Toch had Karel nooit moeite om zijn collega en tevens goede vriend op deze bedrijvige redactievloer terug te vinden. Aan zijn grote uilenbril herkende iedereen hem meteen en bovendien sleepte hij altijd van alles met zich mee, waardoor de onordelijkheid van zijn bureau typerend voor hem was.
“Ook goeiemorgen, Karel,” groette Tinus terug en liet het niet na om even naar de klok op te kijken waarop de middag langzaam al in zicht kwam. Het weinig subtiele gebaar ontging Karel volledig – zoals dergelijke hints hem altijd ontgingen – waarna Tinus vol verwachting op hetgeen Karel hem kwam brengen het volgende ritueel vast inkopte. “Eerst even een bakkie zeker?” gokte hij.
“Ja. Dat lijkt me goed. Daar ben ik inmiddels wel aan toe,” bromde Karel. Tinus staarde hem vol scepsis aan. Karel liet het namelijk klinken alsof hij nog niets had gedronken sinds hij zijn bed uit was gestapt. Tinus wist wel beter. Hem kennende moest de inspecteur op dit tijdstip van de dag al zeker vijf bakken koffie naar binnen hebben geteugd. Maar aangezien hij zelf ook wel behoefte had aan een shotje cafeïne liet hij de gelegenheid niet voorbij gaan en stapte graag bij zijn bureau weg om koffie te halen. Een prettige bijkomstigheid was dat dit meteen een mooi excuus was om even te ontvluchten uit Rina’s kamillewalm.
Terug met twee dampende mokken stimuleerde Tinus zijn collega om alvast van wal te steken: “Al nieuws over ons slachtoffer op het botel?” vroeg hij zijn altijd wat verwilderd ogende collega die ondertussen een stoeltje had bijgetrokken tegenover de werkplekken van Tinus en Rina. Tinus zelf bleef staan.
De inspecteur sipte even van de gloeiend hete koffie. “Hm, ik wist dat je me daar meteen naar zou vragen. Er zijn inderdaad wel nieuwe inzichten in deze zaak, maar helaas is het nog onvoldoende om te kunnen zeggen of Endre opzettelijk door iemand werd gedood of zelf om het leven kwam. Dinsdag heb ik nog contact gehad met Lou Bas. Tijdens ons gesprek vertelde hij mij dat hij het eerste voorlopige autopsierapport in handen had.”
“Ah, interessant,” reageerde Tinus meteen. “Dus bleek daaruit dat Endre inderdaad verdronken was?”
Karel grinnikte vol cynisme en zei: “Tja, in technische zin was verdrinking inderdaad wat hem de das omdeed. Maar een klassieke verdrinking was het allerminst.”
Rina, die eerder al door Tinus van de ontwikkelingen van afgelopen weekend op de hoogte was gebracht, keek van haar werk op en mengde zich in het gesprek: “Dus hij was niet even kopje ondergegaan in de Donau?”
“Nee, niet precies,” antwoordde Karel haar. “Zoals ik Tinus maandag al informeerde leek het mij onmogelijk dat hij na verdrinking nog aan boord van het schip had kunnen komen. Niet tenzij iemand hem daarna ongemerkt en ingezeept onder de douche zou hebben gezet. Een dergelijke veronderstelling komt nu sowieso te vervallen nu blijkt dat Endre niet is verdronken door onderdompeling, maar door wat ze noemen een ‘secundaire verdrinking’. Dat wil zeggen dat hij is gestikt in vocht dat in zijn eigen lichaam vrijkwam.”
“Je bedoelt,” Tinus nam even een moment om te begrijpen wat dit kon betekenen. “Je bedoelt dat hij in zijn eigen bloed was verdronken?”
Karel knikte. “Dat is inderdaad waar het op lijkt. Bloed is het eerste lichaamseigen vocht waar men bij secundaire verdrinkingen aan denkt. Al zijn er geen anatomische aanwijzingen dat hij vroegtijdig om het leven kwam door een ernstig ziekteverloop. Endre lijkt niets onder de leden te hebben gehad. Dan had hij bijvoorbeeld chronisch longoedeem kunnen hebben, meestal veroorzaakt door hartfalen. Wat wel kan is de acute vorm van longoedeem. Dit treedt meestal op als gevolg van zwaar inwendig letsel, wat nu blijkbaar bij Endre is geconstateerd. Het verklaart in elk geval het opgehoeste slijm en de andere typerende symptomen zoals de blauwe huid rondom zijn lippen en nagels. Allemaal kenmerken van iemand die wanhopig probeert lucht binnen te krijgen en verkeert in levensbedreigende ademnood. Endre vocht in de douche om zijn leven door een ophoping van vocht in zijn longweefsels.”
“Dat moet dan gebeurd zijn nog voordat ik de toiletruimte binnen stapte,” stelde Tinus vast.
“Daar moeten we nu inderdaad wel vanuit gaan,” sprak Karel. “Anders had jij Endre beslist nog horen gorgelen en eerder aan de bel getrokken.”
“Tja, dat had ik dan zeker. En nu begrijp ik ook waarom ik niets hoorde toen ik met douchen bezig was.”
“Is het ook bekend hoe laat Endre precies stief, Karel?” viel Rina tussenbeide.
“Ja, daar hebben ze wel een idee van. Er wordt altijd een schatting gemaakt op basis van de mate waarin het lichaam is afgekoeld en de optredende lijkstijfheid. Uit de lijkschouwing moet worden opgemaakt dat het slachtoffer was gestorven kort voordat Tinus binnen kwam.”
“Dus betekent dit dat ik niet langer als verdachte wordt gezien?” wilde Tinus nu wel weten.
Zowel Tinus als Rina keken de inspecteur vol verwachting aan.
“Nee, dat kan hier helaas nog niet uit worden geconcludeerd. In theorie kun jij namelijk nog steeds de dader zijn. Het geschatte tijdstip waarop Endre de verwondingen opliep valt precies tussen jullie diner bij het Spoon restaurant en het moment dat hij de doucheruimte binnen ging. En daarmee blijf jij voor de recherche in Boedapest nog steeds de hoofdverdachte.”
Tinus baalde zichtbaar en nam nu ook maar weer plaats achter zijn bureau.
“En de andere man op het toilet dan?” vervolgde hij. “Ik begreep dat ze hem ook hebben verhoord?”
“Klopt. Die man hebben ze inderdaad dezelfde avond nog naast jou op het verdachtenbankje geplaatst. Het punt met hem is alleen dat hij een redelijk sterk alibi heeft.”
“Huh, hoezo? Waarom dan?”
“Doordat hij voor zijn uitgebreide toiletbezoek in gesprek is geweest met de boteleigenaar en daarvoor steeds met gasten op de boot is gezien. En in de uren daarvoor ook. Endre zelf kwam pas later terug op de boot. Hij zou vanaf de ochtend niet in het botel gesignaleerd zijn. Tussen het moment dat hij terugkwam en het moment dat hij stierf hebben hooguit tien minuten gezeten. In diezelfde tien minuten, is door getuigen inmiddels bevestigd, was de man van de grote boodschap steeds in gezelschap geweest van anderen. Zoals ik de feiten van Lou doorgebriefd heb gekregen kan hij de moord, als het al een moord was, onmogelijk hebben gepleegd. Het lichamelijk letsel dat Endre heeft opgelopen heeft dus of buiten plaats gevonden of in de tien minuten tussen binnenkomst en zijn bezoek aan de douche.”
“Maar wie gaat er nu uitgebreid een douche nemen wanneer je in de tien minuten ervoor zwaar bent toegetakeld?” vroeg Rina zich hardop af.
“Precies,” antwoordde Karel. “Nogmaals, dat kan wel. Maar dan zal hij dat zeker niet uit eigen beweging hebben gedaan wanneer dat op de boot plaatsvond. Iemand moet hem daarheen hebben gebracht om het te laten lijken alsof hij zelf de ruimte binnenstapte.”
“Onmogelijk,” sprak Tinus toen. Nieuwsgierig keken zijn collega’s hem aan. “De ruimte tussen de hutten en de toiletten is tamelijk klein en goed te overzien. Als er al iemand was die zijn dood ensceneerde, dan moeten Jenny of ik hem hebben gezien.”
“Waarom dan?” vroeg Karel.
“Heel simpel. Jenny, Joaquima waren, als ik even af mag gaan op de informatie die de politie van Boedapest heeft verzameld, een paar minuten eerder terug op het botel dan Endre. Jenny worstelde buiten onze hut nog wat met Quima’s buggy terwijl ik alvast wat spullen voorbereide om Joaquima’s broek te verschonen. Maar voordat ik daar goed en wel aan begonnen was, kwam Jenny de kajuit alweer binnen en stelde voor om het van me over te nemen zodat ik kon douchen. Het enige moment dat wij in die tijd dus niet buiten onze hut waren, was het moment dat ik even een handdoek en douchespullen pakte. Laat ik daar hooguit dertig seconden mee bezig zijn geweest. Met andere woorden, we kunnen de dader niet gemist hebben. Endre kwam na ons de boot op. Hij moet meteen zelf zijn douchespullen gepakt hebben en regelrecht naar de toiletten zijn gegaan. Als getraind bedrijfshulpverlener heb ik er de gewoonte van gemaakt om in een vreemde omgeving meteen het vluchtplan op te nemen. Hij kan mijns inziens alleen via de hoofdentree over de trap naar het lager gelegen dek zijn gekomen. Hij zal ons dus ook wel hebben gepasseerd toen wij bij onze hut bezig waren, maar ja, er lopen natuurlijk ook wel meer mensen voorbij dus je onthoudt ook niet elk gezicht.”
“Dus wat denk je,” vroeg Rina na deze verklaring van Tinus. “voelde hij zich niet goed dan? Dat hij zich bij terugkomst op het botel meteen wilde opfrissen en regelrecht naar de douche vertrok?”
“Dat moet dan bijna wel,” sprak Karel. “Dat is de enige logische verklaring die je kunt geven waarom hij zo snel daar terug te vinden was. Hoe dan ook, ik moet het met Tinus eens zijn dat Endre de verwondingen dan buiten de boot al moet hebben opgelopen. Blijkbaar voelde hij zich nog net knap genoeg om in zijn hut zijn spullen te pakken en zich daarna op te frissen. Het blijkt een taaie kerel, want nu ik weet welke verwondingen hij precies heeft opgelopen, doe ik hem dat op mijn leeftijd echt niet na.”
Geïntrigeerd door deze woorden keek Tinus hem daarop strak aan en vroeg hem: “Wat bedoel je daar ineens mee Karel? Zijn er nog andere verwondingen gevonden waar we maandag nog geen weet van hadden dan?”
Geamuseerd door deze vraag trokken Karels gezichtsplooien zich in een brede grimas. Hij had dit stukje informatie bewust nog even achtergehouden om de spanning in het gesprek iets op te bouwen. Hij zag dat Rina weer in afwachtende houding tegen de rugleuning van haar stoel was ging zitten, met de armen over elkaar en in één hand een kop thee, terwijl Tinus juist op het puntje van zijn stoel zat en de woorden wel bijna uit Karels keel had willen trekken. Priemend werd hij door hem aangekeken, het indringende beeld versterkt door zijn grote uilenbril.
“Maandagochtend,” begon Karel tenslotte. “nadat wij elkaar hadden gesproken, was de lijkschouwer nog volop met zijn onderzoek bezig terwijl wij de eerste uitslagen die dat had opgeleverd al met elkaar doornamen. Tijdens of na ons gesprek heeft hij nog ontdekt dat Endre, behalve de wond achter op zijn rug, ook voor op zijn borstkas nog een flink wond heeft zitten. Volgens Lou was hem die wond bij aanvang van de schouwing niet dadelijk opgevallen doordat Endre van zichzelf wat mager is en onder zijn ribben een kuiltje heeft zitten waardoor die plek toch al wat donkerder lijkt. Dit wordt ook wel een ‘trechterborst’ genoemd en komt waarschijnlijk door een te sterke groei van het ribkraakbeen. Slechts een klein percentage van de wereldbevolking is geboren met zo’n afwijking. Hoe het ontstaat is nog onbekend, maar zoiets is in elk geval niet belemmerend voor normaal functioneren. De wond die daar dus later is ontdekt is bijna helemaal rond en valt precies in het kuiltje op zijn borstbeen. Uiteindelijk zou er toch op inwendig onderzoek zijn overgegaan, waardoor deze wond vroeger of later aan het licht moest komen. Alles lijkt erop te wijze dat het ontstaan van dit letsel onvermijdelijk tot de dood moest leiden. Naast de verwondingen op zijn romp liep Endre namelijk ook nog twee gebroken ribben op en penetreerden beide het weefsel erachter. Bij een breuk kunnen scherpe botstukken namelijk schade geven aan de onderliggende longen en treden al snel complicaties op. In het geval van Endre is er zelfs een klaplong ontstaan en liep de ruimte tussen zijn ribben en longen vol met bloed, waardoor hij dus verdronk.”
“Gatver zeg, wat een akelig dood,” reageerde Rina met een hand voor haar mond.
Karel knikte.
“Maar hoe kan hij hier helemaal mee naar de douche zijn gegaan?” vroeg Tinus zich hardop af. Terwijl hij die vraag stelde wreef hij zonder dat hij er erg in had zelf nog eens over zijn eigen borstbeen en ging weer naar achteren zitten. “Ik bedoel, als je zo zwaar bent toegetakeld dan is het toch haast onmogelijk dat je überhaupt nog in staat bent in een boot te stappen en vrolijk onder de douche te gaan staan?”
“Iets zegt mij dan ook dat dat niet is wat er echt is gebeurd,” meende Karel. “Eigenlijk acht ik het waarschijnlijker dat de klaplong pas is ontstaan…”
“…toen Endre zich onder de douche wilde afspoelen.” Tinus maakte de zin voor Karel af en keek vervolgens met open mond zijn twee collega’s aan. Vol verwondering liet hij, nu ze bijna alles hadden uitgevogeld, alle beelden in zijn hoofd de revue nog eens passeren. De puzzel klopte helemaal. Het enige stukje dat nog ontbrak was de oorzaak van zijn verwondingen. Met dit scenario volledig uitgedokterd hadden ze een fundament om de autoriteiten van Boedapest van Tinus’ onschuld te overtuigen. Dat wil zeggen, zolang ze konden achterhalen wanneer en waarmee Endre het letsel midden op zijn borst opliep. Wat het ook had veroorzaakt, de wond had hem niet meteen gedood, maar de combinatie van het naar de boot strompelen, de trap afdalen om op het lager gelegen dek te komen en de handelingen onder de douche hadden er samen voor gezorgd dat de spanning in zijn borst opliep totdat zijn ribben knapten en de klaplong een feit was. Tinus bedacht dat zelfs het gestuntel met de gebroken douchekoppen zoals hij dat zelf had ervaren weleens voor de spreekwoordelijke druppel heeft gezorgd. Hij zag al helemaal voor zich hoe Endre, ingezeept en al, naar de douchekop reikte en door die beweging zichzelf de doodsteek bezorgde. “Hoe bizar kan iemand aan zijn einde komen zeg?” vroeg hij, zonder echt een antwoord te verwachten. “En nu we dit weten, wordt het nog extra interessant erachter te komen waarmee Endre op zijn borst is geraakt of hoe hij die plek achter op zijn rug kreeg, nietwaar Karel?”
Opnieuw knikte Karel. Dat was ook wat hem bezighield.
“Dat is het volgende wat ons weer voldoende stof geeft om over te speculeren. Vooralsnog kunnen we alleen af gaan op hoe Lou aan mij heeft beschreven hoe die wonden eruit zien. Die op zijn rug heb ik jou al over verteld.”
“Kom maar op,” sprak Tinus.
“Wel, volgens hem ging het om een U-vormige afdruk. Vermoedelijk is hij door een rond voorwerp geraakt. Aannemelijk is dat dit onder een flauwe hoek is gebeurd, omdat de huid in de boog van de ‘U’ het diepst is ingedrukt. Een hoek van onder dus. Een theorie is dan dat Endre op de grond lag toen dit voorwerp op zijn borst terecht kwam. Anders zou het misschien een stang kunnen zijn geweest van een of andere machine waar hij bij heeft gestaan, want als hem dit vanuit staande positie zou zijn aangebracht, dan moet iemand vanuit de heup op hem in hebben gebeukt. En dat is voorlopig het enige wat ze nu over de wond weten.”
Tinus was inmiddels weer van zijn stoel opgestaan. Hij liep naar het raam en zei verder niets. Het enige wat hij deed was een hand in zijn zij te plaatsen en met het ander liep hij over zijn gezicht te wrijven. Hij bedekte zijn ogen en dacht diep na. Met het weinige wat ze nu wisten probeerde hij zijn gedachten te ordenen. Onderwijl staarden zijn collega’s voor zich uit en lieten beide zo hun eigen gedachtes over de materie gaan. Karel was juiste begonnen wat irritant met zijn stoel heen en weer te draaien toen Tinus, als uit een trance ontwaakt, zich weer naar beide reporters richtte en hen daarop cryptisch aankeek. Zijn gezicht leek smal vertrokken toen hij grote ogen opzette en Karel ten slotte haast indringend vroeg: “Zeg Karel, hoe groot zei jij dat die plek op Endre’s borst was?”
Karel was volkomen verrast door de manier waarop Tinus hem deze vraag stelde. Voor een moment was hij zelfs even uit het veld geslagen en was daarom niet meteen in staat het antwoord te geven. Maar toen hij er even over de vraag nadacht zei hij uiteindelijk: “Euhm, ik kan me eigenlijk niet herinneren dat ik dat al verteld heb. Maar nu je het toch zo graag wilt weten, ik meen dat Lou mij van de week vertelde dat de wond ongeveer zo groot is als, nou ja, zoiets,” hij maakte een cirkel met zijn duim en wijsvinger om Tinus een idee te geven van de grootte. “Zeg maar zo groot als een kastanje.”
Karel had zijn woorden niet treffender kunnen kiezen. Bij Tinus sloeg de vergelijking in als een bom. Nu was het zijn beurt om even compleet van zijn stuk te zijn, hetgeen direct door Karel en Rina werd bemerkt. Net zoals kort hiervoor greep Tinus zonder erbij na te denken weer naar zijn borst en liet hij zijn hand er op zijn borstbeen rusten. Tegelijk hief hij zijn hoofd iets op en staarde hij langs Karel. Hij proefde nog eens wat de inspecteur hem had gezegd: “Een kastanje, zei je?”
Karel maakte een instemmende hoofdbeweging knikte, eentje die slechts onbewust door Tinus werd opgepikt. Tinus had geen andere reactie verwacht. En hij was opslag weer met zijn gedachten bij de maandagochtend in het park en dacht terug aan het ravotten met zijn dochter. Als in slow motion herinnerde hij hoe het beeld van de spelende Joaquima op de achtergrond vervaagde en hoe de kastanjevrucht hoog boven zijn hoofd uit de ruwe bolster werd los gewipt. Alsof niets anders om hem heen er iets toe deed aanschouwde hij hoe de ronde vorm van de kastanje door de snelheid steeds ronder leek te worden en recht naar beneden zeilde. Gevangen in de perfecte focus van een telelens voor sportfotografie werd de actie door zijn bijna hypnotische toestand tot op het kleinste detail voor hem in beeld gebracht. Centimeter voor centimeter werd de afstand tussen het vervaarlijke projectiel en de borstkas van Tinus steeds kleiner. Hijzelf lag prinsheerlijk met zijn ogen dicht en mijmerde met minder kennis dan hij nu had over de mogelijkheden waarop Endre aan zijn einde was gekomen. Het alziende oog van zijn onderbewuste volgde ondertussen de loodrechte baan naar beneden waarlangs de kastanje steeds dichterbij zijn lijf kwam. Theatraal werden de laatste tuimelingen afgelegd en draaide het wit van de glanzende kastanje nog één keer rond tot het de borstkas moest raken. Op dat precieze moment werden boven en onder in deze schijnbare herinnering plotseling voor Tinus omgedraaid en opende hij in een schok zijn ogen zodra een hard voorwerp de lucht uit zijn longen perste. Hier had Tinus verwacht dat hij de boomvrucht zou ontdekken die langs zijn zij het gras in rolde. Maar in plaats daarvan was hij het zelf die de strijd met de zwaartekracht was aangegaan en ontwaarde hij twee schimmen die voor hem stonden terwijl hij zelf naar achteren werd geduwd. Het zonnige herfstachtige tafereel in het park was verdwenen en had plaats gemaakt voor een duister toneel waarin details ver te zoeken waren. Op de achtergrond dacht hij nog water de kunnen zien met daar weer achter een bergachtig landschap. Het was precies voldoende voor hem om daar de Donau in te herkennen en de indruk te krijgen dat hij zich aan de kade ervan bevond. Een van de twee schimmen voor hem moest volgens hem een vrouw voorstellen, terwijl de andere schim daar recht achter stond en minder van duidelijk werd. Ondertussen draaide Tinus met zijn lijf naar achteren en verdwenen de schimmen weer uit beeld. Alles werd even zwart voor zijn ogen zodra hij meende weer een liggende positie aan te nemen. Toen volgde er een pijnlijke dreun en Tinus zag voor zich hoe hij op de stoeptegels landde terwijl zijn rug een pijnlijke smakker maakte tegen de trottoirband. Bovenop zijn rug scheurde zijn huid los en tegelijk het stof van zijn pullover. Opnieuw werd alles zwart en verdween de onwerkelijke herinnering.
“Ik weet waar Endre zijn verwondingen heeft opgelopen!” schreeuwde Tinus ineens uit. Losgerukt uit zijn eigen denkbeelden had hij zich weer naar zijn collega’s gericht die hem vol verbazing aangaapten. En stoot adrenaline had ervoor gezorgd dat hij de fictieve voorstellingen direct wist om te zetten naar reële actie. Onmiddellijk boog hij over Rina Oddel heen, die van schrik op haar bureaustoel iets naar achteren veerde, en reikte hij zonder het te vragen naar haar telefoontoestel. Hij nam de bakelieten hoorn van de haak en draaide op de verchroomde draaischijf het nummer van zijn eigen huistelefoon.
“Maar hoe…?” Karel Riemelneel snapte er niets van. Het drong geen moment tot hem door dat Tinus klaarblijkelijk tot zijn handelen was gekomen door iets wat hij had gezegd. Rina op haar beurt schikte even haar goudblonde krulletjes en keek al even verwonderd. Tinus stond ondertussen nog voorovergebogen aan haar bureau en wachtte ongeduldig tot er thuis werd opgenomen.
“Hallo met Jenny?” klonk het na vier keer overgaan zoet in zijn oor. Bij het horen van de vertrouwde meisjesachtige klanken krulde er automatisch een gelukzalige glimlach rond zijn gezicht. Altijd blij om de stem van zijn vrouw te horen groette hij haar beminnelijk en stak gelijk van wal: “Hoi schat, met Tinus. Zeg lieverd, kun jij je nog herinneren wat er van het weekend bij de boot was gebeurd toen wij net het restaurant uitliepen?”
Tinus overviel haar erg met deze vraag waardoor haar schattige telefoonstem even verdween en ze niet meteen het juiste antwoord wist te geven: “Hoe bedoel je schat? Natuurlijk weet ik dat, jij had op de boot die man toch gevonden?”
Onmiddellijk realiseerde Tinus dat hij in zijn enthousiasme niet specifiek was geweest.
“Oh sorry lieverd. Nee, ik bedoel naast de boot van het restaurant, vlak nadat we daar uitstapten, toen we nog naar huis moesten lopen. Herinner je die paar ruziënde mensen bij de Chain Bridge?”
Hier hoefde Jenny niet lang over na te denken. Dit herinnerde ze meteen.
“Euh jawel, dat was met die twee mannen en die vrouw toch, waar zoveel mensen omheen stonden?”
Beide zagen ze de situatie weer voor zich. Kort nadat Tinus met zijn gezin de aanlegsteiger van het Spoon restaurant afliep kwamen ze nog geen twintig meter daarvan verwijderd dit kibbelende stel tegen. Er bleek sprake te zijn van een heftige woordenwisseling en te oordelen aan de omstanders die zich om dit drietal hadden verzameld liepen de gemoederen hoog op. De rel had plaatsgevonden voordat Tinus op het botel een douche nam, maar ze hadden eerder eigenlijk geen verband gelegd tussen deze twee afzonderlijke situaties.
“Er was een grote man,” zei Jenny. “Hij hield een boze vrouw vast. En voor hen stond nog iemand, meen ik. Maar die heb jij toch ook gezien?”
“Ja, natuurlijk,” antwoordde Tinus. “Ik hoop alleen dat jij nog andere details dan mij weet te herinneren.” Bij de volgende woorden draaide hij zich even om, zodat Rina en Karel zijn deel van het gesprek ook kon volgen: “Er is namelijk en grote kans dat één van deze mensen Endre is, het slachtoffer uit het botel.”
Op dat moment viel er even een stilte, ook aan de andere kant van de telefoonlijn. Jenny besefte dadelijk waar Tinus naartoe wilde. Dit was wel erg toevallig. Al wist ze dat Tinus erom bekend stond dat hij niet in toeval geloofde. Rina en Karel luisterde gespannen mee met het gesprek.
“Jeetje,” zei Jenny. “Dus betekent dit dat één van de mensen die we hebben gezien die man heeft vermoord?” Jenny zag voor zich hoe omstanders in het begin van de twist nog probeerden om de situatie te temperen. Zowel zijzelf als Tinus kenden natuurlijk geen woord Hongaars, maar er viel toen wel duidelijk op te maken dat het vooral om een persoonlijke ruzie tussen deze drie mensen ging. Uit voorzorg hadden voorbijgangers wel naar het verloop van hun ruzie geïnformeerd omdat het er even de indruk werd gewekt dat de vrouw door de mannen mishandeld werd. Maar dit leek zo doordat de grote man achter haar de vrouw stevig vastgreep om haar in toom te kunnen houden. De vrouw zelf bleek furieus. Ze was erg boos op de man die voor haar stond, die nu de door Tinus gevonden Endre bleek te zijn. Om hun eigen vakantieplezier niet te bederven en omdat dit niet hun gevecht was, waren Jenny en Tinus met Joaquima doorgelopen naar hun verblijf op het botel. Zodra ze toen onder de Chain Bridge door waren gelopen waar deze aan de Pestoever aan land kwam, werd de situatie van de kibbelende personen door de muren van de brug uit het zicht onttrokken. Met hun gedachten alweer bij hun eigen avonturen op die dag, keken Tinus en zijn vrouw al niet meer om en waren zij de Hongaarse twist alweer vergeten. Wat zij aldus niet meekregen was hoe Endre kort daarop zwaar werd toegetakeld.
Zo filosofeerden Jenny en Tinus aan de telefoon nog even door over dit voorval, terwijl Rina en Karel met hen meeluisterden.
“Dus weet jij je nog hoe deze drie mensen eruit zagen?” vroeg Tinus door de telefoon.
“Nee schat, dat weet ik echt niet meer. Ik weet alleen dat het om twee mannen een vrouw ging. Of Endre één van hen was moet je mij niet vragen. Het kan ook een heel ander persoon zijn geweest. Waarom denk je dat hij het slachtoffer is?”
“Dat kan ik niet uitleggen. Het is een bepaald gevoel waardoor ik opeens deze connectie zie. Daarom hoopte ik er stiekem op dat jij er nog iets meer van wist. Want als iets mijn vermoedens kan bevestigen dan kunnen we deze zaak misschien nog oplossen en zullen ze mij in elk geval niet meer hoeven te verdenken.”
“Nee, het spijt me, schat. Ik geloof niet dat ik je hiermee kan helpen. Je bent echt afhankelijk van de kwaliteiten van de recherche in Boedapest vrees ik. Het enige wat ik van deze mensen nog weet is dat de man achter de vrouw bijna een kop groter was dan de ander en de vrouw zelf alleen groot leek door de hakken die ze droeg. Maar of dat je veel zal helpen…”
Al luisterend naar zijn vrouw, had Tinus de hoop alweer wat laten varen. Dat was althans totdat hij haar dit hoorde zeggen. Jenny had de woorden nog niet gesproken of hij reageerde dolenthousiast in bijna een octaaf hoger: “Hakken? Schat, je bent geweldig! Briljant. Maar dat is het! Dat is het ontbrekende stuk van de puzzel in dit onderzoek.”
Rina en Karel hoorden Tinus met zijn vrouw spreken en merkten direct de omslag op in zijn humeur. Naarstig probeerden ze het gesprek te volgen en werden ze nieuwsgierig naar het nieuwe inzicht wat Tinus blijkbaar had opgedaan. Een brede glimlach had zich rond zijn mond gevormd en in zijn ogen lag een twinkeling dat erop duidde dat hij ergens schik in had. Zowel Jenny als zijn collega’s hield hij niet verder in spanning en verklapte hen wat hij meende dat nu de oorzaak moest zijn van Endre’s zware verwondingen.

Nog zeker vijf dagen passeerden voordat de nieuwe verdachten in deze Hongaarse zaak konden worden aangehouden, verhoord en het onderzoek kon worden uitgewerkt. Endre’s achtergronden werden nog eens grondig nagetrokken en middels nieuwe getuigenverklaringen van twee medewerkers van het Spoon restaurant kon worden bevestigd dat Endre bij de Hongaarse twist betrokken was geweest. Een meevaller in het onderzoek was dat een bewoner uit de buurt destijds tussen de mensen had gelopen die van de ruzie getuigen waren geweest en zichzelf bij de politie had gemeld toen hij merkte dat de recherche aan de medewerkers van het Spoon restaurant vragen begon te stellen. Dit leidde tot een duidelijker signalement van de twee andere personen van het ruziënde stel zodat hierna met zekerheid kon worden gezegd dat het moest gaan om Endre’s ex-vriendin Lujza en haar nieuwe vriend Kristof.
Van een grotere opluchting kon bij Tinus en zijn familie en vrienden haast geen sprake zijn. De bevestiging van deze connectie was wat ze hard nodig hadden. Want daarmee kwam de aandacht op de gebeurtenissen naast het Spoon restaurant te liggen en werd Tinus al gauw als een stuk minder verdacht aangemerkt. De cafeïne vloeide echter nog rijkelijk van de spanning op de redactievloer van de Tycoon Newspaper zolang het onderzoek in Hongarije nog lopende was. Rechercheur Lou Bas hield de belanghebbende via Karel ondertussen bijna dagelijks van ieder nieuw detail op de hoogte.
Het ene inzicht na het ander kwam spoedig aan het licht; de hak van de stiletto’s die Lujza droeg op de dag van Endre’s overlijden matchten met de vorm van de wond op zijn borst. En na verscheidene ondervragingen kwam men ook te weten dat Endre gokverslaafd was. Wat wel bleek uit de diverse schulden die hij her en der had openstaan. Volgens Lujza zou hij het geld hebben verspeeld dat zij samen hadden weggezet om van te gaan trouwen. Die trouwerij werd alsmaar uitgesteld waardoor Lujza achterdocht begon te krijgen en op het laatst ontdekte waar hun geld aan was opgegaan. Lujza was furieus en verbrak terstond hun relatie. Toen Endre en Lujza elkaar al bijna een jaar niet meer hadden gezien had zij inmiddels Kristof ontmoet en was hij letterlijk aan lager wal geraakt. Uiteindelijk kwamen ze elkaar weer tegen op een veldje nabij de Chain Bridge. Endre was juist uit het casino geschopt dat tegenover het Spoon restaurant lag toen hij het grasveldje passeerde, zijn ex herkende en hem samen zag oplopen met haar nieuwe vriend. Een woordenwisseling volgde zodra Lujza ook hem had herkend en haar kans schoon zag om haar woede over hem uit te storten die ze al die tijd had opgekropt. Niet alleen was ze nog steeds erg boos over het geld van hun trouwerij dat hij had vergokt, maar ze had inmiddels ook de link gelegd met een vermeende inbraak die voor de breuk bij hun thuis had plaatsgevonden toen zij nog samenwoonden. Ook toen was er geld verdwenen dat ze kort daarop hard nodig hadden voor de kosten van een levensreddende operatie van Lujza’s zusje. Bewijzen kon ze het niet, maar voor Lujza was het wel duidelijk wie destijds het geld achterover had gedrukt. Kristof probeerde zijn vriendin nog tegen te houden door haar beide armen in een houdgreep te houden, maar Lujza, die in haar ex de moordenaar van haar zusje zag, schopte hoog genoeg om Endre van de fatale verwondingen te voorzien.
“Het klopte dus dat het letsel onder een hoek op zijn borst werd aangebracht,” merkte Karel op naar Tinus toen beide heren elkaar weer bijna een week later troffen op de redactievloer. Tinus had ditmaal zijn plek naast Wilburt Eerman gevonden. Karel had inmiddels van Lou Bas vernomen dat Lujza in voorarrest werd gehouden en eerdaags aan de rechtbank zou worden voorgeleid. Ze kreeg een advocaat toegewezen die zou moeten bepleiten of het hier om doodslag ging of om moord. Zelf een advocaat betalen kon ze niet, ze had immers nog schulden lopen die eveneens een resultaat waren van Endre’s bedenkelijke bestedingen.
“Kristof had zijn vriendin beter niet kunnen tegenhouden,” meende Tinus. “Zijn houdgreep belette haar om Endre als een soort communistische kraai aan te vallen.”
“En dan had hij er ongeschonden vanaf gekomen wou je zeggen?” sprak Karel vol cynisme.
Tinus lachte. “Nee, vast niet. Ook in dat geval zal ze weinig van hem hebben heel gelaten. Toch begin ik, nu ik dat verhaal ken over die gokverslaving, wel steeds minder sympathie voor die man te krijgen. Het zal je partner maar wezen.”
“Gelukkig waren ze niet getrouwd,” zei Karel.

“Tja, inderdaad,” sprak Tinus die zag dat Karel zijn gigantische regenjas weer van de kapstok greep, klaar om een nieuw avontuur binnen te stappen. Kort ervoor had hij een telefoontje gekregen van het forensisch instituut.
“Ik word op een nieuwe zaak verwacht, Tinus,” sprak hij terwijl hij de gleufhoed over zijn krullige haardos schoof. “Ik zie jullie gauw weer. Pas ondertussen goed op waar je zelf voet aan wal zet.”

“Zal ik doen Karel,” zei Tinus vanachter zijn nieuwe bureau. “En bedankt!”
“Huh, hoezo? Bedankt waarvoor? Ik doe gewoon mijn werk hoor.”
“Bedankt dat je weer eens de kastanjes voor me uit het vuur hebt gehaald.”

image by Roddy, edited by Gsorsnoi

CORNWALL, MAWNAN – Proporties van een dergelijk geslacht, niet dikwijls door een mens aanschouwd, stammen uit een tijdsgewricht waarin voorwereldlijke reptielen en voorlopers van deze klasse de aarde nog overvloedig bevolkten. Exemplarisch zijn ze wel waargenomen met een spanwijdte van zo’n 160 centimeter indien beide, door krachtige borstspieren gesteunde ledematen tot in volle breedte worden gestrekt. Dat wil zeggen, als men zo fortuinlijk blijkt met een vrouwtje van doen te hebben. Ondenkbaar is het daarom dat de onlangs geobserveerde verschijning van het andere geslacht geweest kon zijn. Als het mannetje, volgens deze verklaringen, met uitgeslagen vleugels al twee meter zou beslaan, God behoede ons dan welk een afschrikwekkende overkapping de vrouwelijke variant van zo’n gekalibreerd gedrocht dan mogelijk zou kunnen omvatten. Toch kwam uit de gedetailleerde beschrijvingen van enkele jeugdige individuen naar voren dat de uiterlijke kenmerken uiterst viriel aandeden. Een nieuwe getuigenverklaring rondom dit huiveringwekkend fenomeen werd gisterenochtend tegen het middaguur bij het dichtstbijzijnde Police Department in Falmouth afgelegd. De amper nog verbijsterde ambtsdrager nam de melding op volgens lokale formaliteiten en huiverde al bij het idee hoe buitenproportioneel deze verhoudingen geweest moesten zijn. Beangstigender was het welhaast om te beseffen dat zelfs het onbevangen denkvermogen van deze jonge individuen tot geen andere conclusie dan deze had kunnen komen. De overtuiging berust hierop dat het roofdier in kwestie van boven weliswaar voldoet aan de beschrijvingen zoals gegrift in ons gemeenschappelijk geheugen, echter onder de taille van volledig humanoïde oorsprong geleek. Ridicule chaotische verklaringen van zulke jongelingen in paniek, worden buiten deze regio of in andere culturen wellicht direct verworpen en afgedaan als een doorsnee fantasieverhaal van een kind, hier in Mawnan neemt men, sinds de vroegste waarneming in 1926, ieder verslag van dien aard echter uiterst serieus. Destijds verscheen er namelijk in de Cornische Echo een getuigenis van twee jonge mannen die beide achterna werden gezeten door een extreem groot en woest vogelachtig wezen, dat giftig op hun aanwezigheid reageerde. In allerijl hadden zij toen vol doodsangst beschutting gezocht achter een stalen rooster waar het doldriftige monster onder een luid gekras naar de jongens bleef uithalen. Men kan zich dus wel indenken hoe bevreesd zij moesten zijn geweest. Het mag nog een geluk heten dat zij het überhaupt hebben kunnen navertellen. Toentertijd werd het absurde relaas van dit tweetal evenwel als bespottelijk afgedaan, doch, na het verstrijken van dik vijftig jaar overviel een reëler wordende angst deze geloofsgemeenschap meer en meer. Vanaf het voorjaar van 1976 dook in Mawnan ineens het ene na het andere verhaal op over een gigantische vogelverschijning, met een zwarte gapende mond en ronde ogen ‘als schoteltjes’ die je ter plaatse leken te willen doorboren. De manifestaties vonden in dat en het opvolgende jaar vooral plaats ten overstaan van jonge mensen, in de meeste gevallen prille tieners. Toen de 14 jaar oude Sally Chapman en Barbara Pelly op 4 juli van dat jaar nog werden verhoord over de gebeurtenissen van de voorgaande dag, kwam het volgende bericht al binnen van ene Jane Greenwood en haar vriendin, gericht aan de Falmouth Packet die hun ervaringen als volgt omschreven:
“Het monster stond daar in de bomen als een volwassen man, maar met zijn benen was iets raars aan de hand; ze stonden naar achteren gebogen, net zoals bij vogels. Zodra het ons in de gaten kreeg veerde het op en vloog het met een sissend geluid tussen de bomen door… Het had rode gloeiende ogen en een hele grote donkere bek. Zijn veren waren bruin met zilvergrijs, net als de kleur van zijn lichaam en zijn achterpoten. Zijn voeten waren ook enorm en hij had zwarte krabachtige klauwen.”
De twee waarnemingen, zo kort na elkaar, stonden in principe ieder op zichzelf. En in eerste instantie werd er nog verondersteld dat het om een verkleed persoon moest gaan, die graag de voorbijgangers en bezoekers van de kerk van Mawnan de stuipen op het lijf joeg. Zonderling is dan wel, hoe deze ondeugd in staat is geweest tussen de bomen door te zweven. Precies dit vraagstuk was aan de toehoorder, bij wie de meisjes Chapman en Pelly destijds hun verhaal deden, wel besteed; deze man, gefascineerd door levitatie en andere bovennatuurlijke fenomenen, streek toen door zijn volle ruige baard en gaf te kennen de bevindingen uitzonderlijk curieus te vinden. Alhoewel bevangen met deze wijsgerigheid kennis te verkrijgen over het occulte, behoorde ook deze waarnemingen voor hem tot het onverklaarbare. Ten langen leste beet de bezielde prospector zich vol overgave vast in deze aangelegenheid. Mawnan werd klaarblijkelijk geteisterd door een wanschepsel, zoveel was hem wel duidelijk. Waarachtig of niet, geruchten als deze konden, indien voorzien van afdoende bewijslast, een interessante zaak opleveren.
Dat bonte scènes, zoals middels de zorgvuldige uitwijdingen van dit grut keer op keer gepassioneerd uiteen werd gezet, zich zouden kunnen afspelen aan de idyllische kustgebieden van Cornwall is eigenlijk vrijwel onvoorstelbaar, zo niet uitgesloten. Griezelverhalen als deze lijken er werkelijk ongepast. Want dankzij de zuidelijke ligging en de warme golfstroom waarlangs het is gelegen, is dit bestuurlijke graafschap gezegend met het mildste klimaat van Groot-Britannië. En doordat de herfst deze kuststreek gemiddeld iets langer aandoet dan in andere regio’s, is de winter er zelfs van kortere duur. Liefkozend geplaagd door milde zeebriesjes rust het schiereiland, met haar glooiende heuvels, in een bijna onbestaanbare schoonheid puur en volslagen onbezoedeld tussen de Atlantische Oceaan en het Engelse Kanaal. De uitgestrekte landmassa wordt doorgaans gekenmerkt door vruchtbare valleien tussen het overwegend ruig en oneffen doch vreedzame terrein. Aan de kleurrijke kusten broeden vele soorten vogels en buitengaats kun je, met een beetje geluk, zelfs de speelse bewegingen van zeehonden en dolfijnen ontwaren.
Desalniettemin is dit sprookjesachtige tafereel buitengewoon bedrieglijk en herbergt Cornwall hoogstwaarschijnlijk de meest goddeloze creaturen. De agonie waarmee de verschillende kinderen hun wedervaren deelden sprak daarin boekdelen. Bezeten door hun schroom achtervolgd te worden in dagelijks terugkerende nachtmerries kwamen de woorden telkens beverig over hun lippen. Opmerkelijk was overigens tot wie sommige van deze lui zich hadden gericht om hun verhalen uiteen te zetten; dezelfde persoon die later Chapman en Pelly ondervroeg was namelijk niemand minder dan de prospector die zich al eens eerder met deze materie inmengde: Tony ‘Doc’ Shiels. Naast schilder en pionier van het zogeheten ‘Bizarre Magick’ – een aparte klasse van illusionisme – is Shiels paranormaal onderzoeker en tevens een gedreven monsterjager die bovendien beweert het geheimzinnige pleisiosaurusachtig wezen Morgawr te hebben gefotografeerd. Het toeval wil dat een man, genaamd Don Melling, de eerste was die, sedert 1926, de lokale autoriteiten uitgerekend via hem liet informeren dat de ‘Owlman’ zich weer had vertoond. Enfin, het beest had inmiddels een naam gekregen. Op 17 april 1976 was het vogelbeest, sterk aan een extreem grote kerkuil of oehoe gelijkend, door zijn dochters Vicky (9) en June (12) gespot toen zij door de bossen aan de Helford River nabij de parochie van Mawnan rondslenterden en dit kolossaal creatuur met wijdse vleugels over het dak van de kerktoren naar beneden zagen scheren. De meisjes hadden vervolgens dusdanig vol doodangst gezeten dat zij hun vader ervan overtuigden om de vakantie, waarvoor zij naar hier waren afgereisd, drie dagen eerder af te breken en schroomvallig huiswaarts te keren. Zij waren daarenboven zo intens overstuur dat het gezinshoofd het de monsterjager niet eens meer toestond om de kinderen aan een interview te onderwerpen, aldus Doc Shiels. De vraag die dit echter oproept, is waarom Melling Shiels benaderde en niet rechtstreeks contact zocht met het Police Department in het nabijgelegen Falmouth? Verondersteld mag worden dat een recreërend gezin bij dergelijke ontluisterende incidenten zich in de eerste plaats zouden wenden tot officiële instanties en het leggen van contacten met de plaatselijke bevolking, nota bene iemand die zich bezighoudt met metafysica, ligt daarbij niet echt voor de hand. Evenzeer opmerkelijk is dat de meisjes Sally Chapman en Barbara Pelly in juli ook bij hem hadden aangeklopt. Dit geeft te denken hoe Shiels zich gepresenteerd moet hebben aan deze lui en hoe hij bij machten is geweest hen te overreden deze informatie als eerst aan hem toe te vertrouwen. Ofschoon dit alle verdenkingen opriep dat Shiels wellicht zelf de Owlman had uitgevonden, is dit verband nooit aangetoond. Desalniettemin druppelden in de opvolgende jaren de meldingen niet aflatend binnen, incidenteel bij hem, maar eveneens via de officiële kanalen.

Evident is dat Mawnan zijn geheimen nog lang niet heeft prijsgegeven. Welgeteld tien gebeurtenissen zijn er in totaal over de jaren heen gerapporteerd waarin de Owlman ter sprake kwam, maar in geen van alle gevallen werden sporen gevonden, concreet genoeg, om de authenticiteit van dit wezen te kunnen duiden. Eender feit of fictie, de fabelachtige voorvallen van destijds bekrachtigen alleszins de geloofwaardigheid van de vermeende recente avonturen van Conlan en Tallis Radburn, die aldus gisteren het dolce far niente, ofwel het zalige niets doen, verstoorden waarin inspecteur Peckham dreigde weg te zakken. Ongeveer half elf in de ochtend had hun vader George Radburn de gebroeders naar het Falmouth Police Department geëscorteerd alwaar zij nog bevangen van angst stamelend hun rede voerden. De beschrijvingen van het lugubere wezen dat nog scherp op hun netvlies was gebrand, konden overduidelijk enkel aan dit monsterachtige vogelwezen worden toegedicht. Ze hadden hem klaarblijkelijk zo jong geleden als vroeg op diezelfde ochtend bij de parochie gespot. De geestdrift was vigoureus zoals Conlan, met elf levensjaren de oudste van de twee, meestentijds het woord nam en de oudgediende op meeslepende wijze meezoog in zijn betoog. Peckham, een gerespecteerd lid van het korps die zijn grijze lokken reeds lang met wax maskeerde en zelfs zonder die verfraaiing als een gladde ambtsdrager werd aangezien, begon het aanhoren van gelijkaardige verhalen onderhand al een beetje zat te worden. Nochtans kon hij zich niet aan de gelijkenis onttrekken waarmee de karakterisering ook ditmaal weer met eerdere beschrijvingen samenviel en ervoer hij reeds hoe de rillingen andermaal langs zijn ruggengraat trokken. Nonchalant doch alles behalve passief hing de doorknede opziener met het ene been over de ander achterover in zijn bureaustoel terwijl hij de precaire zaak vol scepsis in zich opnam. Waar zijn ene hand nutteloos middels zijn duim onder het bureau aan zijn broekzak was opgehangen, krabbelde de ander onwillig en protocollair de nodige aantekeningen op. Borstelige lichaamsbeharing rond de navel prikte tussen zijn ietwat korte overhemd naar buiten, waardoor het aanzien van de slungelige doch erg ervaren ambtsdrager enigszins in het geding kwam. Conlan echter, bijgestaan door zijn tengere broertje, was zich amper bewust van de geveinsde houding van de diender en liet zich eveneens door de dubieuze blikken van zijn vader niet uit het veld slaan. Onverstoorbaar beschreef hij hoe hij en zijn broertje door de Owlman moesten zijn gadegeslagen, alvorens het enorme beest vanaf een flinke tak was neergedaald en hen beide tussen het bouwwerk en het bos in het nauw had gedreven. Goddank, zo omschreef de al even spichtige jongeman, was zijn broertje Tallis zo goochem om dadelijk een stuk hout van de grond te rapen en het monster mee af te weren. Beide hadden het op een lopen gezet en zagen zich genoodzaakt om rond het gehele kerkgebouw te spurten teneinde een uitweg richting de toegangspoort van de kerk te vinden. Achter hen, waar de confrontatie had plaatsgevonden, blokkeerde de Owlman immers de kortere route waarlangs zij het terrein eerder hadden betreden. De vluchtpoging rondom het godshuis werd echter alras onderbroken doordat de uil, volgens zeggen zo groot als een volwassen man, mogelijk over het schip van de kerk was gevlogen om vervolgens in een duikvlucht rakelings langs de jongens te scheren. Tallis vulde aan hoe hij dientengevolge zich tegen de stenen buitenwand had bezeerd en zijn hoofd nog tolde toen hij kort daarop het angstwekkende gedrocht hooghartig tussen de grafzerken had zien staan. Het woeste beest zou hen er hebben aangestaard om de jongens in een ijzige schrik gevangen te houden. Opnieuw werden de uiterlijke kenmerken van de Owlman aan de inspecteur opgedrongen waarvan hij, zonder de verschijning ooit zelf te hebben gezien, iedere eigenaardigheid inmiddels als een leeropdracht kon uittekenen. Zijn ontspannen onbewogenheid had inmiddels wel plaats gemaakt voor een rijzende rusteloosheid.
“Hij was wel vijf voet hoog en gaapte ons kwaad aan met zijn enorme hongerige zwarte bek. Zijn poten hadden rare hoge enkels en zijn klauwen waren groot en zwart met twee enorme ‘tenen’. Eerst dacht ik dat het verklede man was, maar toen ik nog eens goed keek leek het meer een soort gigantische uil met grijze en bruine veren en afgrijselijke rode ogen.”
Geschokt doch verzuchtend hoorde Peckham de monsterlijke proloog aan terwijl hij lispelend voor zichzelf overdacht wat hij hier nu weer mee aan moest. Hij had het verhaal al vaker gehoord dan hem lief was, overwegend verteld door jeugdige getuigen en het tergde hem onderhand dat zoveel gelijksoortige verslagen alle als voor waar werden gepresenteerd. Nauwelijks kon worden genegeerd dat elf meldingen omtrent eenzelfde verschijning, inmiddels, nog met toeval van doen had. Het was nog vroeg op deze oktoberochtend en hoewel bemoedigende stadsgeluiden zeer uitgesproken een kalm weekend aan leken te kondigen verpestte dit zoveelste rapport over een waanzinnige ‘uilman’ dergelijke aanlokkelijke voorzichten. Conlan, zich nauwelijks bewust van wat hij de één meter zevenennegentig lange inspecteur werkelijk aandeed, nam de vertelling van zijn broertje weer over.
Felle, roodgloeiende ogen zouden de kinderen zo demonisch hebben aangekeken dat beide verlamd door angst amper nog in beweging konden komen. De aanval was zo overweldigend geweest dat het de jongens tegen elkaar op de grond had gedrukt. Dat was totdat de reuzenuil, of wat het ook daadwerkelijk mocht voorstellen, de vleugels ophief en een zwaar sissend geluid voortbracht waardoor de broertjes zich met een ruk oprichtten en het alsnog op een lopen zetten. In eerste instantie buitelend over elkander wisten ze niet hoe gauw ze moesten zorgen dat ze wegkwamen. De Owlman had ze immers bijna binnen handbereik. Tallis herinnerde zich nog hoe hij moeite had zijn grote broer bij te benen terwijl hij de klamme adem van het monster letterlijk in zijn nek voelde. Zand stoof op, vergezeld van een enkele graspol die het luchtruim koos, toen Conlan op de top van zijn kunnen de voorzijde van de Mawnan parochie had bereikt en daarbij ongelukkig door de bocht slipte. Tallis mocht dan wel iets langzamer zijn dan zijn oudere broer, waardoor hij de Owlman voortdurend in zijn kielzog had, hij wist zichzelf wel in evenwicht te houden toen hij de hoek om stoof. De angst sloeg daarom om zijn hart toen hij zag hoe Conlan ten val was gekomen en het waanzinnige vogelwezen daarbij richting zijn broeder dook. De gigantisch uil tuimelde over hem heen en even leek het erop dat hij de jonge knul zou overmeesteren, omdat beide in een koprol waren geraakt. Conlan echter, herstelde zich verbijsterend snel en maakte gebruik van het feit dat het monster zich ook door zijn eigen val had laten overrompelen. Voorbij de kerkdeur sloot hij zich daarom weer bij Tallis aan die op hem had gewacht en trok hem al vliedend weg uit dit naargeestige oord.
Peckman, een geeuw onderdrukkend, gromde uiteindelijk wat nadat hij de waanzinnige uiteenzetting had aangehoord en keek van Conlan op naar de vader van de jongemannen, verwachtend dat hij zijn zoons enkel naar hier had gehaald om bevestigd te krijgen dat hun fantasie met ze aan de loop was gegaan. Het viel hem nu eigenlijk pas op dat de korte man naast hen qua postuur nogal uit de toon viel bij zijn eigen kroost; George Radburn zou nog het best door kunnen gaan voor het stereotype circusbaron of een agrariër die met een grashalm aan zijn lip en handen diep in zijn zakken weggestopt zielsgelukkig van een geslaagde oogst stond te genieten. Een rond vetdepot, dat werd omhuld door een erg versleten jaren ’50 gilet, pronkte zonder enig elan voor de man uit. Hij stond er met zijn bekken naar voren gekanteld – had mogelijk door zijn gewicht geen andere keus – en frummelde wat nerveus met zijn rechterhand aan een knoop van zijn vaalrode jasje, dat bovendien, in tegenstelling tot de soortgelijke serie aan zijn gilet, geen functie meer diende omdat het ronde schijfje aan de andere zijde in het knoopsgat hangen een uitgesloten zaak leek te zijn. Dat tezamen met zijn besnord gelaat en kalende schedel gaven hem weliswaar de aanschijn van een gevierd circusdirecteur, hij miste de daadkrachtige uitstraling die hierbij paste. Plausibeler geleek het Peckham dat hij zijn uren als stoffige kantoorklerk doorbracht voor één of ander administratiebedrijfje dat als enig doel leek na te streven de staatskas te spekken. De doffe glans die de inspecteur in Radburns ogen had ontdekt hadden echter weinig met het doorworstelen van droog papierwerk van doen. Hij had er niet meer naast kunnen zitten, alhoewel hij over ‘s mans werkelijke professie weinig geschokt zou zijn. Dit komend najaar zou George dertig dienstjaren op de teller hebben staan als schoenlapper bij een plaatselijke hakkenbar.

“En u? Heeft u daar nog iets op aan te vullen?” legde Peckham het heerschap voor, alsof zijn vraag uit het niets leek te komen. Hij keek George Radburn daarmede onderzoekend aan en hoopte naarstig dat de vader van deze jongens hem in informatie zou voorzien die het voorval als luttel incident zou afdoen. Hij voelde er namelijk weinig voor dat opnieuw een onwaarschijnlijk lijkend avontuur van twee jongens een hoop onnodige onrust zou opleveren. Bovendien zou dat een schijnbaar steun bieden aan eerdere rapportages dat Mawnan waarlijk werd geterroriseerd door een gedrochtelijk monster. Zoals de inspecteur al had verondersteld leek de forse man niet echt overtuigd dat dit relaas op een waarheid berust kon zijn. De heer Radburn ontspande wat, nu hij bevroedde dat de getuigenis van zijn zoons als fabelachtig zou worden afgedaan en schudde van nee. Hoewel hij daarop wel nog iets aanvulde dat hem onbeduidend leek, maar de jongens tot zijn ongenoegen opnieuw houvast gaf om de veronderstelde gebeurtenissen mee te onderschrijven:
“Ik ben allang blij dat Conlan en Tallis netjes door een voorbijganger zijn opgevangen, die zo vriendelijk is geweest hen dadelijk bij mij af te leveren.”
“Maar papa,” haakte Tallis hier op protesterend toon op in “die meneer bij de kerk zei zelf dat hij het monster ook had gezien!” Het was de jongste niet ontgaan dat zijn vader opgelucht had geklonken toen het er vooralsnog op leek dat ze weinig steun ontvingen op hun spookachtige vertelling. Veel zorgen hoefde hij zich daar evenwel niet over te maken; Peckham was allerminst gerust op de ontwikkelingen die hem voor de sloffen werd geworpen. Jaren fideel getrouw aan zijn emplooi had hij meer dan eens voor hachelijke situaties gestaan en de wederkerende geruchten rondom deze schimmige kwestie hadden hem reeds vele slapeloze nachten bezorgd. Tallis, die niet op de hoogte was van de feitelijke kijk die de inspecteur op het geheel had, keek met zijn muizige koppie verontwaardigd naar zijn vader op en trok er een beteuterd gezicht bij.
“Ja dat klopt,” viel Conlan hem bij en draaide zich geheel naar zijn vader om “Hij zei zelfs dat hij de grote uil al vaker was tegengekomen en dat hij ook naar andere monsters zocht. Hij geloofde ons echt, papa en probeert ze zelfs te fotograferen, als bewijs.”
In tegenstelling tot de ferme wijze waarop hij zijn pleidooi had aangezet, kwamen die laatste twee woorden heel kinderlijk en veel minder daadkrachtig over zijn lippen. Toch bleken zijn argumenten precies afdoende om de onverschillige Peckham eindelijk los te schudden uit zijn lethargisch schijnvertoon.
“Wàt zeg je nou?!” bracht de slungelige diender ten slotte onthutst uit. Hij veerde zo onaangekondigd en energiek uit zijn stoel naar voren dat alle drie de aanwezigen er wild van opschrikten. Een dergelijke uitbarsting hadden ze duidelijk niet zien aankomen. Zelfs de stoffige George Radburn had even het idee dat hij door de opmerkelijke opziener zou worden aangevallen. Het goedkoop uitziend bureau schoof in deze opwelling wat naar voren, wat gepaard ging met een schel geknars over de vloer. De jongens werden abrupt uit hun roes van teleurstelling opgeschud en bij Tallis schoten door de felle reactie van de inspecteur de tranen zelfs in zijn ogen. De jongeman moest zich echt inspannen om niet vol te gaan huilen. Niet heel verwonderlijk; Peckhams blik leek de arme jongen bijna te doorboren. Tallis moest onwillekeurig direct terugdenken aan het moment dat hij oog in oog met de Owlman had gestaan. De lome indruk die het gezin eerder van de inspecteur had opgedaan veranderde plotsklaps in die van een levenslustige en bovendien opvliegerige wijkagent. Conlan had de man blijkbaar iets verteld waardoor ze hem letterlijk op het puntje van zijn stoel hadden gekregen.
“Fotograferen hè? Was het soms een oudere man met een zwarte wilde baard? Klein van postuur en met het uiterlijk van een fanatieke tovenaar?” Peckham keek niet alleen de jongens indringend aan, maar zocht ook naarstig naar bevestiging bij George Radburn. Als de man die hij voor zich dacht te hebben inderdaad de jongens bij hun vader had afgeleverd, dan was er een gerede kans dat ook hij deze persoon volgens de omschrijvingen zou herkennen. Zijn zoons, evenals hijzelf, wisten voor een kort moment even geen woord uit te brengen; de heftige reactie van de inspecteur kort tevoren had het gesprek namelijk in een geheel ander ambiance geplaatst. Vader Radburn slikte enkel. Uiteindelijk was het toch de jonge Tallis die hem het antwoord bracht:
“Z-zeker meneer… precies zo’n baard. Verder was hij erg vriendelijk hoor.”
De inspecteur liet geen ruimte meer voor verdere toelichting en had deze ook eigenlijk niet nodig. Krachtig sloeg hij met zijn vuist op het bureaublad, hetgeen opnieuw knipperende ogen opleverde, en concludeerde op ferme toon:
“Die verrekte Shiels weer! Ik wist het. Ik voelde het alweer aankomen.” Peckham stond al even temperamentvol van zijn bureaustoel op en fixeerde zijn blik op iets onbeduidends. “Kan die vent ons nou niet eens één keer met rust laten?” vroeg hij zich kwaad en hoofdschuddend af. George Radburn keek zijn kinderen controlerend aan en trachtte te begrijpen hoe het één met het ander van doen had. Hij was niet van de voorgeschiedenis van deze Shiels op de hoogte zodat hij de onrustige Peckham, die zich naar muur had omgedraaid, onderzoekend in zich opnam. Niet alleen was hij stomverbaasd over de ontwikkeling dat door die ene aanvulling van zijn oudste teweeg was gebracht, hij stond, doordat de man was opgestaan, eveneens versteld van het imposante gestalte van de functionaris. Met zijn bijna twee meter lange postuur boezemde de inspecteur beslist gezag in. Zelfs nu hij daar wikkend en wegend zich van zijn publiek had afgekeerd dwong Peckham als vanzelf respect bij hen af.
“Euh, pardon inspecteur,” probeerde George Peckhams aandacht terug te krijgen, “zou u ons wellicht kunnen toelichten waarom u zo door hem ontstemd bent? U lijkt mij nogal een afkeer te hebben van deze man.”
“Ah ja sorry,” reageerde hij daarop dadelijk. Peckham realiseerde zich dat hij zich erg had laten gaan en was dit gezin inderdaad een verklaring schuldig. Hij zoog, terwijl hij zijn ogen kort sloot, zijn buik vol lucht waarmee hij zichzelf probeerde te herpakken. Hij keerde zich weer naar zijn bezoekers en richtte zich vooral op George Radburn.
“Ahum, de man die uw zoons bij de kerk hebben ontmoet kan volgens de omschrijvingen eigenlijk niemand anders zijn dan Tony Shiels, ook wel ‘Doc’ Shiels geheten. Hij is een Ierse illusionist en staat in Mawnan vooral bekend als een monsterjager. De geschiedenis die Mawnan met deze man heeft voert terug tot eind jaren zeventig…” Peckham informeerde het gezin in hoofdlijnen wat er was voorgevallen. Daarbij benoemde hij chronologisch de meest opzienbarende getuigenverklaringen en liet vooral niet ongenoemd hoe hij meende dat al deze verschijningen terug te voeren moesten zijn als verzinsels van Doc Shiels.
“…Hij is dus terug,” concludeerde hij stellig. “En met hem die gekalibreerde gedrochten van hem… Het zijn met name de gefantaseerde monsters Morgawr en de Owlman waarmee hij Mawnan en omstreken de stuipen op het lijf jaagt. Na de laatste zogenaamde ‘sighting’ is het hier jaren rustig geweest, vredig, zonder onnodige onderbrekingen van een mallotige magiër zoals hij. Dat wil zeggen, totdat jullie hier aan mij verschenen en er wederom een bebaarde man ter sprake komt. Voel je er niet door aangesproken, jullie kunnen er verder ook niets aan doen. Maar keer op keer zijn we door hem van ons werk gehouden en bezorgde hij onze gemeenschap kostbare inspanningen om onze kinderen van hun angsten af te helpen. Telkens wanneer er weer zo’n verhaal naar buiten komt, kun je er donder op zeggen dat deze mentalist zich ermee bemoeit. Wat niet verwonderlijk is als je bedenkt dat hij zeer waarschijnlijk zelf als verklede man bij die kerk rondloopt.”
George Radburn deed zijn best een glimlach te onderdrukken, om zo in elk geval niet aan zijn zoons kenbaar te maken dat de conclusie van de inspecteur hem wel goed uitkwam. Conlan en Tallis zouden nu zeer waarschijnlijk geloven dat ze door een oudere man in het ootje waren genomen, waarmee een ongestoorde nachtrust toch nog in het vooruitschiet lag. Wat Peckham dit gezin echter verzuimde te vertellen, was dat er in de feiten geschiedenis een tegenspraak was opgetreden waardoor Shiels niet geheel verantwoordelijk kon worden gehouden voor de Owlman-verschijningen; de eerste rapportage die werd vastgelegd was namelijk die van de Cornische Echo. Dit was de gebeurtenis waarbij twee jongens door de Owlman achterna werden gezeten en achter het rooster belandden waarachter ze enige benauwende momenten moesten doormaken, een voorval dat plaatsvond in 1926. Tony Shiels kon destijds onmogelijk al achter dit optreden hebben gezeten: hij werd immers pas geboren in 1938!
De hele kwestie moest wel erg bovennatuurlijk van aard zijn wilde Shiels, voordat hij zelf het levenslicht zag, al invloed hebben gehad op deze macabere manifestaties van dit loerend kwaad. En precies dat was hetgeen waar Peckham maar niet over uit kon; het idee beklemde hem al langer dat de door hem zo gebagatelliseerde wilde verhalen, die door deskundigen werden afgedaan als rustiek bijgeloof, de lokale bevolking nu al bijna honderd jaar in z’n angstige greep hielden, reeds wortelden nog voordat zijn hoofdverdachte kans had gekregen zich met deze materie in te mengen. Een verontrustende chaos pookte telkenmaal in Peckhams brein bij het opdringende besef hoe iedere vermelding tot op heden zo hoogst oprecht had geklonken. En ook nu weer. Het benauwde hem, al liet hij dat met nog geen pareltje zweet blijken. Onbekend met de diepere oorzaken die aan al deze morbide en vrijwel identieke vermeldingen ten grondslag lagen, prikkelde het zijn nieuwsgierigheid de oorsprong van deze historiek te kennen. Alhoewel hij voortdurend leefde met een serieuze vrees voor zijn eigen welzijn indien hij zich meer zou inlaten met deze aangelegenheid, overheerste het verlangen de ware identiteit van de Owlman aan het licht te brengen. En nu Shiels weer van zich had laten horen, zag hij zijn kans schoon om dat voor eens en voor al duidelijk te krijgen. Peckham had echter onmogelijk kunnen bevroeden tot welke afschuwelijke gevolgtrekkingen dit besluit leiden zou.
“U kunt dus gerust zijn,” decideerde Peckham, “en jullie ook jongens. Het spijt me dat deze verwarde man jullie met deze nonsens heeft lastig gevallen. Ik zal er persoonlijk op toezien dat hij wordt aangesproken op zijn onbehoorlijke gedrag om zich als een verschrikkelijke vogelman te verkleden en daarmee jonge kinderen vrees aan te jagen. Nog deze middag zal er jacht worden gemaakt op Tony Shiels… de verdorven charlatan…”
En terwijl de familie Radburn zichtbaar opgelucht was met dit nieuws, maakte een plotseling schrander stemgeluid bekend dat een dergelijke onderneming weinig zinvol zou blijken.
“Onkruid vergaat niet, Peckham…”
De woorden hadden bijna klaaglijk geklonken en voerden door Peckhams kantoortje alsof ze werden gedragen door een lange en diepe ademtocht. Aanstonds draaiden de vier aanwezigen hun hoofden om naar waar het geluid vandaan moest zijn gekomen. In de deuropening ontwaarden zij vervolgens een statige oude man, die het gesprek of in elk geval een belangrijk deel daarvan moest hebben opgevangen. Als een veteraan die morsig met beide benen zijn pensioentijd was binnengestapt en zijn gedachten nog dikwijls over het verleden liet glijden, trad de grijsaard vanuit de schaduw met geduchte statigheid de kamer binnen. Peckham herkende hem meteen. Zijn zwarte baard was naar spierwit weggetrokken en van de zonderlinge pluk haar op zijn hoofd was enkel wat verwilderd grijs overgebleven waar her en der nog enige accenten van zijn oorspronkelijk donkere kleur in doorscheen. De geelbruine tabaksaanslag in zijn snor was er nog altijd en had zelfs een sterker contrast gekregen. En zijn baard verfraaide hij nog dagelijks door punten aan de haarlokken te draaien, wat zijn gelijkenis met een kaboutervader alleen nog maar versterkte. Indringend staarden zijn kraaloogjes naar één persoon in het bijzonder, met wie hij een bewogen verleden deelde, en op zijn platte lange neus prijkte inmiddels een, met halve glazen ingezet, minuscuul uilenbrilletje.
“Shiels…” sprak Peckham minachtend. Hoewel onderwerp van het gesprek, had de inspecteur nooit verwacht dat uitgerekend de man die in zijn gedachten was verworden tot zijn persoonlijke aartsrivaal hier nu aan hem zou verschijnen. De verbijstering was daarom ook kenbaar van zijn gezicht af te lezen. “Inderdaad, wat je zegt. Onkruid vergaat niet,” snauwde hij prompt naar de illusionist.
Maar de aangesproken oude man leek er niet door te zijn ontdaan. Hij trok enkel zijn kin omhoog, lachte wat snedig en sprak zorgvuldig alsof hij een klas doceerde:
“Oh, maar ik had het dan ook niet over mijzelf…”

Wordt vervolgd (in de volgende TN-cyclus…)

Dossier: Kalkoen Kwijt

De kerstkalkoen van Rina Oddel is verdwenen. Lesley gaat op onderzoek uit…

Als één van de gasten van het Kerstmaal was Lesley wat eerder gearriveerd nadat Rina Oddel hem over de verdwenen kalkoen informeerde.
“Heremetijd! Ik had de kalkoen enkel uit de koelkast gehaald om hem te gaan ontbenen,” jammerde ze terwijl ze haar kitten streelde die bij haar op schoot lag. “Kort daarvoor was ik de tuin nog even ingelopen om de tuinman te wijzen waar ik de hark had achtergelaten, toen ik kort daarna ontdekte dat de kalkoen verdwenen was.”
“Curieus,” prevelde Lesley zuinigjes en streek daarbij wat door zijn rossige baardje. Hij wilde haar bij deze zaak helpen en als ervaren bloedspatanalist was hij de aangewezen spoorzoeker om het gevogelte terug op tafel te krijgen. Natuurlijk was het ook in zijn eigen belang wilden ze later samen van het hoofdgerecht kunnen genieten. Het viel hem op dat er reeds enkele mannen aanwezig waren die hij niet verwacht had voor deze avond. Het waren in elk geval geen leden van de Tycoon Newspaper. “Wie zijn deze mensen Rina? Wellicht dat zij iets meer weten over jouw zoekgeraakte hoofdgerecht.”
“Och gut, Lesley, je denk toch niet dat deze keurige heren ons van het feestdiner hebben beroofd?”
Rina stelde mij aan drie mannen voor. Jonathan IJmker, van dakdekkersbedrijf Lekt ‘t een beetje?, was opgetrommeld om gauw nog even een lekkende goot te komen herstellen. In zijn ene hand had hij een flinke gereedschapskist en in zijn andere hand een visnet. Dat laatste voorwerp bevreemde Lesley zodat hij vroeg waartoe het diende.
“Het zijn gevaarlijke dagen op het dak, meneer Spandabato. Met glad weer kun je zo een glijer maken. Dit net kan dan uitkomst bieden wanneer ik troep uit de dakgoot moet vissen.”
De volgende figuur was Melchior de Heer, fotograaf van beroep.
“Melchior zal ons dadelijk op de foto zetten,” glunderde Rina toen ze zijn aanwezigheid verklaarde. “Oh, dolletjes! Ik heb er nu al zin in,” Maar haar brede glimlach maakte alweer snel plaats voor een beteuterd gezicht toen ze weer naar de eettafel keek. “Alleen die kalkoen hè? Waar is die nu toch gebleven?”
Toen Lesley eveneens naar de tafel keek zag hij daar een ineens enorme vaas met bloemen staan die hem bij eerdere bezoeken nog niet was opgevallen. De urnvormige pot was met een Delftsblauw tafereeltje beschilderd. Persoonlijk vond Lesley hem erg lelijk, maar een kalkoen zou er zeker in passen.
“Van wie heb je die gehad?” vroeg hij zijn gastvrouw zonder zijn afkeur te laten blijken.
De fotograaf aarzelde niet en antwoordde fier in haar plaats:
“Die heeft ze van mij gekregen!”
Prompt werd het hoofd van de fotograaf zo rood als een tomaat en Rina moest ervan giechelen. Wat Lesley hier precies van moest denken wist hij niet meteen, maar hij kreeg er wel zo zijn vermoedens bij.
Bleef over ene Terach Vlasblom, de tuinier van het stel. Ook hij was bezweken voor Rina’s charmes om op een ongebruikelijke dag als deze nog een klusje bij haar aan huis te komen doen. De tuin moest winterklaar worden gemaakt, dus er moesten redelijk wat bladeren worden aangeharkt.
“U heeft zich lelijk bezeerd zo te zien,” stelde Lesley vast toen hij de fikse jaap op de hand van de man aanschouwde. “Hoe bent u daar aan gekomen als ik vragen mag? Vast niet van een paar blaadjes aanharken?”
“Toch wel,” antwoordde de man. “Het tuinschuurtje van mevrouw Oddel heeft dringend onderhoud nodig en toen ik er zocht naar de hark greep ik in het zoeken van mijn evenwicht per ongeluk door één van de ruitjes van de schuurdeur.”
“Ai,” reageerde Lesley hierop. “En ging het aanharken van de tuin daarna nog wel?”
“Oh, dat was zo voor mekaar. De wond lijkt erger dan het is. Bovendien waren de blaadjes door het aanhoudende zachte weer gortdroog waardoor ik de boel snel bij elkaar had.”
“Mooi zo en dank u wel,” sprak Lesley. “Want dan weet ik nu wie de kalkoen heeft gestolen en waar deze is gebleven.”

Weet jij het ook?
Reageer hieronder dan wie jij verdenkt. Onder hen die het juiste antwoord geven wordt een sterrencheque van 75 sterren verloot. Meedoen kan uiterlijk t/m het einde van dit jaar.

Je kunt er niets mee verdienen, maar deze kerstgroet bevat ook tal van verwijzingen naar o.a. de VZD en de Bijbel. Kun je deze ook ontdekken?

Verstuurd vanaf mijn i-Navelpad

By kornelisoflook | May 14, 2013 - 6:04 am - Posted in Eindelijk uitgeworteld, Galbakkerij, Nederlands, Redigeren en DT-filteren

Als couveusekindje ga ik door het leven als een persoon met heel wat afwijkingen. Alhoewel ik eigenlijk geen idee heb of die twee echt in verband met elkaar zouden kunnen staan, leg ik het altijd maar zo uit aan de mensen om mij heen, wanneer één van mijn afwijkingen weer eens ter sprake komt. Ik voer dan gemakkelijk mijn ‘slechte start’ op als oorzaak van zaken die bij mij net even anders zijn. Soms doe ik dat omdat het mij goed uitkomt, maar merendeels omdat het gewoon zo is of omdat ik – behoudens enkele overerfelijke bijzonderheden – geen andere verklaring vinden kan. Gemiddeld gezien mankeert mij dus meer dan menig ander. Het begint met de algemene ‘defecten’ waar iedereen wel last van zou kunnen hebben, zoals nachtblindheid, chronische verkoudheid, verminderd gehoor aan mijn rechterzijde, heftige allergie voor het vlees van olijven (godzijdank niet voor de olie), 6-teens voeten en één neusholte hebben waarvan het bot op de schedel nagenoeg dichtgegroeid is. Op een enkeling na zullen er velen met mij zijn die nu zullen roepen, ah, herkenbaar, dat heb ik inderdaad ook. Toch is er één afwijking die specifiek mij kenmerkt en waarvan ik in mij gehele iets meer dan dertig jaar nog niet één lotgenoot ben tegengekomen: ik kan helemaal geen zuur proeven.

Hè, hoe kun je nou geen zuur kunnen proeven? zul je nu misschien wel denken. Bestaat zoiets wel? Welnu, dat is precies het vraagstuk wat mij inmiddels al enige tijd bezig houdt en waar ik maar geen goed antwoord op vinden kan. Te meer, omdat ik dus nergens tegenkom dat er ook andere mensen hier last van zouden hebben. En dat terwijl dit voor mij toch echt een voldongen feit is. Zo rond googlend op het internet in mijn queeste hiervoor een verklaring of lotgenoten te vinden kom ik wel degelijk diverse hits tegen, maar geen daarvan lijkt ‘aangeboren’ als reden op te voeren voor het missen van deze smaaksensatie. Het lijkt er dus aardig op dat ik enig ben in mijn soort. Is geen zuur kunnen proeven dan echt zó zeldzaam dat die paar mensen – verondersteld dat er tenminste toch een paar net zoals ik rondlopen op deze aardkloot – nog niet eens de moeite hebben genomen op één van die honderdduizenden forums hun verhaal te doen? Hebben ze geen internet of interesseert het ze gewoon geen bal? Niet dat ikzelf toch noch toe, zo ver ben gegaan om mijn zegje daar te doen, maar ik post nu althans dit artikel. Ik krijg welhaast het gevoel dat mijn afwijking gewoon helemaal niet bestaat en dat ik het mij allemaal maar inbeeld.
“Hallo wereld?! Ben ik alleen?!”

Smaakdoofheid

Na een net iets grondigere zoektocht, kom ik dan uiteindelijk toch tot enkele resultaten die mijn remi-gevoel iets doen afnemen. Het is vooral het trefwoord ‘smaakdoofheid’ waar ik succes mee boek. Ik vond dat woord al een redelijk originele vinding van me, maar in dit geval waren er gelukkig ook al andere mensen op die creatieve samenstelling gekomen. Het leidt mij naar pagina’s waar mensen steun bij elkaar zoeken, omdat ze hun smaak kwijt zijn. Aha, denk ik dan. Ik heb ze gevonden. Maar na die posts wat beter te hebben gelezen blijkt ook hier weer dat het geen zuur kunnen proeven niet geheel het gespreksonderwerp is. Het gaat hier wel degelijk om smaakdove mensen, alleen is bij hun veelal het laten trekken van verstandskiezen of heftig roken de reden waarom ze nu geen smaak kunnen ervaren. Niet alleen zuur, maar ook de herkenning van zout, zoet en bitter blijken ze tijdelijk of in het geheel niet meer te kunnen. Uiteraard is dit heel vervelend voor hen, maar in het gros van deze gevallen keert bij hun de smaak gewoon vanzelf weer terug. Zij hebben tenminste nog kennis kunnen maken met deze smaak. Ik, in mijn geval, heb vanaf mijn geboorte nog nooit enig benul gehad wat zuur nou eigenlijk is. En alhoewel meningen hier nogal verdeeld over blijken te zijn, voor mij is dit een groot gemis. Er wordt wel eens gezegd dat zuur niet de aller fijnste smaaksensatie is, maar mag ik dat graag zelf even bepalen? Natuurlijk is iets missen dat je nooit hebt gekend een nogal zonderlinge deprivatie. Vergelijk het maar met aangeboren doofheid in tegenstelling tot gehoorverlies op latere leeftijd. Ondanks dat ik hier gelukkig (nog) niet over kan meespreken, kan ik mij levendig voorstellen dat de groep die pas later doof raken op z’n minst nu wel weten wat ze kwijt zijn. Iets wat je nooit hebt gekend, zou je ook niet kunnen missen, zeggen ze wel eens. Wel, dat mag dan misschien wel zo zijn, en ik mag beslist afkloppen dat het hier om mijn smaak gaat en niet één van mijn andere zintuigen, toch heb je het gevoel dat je met een leegte te maken hebt. Zouden mensen die vanaf hun geboorte kleurenblind zijn ook het verlangen hebben de leemte te willen opvullen?

Wat is smaak nou eigenlijk?

Smaak. Het is toch alles bij elkaar wel iets heel raars. Op je tong krioelt het werkelijk van de smaakpapillen. Het zijn zenuwuiteinden die stoffen kunnen opvangen die in ons voedsel zitten. Worden ze geprikkeld dan sturen ze signalen naar onze hersenen waar het vertaald wordt tot één van de smaken zoet, zout, bitter en als het goed is dus ook zuur. Umami hoort daar ook bij. Het is een wat minder bekende smaakwaarneming die in het begin van twintigste eeuw werd ontdekt en de ‘volheid’ of ‘hartigheid’ bepaalt.
Door het onderzoek naar mijn mankement ben ik er nu ook achter dat er collectief een foute opvatting is gaan ontstaan over hoe men denkt dat de smaak over je tong zou zijn verdeeld. Menigeen zal vol overtuiging zeggen dat je zoet proeft met het puntje van je tong, zout en zuur aan de zijkanten ervan kan worden ervaren en bitter achter op je tong ligt. Eens? Wel, dan is dat misschien wel het meest succesvolle broodje aap tot noch toe, want er klopt geen bal van en volgens mij stinken hele volksstammen daar in. Mezelf incluis. Het is een beeld wat we moeilijk kunnen loslaten en is ontstaan door een artikel dat in 1901 werd geschreven door Edwin G. Boring. Elk gebied van de tong zou gevoelig zijn voor een bepaalde primaire smaak. Een populaire gedachte, zo blijkt. Alleen heeft nader onderzoek inmiddels al enkele keren uitgewezen dat hier in het geheel geen sprake van is. De studie die Virginia Collings hier in 1974 naar heeft gedaan, is wellicht de bekendste tegenhanger van deze theorie. Zij stelt dat alle receptoren op de tong in staat zijn om alle smaken te herkennen en dat dus niet over verschillende gebiedjes is verdeeld.
Dit inzicht heeft ook mijn beeld over die zure afwijking van mij op z’n kop gezet. Het gaat er dus niet om dat ik smaakpapillen achter aan de zijkanten van mijn tong mis, nee, al mijn smaakpapillen tezamen doen het dus blijkbaar minder goed. Althans, als ik er vanuit mag gaan dat de wetenschap het nu wel bij het rechte eind heeft.

Het experiment

Evenals met kleurenblindheid kun je niet aan kinderen al in de wieg afmeten dat ze een klein gebrek hebben. Daar kom je vanzelf in de loop van je jeugd een keer achter. Alhoewel ik daar natuurlijk wel bij moet opmerken dat ze er op het consultatiebureau tegenwoordig ook erg alert op zijn. Toch hebben die artsen en verpleegkundigen, die daar werkzaam zijn, mij nooit een zuurtje in mijn mond gestoken en mij vervolgens gevraagd: “Proef je dit eigenlijk wel?”(Hier is mijn aanname dat zuurtjes ook echt zuur proeven!)
Pas in mijn puberteit, in het eerste brugjaar op de middelbare school, kwam ik erachter dat er iets bij mij afwijkend aan de hand was. Dit besef drong tot mij door tijdens een scheikunde-experiment. Klassieker had het haast niet gekund! En nee, ik ben niet in een vat vol gif gevallen waardoor mijn zintuigen zijn aangetast.
Doordat ik meningen om mij heen hoorde over hoe de smaak van voedsel werd geïnterpreteerd en geclassificeerd, had ik al lang door dat er iets niet in de haak was. Maar toen onze scheikundeleraar op die ene dag met dat proefje kwam aanzetten, was ik wel overtuigd. Het is haast jammer dat ik de naam van die knakker niet meer weet. Hij had een korte Duitse achternaam, dat herinner ik me nog wel (iets van Bohr staat mij bij). Enfin, hoe de man ook heette, hij was tijdens het begin van één van de lesuren op het idee gekomen om een kort experiment met ons te delen nog voordat hij proefwerkblaadjes bij ons kwam uitdelen. Op zijn bureau had hij een pot naast zich staan die zó groot was dat hij er met gemak een hoofd van één van zijn leerlingen op sterk water in had kunnen zetten. Het betrof een diepdonkerbruine glazen fles die bijna twee keer hoger dan breed was. Om één of andere reden heb ik het uiterlijk van die pot nooit kunnen vergeten. Het bruine glas waaruit het was geblazen was zo donkerbruin dat het haast tegen het zwarte aan zat. Achteraf vond ik de kleur wel goed gekozen, zeker gezien de inhoud. Onze scheikundeleraar had een typische manier van doen. Het was verder een aardige vent, lang, mager en sullig, maar doordat hij mij nogal emotieloos op mij overkwam liet hij in zijn aanzet naar het experiment al het theatrale achterwege en kondigde als een soort Lurch uit The Addams Family aan dat hij ons eens iets zou laten ruiken(!) Spannend! Ik mocht dan helemaal in de hoek achter in de klas hebben gezeten, toen Bohr de glazen dop losschroefde merkte ik direct aan de klasgenoten om mij heen dat er raars iets gaande was. Iedereen liet z’n pen vallen of draaide het bovenlijf haast kokhalzend achterom – oké, dat is misschien wat overdreven – en greep dadelijk naar hun neus. Het maakte reacties los zo van: “Gatver! Wàt is dàt?”
Vol verbazing, maar verder geheel nuchter keek ik om mij heen. Wat er ook was veranderd in de setting van dit lesuur, het viel mij direct op dat iedereen er last van had of door werd getroffen behalve ikzelf. Voor een moment dacht ik nog even of het er iets mee te maken kon hebben dat ik achter in de klas zat en daarom geen hinder ondervond van wat-het-ook-moge-weze dat mijn klasgenoten naar de neus liet grijpen. Echter, toen ik de klasgenoot naast mij aankeek, zag ik dat hij er ook last van had. Dus de locatie in het klaslokaal kon er niets mee te maken hebben. Het verlossende woord bereikte mij uiteindelijk toen Bohr statisch doch frivool verklaarde:
“Dit is nou mierenzuur.”
Verder beoogde hij er niets anders mee te bereiken dan ons alert aan het proefwerk te laten beginnen, dunkt mij. Maar vanaf dat moment ging er bij mij langzaam een belletje rinkelen. Op mij had dit experiment geen effect gehad. Weh?

Citroenen zijn zoet

Eenmaal overtuigd van mijn onvermogen om zuur te kunnen ruiken en dus proeven (die twee staan nou eenmaal in verband met elkaar) vielen er bij mij meerdere zaken op z’n plaats. Ineens snapte ik waarom iedereen om mij heen anders op voedsel en geuren reageerde dan ikzelf gewend was om te ervaren, alsof ik wereldvreemd was in de dagelijkse orgie van consumptie en immuun voor zure scheten. Nu begreep ik dat volkomen!
Dat was voor mij dan ook meteen een verklaring waarom ik het idee had voor gek te worden verklaard wanneer ik weer eens argeloos een citroen naar binnen werkte. Hoezo zuur, dacht ik dan, ben je niet goed geworden? Die dingen zijn hartstikke zoet joh! En mij maar aan blijven staren alsof ik een kneus was die op aandacht uit was. Eh, het spijt me zeer, maar het is toch echt zoet wat ik proef wanneer ik in zo’n geel geval bijt. Het is echt niet dat ik probeer een kunstenaar te zijn in mijn gezichtsplooien in bedwang te houden, ik proef die zure smaak gewoon niet. Toch denk ik dat ik wel weet waarom ik het als zoet ervaar en anderen bij die bewering denken dat ik een gaatje in mij kop heb; de smaak àchter het zuur is zoet. Het is hetzelfde als wanneer je de kleur geel (lees: zuur) uit de mengkleur oranje haalt. Wat je over houdt is rood (lees: zoet). Zo maak ik het dus wel vaker mee dat voor mij een geheel andere smaak de boventoon heeft in iets dat ik eet of drink dan jij dat zou proeven. Proefje doen?

Zuur pruimt

Ik kan mij werkelijk geen voorstelling maken van hoe het zou moeten zijn om zuur te kunnen proeven. Noem me maar een citroenvreter, ik vind zuur wel te pruimen. Soms hoor ik wel eens zeggen dat dit ‘gedrag’ van mij verwantschap heeft met Oost-Indisch doof zijn. Ik verklaar het als een minder bekende variant op volledige kleurenblindheid. Inmiddels ken ik een aantal mensen die daarmee geboren zijn en als je hen vraagt wat voor hun rood, groen of iedere andere gemiste kleur is, dan kunnen ze je dat niet uitleggen. Ze wijzen je kleuren aan met een omschrijving erbij waarbij je gaat denken, neem je me nou in de zeik? Zo moet je mijn afwijking ook eigenlijk zien. Alleen heb ik dat dan met de smaak zuur.

(De oorspronkelijke titel die ik overigens had bedacht voor dit artikel was ‘Zuur pruimt’)

By karelriemelneel | March 17, 2013 - 7:07 pm - Posted in Nederlands, vuurspugende zonsverduistering detective

Het jaar 2012 begon stevig. Gohes City werd opgeschrikt door een nieuwe moordzaak waardoor de Vuurspugende zonsverduistering detective voor de gelegenheid even terugkeerde in de Tycoon Newspaper. Duidelijk was wel dat Karel Riemelneel jouw hulp nodig had bij het oplossen van dit mysterie, want we zochten niet één moordwapen… maar zes! Dus wat bedoelde Magere Hein met de vijf aardappelen die Lesley en zijn nieuwe collega bij het eerste slachtoffer vonden?

Ondertussen zijn er vijf lijken en twee moordwapens gevonden, dus we moeten nog één lijk vinden en verhelderen met welke vier resterende moordwapens zij zijn omgebracht. Zullen we er in slagen om de rotte appel in de familie Roerling te vinden? Of is die rotte appel zelfs een buitenstaander. Stap opnieuw met ons in het avontuur en kom er achter!

We hebben wel weer het regeltje moeten toevoegen om de voortgang in dit verhaal voor onze spelleider/auteur behapbaar te maken:
– Per update van het verhaal mogen er maximaal twee suggesties/vragenworden geplaatst. Dit is gedaan om te kunnen garanderen dat de verhaalschrijver de toestroom van de comments kan bijbenen. Wacht dus geduldig tot er weer een nieuwe alinea geplaatst is met nieuwe aanwijzingen en inzichten voordat je weer nieuwe vragen gaat stellen of suggesties gaat doen. Gevolg hiervan is wel dat er gemakkelijk 24 uur overheen kan gaan eer er een update plaats vindt. Dit is voor de tekstschrijver vooralsnog de enige denkbare en werkbare methode om jullie te kunnen trakteren op deze detective.

Daarnaast hanteren wij natuurlijk ook de ‘niet-voor-je-beurt-spreken’-regel. Gun een andere detective ook een kans vragen en suggesties te plaatsen. Meer spelregels lees je hier.

Nikki Nancy Werth, die als Nicolette ter wereld was gekomen, was een prachtige verschijning die je moeilijk aan het oog kon ontgaan; bijna een meter zeventig lang, helblauwe ogen, ranke lijn, een volle boezem, slanke doch gespierde armen en een figuurtje waar je als man helemaal gek van werd. Als vrouw trouwens ook, maar dan van afgunst. Haar vaak wat slordige, goudblonde haardos, had ze voorheen meestal in een knot opgestoken, maar daarmee heeft zij zich jarenlang tekort gedaan. In een lichte slag los langs haar gezicht kwam haar weelderige bos haar veel beter tot z’n recht.
Op zestienjarige leeftijd opende ze haar eerste capoeirastudio, klom nog verder op tot de groene corda wat gelijk staat aan het mogen lesgeven als tweede graads lerares in het onderwijzen van deze sierlijke vechtsport. Zo ver is het echter nooit gekomen, omdat ze als journaliste de wereld over werd gestuurd totdat ze uiteindelijk een vaste aanstelling kreeg als oorlogscorrespondente. Hierdoor was ze niet langer in staat om nog met de vereiste aandacht les te kunnen geven aan haar pupillen en droeg daarom de sportschool over aan een vooraanstaand Mestre.
Ze heeft onder meer verslag gedaan vanuit de conflicten tussen Libanon en Israël in de Hezbolla-oorlog tot het staakt-het-vuren van 14 augustus 2006. Daarna volgde ze de gruwelijke ontwikkelingen in de Gazastrook, waar sinds januari van datzelfde jaar al meer dan 600 Palestijnen de dood vonden onder het regime van Hamas. Toen er tijdens de derde geweldsuitbarsting bij de omsingeling van het hoofdkwartier van Fatah in Gaza drie van haar medecorrespondenten om het leven kwamen tijdens luchtaanvallen, besloot ze terug te keren naar Nederland. Ze ronde haar eerder aanvangen studie bij de Slachtofferhulp Nederland af en vervolgde haar carrière als casemanager Gewelds- en Zedenmisdrijven.
Ondanks haar jarenlange ervaring in conflictgebieden en haar verhoogde reactievermogen door de intensieve Martial Arts, werd ze op die zaterdagmorgen compleet overrompeld toen ze bij de familie Weverling op huisbezoek ging. Toen ze mij enkele minuten later contacteerde had ik op basis van haar oproep dadelijk door dat er een schrijnende ontwikkeling gaande was. Met Nikki had ik wel eens gesproken tijdens congressen en andere bijeenkomsten, maar afgezien van deze borrelpraatjes was er eigenlijk nooit aanleiding geweest om telefonisch contact te onderhouden. Zodra ik haar naam in de display van mijn toestel zag en realiseerde dat Liesbeth slachtofferhulp toegewezen had gekregen verschijnen wist ik daarom direct dat er stront aan de knikker was.
“Inspecteur, dit is Nikki,” klonk het meteen op indringende toon.
“Nikki?”
“Ik bel hier vanuit huize Weverling. Dit is ernstig. Bij mijn binnenkomst vanmorgen zijn we overvallen door een gemaskerd figuur. Een man, te oordelen aan zijn postuur. En hij heeft Liesbeth meegenomen!”
“Mijn God! Niet Liesbeth…”
“Helaas wel. Hij overviel mij vanachter zodra er door Liesbeths moeder aan de voordeur werd opengedaan. Ik probeerde mijzelf nog te verweren, maar ik was geen partij voor hem; hij droeg een vuurwapen.”
“Oh hell, nee. Zijn jullie ongedeerd?”
“Mevrouw Weverling is in haar buik en borst geraakt. Zij heeft spoedig hulp nodig. Ikzelf ben er beter aan toe, maar heb er wel een schotwond bij mijn lies aan overgehouden. Verder was hier niemand. Ik maak me vooral zorgen om Liesbeth. De motieven van deze persoon ken ik niet. Oh, ik hoop maar dat haar niet ergs is overkomen!”
“Laat dat maar aan ons over. Ontferm jij je nu vooral om haar moeder. Ik laat dadelijk ambulances jullie kant op sturen. Op welk adres zitten jullie?” Nikki gaf mij het adres door. Haastig krabbelde ik het op en vroeg haar ten slotte om een signalement van deze onbekende figuur. Geconcentreerd probeerde ik ieder detail te onthouden dat zij me doorspeelde en maakte er notities van. Maar de angst sloeg mij vooral om het hart toen de casemanager mij vertelde dat de overvaller zichzelf met de kop van een bever gemaskerd had, zoals de kleren die padvinders gebruikten om zich mee te verkleden. Deze man, die zeer waarschijnlijk de moordenaar was waar we al die tijd naar op zoek waren, was bij de scouting geweest. En er was een gerede kans dat hij daar nu weer met Liesbeth naar toe ging, mogelijk om mijn aandacht te vragen. Waarom zou hij Nikki anders niet direct hebben vermoord?
Een ongeluk komt nooit alleen; Retroman en America waren al naar de scouting onderweg, zonder enig benul van het mogelijke gevaar. Mevrouw Biezenhutter had niet zomaar gebeld… daar was ze toe gedwongen!

Gert Jan de Vree.
Beloning gouden tip slachtoffer #1a: ZB 2.000,- toegekend aan Retroman.
Beloning gouden tip slachtoffer #1b: ZB 1.700,- toegekend aan BoB de Winter.
Achtergrond: dakdekker. 27 jaar. Collega van Roger Roerling, door wie hij werd gekleineerd. Schoenmaat 46.
Overleed vóór Olivia en Jericho. Zat samen met zijn vriendin met financiële schulden. Volgens Wendy kwam dit door autoreparaties.

Roger Roerling.
Beloning gouden tip slachtoffer #2: ZB 2.350,- toegekend aan Stoomkoker.
Achtergrond: vader in het gezin Roerling, collega van Gert Jan de Vree wie hij kleineerde. Bleek een groot schaker gezien de verzameling trofeeën die hij thuis op de schouw had staan, maar kon zijn laatste toernooi niet winnen omdat hij op het strand in zijn pols werd gebeten door een hond.
Overleed vóór Olivia en Jericho.

Andrea Roerling.
Beloning gouden tip slachtoffer #3: ZB 2.250,- toegekend aan BoB de Winter.
Achtergrond: dochter van Roger Roerling.
Overleed ná Roger, Gert Jan en Olivia, maar ná Jericho.

Olivia Roeling Pieper.
Beloning gouden tip slachtoffer #4: ZB 2.125,- toegekend aan Sandra.
Achtergrond: moeder in het gezin Roerling.
Overleed ná Roger en Gert Jan.

Jericho Roerling.
Beloning gouden tip slachtoffer #5: ZB 2.200,- toegekend aan Stoomkoker.
Achtergrond: zoon in het gezin Roerling. Veelpleger van frotteurisme.
Overleed ná Roger, Gert Jan, Olivia en Andrea.

Beloning gouden tip slachtoffer #6: ZB 5.000,-

Andere personages:
Johannes IJzerdraat.
Achtergrond: eigenaar van Lekt ‘t een beetje.
Droeg een maatje 43 bouwschoenen tijdens zijn eerste ontmoeting met Koen Voet en Abdel Dezertecon Kretonshos.

Wendy Wiewel.
Achtergrond: vriendin van Gert Jan de Vree. Zat samen met haar vriend met financiële schulden. Dit kwam volgens haar door autoreparaties.

Lotte Pieper.
Achtergrond: Zus van Olivia Roerling Pieper. Zag haar zwager vooral als imponerend man binnen zijn gezin.

Gordon Roerling.
Achtergrond: broer van Roger Roerling. Woonachtig in Nieuw Zeeland. Offshore civiel ingenieur. Als derde geboren kind tussen Roger, Humfried en Taco.

Taco Roerling.
Achtergrond: broer van Roger Roerling. IT-specialist bij een energiebedrijf. Zogenaamd ‘sandwichkind’ dat veel van baan heeft gewisseld.

Humfried Roerling.
Achtergrond: broer van Roger Roerling. Schoenmaat:46. Fanatiek schaker. Getrouwd met Miranda die voor haar huwelijk met Humfried met Roger het bed in dook na de après-ski. Zou volgens Lesley nog uit de kast moeten komen. Aardrijkskundeleraar van beroep.

Sabrina Biezenhutter.
Achtergrond: scoutingleidster van ‘Scouting Admiraal Biezenhutter’ in het duinbos. Is een vrouw van middelbare leeftijd en laat zich liever Akela noemen dan Zavoz.

Liesbeth Weverling.
Achtergrond: padvindster en vriendin van Andrea Roerling. Heeft haar lijk gevonden en is ondergebracht bij slachtofferhulp.

Soraya
Achtergrond: oudste meisje in de padvindersclub waar Andrea Roerling ook op zit.

Jacques Donovan.
Achtergrond: ambulancebroeder.

( Lees alle aantekeningen van Karel Riemelneel in: Aantekeningen in de zaak Roerling)

<HEEFT ER ZICH TUSSEN DE VERKLEEDSPULLEN OOK EEN VAN BOMMEL MAAR 46 BEVONDEN?>

Zodra de twee inspecteurs uit hun dienstwagen waren gestapt en de scouting naderden draaide America haar gezicht naar de rechterkant van de blokhut. Ze had iets horen bewegen, gestommel, niet ver van de aula waar ze dadelijk op zouden binnenstappen. Waarschijnlijk werden er voorbereidingen getroffen voor activiteiten met de kinderen voor later in deze week. Mevrouw Biezenhutter was specifiek geboden om de eventuele bezigheden die voor dit weekend gepland stonden af te gelasten totdat het GCFI het plaats delict vrij zou geven. Niet dat dit haar veel moeite zou hebben gekost, de meeste ouders hielden uit voorzorg hun kinderen weg uit het duinbos nu zij ook over de moord op Andrea waren geïnformeerd. America luisterde naar het verderlichte schrapen van de bladeren van de beuk over het dak van de scouting en het gedruis van het eeuwige verkeer op de lang gestrekte Valckenmolense Dreef die weer was vrijgegeven. Ze rook de zeewind dat vanaf het westen kwam en het diepere, rijke aroma dat vanuit de kust zelf opsteeg en het duinbos penetreerde. Ze keek naar de andere zijde van het houten gebouw en ontwaarde het silhouet van Sabrina Biezenhutter wiens hoofd zich naar het venster draaide toen ze bemerkte dat haar bezoek was gearriveerd.

“Halootjes!” groette inspecteur Retroman haar op zijn karakteristieke joviale manier toen de twee de aula binnentraden. Al klonk het iets ingetogen, omdat hij wel respect wilde tonen voor het feit dat ze met een serieuze zaak van doen hadden. De beantwoording op zijn guitige beleefdheidsbetuiging was verre van vrolijk te noemen. De scoutingleidster op leeftijd richtte zich op van het bankje waar ze wat mistroostig op had gezeten en veegde kort met haar hand over het gehele gezicht alsof ze eerdere gedachten wilde wegwissen. Ze toonde zich wat bedrukt en maakte overduidelijk een gespannen indruk.

“Goedemorgen,” haar stem was erg zacht, “bedankt dat u zo vlot kon komen. Wilt u koffie?” deze vraag was gericht aan America. “En u, wilt u thee?” na hun laatste ontmoeting had ze inspecteur Retroman als een natuurwinkel-type ingeschat.
“Ja graag,” antwoordde Retroman. America sloeg het aanbod af.
Mevrouw Biezenhutter draaide haar rug naar haar gezelschap, greep de oude waterkoker van z’n plek en schonk heet water in een bekertje. Heel even leek het erop alsof ze daar wilde blijven staan. Ze pauzeerde een moment en keerde toen stijfjes terug naar één van de tafels in het midden van de aula. In plaats van dat ze het aan Retroman aanbood plaatste ze het bekertje op tafel en hield haar blik voor zich uit gericht. Als vanzelf stapte hij op haar toe. Ze bracht een raar keelgeluid voort dat aan snikken deed denken en reikte naar het doosje op tafel met theezakjes.
“Waar is de rechercheur?” vroeg ze nerveus aan haar bezoekers zonder dat ze daarbij naar hen opkeek en opende het doosje met de theesmaakjes. Niets dan rooibos, in acht verschillende variaties. “K-kon hij niet komen?”
Beide inspecteurs hadden haar merkwaardige manier van bewegen bestudeerd. Het was hen niet ontgaan dat ze zich a-typisch gedroeg.
“Gaat het wel goed met u?” was de wedervraag van America, zonder op die van haar in te gaan. “Misschien wilt u zelf even iets drinken?” Terwijl de forensisch arts het haar aanbood was ze al onderweg om een glaasje water voor haar te regelen.
“Gaat u anders even zitten,” probeerde Retroman.
Mevrouw Biezenhutter stemde in met hetgeen dat werd aangereikt en gesuggereerd maar vroeg meteen weer naar waarom ik niet was meegekomen.
[AANWIJZING] “Waarom is inspecteur Riemelneel hier niet? Ik had u toch ook naar hem gevraagd?” Geen moment keek mevrouw Biezenhutter naar haar visite om en als ze haar blik al verplaatste dan deed ze dat steeds op zo’n manier dat ze enig oogcontact meed. Met beide handen frummelde ze wat met de stof aan de onderzijde van haar lange bloes.
“Zo werkt het helaas niet mevrouw Biezenhutter,” verklaarde Retroman. Hij was naast haar gaan staan. “De heer Riemelneel is een druk bezette man. Meestal komen twee collega’s van het GCFI langs. Alleen als er specifieke zaken zijn die zijn aanwezigheid vereisen, komt het voor dat hij ook meekomt.”
“Wel, dit is zo’n specifiek geval!” reageerde mevrouw Biezenhutter plots op strenge toon en keek de inspecteur een ogenblik strak aan. Retroman werd er even door van zijn stuk gebracht, maar was ook dadelijk op zijn qui-vive. Haar blik was gemeend en had iets raadselachtigs dat hij niet direct plaatsen kon. Dit viel America ook op. Zij was naast de vrouw komen zitten en zat daarmee tussen haar en haar collega in. De ogen van mevrouw Biezenhutter stonden troebel en leken een zwaar verhaal aan te kondigen.
“Rustig maar,” America wreef over haar schouder, “vertel ons eens, waarom moesten wij naar hier komen? En wat is de reden dat Karel Riemelneel hier zo per se bij moest wezen?”
De akela hield zich groot en snikte het blijkbaar aanwezige verdriet weg. Ruimte om op haar miserie in te gaan gaf ze niet. Ze rechtte haar rug en keek even omhoog naar een balustrade die een verdieping hoger was bevestigd. Mogelijk zocht ze naar goedkeuring van hoger hand. Vervolgens keek ze voor zich uit en verstrakte haar gezicht waarop ze gedoceerd sprak:
“Euh… ik zou u willen vragen om die verkleedspullen die daar liggen mee te nemen. Ze jagen mij angst aan sinds wat er hier is gebeurd. Er is iets mee.”
Retroman en America wisten niet meteen hoe ze moesten reageren, maar geloofde wel in de integriteit die er uit dit verzoek sprak. Even keken ze elkaar aan, waarna Retroman op de spullen toeliep. America stond op en volgde. Meer onderzoekend dan instemmend pakte Retroman een masker en twee aan elkaar geveterde kinderschoenen uit de stapel op.
“Niet bepaald een maatje 46, toch America?”
Op dat moment volgde er een luide knal. Van schrik liet Retroman de spullen vallen en samen met zijn partner keken ze op naar wat er was gebeurd. Op de plek waar Mevrouw Biezenhutter had gezeten was nu alleen nog een arm en een schouder zichtbaar. Zijzelf hing met haar hoofd onder het tafelblad en op de vloer waren donkere vegen te zien. Bloed. De akela was neergeschoten. In een brede waaier hadden de bloedspetters zich over de tafel verspreid en de stroom die nu loskwam uit haar schedel vormde een in omvang aannemende plas op de grond. Beide inspecteurs grepen in een reflex naar hun wapens en richten hun ogen op de schutter, die zich blijkbaar al die tijd in de blokhut had verscholen.
“Daar ga je inderdaad geen 46 meer vinden nee,” sprak een mannenstem vals. Vanuit de gang die zich tussen de voordeur en het geïmproviseerde keukentje in de aula bevond, waren twee gedaantes verschenen. Langzaam schuifelden ze het grotere vertrek binnen. De langste van de twee was een man, gekleed in een pak dat op een bever moest lijken. Trots liet hij zijn Van Bommels zien, met bloemetjesmotief. Al kon je het niet zien, je wist gewoon dat hij achter dat masker grijnsde. Naast hem hield hij een gedrongen meisje vast. Het was het scoutingmeisje Liesbeth. En op haar slaap rustte een zilveren loop.
{STANLEYMES}:
Met een schok beseften de twee leden van het GCFI in wat voor hachelijke situatie ze waren beland. De scoutingleidster was als lokaas gebruikt om mij naar Scouting Admiraal Biezenhutter te leiden. In plaats daarvan zaten zij daar nu, oog in oog met de persoon die nu al tenminste zes dodelijke slachtoffers had gemaakt. Retroman had terecht opgemerkt dat zij naar de stapel kleren had gewezen alsof er bloed aan kleefde. Inmiddels was duidelijk dat ze hem had geprobeerd te waarschuwen voor de directe aanwezigheid van de moordenaar. Zij had hem mogelijk gisteren al ontmoet nog voordat ze de Roverscouts ontving en naar de blokhut leidde. Waarschijnlijk was ze door hem bedreigd en werd ze in elk geval geboden haar mond te houden over het feit dat hij zich als bever zou vermommen en zich zou verstoppen in één van de vertrekken of in het duingebied. Sabrina Biezenhutter zal het ons in elk geval niet meer kunnen vertellen. Haar ontzielde lichaam lag nu onder de grote picknicktafel die midden in de aula stond.
Met open mond en verwijde pupillen leek het net alsof ze America strak aankeek in de blik die door de dood gevangen was. Zelf keek de forensisch geneeskundige recht vooruit en hield de gewapende figuur strak in het oog. Het pistool werd door een blote hand omklemd. Alhoewel het duidelijk om een mannenhand ging, was deze niet gekloofd of van wondjes of van liktekens voorzien zoals je wel bij bouwvakkers ziet. Dit was verder wel het enige wat de twee inspecteurs van het lichaam van de man konden zien. De rest was met een donkerbruin en ruig behaard pak bedekt. Wat America verder opviel was het type handvuurwapen dat deze persoon op het hoofd van het slachtoffertje liet rusten. Ze had lang niet alle kennis in huis van alle mogelijke vuurwapens die er in omloop zijn – dat was meer iets voor Koen Voet die nu thuis zat – ze herkende het pistool wel direct als een eventuele voorloper van de Walther PPK/S, simpelweg omdat ze dit bij haar training heeft moeten leren. Dit pistool, dat ook wel door korpsen als dienstwapen werd ingekocht, kennen de liefhebbers waarschijnlijk wel als het huidige standaardwapen van Britse geheim agent James Bond, en vormt daarmee een icoon in het spionnengenre. Het soort dat echter door deze sadist werd vastgehouden kon wel eens het originele, in 1921 voor het eerst gefabriceerde model Walther PP betreffen. America meende het te herkennen aan de spitsere loop. En als dat zo was dan kon het magazijn slechts acht patronen bevatten. Nuttige informatie die nu in een vuurgevecht nog wel van pas kon komen. Haar eigen wapen, evenals Retromans pistool, waren beide Beretta’s, PX4 Storm. Ieder met een magazijninhoud van 15 tot 20 patronen.
“Zo, nu ik me eindelijk van die Biezentrutter heb verlost mogen jullie mij vertellen waar Kareltje blijft…”
De schutter kende Karel.
America schrok daar zo van dat ze er grote ogen van opzette en bijna de greep op haar eigen wapen verslapte.
“Wat weet jij van onze rechercheur, bijdehante bever?” vroeg Retroman.
De man in het kostuum antwoordde niet, grijnsde mogelijk alleen. Al zag niemand dat.
“Gisteren had je je kans, waarom vraag je nu pas naar hem? Blijkbaar was je hier gisteren ook al aanwezig, of heb ik het mis?”
Even was het stil.
Liesbeths wangen waren nat van de angsttranen. Haar gelaatsuitdrukking was vol smart.
“Wat ik in mijn tijd doe gaat jou geen moer aan, gozertje. Misschien hield ik mij hier wel schuil en genoot ik van alle commotie die ik hier teweeg heb gebracht. Hoe een brokje tinsoldeer jullie bezig kan houden. Ni-hihihi!”
Retroman irriteerde zich nu al mateloos aan deze man, hoe zij blijkbaar door hem waren geobserveerd en het akelige lachje dat hij zojuist voortbracht. Maar het meest van alle stoorde hij zich natuurlijk aan de verwerpelijke acties die hij op z’n kerfstok had.
“Ik kan er niet om lachen Bever. Dus waarom moest Andrea sterven? En waarmee heb je haar eigenlijk omgebracht?”
“Kom, kom gozertje. Ik heb haar keurig opengesneden met een Stanleymes! Was daar nu zo moeilijk op te komen? Een beetje dakdekker heeft dat toch tenminste wel bij zich. Waar moet hij anders al die dakrollen mee snijden? De puzzel was anders erg simpel: ik presenteer jullie een bus met gereedschap en het was aan jullie uit te vinden welke voorwerpen er ontbraken uit een standaard dakdekker arsenaal. Oh, en om de moeilijkheidsgraad iets op te voeren heb ik die knul die zo vriendelijk was om mij gisteren te helpen, zelf nog even achter het stuur geholpen. Hadden jullie zijn collega inmiddels al gevonden?”
Retroman voelde zijn bloed koken. De kleinerende woorden van deze bruut kon hij hebben. Waar hij moeite mee had was dat deze bever-figuur de zaken volledig onder controle leek te hebben. Hij schatte hem in als een heuse psychopaat, een geesteszieke persoon die tot alles in staat was. Hij wilde America aangeven niets los te laten over welke slachtoffers ze inmiddels al gevonden hadden. Dat ging hem niets aan. Hij zou zich er enkel nog meer superieur door voelen en ons verder kunnen bespelen. Dit was echter niet het moment om America instructies te geven. Dit monster zou alles kunnen horen. Bovendien mochten ze hun aandacht niet laten verslappen nu er meer levens op het spel stonden. In plaats daarvan verkoos hij de rollen te willen omdraaien.
“Waarom moest Andrea dood? Wat heeft ze jou misdaan?”
“Zij niets,” antwoordde de man in het beverpak meteen, [AANWIJZING] “Het gaat er meer om wat haar vader mijn dochter heeft aangedaan!”
<WAAROM WERD ER GEEN VUURWAPEN GEBRUIKT BIJ DE ANDERE SLACHTOFFERS?>
In allerijl haastte ik mij naar de scouting om Retroman en Calista bij te staan. Liever nog voorkwam ik dat ze überhaupt met de dader in dit onderzoek werden geconfronteerd, al besefte ik dat dit met de verstreken tijd inmiddels al niet meer mogelijk was. Ik stapte op vanachter mijn bureau, griste mijn telefoon uit mijn broekzak en stootte in deze handeling het restant van mijn lauw geworden bak koffie omver.
“Shit!” riep ik uit en zag hoe het bruine vocht zich een weg zocht door de paperassen die er over het bureaublad lagen verspreid. Een paar dossiers kon ik al meteen niet meer redden, maar zag nog wel kans om het portret van mijn vrouw met wijlen onze dochter Isabel te ontzien van een meedogenloze cafeïneaanval. Vlug pakte ik het op bij de lijst, liet vervolgens mijn telefoon uit mijn handen klappen en plaatste de foto voor de veiligheid even op een plank met ordners die aan de muur van mijn kantoor was bevestigd. Zonder verder acht te slaan op de troep raapte ik mijn telefoon van de vloer waar nu al een zoveelste buts in zat, trok mijn jas van de kapstok en spoedde ik mij naar mijn dienstwagen. Onderweg naar buiten probeerde ik beide inspecteurs op de scouting te bereiken, maar op beide oproepen geen antwoord. Voor mij was dat voldoende bevestiging voor mijn angstigste vermoedens. Daarom belde ik op dadelijk met Loek, waar ik onder normale omstandigheden gewoon naartoe zou zijn gelopen.
“De Hond, dit is Karel”, ik sprak Loek de Graaf aan met een bijnaam die we soms voor hem gebruikten. Om dat van zijn andere collega’s te horen, vond hij heel normaal. Maar als ik het toepaste dan wist hij dat er een belangrijk ontwikkeling in de zaak zat en hij aan de bak moest.
“Ja baas?”
“Karel alsjeblieft, ook voor jou.” Ik heb er een schurft aan als ze me zo aanspreken. En nog meer aan het feit dat ze er plezier in lijken te hebben.
“Wat kan ik voor je betekenen? Hebben de inzichten rondom De Vree’s Mechelse herder of de schaakmeesters nog nieuwe verbanden opgeleverd?” Loek refereerde hier naar de eerder door hem aangedragen gegevens uit zijn geliefde database als resultaat van zijn zoekacties. Een vriendin had hij niet. Nikita was hem alles.
“Nee jongen, daarin moet ik je teleurstellen. Echter, met de opdracht die ik je nu ga geven kun je jezelf wellicht onsterfelijk maken.”
Plots hoorde ik dat ik van intercom af werd gezet.
“Jottum! Ik heb altijd al in Methusalems voetsporen willen treden. Of nee, kan ik niet een Super Saiyan worden of iets dergelijks? Alleen dan een variant die niet dood kan ofzo?”
“Sorry?” reageerde ik ietwat geërgerd, omdat hij weer eens met zijn nerdige grappen kwam op een moment dat ik graag had dat hij bij de les bleef. Ik had zijn kennis en speurderstalenten in alle ernst nu hard nodig.
“Nee, laat maar. Vertel maar, wat kan ik voor je doen?”
“Ik zou graag willen dat je van al onze verdachten natrekt wie er met vuurwapens overweg kan. Er zijn redenen om aan te nemen dat onze moordenaar een vaardig schutter moet zijn.”
“Hoezo dat dan? De eerdere moordwapens wijzen anders niet in die richting.”
“Nee, dat weet ik. En het is om die reden dat ik denk dat we extra op onze hoede moeten zijn. Er is vierentwintig uur verstreken sinds Gert Jan als spookbestuurder werd bestempeld. De dader heeft daardoor ruim de tijd gehad om een pistool te kunnen regelen.”
“Dus waar is hij nu nog op uit dan? Heeft hij of zij niet al genoeg mensen omgelegd?”
“Nikki Nancy…” begon ik. Het klonk half vragend omdat ik controleerde of hij meteen wist over wie ik het had.
“Euh, je bedoelt die bevallige blondine van Slachtofferhulp?” sprak Loek, met een duidelijke toon van herkenning, “wat is er met haar?”
“Ze is eerder deze morgen in vuurgevecht geweest in huize Weverling. Niets levensbedreigend voor zover ik heb begrepen, maar ze is wel in haar lies geschoten. De schutter is er nu met Liesbeth vandoor.”
“Oei, en nu?”
“Trek het na alsjeblieft!” gebood ik hem indringend terwijl ik in looppas op mijn auto afstapte en het met mijn sleutel van een afstandje ontgrendelde. “We moeten weten met wat voor kaliber misdadiger we hier te maken hebben. Eerst die vijf moorden en nu Nikki. Goddank heeft ze mij nog kunnen verwittigen dat een gemaskerde er nu met Liesbeth vandoor is. Ik vermoed naar de scouting. Ik ga er nu met drie man op af. Het kan niet anders of ze zijn nu daar. America en Retroman zijn daar ook in verband met een oproep van de akela. Ze nemen hun telefoons niet op. Ik vrees daarom dat ze hun eigen wapens hebben moeten trekken.”
Op de achtergrond hoorde ik, naast het vertrouwde geritsel van één hand in een zak taco’s of nacho’s, het ratelend geluid al van Loeks vingers die hij over één van zijn toetsenborden verplaatsten. Hij zat zo te zien achter Nikita. Ik kon hem door zijn venster zien vanaf de plek waar ik mijn Mercedes instapte. Een eerste resultaat kwam erg vlot. Ik was net twee minuten verwijderd van het terrein van het GCFI toen hij mij terugbelde:
“Schietvereniging Banschoten had een Roerling op de lijst staan. T.B.Roerling. Op de vereniging beter bekend als ‘Bally’.”
“T.B.?”
“Taco Balthazar Roerling, het sandwichkind…”
Aha, dacht ik. Nu hebben we hem. De nadering ontknoopte. Maar wacht eens, dacht ik. [AANWIJZING] Balthazar, waarom kwam die naam mij zo bekend voor? Loek luisterde vol verwachting naar de ruisende stilte op de lijn. Ik had nog niet gereageerd. Onbewust beet ik op mij nagels, mijn andere hand aan het stuur. Ik groef diep in mijn geheugen totdat ik onwillekeurig met mijn blik langs opnieuw een portretje van mijn overleden dochter gleed dat in dit geval op het dashboard van mijn bolide zat gepind.
“Goddomme!” schreeuwde ik het uit. Verschrikt en schuldbewust trok Loek wild zijn hand uit de nog half volle zak gezouten aardappelschijfjes.
“Wat is het Karel?”
Ik werd losgerukt uit mijn eigen trance. In mijn ooghoek schoot een tegenligger heftig claxonnerend aan mij voorbij. Het was een reactie op mijn abrupte rijgedrag. Ik trok mijn stuurkolom weer neutraal en voorzag Loek van nieuwe instructie:
“Loek. Laat een AT in gereedheid brengen!”
<HOE HEET DE VADER VAN WENDY?>
“Je kruidenthee,” sprak Loek tegen de patholoog anatoom toen hij vol adrenaline de autopsieruimte binnenstapte, “zal ik het hier neerzetten?”
“Ja, dat is prima,” was daarop het antwoord van Agatha die in haar ooghoek zag waar de IT-specialist een dampend bekertje met transparant bruin vocht plaatste. De korreltjes uit het pak moesten blijkbaar nog worden doorgeroerd, want het theewater was nog geen volledige oplossing. Vlot, nog voor hijzelf van wal kon steken, stelde Agatha een vraag aan Loek: “En, ben je nog iets wijzer geworden over de achtergronden rondom Gert Jan de Vree en Wendy Wiewel?” Ze keek Loek niet recht in het gezicht aan, maar hield zich geconcentreerd op het onderzoek dat ze verrichtte op de lichamen van Olivia en Jericho die voor haar op de onderzoekstafels lagen.
“Euh, nee niet bijzonder. Ik was net bezig met te onderzoeken of ik Arnold Wiewel, de vader van Wendy, als verdachte kon aanwijzen toen Karel mij belde,”
Hoewel verdiept in haar werk had Agatha de volgende vraag alweer klaar. Ze had altijd iets gedoceerds in de manier waarop ze sprak zodat dit haar het imago had opgeleverd van een kille geschiedenislerares. Of misschien was biologie een vak dat beter bij haar paste. Als haar denkbeeldige pupillen niet zaten op te letten, hoefde ze zonder op of om te kijken van de ingeleverde proefwerken maar één simpele vraag te stellen of ze had de leerlingen die waren afgeleid weer bij de les.
“Dus heb je een motief waarom hij de familie Roerling en zijn schoonzoon wilde ombrengen?”
Loek stond te popelen om háár iets te vertellen, doch liet in alle beleefdheid haar interesse niet onbeantwoord.
“Nee, die zoektocht leverde niets op, maar we denken nu wel dat we de moordenaar kunnen identificeren!”
De patholoog anatoom veerde op en draaide zich naar haar jongere collega om. Door de aard van hun werkzaamheden, maar met name door het leeftijdsverschil was er tussen de twee een werksfeer ontstaan waarbij Loek Agatha benaderde alsof zij zijn leidinggevende was. Soms ging dat met een houding gepaard wat haast naar onderdanigheid neigde. Agatha had hier een hekel aan, alleen had ze er nooit echt een onderwerp van willen maken. Die kunstmatige omgangsvorm verzwakte op het moment dat Loek met zijn informatie haar volle aandacht wist op te eisen. Iets wat hem doorgaans meer moeite zou hebben gekost. Hij ontspande daardoor.
“Oh ja? Vertel. Wie is het dan?”
“Taco Roerling. Honderd procent zeker zijn we er nog niet van, maar Karel is nu onderweg naar de scouting, waar inspecteurs Retroman en America door mevrouw Biezenhutter naartoe zijn opgeroepen.”
Agatha wisselde van standbeen en ontdeed zich van haar plastic handschoenen. Loek zette voor de zekerheid zijn koffie even neer, om zijn verslag in alle vrijheid te kunnen vervolgen.
“Dus wat hebben die twee zaken met elkaar gemeen dat we Taco nu als dader aanwijzen?”
“Karel werd eerder gebeld door Nikki Nancy Werth, je weet wel, van Slachtoffer Hulp.”
Agatha knikte instemmend. Loek vertelde haar wat er was voorgevallen en liet mijn vrees om de situatie waarin hun collega’s konden verkeren niet achterwege.
“Jeetje wat naar!” concludeerde Agatha, “maar wel fijn dat we nu wat meer concreet achter de persoon zelf aan kunnen. Is Karel er nu alleen op af?”
“Nee,” zei Loek, “hij had mij de opdracht gegeven om een arrestatieteam te mobiliseren. Dus die rijden als het goed is nu achter hem aan. Wel jammer dat ik niet mee mocht. Zo’n veldoperatie zou me echt wel wat lijken.”
Agatha maakte een nauwelijks waarneembaar gebaar met haar mond, waarmee ze liet blijken daar niet per se voorstander van te zijn. Haar interesse had het in elk geval zeker niet.
“Ben jij nog wat wijzer geworden uit deze spraakzame figuren hier?” vroeg Loek nu aan haar.
“Ja, toch wel iets. Over Olivia niet. Na onze proef ben ik nog steeds van mening dat ze geslagen of geraakt moet zijn met een honkbalknuppel van het formaat sloopkogel. Dus als je daar in je database nog verder naar wilt zoeken, zou dat heel fijn wezen. Deze jongeman hier echter is een heel ander verhaal,” terwijl ze dat zei wees ze naar het lijk van Jericho, “tijdens zijn sectie heb ik diverse monsters kunnen nemen van een [AANWIJZING] donkerblauw soort plastic of ander kunststof. Ik kan het nog niet echt thuisbrengen. Daarom heb ik een sample naar het lab opgestuurd. Ik zal het je laten zien.” Agatha toonde hem een rond doosje waar een aantal minuscule snippertjes en draadjes in waren opgeborgen die Loek meteen verdacht bekend voorkwamen. Hij nam het doosje in zijn hand en bestudeerde het van dichterbij.
“Als ik niet beter zou weten, dan zou ik denken dat dit een materiaal is dat je in een warenhuis zoals de HEMA of V&D veel tegen komt.”
“Hoe bedoel je?”
“Vind je niet dat dit veel lijkt op dat waterafstotend materiaal waar bijvoorbeeld kampeerartikelen mee verpakt worden en waar goedkope sporttassen en rugzakken grotendeels uit worden gemaakt?”
<WAAROM MEENT KAREL DAT HIJ BALTHAZAR KENT?>
Schietvereniging Banschoten en een man die daar ‘Bally’ werd genoemd. Balthazar. Dit kon geen toeval zijn! Als dit inderdaad de man was die we zochten, dan delen hij en ik een bijzonder droevig verleden. Herinneringen drongen zich plotseling ongevraagd aan mij op. Hoe zeer ik mij ook wilde focussen op de weg voor mij en de confrontatie in de blokhut dadelijk, deze herbeleving moest ik doormaken om mij gedachtes en emoties een plek te kunnen geven. Geroutineerde draaide ik de Valckenmolense Dreef op alsof ik er elke dag kwam en dacht terug aan hoe het allemaal begon. Op de schietclub had ik nog geen contact met deze man die mij – zo ik er nu aan terugdacht – eerder fijnzinnig op mij was overgekomen. We zagen elkaar hooguit wanneer we na de lessen een pintje pakten met z’n allen. Wat we bij voorkeur deden in café de Maten van Willekeur. Er staat mij zelfs bij dat ik een pijltje moest hebben gedart met hem, toen Wilburt Eerman de bardienst had, want Kerbert Rent, was daar nooit zo’n fan van. Die twee hielden een beetje de regie op het te besteden vertier. Ik zal hem daar dus ongetwijfeld wel eens gesproken hebben of hem zelf een pilsje hebben aangeboden. Want dat deed je nou eenmaal. En je nam korte indrukken op van deze mensen die, net als jij, even hun ei kwijt wilden, alsof je door ze heen kon bladeren als modellen in een modemagazine. Daarna vergat je ze weer. Heel vaag passeerden ze je korte termijn geheugen om daarna heel losjes opgeslagen te worden in je lange termijn geheugen, zonder garanties op herkenning mocht je ze later nog eens ontmoeten. Daarvoor kwam er simpelweg te veel volk in die tent. Het was dus niet gezegd dat je bevriend met elkaar raakte, überhaupt enig benul had van elkanders dagpatroon en in de meeste gevallen kende je elkaar niet eens bij naam. Die exclusieve aandacht hield je gereserveerd voor de paar kornuiten om je heen, waar je veel mee optrok. Desondanks had ik in mijn onderbewustzijn al in een vroeg stadium kopieën getrokken van deze snuiter. Het is een eigenschap die je jezelf eigen moet maken wanneer je je op recherchewerk stort, zodat ik later maar een gezicht hoefde te zien of ik wist, zonder een compleet en uitgeschreven portret te hebben van zo’n persoon, al direct dat we elkaar al eens eerder hadden ontmoet.
Die kwaliteit kwam mij van pas toen ik met Maria op een zekere dag de onfortuinlijke beslissing nam om samen met onze Isabel – ze was toen net zes – Zuid-Amerika te gaan verkennen. Het Andes-gebied in het bijzonder had onze interesse. En geheel toevallig zou ik deze Balthazar-figuur daar iets beter leren kennen. De omstandigheden waaronder dat gebeurde waren alleen alles behalve aangenaam. Onze geplande vakanties draaiden namelijk uit op een regelrechte ramp. Boven een ijskoud ravijn in de Andes stond onze wereld, drie minuten nadat de eigenlijke landing zou zijn ingezet, letterlijk op z’n kop. De American Airlines Boeing 757 had na een noodlanding een flinke buikschuiver gemaakt en was op de rand van een klif komen te balanceren. Onderweg over het hobbelige terrein werd de rechtervleugel door een uitstekende rotsformatie afgerukt waardoor we tollend als een op z’n rug gevallen schaatser richting afgrond schoven. Krakend en knarsend denderde het toestel in een regen van vonken onder een luid schel en schurend kabaal naar voren tot het nabij de gapende leegte. Daar kantelde het voorover over de rand, maar bleef aan de linkervleugel en de restanten van de ander steken achter enkele spitse rotsdelen. Ik herinnerde me dat er reeds tientallen passagiers tijdens de onzachte landing al om het leven zijn gekomen. Ik zag nog zo hoe hun ontzielde lijven in hun onnatuurlijke houdingen uit hun riemen en over de rugleuningen van de stoelen voor hen bungelden. Extra beangstigend werd die aanblik toen er mist de cabine binnendrong, vergezeld van een geselende kou. De gehele rechterzijde van het vliegtuig was opengereten. De striemende tochtige wind sneed in je huid. De rillingen trokken opnieuw door mijn lijf bij het terugdenken eraan. Toch kon de situatie nog hachelijker. Niet alleen moesten wij ervoor zorgen dat we tijdig over de stoelen omhoog konden klauteren om niet met het toestel de afgrond in te donderen, helemaal hoog bovenin, en dus feitelijk achterin, zaten onze kinderen. Eerder tijdens de vlucht was de nadere ontmoeting tussen Bally van de schietvereniging en mij tot stand gekomen. [AANWIJZING] Isabel en Katelijn waren tijdens de vlucht vriendinnetjes geworden en op de achterste plaatsen naast elkaar gaan zitten om over meisjesdingen te klessebessen. Verder reisde hij samen met zijn vrouw, die volgens mij zwanger was, en samen hadden ze een nog iets jongere dochter dan deze Katelijn die net als onze eigen dochter een jaar of zes moest zijn geweest. Alleen haar naam kende ik doordat ze naast Isabel was gaan zitten. Gezellig achterin, een rij of tien achter hun oorspronkelijke zitplaatsen. Tijdens de vlucht was dat heel ontspannen en gezellig. Bij het inzetten van de landing was dat wel even een heel ander verhaal. Toen staarden ze vol doodsangst door een opening in de romp naar de diepte. Want de staart waarin zij zaten en die onvast naar boven stak, kon elk moment losbreken van de rest van het vliegtuig.
{PARAPLU}
“Het is nogal een beetje een vreemde eend in de bijt, vind je niet?” vroeg Agatha aan Loek terwijl ze zich met hun koffie en thee naar de werkplek van Loek hadden verplaatst.
“Hoe bedoel je?”
“Een paraplu als moordwapen,” verklaarde de patholoog anatoom, “tussen al die andere dakdekkergerelateerde voorwerpen zou je nou niet bepaald een regenscherm verwachten. Zeker niet wanneer je bedenkt dat zowel voor als na Jericho tot noch toe steeds moordwapens zijn geïdentificeerd die met dat vak in verband gebracht kunnen worden.”
Loek sloeg het laatste restje van zijn koffie achterover en probeerde tegelijkertijd instemmend te knikken. Dat zag er nogal maf uit.
“Dus mogen we hier de voorzichtige conclusie trekken dat het zware voorwerp waarmee Olivia op haar kop is geklopt dan ook geen dakdekkersgereedschap is?”
“Nou,” zei Agatha, “daar ben ik nog niet zo van overtuigd. Wat voor looiig ding heb jij in huis dat een hoofdwond als die van haar kan veroorzaken?”
Loek grinnikte en suggereerde:
“Mijn gasfornuis?”
Agatha glimlachte zuur.
“Ja ja, een hele compacte versie daarvan dan zeker? Vooralsnog denk ik dat de paraplu voor Jericho in elk geval het enige logische voorwerp is dat in deze zaak zal passen.”
“Want?” Ondanks dat Loek het gezien de gevonden resten op zijn huid ook aannemelijk vond, was hij erg benieuwd hoe Agatha dit zou onderbouwen.
“Dit is natuurlijk puur giswerk, maar ik schat in dat Jericho de paraplu ter zelfverdediging heeft gebruikt. Hij was mogelijk op zijn kamer toen hij beneden rare geluiden hoorde, waarop hij naar beneden is geslopen en uit het voorportaal een paraplu ter hand heeft genomen zodra hij merkte dat er iets gigantisch mis was.”
“Het gasfornuis stond te ver weg?”
“Lolbroek.” Agatha nipte van haar thee terwijl ze met haar achterwerk tegen een bureau geleund stond en keek voor zich uit. “Zijn moeder werd vermoord, dus het lijkt mij dat je in zo’n geval het eerste de beste pakt wat binnen handbereik is om je mee te verdedigen. Mogelijk had hij boven vanaf zijn kamer al wel door dat er beneden werd geruzied of iets in die geest, maar hij had nog niet bevroed wat er werkelijk aan de hand was. Toen hij, misschien door de woonkamer deur, zag dat zijn moeder met een bebloed hoofd op de grond lag, zal hij niet terug naar boven zijn gelopen om iets anders te vinden om zich mee te verdedigen.”
“Maar een optie was dat toch zeker wel?”
“Natuurlijk. Alleen dacht hij wellicht dat de moordenaar hem naar boven zou achtervolgen en dan had hij daar misschien geen vluchtweg.”
“Misschien werd hij op dat moment wel door hun belager ontdekt,” probeerde Loek, “in jouw theorie staat hun woonkamerdeur immers op een kier.”
“Het is een theorie Loek,” sprak Agatha stellig. De patholoog anatoom schudde verzuchtend haar hoofd. Soms vond ze haar jongere collega, die graag de leukste thuis was, erg vermoeiend om mee in gesprek te zijn. Ze keek nog eens opzij naar het venster en tuurde boven de afnemende damp van haar oplosthee voor zich uit. In gedachten nam ze de mogelijkheden nog eens door. Alsof ze proefde of het logisch was wat ze zojuist had gesteld dat de toedracht moest zijn geweest. Loek pulkte even een wimperhaartje los uit het speeksel op zijn tong en wachtte afwezig af wat zijn collega verder nog zou zeggen.
“We hebben te maken met een psychopaat, Loek, die een hoop opgekropt zeer kwijt moest,” concludeerde Agatha na enige tijd. Ze wendde zich weer tot haar collega, maar keek langs hem naar één van de computerkasten op zijn bureau. “Jericho heeft misschien wel vijftig parapluslagen moeten incasseren. De verwondingen op zijn lijf bewijzen het. Deze Taco, Baltahzar of wie het ook moge zijn, heeft zo lang op die arme jongeman in lopen timmeren dat Jericho er vanzelf wel aan moest bezwijken.”
“Maar waarom deed hij dat niet met dat zware voorwerp dan?”
“Ik weet het niet Loek. Grote kans dat Jericho het hem afhandig heeft gemaakt [AANWIJZING]  in een worsteling om dit voorwerp. Daarbij, als de moordenaar toch al doorhad dat Jericho het tegen hem ging afleggen, misschien genoot hij er dan wel van om hem met dat regenscherm dood te knuppelen.”
Later op de dag zou door het lab worden bevestigd dat de samples inderdaad afkomstig waren van een donkerblauwe paraplu.
{ZINKSNIJDER}
Ongewapend. Dat is de geijkte eis van een gijzelnemer wanneer de aanwezigheid van een bepaald persoon geboden wordt. Deze persoon was ik natuurlijk. Wie anders, gezien onze voorgeschiedenis? Maar waarom en wat is het verband met dit familiedrama? We hadden geprobeerd de tijd iets te rekken doordat ik van de Valckenmolense Dreef niet direct over de toegangsweg tot het wandelgebied doorreed, maar die paar minuten te wachten totdat het arrestatieteam ook was gearriveerd. Mijn collega’s en het meisje Liesbeth mochten in levensgevaar verkeren, we konden niet riskeren dat hij nog meer macht kreeg in deze benarde situatie wanneer ik zomaar ongewapend het pand binnenstapte. De gemaskerde had zijn condities inmiddels al een aantal keren naar buiten uitgeschreeuwd. Een stem uit het verleden, die ik vaag begon te herkennen. Kom alleen, geen wapens, handen omhoog wanneer je binnen komt. En opschieten. Terwijl hij dat had gedaan had ik gezien dat kort daarvoor een raampje van de blokhut werd opengezet, zodat de eisen goed kenbaar gemaakt konden worden. Retroman en America heb ik niet horen spreken. Over de omstandigheden binnen de scouting zei mij dat het volgende: mijn collega’s hebben zeer waarschijnlijk hun wapens moeten afstaan en één van hen of de gijzelnemer zelf was naar het raampje toegelopen om het te openen. Vermoedelijk het eerste. Als hij het zelf had moeten doen, dan had deze handeling zijn aandacht kunnen afleiden en hadden de twee inspecteurs een poging kunnen ondernemen hem te overmeesteren. Niet dat het heel aannemelijk was dat hen dat dan zou zijn gelukt, maar zo schat ik in dat onze dader moest hebben gerelativeerd. In die theorie hield dit mijn collega’s ongewapend over. Anders had ik ze over de uitlevering van Liesbeth horen handelen. Dat gaat nou eenmaal beter als je jezelf kunt verdedigen.
Toen het moment daar was dat ik de open ruimte van de blokhut binnentrad, omdat ik er over de semafoon niet met hem uitkwam en de toestand binnen nijpender leek te worden, bleken de kaarten precies zo geschud als dat ik had aangenomen. Inspecteurs Retroman en America hielden hun armen in de lucht en stonden tegenover de verkleedde man en het gedrongen meisje. Een Walter PP rustte op de slaap van bijna hyperventilerende en uiterst gespannen Liesbeth, een Beretta was met een gestrekte arm vooral naar de vrouw gericht die de gijzelnemer eerder in de geschreeuwde conversatie ‘bimbo’ had genoemd. Waar ik niet op was voorbereid was het slachtoffer dat voor mij gestrekt over de bank van de picknicktafel en grond lag. Uit haar hoofd had bloed gevloeid, in een dusdanige hoeveelheid dat mij wel duidelijk was hoe de zaken ervoor stonden. De vrouw was natuurlijk mevrouw Biezenhutter. En het besef hoe zij zonder pardon van het leven was beroofd, zoals dit ook de familie Roerling en Gert Jan was overkomen, bevestigde voor mij nog eens extra met wat voor een gevaarlijk man we hier te maken hadden. Ik nam de gijzelnemer op als een middellange man. Tenger, te oordelen aan het het feit dat hij nog steeds was gehuld in de kleren van de verkleedstapel en hij mij daarin al niet al te vet over kwam. Verder had hij tamelijk lange benen. Zijn postuur deed me denken aan een karakter uit een één of ander bekend videospel, maar ik kon er niet op komen welke dat was.
“Ah eindelijk, daar hebben we onze held,” snoefde de man die was gekleed in het beverpak voluit. Het ‘long time no see‘ liet hij achterwegen. In plaats daarvan probeerde hij mij neerbuigend een schuldgevoel aan te praten met een deja vu: “Nou, wat naar nou Kareltje. Je bent alweer te laat!” Met een haast onzichtbare hoofdbeweging duidde hij hiermee op het levenloze lichaam van Sabrina Biezenhutter. Als ik nu nog niet overtuigd was dat Balthazar Roerling achter die beverkop verscholen zat, dan was de verwijzing die hij maakte naar mijn reddingsacties bij de crash van vlucht 46 toch wel voldoende bevestiging.
“Ik had Katelijn nooit kunnen redden Balthazar. Dat weet jij ook.”
De man achter het masker moest zijn grimas hebben verstrakt. Aan de buitenzijde merkte je dat alleen doordat hij de loop van de Walter PP zo mogelijk nog harder op de slaap van Liesbeth drukte en zijn grip op zijn andere wapen verstevigde. Zijn lijf verstarde. Hij veranderde dadelijk van onderwerp:
“Je weet zelfs onze namen nog te herinneren. Dat valt me nou weer mee van je,” hij zei het en in een snelle handbeweging trok hij behendig de bevermuts van zijn hoofd terwijl hij met diezelfde hand de Walter PP even van het hoofd van Liesbeth liftte. Een kort ogenblik later lag de muts op de grond en voelde het scoutingmeisje de koude loop alweer op haar hoofd geplaatst worden. “Zo, dan is dit benauwende masker ook niet meer nodig.”
Daar was het moment. Tien jaar na ramp stond ik weer oog in oog met hem. Dezelfde man met wie ik op schietvereniging Banschoten heb gezeten, een biertje mee had gedronken in de Maten van Willekeur en [AANWIJZING] wiens dochter ik had geprobeerd te redden omdat ik daar in het gecrashte toestel nou eenmaal als enige het beste bij kon. In niets leek hij nog op de man zoals ik hem eerder had leren kennen. De medepassagier die mij toen zo keurig was overgekomen als een welverzorgde zakenman was nu getransformeerd in een verknipte zot met slordig uiterlijk. Niet alleen was ook Balthazar tien jaar ouder geworden, zijn halflange en nog altijd tot zijn schouders reikende bruine haren staken verwilderd alle kanten op, alsof iemand die een slag had in zijn haren ‘s ochtends zijn haar niet had gekamd. Het piekte alle kanten op. Ik kon me nauwelijks voorstellen dat dit alleen door het dragen van het masker was gekomen. Al zal de bevermuts ongetwijfeld een statisch effect hebben veroorzaakt. Hoe het ook zij, het droeg perfect bij aan het getaande duistere gelaat dat de plaats had ingenomen van de frisse uitstraling die het eens had gehad. Hoewel Balthazar Roerling een blanke man was, deed zijn huid bruingeel aan. Onwillekeurig moest ik daarom denken aan mannen in legeroutfits die van het slachtveld terugkwamen en de camouflagestrepen met de rug van hun handen uit het gezicht wreven. Geschoren had hij zich ook al enige dagen niet, zodat zijn stoppelbaardje door zijn huid stak als een ruw borstelig oppervlak dat dik in de verf was gezet.
“Waarom Bally? Waarom moesten zij allemaal dood? Wat hebben zij jou misdaan?”
Hij keek me nonchalant aan met zijn inktzwarte kraalogen waar niets dan dood en verderf uit straalde alsof het hem geen biet kon interesseren dat hij zijn eigen familie had omgelegd. Onverschillig trok hij zijn schouders en een mondhoek een beetje op alsof hij het zelf ook niet wist. En misschien was dat ook wel zo, dat hij al hetgeen wat in de afgelopen vierentwintig uur was voorgevallen had beleefd alsof het de gewoonste zaak van de wereld was om iedereen dood te steken en neer te knuppelen. Hier waren wij getuige van de eerste stappen van een pasgeboren psychopaat. Iets moest hem onlangs over de rand hebben getild, waardoor hij alle equiteit verloor. Maar wat was het? Wat was er voorgevallen waardoor hij tot moorden over was gegaan?
Enkele langdurige seconden kropen voorbij waarbij Balthazar me zuur aankeek en ik hem. Via mijn ooghoek zocht ik even contact met Retroman en America of er nog een verandering op hun front te ontdekken was, puur om te controleren of zij wellicht op het punt stonden en meegesmokkeld extra pistool in de aanslag te brengen. Maar bij geen van beide kon ik een dergelijk plan bespeuren noch ontlokken. Braaf hielden zij – evenals ikzelf – de armen in de lucht, zoals Balthazar had opgedragen. Eén verdachte beweging en beng!
Terug in mijn oogcontact met onze dader had ik nog steeds geen antwoord op mijn vragen. Dat was totdat Balthazar, geleidelijk, zijn starre gezicht in een brede grijnzende plooi begon te trekken om vervolgens haast schaterend een uiterst irritant lachje voor te brengen.
“Ni-hihihihi! Ni-hihihihi!” Hij spande hierbij zijn nekspieren aan en ontblootte praktisch iedere tand in zijn slecht onderhouden gebit. De kolderkat uit Alice in Wonderland deed hem dit haast niet na. “Alles Karel,” was het ineens in alle ernst. Het was de eerste keer dat hij mij behoorlijk bij mijn naam noemde. De uitdrukking op zijn gezicht sloeg om tot een buitengewone furiositeit. Zijn woede was voelbaar, “Ze hebben mijn hele leven totaal geruïneerd. Mijn complete gezin kapot gemaakt,” als een woest dier trok hij een vuil gezicht, zette zijn tanden op elkaar en trok steeds zijn jukbeenderen omhoog tussen de korte zinnen die hij fel uitsprak, “Net zoals jij me in de steek liet met onze Katelijn, heeft Roger mijn vrouw Petra drie jaar geleden op het perron voor een trein geduwd. Te druk op het platform, ja me neus. Hij moest haar gewoon niet! Hij kon het niet hebben dat hij met die zeug van een Olivia zat opgescheept. Het maakte de sfeer er op de verjaardagen niet beter op. Maar Anika verkrachten?!” inmiddels brieste Balthazar als een dolle stier. Zijn spraak werd steeds feller en keek in korte flitsen van mij naar mijn twee collega’s die er verbouwereerd bij stonden en vervolgens weer naar mij. “Hoe haalde hij het in zijn godvergeten kop? Jullie verdiende loon is het! Dat is het Kareltje! Jullie godverdommese verdiende loon!”
Ik kon het niet helpen, hoe kranig ik mij ook probeerde te houden, ik kon niet verbergen dat ik soms wat schokte toen Balthazar zijn felle rede hield. Maar anders dan hij trachtte ik het hoofd wèl koel te houden. Balthazar had duidelijk te maken gehad met een opeenstapeling van tegenslagen in zijn leven, dat hem zover had gebracht dat hij tot zijn gruwelijke wandaden was gekomen. Wat er waar was van de verschillende aantijgingen wist ik niet. Behalve dat ik wel wist dat ik alles had gedaan wat er in mijn vermogen lag om Katelijn uit die Boeing te redden. Het heeft mij zelfs mijn eigen dochter uiteindelijk toch nog het leven gekost.
Balthazars borstkas ging wild op en neer, evenals Liesbeths borst dat eerder deed, maar dan uit angst. Nu stond ze er slechts bij als een trillend rietje. Haar ogen produceerden geen tranen meer, zoveel had ze inmiddels gehuild. Haar gijzelnemer kwam langzaam wat tot rust, maar bleef mij met zijn vernietigende blik aankijken.
“Hoe heb je het gedaan Bally?” probeerde ik voorzichtig toen hij zijn ademhaling weer helemaal onder controle leek te hebben en de spanning wat leek weggeëbd. “Je broer heb je met een dakpan geslagen, daar zijn we inmiddels wel achter. Zijn collega heb je met een koevoet bewerkt. Waarmee nog meer? Een zinksnijder? Je begon ondertussen behoorlijk bedreven te raken in het dakdekkersgereedschap.”
Starende naar het lijk van Sabrina Biezenhutter lachte hij zuinigjes. Vervolgens lachte hij opnieuw op zijn karakteristieke manier en knorde er even bij zoals varkens dat doen.
“Een zinksnijder,” hij proefde het woord alsof hij de opties overwogen en bleef zijn ogen strak op het lijk van de akela houden zonder er echt naar te kijken. Even was hij weer stil. Ik zag hoe hij zijn greep op de Walter PP verslapte. Maar na een korte onderbreking waarin ik opnieuw een blik met mijn collega’s uitwisselde beantwoordde hij indirect toch mijn vraag: “Kon je echt niets originelers verzinnen? Kareltje. Echt. Is dit niet een zaak om je tanden in te zetten?”
Dit was het moment waarvan ik moest profiteren. Hij was nu voldoende afgeleid geweest. Te veel gepraat. Als ik snel was kon ik nu mijn hand naar mijn rug bewegen en er snel mijn oude dienstpistool uit de riem om mijn broek trekken.
“Niet wanneer er rotte appels in voorkomen zoals jij!”
<WAT IS VOORGEVALLEN TUSSEN ROGER EN DOCHTER ANIKA?>
Juist op het moment dat ik mijn oude vertrouwde Duitse Heckler & Koch tevoorschijn wilde halen, draaide Balthazar zich weer naar mij om. Mijn handen hield ik maar weer omhoog. Hij had gelukkig niet door dat ik ze in beweging had gebracht. Zijn ogen stonden troebel, alsof hij in pijnlijke herinneringen had zitten wroeten. Zelfs met zijn rotte voortanden op elkaar vormden zijn gebit nauwelijks meer één geheel. De laatste keer dat hij een tandarts had bezocht was waarschijnlijk toen hij die gouden hoektand had laten zetten. Zijn haviksneus stond potsierlijk in de verwijtende blik waarop hij mij trakteerde. Waar zijn brede monsterlijke mond rimpels trok in zijn hoogopgetrokken jukbeenderen, wees het puntige reukorgaan recht naar zijn kin. Althans zo leek het. Duistere kijkers, die ons allen in deze ruimte leken te kunnen verteren, vielen deels weg onder zijn zwaar gefronste wenkbrauwen.
“Ach zeik toch niet, miezerige inspecteur die je er bent,” haalde hij naar mij uit. Tegelijkertijd zag ik de aderen op de rug van zijn hand kloppen waarmee hij de Walter PP steviger omklemde. Liesbeth keek mij smekend aan. “Als Roger jouw broer was geweest had je ongetwijfeld hetzelfde gedaan. Dat mijn baas mij vrijdagmorgen weer eens de zak had gegeven maakte al dat ik in een pestbui was. Dus toen ik met mijn boeltje die ochtend huiswaarts keerde en mijn dochter er levenloos aantrof zinde ik op vergelding. Probeer dat eens te begrijpen.”
“Maar hoe wist je zo zeker dat je broer Roger de dader was?” onderbrak ik hem.
“De Ducados Red verrieden hem,” Balthazar verhief zijn stem, “Hij is de enige persoon die ik ken die die Spaanse sigarettentroep rookte. Ik vond ze in de buurt van Anika. Dat monster heeft z’n spulletje geloosd en haar daarna de nek omgedraaid. Ik achtte mijn broer tot veel in staat, maar dit?!”
Tranen biggelden inmiddels over zijn wangen, maar de verbolgenheid die er in zijn blik lag werd er niet minder om.
“Balthazar,” ik wilde iets gaan zeggen om hem te bedaren. Al wist ik niet wat. Ergens in het gesprek moest ik tot onderhandeling komen om Liesbeth en onszelf in veiligheid te kunnen stellen, maar daardoor moest ik hem eerst uit laten razen en zijn verhaal laten doen. Bovendien kon ik zo meer over zijn motieven te weten komen. Balthazar had misschien gewoon hulp nodig. Al vreesde ik dat dit voor hem te laat kwam, getuige de horror die er uit zijn ogen straalde. Maar nog voordat ik zelf iets kon uitbrengen begon hij ineens over huize Roerling:
“Wel jammer dat [AANWIJZING] die fles leeg was,” mijmerde hij, en verplaatste zijn blik naar de vloer, “ik had hun huis simpelweg in de fik kunnen steken…”
{GASFLES}
Een lege fles? Een gasfles? Natuurlijk! Ja, dat moest het zijn. Balthazar had de familie Roerling in een vuurzee om het leven willen laten komen. Alleen had de lege gasfles verhinderd dat hij zijn plan op deze wijze ten uitvoer kon brengen. Daarom had hij in plaats van een fik te stoken Rogers vrouw ermee op het hoofd geslagen. En Jericho had hij wellicht op eenzelfde manier bewerkt. (op dit punt in het verhaal was ik nog niet op de hoogte van de bevindingen van Agatha en Loek, zodat ik in de aanname verviel dat Jericho op gelijke wijze als zijn moeder om het leven was gekomen). Hiermee snapte ik alleen nog altijd niet waarom de familieleden zo kort na elkaar op verschillende locaties door hem werden vermoord. Het leek er haast op dat hij één van hen moest hebben achtervolgd. Eerst was hij bij Roger, daarna op het Sambeekse Korenveld bij zijn schoonzus en zijn neefje en later bij de scouting met Andrea. Dus het kon haast niet anders of Balthazar moest Andrea zijn gevolgd waardoor hij vanaf Rogers klus bij hun thuis uitkwam en daarna doorreed naar de Valckenmolense Dreef. Al was het ook mogelijk dat Balthazar op één of andere manier Andrea al bij zich had, toen hij bij Roger op de bouwplaats aankwam. Maar wat was hij dan met haar van plan geweest toen hij op het Sambeekse Korenveld arriveerde? Daar kon hij haar toch net zo goed in de brand hebben geworpen als hij toch al van plan was om de boel in de hens te steken?
Ik kreeg er hoofdpijn van, niet te begrijpen hoe en waarom Balthazar tot zijn wandaden was gekomen. De gevreesde man zelf bleef nog wat voor zich uitkijken en keek daarbij langs het lijf van Liesbeth die met haar rug tegen zijn buik stond geplakt. Mogelijk repeteerde hij wat er in het afgelopen etmaal was voorgevallen en liet zo zijn versie van de gebeurtenissen de revue passeren. Uiteindelijk kwam hijzelf met de antwoorden op de raadsels in mijn hoofd toen hij weer naar ons opkeek:
“Zoals het nu is gegaan ben ik er ook tevreden mee. [AANWIJZING] Had ik Andrea niet onderweg tegengekomen op haar fiets vanuit school, dan had ik al dat moois misschien wel moeten missen. Al had ik eigenlijk gedacht dat ik haar op het Sambeekse Korenveld thuis zou aantreffen, maar ze was inmiddels al doorgefietst omdat dit lieve kleine dikkertje hier haar blijkbaar had overtuigd om naar de scouting door te fietsen. Ik kan niet zeggen dat ik dat achteraf erg vervelend vond. Ni-hihihi! We hebben ons prima vermaakt, nietwaar?”
Met de doodsangst in haar ogen keek de gedrongen padvindster gespannen naar hem op, zonder hem echt te kunnen zien, omdat hij achter haar stond en het pistool niet echt veel gevoel voor bewegingsvrijheid gaf. Ze beefde, produceerde nieuwe tranen en begon luid te snikken.
“Jij monster!” bracht America uit, nog altijd naast Retroman met de armen in de lucht. “Laat Liesbeth gaan.”
“Niks monster,” reageerde hij snedig, “vergelding. Bovendien heb jij niks te eisen. Hij mijn dochter verkrachten en vermoorden, ik zijn dochter verkrachten en vermoorden. Zoals hij Anika had achtergelaten, paste mijn methode prima bij de gruwel die hij haar had aangedaan.”
America slikte en kneep haar oogleden tot een furieuze blik samen.
“Je maakt jezelf geen beter mens door zo wraak te nemen, Bever. Niemand mag op zo’n manier voor z’n daden worden gestraft!”
Nou, America, dacht ik terwijl ik haar haar korte rede hoorde voeren, hier kun je beter maar wat voorzichtig mee wezen. Deze tot kille sadist geworden persoon deinst inmiddels voor niets meer terug. Daag hem nou niet uit. Dadelijk schiet hij ons zo één voor één overhoop. Hij heeft mij ook vast niet uitgenodigd om dadelijk padvindersknopen mee te gaan zitten oefenen. Die heeft vast zitten broeden op iets. We moesten nog maar eens zien dat we hier nog levend uit deze blokhut komen.
“Balthazar,” ik eiste zijn aandacht meteen maar op en probeerde het gewicht weer snel bij mij neer te leggen, “Je hebt je verhaal verteld en je familieleden vermoord. Laat het meisje en mijn collega’s vrij. Ik ben hier nu. Ik neem tenminste aan dat je op mij uit was?”
Een scheve lach ditmaal. De Beretta verplaatste zich naar mij. Zoals hij daar stond, in zijn absurde beverpak, kwam hij me voor als een losgeslagen debiel. En in mijn ervaring zijn dat de gevaarlijkste die je hebben kan, omdat ze volstrekt onberekenbaar zijn. Desondanks bleef hij rustig doch scherp van tong en reageerde hij razendsnel op de aangesneden onderwerpen. Balthazar schatte ik in als iemand die snel kon denken, wat maakt dat je erg op je qui-vive moest zijn om in de conversatie niet voorbij gepraat te worden.
“Heel juist, mijn held,” de loop was op mijn borst gericht. Daar gingen we al, want dat snapte ik niet helemaal. Als hij het pistool op mijn voorhoofd had gericht had ik dat logischer gevonden. “Ik was inderdaad op jou uit. Want met jou heb ik nog wel een appeltje te schillen. Mateloze matennaaier die je er bent! Wat Katelijn betreft ben ik zeker nog niet klaar met je. Jij daar, gozertje,” hij kantelde zijn hoofd naar rechts en riep Retroman aan, “daar liggen duct tape en een touw. Bind je baas vast aan deze paal hier.”
Retroman stond het verst van mij af in het gezelschap, naast America en daarmee het dichtst tegen het verhoogde venster aan de andere zijde van de blokhut. De picknicktafel stond tussen ons opgesteld, met Balthazar en Liesbeth op twee meter afstand van mij en naast het keukentje. Ikzelf stond precies onder een passage op de tweede etage die door twee palen van ieder bijna een halve meter dikte in de lucht werd gehouden. Vanaf een balkonnetje konden de kinderen en andere bezoekers normaal gezien daar vandaan naar de aula kijken, dat door deze indeling was voorzien van een verhoogd plafond. Balthazar wilde mij vastgebonden hebben aan de paal vlak naast mij.
“En als je hem hebt vastgebonden gaat zij aan die andere paal,” hij wees nu naar America. Zijn gewapende hand verplaatste zich daardoor even van mijn borststreek naar mijn collega’s, “Jouw bind ik als laatste vast.”
“Wat ben je met ons van plan?” America was mij voor met deze vraag. Maar dat wilden we natuurlijk allemaal weten. Inspecteur Retroman was tijdens het stellen van deze vraag al braaf onderweg om de gevraagde spullen uit een soort rommelhoekje in de aula te verzamelen. America keek even naar hem toen ze haar vraag had gesteld en zag dat Balthazar zijn aandacht op Liesbeth en mij gevestigd had.
“Hetzelfde als wat ik van plan was met de andere Roerlings,” antwoordde Balthazar langzaam en zelfvoldaan. Hij keek mij daarbij strak aan toen hij dat zei en kreeg een aparte glinstering in zijn ogen. Ik wist op dat moment nog niet wat dat plan mocht inhouden, maar het voorspelde weinig goeds. Onderwijl volgde ik verzuchtend de handelingen waar Retroman mee bezig was, maar hield ook elke gelegenheid in de gaten waarop ik Balthazar zou kunnen overmeesteren. “Zie je, ik heb nog wat gasflessen weten te ritselen…”
Shit, dacht ik. Dat zag er bepaald niet goed uit.
“Je gaat de boel hier in de fik steken?!” vroeg ik hem en zette grote ogen op.
“Helemaal juist, Kareltje. Eindelijk kan ik mij dan van jou ontdoen en dat ik daarbij tegelijkertijd die collega’s van jou kan opruimen is natuurlijk een fijn extraatje.”
“En het meisje dan?”
“Dacht je nou echt dat ik op mijn achterhoofd was gevallen en ik niet door had dat je buiten een arrestatieteam klaar had staan? Dadelijk als jullie eenmaal zijn vastgebonden vlucht ik met haar naar boven langs het dak en gebruik ik haar als levend schild. Ni-hihihi!”
“Ik dacht het niet!” klonk het opeens aan de rechterzijde van Balthazar. Het was America die had gezien dat onze gijzelnemer in het gesprek met mij even was afgeleid en daarbij zijn focus op zijn wapens daardoor voor een moment kwijt was. Doordat Retroman in de hoek wat spullen moest pakken had zij bij het volgen van de handelingen van haar collega iets interessants gezien waarmee ze de situatie weer tot ons voordeel kon keren. Ze had door over hem heen te buigen, een lange stok bij hem vandaan gegrist en was daarmee razendsnel over de picknicktafel geklommen, in de richting van Balthazar Roerling. In één snelle beweging sprong ze op hem toe en sloeg hem zo hard als dat ze dat kon met een stok waarmee normaal gesproken hoge ramen geopend en gesloten werden. Balthazar had dit duidelijk niet zien aankomen en werd compleet door haar verrast. Ze raakte hem op zijn rechterarm zodat zijn grip op zowel de Walter PP als de Beretta verslapte en hij daardoor het ouderwetse wapen uit zijn handen liet vallen. Ze nam hierbij wel het risico dat Balthazar alsnog mij zou neerschieten, maar had goed ingeschat dat het schot door de klap zou kunnen worden afgewend. Hij had zijn rechterhand namelijk tijdens het gesprek over zijn linker moeten verplaatsen zodat hij zijn armen nu kruislings voor zich had gehouden. De slag met de stok had daardoor het effect dat zijn beide armen naar achteren werden geduwd. Desondanks werd ik geraakt, maar de kogel schampte gelukkig alleen mijn bovenarm. Achter mij hoorde ik hoe een ruit sneuvelde en dat het arrestatieteam, dat verdekt stond opgesteld achter de bomen, reageerde en met elkaar begon te overleggen.
“Jij bitch!” schreeuwde de man in het beverpak vinnig. Wat ik vanuit mijn positie eerder niet had kunnen zien was dat er nog een andere Beretta op de keukentafel had gelegen. America pakte hem meteen op en deed een paar passen naar achteren. Zo snel als dat hij zelf nog kon bevatten wat er allemaal gebeurde draaide Balthazar zich om, gaf de Walter PP een schop naar de voorzijde van de blokhut en liep slepend met Liesbeth onder zijn arm er naar toe.
“Geen beweging! Of ik schiet haar kop eraf.” opnieuw had hij een wapen op Liesbeth gericht, ditmaal met de loop onder haar kin. Geen van allen twijfelden we eraan of hij zou dit ook daadwerkelijk gaan toepassen.
Verbouwereerd sloeg Retroman het alles gade, met in zijn handen een rolletje duct tape en een touw. Ik had in de gauwigheid mijn meegesmokkelde Heckler & Koch tevoorschijn getoverd en volgde Balthazar ermee terwijl ik het wapen gestrekt voor mij uit met beide handen omklemde. Hoewel we het padvindersmeisje nu nog altijd niet uit zijn armen hadden bevrijd, was de situatie er wel op vooruit gegaan, in die zin dat twee van ons weer gewapend waren. Maar nu we van zijn agenda op de hoogte waren, moesten we koste wat kost beletten dat hij met haar zou kunnen vluchten. Hoog tijd dus om onze insignes te gaan verdienen.
<HOE WIST BALTHAZAR WAAR HIJ ROGER KON VINDEN?>
“Toch wel handig, dat mijn broer op zijn verjaardag altijd over zijn werk praatte,” sprak Balthazar weer, “Als hij ons niet had verteld over zijn nieuwe klus, dan had ik nooit geweten waar hij met dat project bezig was geweest en had ik al deze actie moeten missen. Al is het wel jammer dat ik dat sloofje van hem niet meteen [AANWIJZING] met een paar prikjes kon doodsteken. Hij was een taaie wat dat betreft.”
“Bazel niet Bally,” reageerde ik, “Laat dat kind vrij!”
Je voelde de spanning in de aula van de scouting gewoon oplopen. De temperatuur steeg. Zweet parelde aan America’s slapen waardoor haar goudbruine haren klam aan haar huid plakten. Haar volle boezem ging woest op en neer terwijl ze haar armen voor zich uitstrekte en haar ogen stonden op een bitcherige manier nijdig alsof ze wilden zeggen Spot niet met mij. Ik hield mijn wapen al even vervaarlijk en een ietwat schuin op het hoofd van deze man gericht en voelde een adrenaline door mijn lichaam gieren waardoor ik begon te denken dat ik spoedig in een één of andere hulk kon transformeren. Ook Retroman hijgde alsof hij moest hyperventileren, maar kon niets anders doen dan in hulpeloze verontwaardiging zijn vuisten samen te knijpen. Hij was ongewapend en had het duct tape al nonchalant teruggeworpen naar het stapeltje spullen waar hij het ook gevonden had. Het touw omklemde hij nog, maar had nog niet echt een idee wat hij daarmee kon uitrichten. Hij was wel de eerste, zij het wellicht doordat hij dat touw vasthield, die zag dat Balthazar met het meisje vlak naast een ander touw stond dat gauw door de gijzelnemer in de gaten gekregen werd. Het betrof het soort theatertouw dat middels een katrol aan het hoge plafond bevestigd zat. Vanuit Retromans perspectief waren zijn mogelijkheden goed te overzien. Hij had daarom ook als eerste door wat Balthazar van plan was en zag hem al bukkend reiken naar het tweede wapen dat hij voor zich uit geschopt had. Retroman aarzelde, daar hij ongewapend was, maar met niets anders dan een speeltouw deed hij toch het enige wat hem logisch leek. Met zijn eigen touw rende hij op de gijzelnemer af, in een poging hem te weerhouden het tweede wapen op te pakken en te vluchten, maar de meedogenloze Balthazar was hem duidelijk te snel af. Zonder ook maar één moment de Berreta onder de kin van Liesbeth vandaan te hebben gehaald, had hij in geknielde houding de Walter PP van de grond gegrist en schoot daarmee verduiveld snel onze Retroman neer.
<WAAR ZIJN DE EXTRA MEEGEBRACHTE GASFLESSEN GEBLEVEN?>
Een tweede en een derde schot werden op de wand van de aula gericht waar een set van touwen achter messing gordijnhaken waren vastgeklemd. Deze bundeling van koorden was ervoor bedoeld om theatergordijnen aan weerszijde langs de balustrade te kunnen bedienen, maar ook om het tweede gordijn horizontaal vanaf het plafond naar beneden te kunnen laten zakken. Nu moest Balthazar wel één wapen loslaten om zijn volgende handeling te kunnen verrichten, zodat hij de Beretta liet vallen en met diezelfde hand het oprijzende touw naast hem vastgreep waardoor hij met zijn gijzelaartje naar boven werd getrokken.
Zowel America als ik schoten op de man, maar misten allebei op een haar na zijn benen die tegelijk het laatste waren wat we van hem konden zien, aangezien hij met het meisje achter het blauwzilveren gordijn verdween dat in tegengestelde richting voor hen langs naar beneden viel. Behendig als een harlekijn, zoals dat bij zijn postuur paste, verdween hij als een toneelspeler uit de aula. Retroman, die in zijn zij was geraakt, had, doordat hij door het schot gevallen was, zijn hand nog op de Beretta kunnen leggen waarvan Balthazar afscheid had genomen. Het zware linnen gordijn viel precies over zijn borststreek zodat zijn bovenlijf er deels onder verdween. We hoorde nog hoe hij nog twee schoten probeerde te plaatsen, maar aan de voetstappen die zich over de overhang verplaatsten, was wel duidelijk op te maken dat ook hij hem had gemist.
America snelde naar hem toe terwijl ik al vloekend naar de dichtstbijzijnde trappen zocht. Zij controleerde de ernst van zijn verwondingen en, ondanks dat haar collega haar informeerde dat hij in orde was, richtte zij zich op naar het raampje waardoor Balthazar eerder naar mij geschreeuwd had. Kort daarop vielen een paar mannen van het arrestatieteam het pand binnen en verplaatsten America en ik ons naar de bovenetage. Al direct toen ik één van de versleten houten trappen in het pand bestegen had, nam de hoofdpijn toe. Ook America had hier last van, die via een aantal treden aan de andere zijde van de aula haar weg naar boven had gevonden. Wat we daar aantroffen was een lange donkere gang waar hier en daar een deur open stond dat naar slaapvertrekken leidde. De tweede verdieping van de scouting bestond grotendeels uit slaapkamers. Het uitgestrekte gangpad lag parallel aan een gelijkwaardige gang die tezamen een grote rechthoek vormden door twee dwarsliggende kortere passages op ieder einde. Een spookachtig schijnsel viel vanuit die vertrekken naar binnen op deze doorloop. Omdat ik een vermoedde dat Balthazar ons in een hinderlaag probeerde te lokken, sloop ik uiterst behoedzaam naar één van de kamers toe, onderweg tevergeefs zoekend naar een lichtknopje. America had ik tijdelijk in mijn kielzog, maar al snel verzocht ik haar in tegengestelde richting te gaan zoeken. In de gangen was het, behoudens de geluiden van onze collega’s beneden, nagenoeg geluidsstil. Er was enkel een monotoon geruis dat iets fluitends in zich had. Ik kon het zo gauw niet thuisbrengen. Zodra ik één van de kamers die openstond bereikte en er naar binnen keek, begreep ik ineens waarom de verlichting mij zo vreemd had geleken. Iemand, en mogelijk was dat Balthazar zelf, had het raam er geprobeerd te verduisteren met wat ik herkende als een camouflagekleed uit mijn dienstperiode. Het late ochtendlicht werd hierdoor dubbel tegengehouden aangezien de eiken en zilverpopulieren hier reeds een aandeel in hadden gehad. Kort onderzocht ik de kamer af op de aanwezigheid van onze dader of het meisje om deze vervolgens te verlaten en te sluiten toen ik mij had vergewist dat ze daar niet waren. Ik doorliep dezelfde routine bij een van de naastgelegen ruimtes en trof het al even verlaten en verduisterd aan.
Richting de overzijde van het oude houten pand hoorde ik hoe America op haar manier de vertrekken verkende. Nu begon de hoofdpijn bij mij echt zeurend te worden en bemoeilijkte het mij in mijn bewegen. Als een rijzende vloeistof die zich een weg door mijn schedel zocht, trok de pijn langs mijn wangen en slapen naar mijn voorhoofd tot ik op enig moment wat wazig begon te zien. De lucht was benauwend en bovendien warm. Desondanks sloop ik verder totdat ik even later, bij het openen van een volgende kamer realiseerde dat wij ons begaven in een tikkende tijdbom.
“GAS!” schreeuwde ik plotseling zo hard als dat ik in mijn vermogen had over de gangen naar America. Het kon niet missen of zowel America als de heren van het arrestatieteam beneden moeten mij gehoord hebben. Deze alarmering kon dus onmogelijk gemist worden. Recht voor mij opgesteld, in een der kamers die ik zojuist had geopend, stonden twee opengedraaide sissende gasflessen. Vol paniek keek ik ze aan met ogen zo groot als pingpongballen en maakte gauw dat ik wegkwam. Boven het luid protesterend en piepend gekraak van de lange planken waarmee deze gang was geplaveid, rende ik in de richting van America, onderweg naar beneden schreeuwend naar mijn collega’s dat ze zich zo gauw mogelijk uit de voeten moesten maken. Enkele seconden later bereikte ik haar aan de andere zijde van het oude gebouw, maar ze leek nog geen aanstalten te maken om te vertrekken.
“Het is Liesbeth! We kunnen haar hier niet achter laten!” informeerde ze mij en wees met een indringend gebaar naar de kamer naast haar.
“Wat?!” vroeg ik haar, maar het was eigenlijk een vraag waar ik wel antwoord op wist. Ik had mijn hand al op haar schouder geplaatst om haar te gebieden zich naar buiten te begeven, maar het gegeven dat ze me duidelijk had gemaakt dat Liesbeth zich achter deze deur bevond veranderde de zaak.
“Help! Haal me hier alsjeblieft uit.” klonk het jammerlijk vanachter de deur.
“Liesbeth, wij zijn het America en inspecteur Riemelneel, van de politie. We komen je daar uit halen.” Wat America zei klonk erg hoopgevend, maar we hadden eigenlijk geen idee hoe we deze deur zo snel konden forceren. Ik had dadelijk geprobeerd om het te openen, alleen was er blijkbaar iets dat het blokkeerde.
“Het gaat niet,” concludeerde Liesbeth, “er zit een één of ander ding voor.”
“Wat dan? Wat is het?” vroeg America haar.
“Ik weet het niet. Het is een groot en rond, van een metaal of zo. En het maakt geluid.”
“Shit nee,” reageerde ik daarop naar America en stapte onbewust iets van de deur af, “Balthazar heeft haar opgesloten met een gasfles. Verderop liggen er ook twee.”
“Nou, waar wachten we dan nog op?” was daarop America reactie, “We zetten er ons gewicht op.”
“Goed plan. Liesbeth?”
“Ja?”
“Meisje, doe ons en jezelf en plezier en ga zover mogelijk weg van die deur staan. We gaan hem intrappen.”
Er klonk een bevestigend oké en we hoorden hoe ze weg stapte bij de deur. Vervolgens verplaatsten America en ik ons iets naar achteren en volgende we elkaars bewegingen om tegelijk op de deur in te beuken. Met mijn 92 kilo zal ik daar vast het grootste deel wel aan hebben bijgedragen en bij die eerste dreun op de deur merkten we al dat hij wat begon mee te geven in z’n sponningen. De tweede keer konden we goed naar binnen kijken en bij een derde poging en inmiddels twee pijnlijke schouders rijker vielen we over elkaar de ruimte in. Gewoonlijk zou ik met wat meer aandacht voor het vrouwelijk schoon naast mij me hebben verwonderd over hoe aangenaam een valpartij in zo’n situatie kon wezen, maar nu de zaak hier op ontploffen stond kan ik niet echt zeggen dat ik mezelf veel tijd heb gegund daarvan te genieten.
“Vlug nu, door dat venster daar!”
Balthazar had een stapelbed van de padvinders omver getrokken zodat hij het Liesbeth had bemoeilijkt om hem in zijn eigen vluchtpoging naar buiten te kunnen volgen. Daarom wees ik naar de gang waarlangs we hier binnen waren gevallen en had er de bedoeling om er door het venster te springen. Liesbeth dacht niet lang na bij deze suggestie en volgde ons meteen. Met z’n drieën sprongen we over de gasfles en de kamer uit richting het raam. Buiten de kamer verhoogden we onze snelheid en sprongen we, alsof we het hadden ingestudeerd, bijna tegelijk op en dwars door het glas naar buiten toe. Instinctief schermden we ons gezicht af door onze armen er gebogen voor te houden en buitelden in een koprol door het versplinterende glas naar de frisse buitenlucht. America anticipeerde in een regen van scherven handig op haar omgeving en greep een dikke tak van een eik beet. Die schuurde weliswaar haar palmen, maar kwam zo wel met een minder pijnlijke sensatie op de grond terecht dan ik. Met mijn logge lijf beukte ik tegen diezelfde tak en incasseerde een blauwe plek die ik tot drie weken erna nog zou zien. Liesbeth nam een andere route in haar vlucht en kwam zonder gebruik te maken van de tak tezamen met ons op een aflopende zandheuvel terecht waar de eik naast de scouting bovenop stond.
“Vlug nu! Hierheen!” gilde America naar ons beide en gebood ons om direct opzij te springen naar de onderzijde van een ontwortelde plataan. Liesbeth en ik twijfelden geen moment en haastten ons met haar naar de bedoelde plek toen schuin boven ons aan de aan de duinweg gelegen ‘Scouting Admiraal Biezenhutter’ onder een geweldig kabaal uit elkaar klapte. Niet alleen hadden we het geluk onder deze boom te zitten, we zaten ook nog eens twee meter lager in het landschap. Hierdoor werden we niet verschroeid door de verzengende hitte of omver geblazen door de vlammen die er uit het oude gebouw schoten. Splinters en brokken hout en huisraad denderden langs de duinheuvel aan ons voorbij. Zand verplaatste zich en greep in een wolk door de luchtverplaatsing om zich heen om uiteindelijk in een ritselend klinkende regen overal om ons heen neer te slaan. Een nieuwe klap volgde en zorgde ervoor dat ik een minuut lang een tuut in mijn oren had. Zien konden we het niet, maar uit de restanten van de scouting rees nog een gasfles op die als vuurwerk naar de hemel schoot.
Hoe Balthazar het had geflikt kon ik enkel maar naar raden, waarschijnlijk had hij nog vóór de gijzeling zijn spullen klaargezet. Zeker was in elk geval dat hij wist op welk moment hij het pand moest verlaten om vervolgens de boel tot ontploffing te brengen. Zeer waarschijnlijk had hij een brandend object naar de scouting geworpen en was hij gauw op de vlucht geslagen. Ik hoopte maar dat het arrestatieteam hem onderweg had onderschept en ingerekend. Wat mij eraan herinnerde dat mijn mensen zich daarboven op minder dan twintig meter van de scouting hadden begeven. Ook nu vreesde ik dat Balthazar weer slachtoffers had gemaakt. Retroman en de andere mannen, ze moesten snelle benen hebben gehad om hier aan te kunnen ontsnappen.
Al die tijd hadden wij onze handen over onze oren gevouwen en onze ogen stevig dicht geknepen. Het duurde zeker een volle twee minuten voordat we tussen de wortels door naar boven durfden te kijken. Op de plek waar eerder de scouting had gestaan kronkelde nu een flinke rookpluim tussen de bomen door. De eik had stand gehouden en ging nu grotendeels in de rook verscholen. Aan diens takken en die van de omringende bomen lichtten wel allemaal kleine vlammetjes op. Maar dat was niets vergeleken met de vuurzee die er gaande was op de plek waar de scouting had gestaan. Ik kan me niet meer herinneren dat ik was opgestaan en welke woorden ik daarbij naar America had geschreeuwd. Mogelijk had het te maken met het in veiligheid brengen van het kleine meisje Liesbeth. Het enige dat ik voor de geest kan halen is dat het leek alsof alles zich vanaf dat moment in slow-motion rond mij afspeelde. Ik klom naar boven, want ik wilde naar mijn jongens toe. [AANWIJZING] De donkerblauwe Volkswagen Transporter die voor ons in de bosjes verdekt stond opgesteld zal ik daarom vast wel hebben gezien, maar registreren deed ik het niet.
{ZAAG}:
Al wat ik hoorde was het geluid van knetterend vuur en, zoals het leek, het bonzen van mijn eigen hartslag. Zonder nog oog te hebben voor wat America en het meisje achter mij deden, klom ik terug de zandheuvel op. Aanvankelijk ging dat rechtop, later op handen en voeten. Dat was niet omdat ik in stunteligheid verviel of omdat de heuvel zo enorm steil was, maar omdat het beetje wind dat er stond nou eenmaal in mijn richting was gedraaid. Het dwong mij daardoor om laag te blijven, omdat de vette zwarte rook die daarbij werd meegevoerd mij anders het ademen onmogelijk maakten. Alternatieve routes naast het pad waren er niet direct. En ondanks dat het maar een klein afstandje naar de scouting was, leek de tocht er naartoe een eeuwigheid te duren. Alles speelde zich in mijn hoofd langzamer af. Ik ploegde op handen en knieën door het zand en vorderde gestaag. Mijn gedachten waren continu bij mijn collega’s. De kans was groot dat ze de explosie niet hadden overleefd of ze hadden zich in elk geval niet zonder kleerscheuren in veiligheid kunnen brengen. Dat was natuurlijk een aanname, maar wel eentje die ik erg reëel achtte. De gehele helling, die nauwelijks steil was te noemen en behoudens de brokstukken grotendeels uit met wat restanten van eikels en eikenblad vermengd mul zand bestond, bleek een onneembaar vesting. Dichterbij dan dit kwam ik niet. De meeste rook steeg recht uit de ravage op, maar het deel dat over het pad en over mijn hoofd richting de naaldbomen werd gestuwd en de hitte waarmee dat gepaard ging was ik werkelijk niet tegen opgewassen. Mijn ogen begonnen door de schroeiende lucht inmiddels zelf ook te branden en uiteindelijk staakte ik dan ook mijn inspanningen om langs de puinhopen te geraken die er van het gebouw waren overgebleven. Ik kroop iets terug en draaide mij vermoeid op mijn zij. Gezapig staarde ik naar de korrelstructuur van het zand en dacht even helemaal nergens aan. Dat was echter tot ik via mijn ooghoek ontdekte dat er iets mijn blikveld binnenstapte. Rechts van mij liep een in onbruik geraakt en overwoekerd voetpad tussen de heuvel met de affikkende scouting en een vlak met aangeplante naaldbomen dat prominent en schuin voor mij lag. Tussen de stammen door kon ik zien waar de eerder ontdekte Transporter stond, die mij anders vanuit deze positie nooit zou zijn opgevallen. Halverwege die bomen, en klaarblijkelijk in de richting van het busje, was een man vanaf het voetpad de bosaanplant op een kale plek binnen gerend. Hij had halflang piekerig haar en een raar bruin wollen pak aan. Balthazar.
“Oh nee! Die kans krijg je niet,” sprak ik hardop, al wist ik dat hij mij onmogelijk vanaf hier kon horen, “Niet zolang ik Karel Riemelneel heet!”
Met mijn oude vertrouwde Heckler & Koch schoot ik op uit het zand en zette ik een sprint in, mijn armen daarbij voor mij uit gericht. Koste wat kost moest ik verhinderen dat Balthazar, na al zoveel levens te hebben geëist, in de Transporter zou stappen en er ongestraft vandoor zou kunnen gaan. Ditmaal ontglip je me niet, stelde ik voor mezelf vast. Je familie uitmoorden tot daar aan toe, maar dit was persoonlijk geworden. Na Liesbeth heb je aan mijn mensen gezeten. En wanneer je dat doet ga ìk vuurspuwen!
Tussen de stammen van de zwarte dennen door baande ik mij, nog wat stijf van de knal tegen de tak van de eik, een weg naar het busje. De afstand met hem nam snel af en hij had gauw door dat ik van zijn bedoelingen op de hoogte was. Zo op het oog leek zijn vluchtauto voor mij veel verder te liggen, maar mijn hoek was beduidend kleiner, de afstand hemelsbreed veel korter. Desondanks kon hij het eerder bereiken aangezien de vegetatie bij hem veel wijder uit elkaar stond. Omdat ik nog maar kort vanaf de bosrand was binnen gedrongen had ik veel meer struikondergroei, zodat ik van het struweel moest wijken of eroverheen moest springen. Ik werd er hoe dan ook enorm door vertraagd. Een stuk bast van een den naast mij sprong plotseling los. De houtsplinters vlogen in het rond. Balthazar had er een slecht gemikt schot geplaatst, één die duidelijk voor mij was bedoeld. De kogel was godzijdank onderweg al op een andere stam afgeketst. Een tweede suisde rechts op zo’n 40 centimeter aan mijn andere zijde aan mij voorbij.
“Ni-hihihi!” klonk het verderop.
Al rennend trok ik mijn pijnlijke arm zo hoog mogelijk op en probeerde ik het vuur direct te beantwoorden. Dat was alleen uitermate lastig omdat er tijdens mijn beweging voortdurend stammen door mijn gezichtsveld schoten. Toch was ik hier in het voordeel. Door mijn achtergrond en opleiding was ik buiten de schietoefeningen bij Banschoten tevens getraind in vuurgevechten tijdens achtervolgingen zoals deze. Daarom kreeg Balthazar het al gauw te moeilijk door mijn vaardig schietwerk toen hij het busje bijna had bereikt. Met één schot op het rechtervoorwiel stelde ik zijn vervoersmiddel buiten werking en twee andere schoten plaatste ik handig rondom zijn voeten. Zo wist ik hem te overreden om een andere route te kiezen en hield ik hem bij de Transporter vandaan. Balthazar raakte hierdoor in een slip en verloor zijn balans. Hij kwam half op zijn rug en onderarmen op de grond terecht. Dit gaf mij wat tijd en spoedig kwam ik dichterbij hem.
“Met jou ben ik nog effe niet klaar Bally!” schreeuwde ik naar hem toe.
Alleen zat ook ditmaal mijn omgeving me tegen en verhinderde een concentratie van bomen het mij om hem direct uit te schakelen. Hij maakte dankbaar van deze situatie gebruik, hanneste wat, grijnsde kwaadaardig naar mij, richtte zich behendig op en nam daarna de benen. Toen ik eindelijk tussen de begroeiing meer bewegingsvrijheid had en zo goed als bij de wagen stond, hoorde ik opnieuw gevuurd worden. Het was America. Terwijl ik eerder een poging had gedaan om via de duinheuvel mij over mijn andere collega’s te ontfermen, had zij ondertussen het busje met Liesbeth via een gemakkelijkere route genaderd.
“America, breng Liesbeth in veiligheid,” beval ik haar, “dit is tussen hem en mij.”
Ik was natuurlijk niet boos op haar, maar ze kon uit mijn stem wel opmaken dat ik geen ruimte liet voor discussie. America begreep het meteen en knikte naar me. Ze liep weg met het scoutingmeisje. Kort wierp ik vervolgens nog even uit nieuwsgierigheid een blik in de cabine van de Volkswagen, zonder echt de intentie te hebben erbij te blijven plakken. Ik had immers wel wat beters te doen; Balthazar uitschakelen of inrekenen. De vluchtige indruk van de inhoud van de cabine leverde mij geen nieuwe informatie op, zodat ik alweer onderweg was achter Balthazar aan. Hij had inmiddels twintig meter voorsprong gekregen zodat ik ondertussen een list moest verzinnen om hem bij te kunnen houden. Ik spurtte tussen de zwarte dennen door en slaagde er gelukkig in om hem in het vizier te houden. Blijkbaar had hij dat in de gaten, want Balthazar begon wederom in het achterom kijken naar mij te schieten. En één regel die ik wel heb geleerd uit de sportwereld is dat over je schouder kijken, om te zien hoe je achtervolgers het doen, vertragend werkt, dus dat leek me niet zo verstandig van hem. En wellicht liep hij op die manier nog tegen een boom op ook, maar dat bleek, helaas, een ijdele hoop.
“Zie maar eens dat je me kunt krijgen! Ni-hihihi!” sprak Balthazar luid en uitdagend. Hij gedroeg zich als een naar soort clown, een nar en tegelijk een vervelend verwend kind dat constant het bloed onder je nagels vandaan haalt. Balthazar was een verknipte geest geworden. Rijp voor het gesticht.
Met zijn kogels miste hij mij stuk voor stuk en ik begon me spoedig af te vragen hoeveel kogels hij dadelijk überhaupt nog over zou houden, aangezien de magazijninhoud van een Walter PP ophoudt met acht. Ter vergelijking, mijn modernere Heckler & Koch had er eerst nog twintig. Dus was het niet zo slim van hem geweest de Walter PP te verkiezen boven de Beretta van mijn collega’s. Uiteraard hoefde er maar één schot raak te zijn. Alleen zover wilde ik het niet laten komen natuurlijk.
Na een breed voetpad te zijn overgestoken dacht ik even dat ik hem helemaal kwijt was, maar verderop zag ik hoe hij probeerde weg te vluchten in de richting van een soort opgaand stel traptreden, aangelegd en enkel bestaande uit bielzen, ingelegd in fijn geelwit zand. Ondertussen was ik ook wat op hem ingelopen. Voordelig, maar nu hoefde hij zich enkel maar om te draaien en één kogel over te hebben en hij kon mij alsnog finaal aan puin schieten. Bovendien verdween hij nu achter een stel meidoorns, zodat ik hem niet meer kon zien. Daarom schatte ik mijn kansen in en sloeg ik van het pad af de struiken in, tussen enkele berken door, maar ongeveer in dezelfde richting als waarin hij zojuist verdwenen was. De man, die allang niet meer naar de naam Taco luisterde, moet nu of zijn teruggegaan om mij op te zoeken, door terug te lopen naar het voetpad, of hij was doorgerend, de trap op naar boven, waar hij op deze duinrug tussen de loofbomen door een kort pad kon bewandelen dat aan het andere einde ervan via een nog iets steiler pad met trappen weer naar beneden leidde. Zou hij in die richting zijn doorgelopen, dan moest ik hem aldaar op een breder, tussen zachte berken gelegen pad weer tegenkomen. Dit was een vreemd soort achtervolging, omdat ik niet per se achter hem aan zat, maar hij ook met mij wilde afrekenen. Hij kon dus net zo gemakkelijk halverwege weer ergens opduiken en mij onverwachts overmeesteren. Te meer reden om extra op mijn hoede te zijn nu. Mijn route liep lager in het landschap. Ik kon van hier uit goed in beide richtingen overzien hoe mijn kansen er voor lagen. Toch besloot ik door te lopen naar het wandelpad dat hier in dit duingebied tevens onderdeel uitmaakte van één van de door het bosbeheer uitgestippelde wandelroutes, zodat liefhebbers een gevarieerde tocht door het bos konden belopen. Dit was meteen ook een gevaar waar ik rekening mee moest te houden; ik kon namelijk niet riskeren dat Balthazar een nieuwe gijzelaar zou uitkiezen wanneer er toevallig iemand voorbij liep of, erger nog, een verdwaalde kogel op een wandelaar uit zou komen. Maar waar ik hem nu in elk geval had verwacht weer tegen te komen, was hij blijkbaar niet. Dus ik moest een nieuwe beslissing maken. Hier op dit brede pad met redelijk wat doorkijken tussen de zachte berken liep ik wel heel erg in de gaten. Ik had dus niet even gemakkelijk een brede boom of struik waarachter ik weg kon duiken.
Opeens klonk zijn stem weer:
“Telkens wanneer jij de held wil uithangen vallen er slachtoffers, Kareltje,” het kwam ergens rechts achter mij vandaan. De woorden grepen terug op droevige dag uit ons verleden. Ik draaide mij al joggend en half rennend in die richting, maar keek ook snel om me heen naar iets waar ik mij eventueel achter kon verschuilen. Al wat ik zag waren bomen, omgevallen boomstammen, er tegenop gerichte tapijten van klimplanten en talrijke struiken. Balthazar was nergens te zien. Ik hoorde alleen die snerende stem van hem, waar dat akelige giecheltje van hem al bijna weer doorheen klonk: “Je moet altijd op je hoedde blijven. Had mij nou naar boven geleid, in plaats van zelf zonodig de hoofdrol op te willen eisen. Ik had de meisjes veel beter kunnen redden dan jij. Kijk naar jezelf! Jouw klunzigheid staat je ook nu weer in de weg,” Hij bleek erg zelfverzekerd. Dat hoorde je gewoon. Beduidend zelfverzekerder dan ik zelf was op dit moment. Al liet ik mij daardoor niet uit het veld slaan en was ook ik erg alert. Daar zorgde mijn furiositeit wel voor. Op dat moment zei ik bewust zelf niets, omdat ik ervoor vreesde dat als hij mij nog niet had gezien, ik er mijn positie mee zou vrijgeven. Hem in de kaart spelen was nu ongeveer het laatste wat ik wilde.
“Het spel is nu bijna over,” ging hij verder, “De ontknoping nadert. De laatste speelstukken zijn in gereedheid gebracht… Eén van ons is hier te veel. Zolang dit spel tussen jou en mij niet is uitgespeeld, Kareltje, zullen er slachtoffers blijven vallen…” Hij liet lange rustpauzes in zijn betoog vallen. Mogelijk sloop hij door hij tussen de bomen door, hopende dat ik zou antwoorden en mezelf daarmee zou verraden. “Vele mensen wiens leven voortdurend door jou in gevaar worden gebracht. Overal waar jij gaan zult, zul je een spoor van dood en verderf achter je aantrekken… Een treurig fatum zo voorspel ik je. Echt Kareltje, je collega’s waren nog maar het begin. Geef het op! Spaar de rest van je collega’s… je vrienden… je familie…” Zijn woorden werden gedragen door de wind en gonsden tergend door mijn kop, alsof ze minuten geleden al werden uitgesproken en nog altijd voort echoden. Maar van een echo was hier totaal geen sprake. Die beeldde ik mij blijkbaar in. Balthazar had gewoon van zichzelf iets in zijn stem dat je kon achtervolgen in je meest gevreesde en afschrikwekkendste nachtmerries, waarbij iedere zinsnede door je oorschelpen droop als een gekmakend substantie, bloederig en traag als stroop. Zijn snodige rede leek van niet al te ver te komen, veel dichterbij dan ik aanvankelijk had gedacht dat hij nu zou kunnen zijn. Klaarblijkelijk was hij hoger tussen de heuvels ook van het pad afgeslagen en was hij ongemerkt met mij opgelopen.
“Ni-hihihi!” klonk zijn naargeestig lachje weer, in een haast huilend klank van waanzin.
Opeens hoorde ik stemmen verderop in het bos, in het stuk dat ik zelf al belopen had. Het had er alle schijn van dat dit mijn collega’s waren, de mannen van het arrestatieteam. Sommige van en hadden dus kennelijk de dans ontsprongen en waren nu naar mij onderweg. Ze moesten echter wel opschieten, wilden ze Balthazar nog kunnen inrekenen. Want blijkbaar had hij ook door dat ik versterking zou gaan krijgen en verplaatste zich aanstonds verder door de bossen. Hierdoor verried hij zichzelf en werd hij voor mij weer zichtbaar, eerder dan dat hij mij zag. Hogerop zag ik hoe hij op enig moment loskwam vanuit enkele dicht opeenstaande eiken en berken. Zijn beverpak was hem schijnbaar goed van pas gekomen. Het had hem van de nodige schutkleur voorzien om voor mij onopgemerkt te blijven. Ik bracht mijn Heckler & Koch alweer in gereedheid. Balthazar was gedwongen om zich over een hoger gelegen zandverstuiving te verplaatsen, dat was gunstig, want dat zou hem vertragen en maakte dat hij een eenvoudiger doel voor mij zou zijn. Hij bevond zich zo’n drie meter hoger dan waar ik nu stond. De open vlakte was niet heel breed, maar bood mij net genoeg ruimte om hem nog even als een schietschijf te kunnen gebruiken. Ik schoot, twee maal. Alleen helaas, miste ik hem faliekant. En Balthazar was alweer weg.
Hier stond ik dus voor de keuze, zou ik hem nu maar laten gaan en terugkeren naar mijn mannen of bleef ik hem achterna zitten? Ik aarzelde. Ik dacht aan de crash terug, hoe mijn best doen niet goed genoeg was en deze man maar niet kon inzien dat het voor mij onmogelijk was geweest om behalve Isabel ook Katelijn te bevrijden. Ik zag voor me hoe hij bij Liesbeth thuis met Nikki Nancy moest hebben geworsteld, om haar uiteindelijk in haar lies te knallen, dat hij Liesbeth vervolgens met zich meebracht naar de scouting, de plek waar zij werd herinnerd aan de gruwelijke aanblik van haar vriendin, die ze daar eerder levenloos en van haar onschuld beroofd had aangetroffen. Beelden flitsten aan mij voorbij die nog maar kort in het geheugen waren opgeslagen. Het waren de beelden van hoe ik mij had voorgesteld dat hij, kil als hij was, Sabrina Biezenhutter had neergeschoten, gewoon omdat hij het kon en hij vond dat zij hem in de weg stond. Ik zag weer voor me hoe hij Retroman uitschakelde, een goeiige knul die nog geen vlieg kwaad kon doen, een makker van me, een goudeerlijk kerel die alleen maar dat deed wat hem het beste leek en dit avontuur hoogstwaarschijnlijk niet levend was doorgekomen. En daarna de rest van mannen…
“Nee, Balthazar! Jij gaat helemaal nergens meer heen. Ik blijf je achtervolgen, al is het het laatste wat ik doe.”
Ik negeerde mijn kwetsuren, het gevaar voor eigen leven en de mannen die onderweg waren om mij te ondersteunen. Het zal de vuurspuwer in mij zijn geweest die mij zover bracht, maar besluiten om deze strijd op te geven, kon ik niet. Ik was blind, blind voor het eventuele gevaar dat nog komen zou. Dit kon ik niet over mijn kant laten gaan. Balthazar had in één ding gelijk gehad: dit was een spel dat uitgespeeld moest worden, een smartelijk geschil dat spoedig zou worden beslecht.
Sneller dan ik normaal gezien voor mogelijk had gehouden sprong en sprintte ik tussen een stel doornstruiken door de helling op naar boven toe, mijn enkels en schenen daarbij genadeloos schurend aan een stel scherpe uitsteeksels van de duindoorn. Het was een pijnlijke ervaring die mij anders onherroepelijk tot staan en op andere gedachten had gebracht. Ditmaal negeerde ik de pijn en bleef ik vast beraden op mijn doel afgaan. Met het bloed sijpelend langs mijn onderbenen stak ik, gevoed door een enorme stoot adrenaline gehaast de vlakte over. Als een losgeslagen rund draafde ik met grote passen door het grove losse zand. Ik schoot opnieuw een keer of drie en zag aan weerszijden van Balthazars laklederen schoeisel hoe het zand naast zijn voeten opstoof. De leemte was, vanaf hierboven bekeken, net iets wijdser dan ik me deze vanaf het voetpad had kunnen voorstellen. De ondergrond was inspannend om te belopen, zowel voor mij, maar ook voor hem. Vooral voor Balthazar, omdat die er met zijn nette gladde herenschoenen amper echt doorheen kwam. Ik vervloekte daarom de voorsprong die hij gekregen had vanaf het moment dat ik de duinheuvel nog betreden moest, anders had ik hem er op dit ogenblik allang uitgelopen. Daarvoor in de plaats had hij nu de overzijde van de zandvlakte bereikt en verdween hij verderop tussen de kronen van het lager gelegen groeisel achter de glooiing van het landschap uit het zicht. Tezelfdertijd ging ik bijna gestrekt in de laatste paar meters door het zand toen ik mijn voeten ietwat ongelukkig in de uitwerpselen plaatste van de Schotse Hooglanders die hier, ondanks hun vriendelijke aard, menig wandelaar door hun grote hoorns de schrik aanjagen. In de stront stappen brengt doorgaans geluk, dacht ik nog. En ik hoopte zo dat daar ook maar iets van waar was. Balthazar achtervolgend kwam ik via een steil aflopende helling op een geheel ander terrein uit. Anders dan zojuist op de vlakte, was het hier behoorlijk dicht begroeid. Behoudens een open ruimte in het midden stond het in de grote kuil waarin ik terecht was gekomen vol met eeuwenoude zomereiken. Een penetrante geur van vers gezaagd hout kwam je er tegemoet. Niet verwonderlijk; recht voor mij, tussen de eiken in, stond een grote houtzagerij. Het houten gebouw dat voor deze bedrijvigheid was opgetrokken lag diep in de duinen verscholen en was naar alle waarschijnlijkheid nauwelijks bij de recreërende duinbezoekers bekend. Het betrof eveneens een blokhut en was bijna anderhalf keer zo groot dan de scouting die ik eerder had bezocht en nu jammerlijk in rook opging. De onaangetaste eikenbomen leverde een eigenaardig contrast op met de doelstelling waarmee de houtzagerij was opgezet. Het duidde er haast op dat hier illegale praktijken werden verricht. Ik benaderde, nog altijd met getrokken wapen, de zagerij vanaf de achterzijde. Balthazar was zo op het eerste oog in geen velden of wegen te bekennen. Ik vermoedde daarom dat hij zich in het gebouw zelf ophield. De schaarse verlichting die er door het dikke bladerdek naar beneden viel, warme de koele onderlaag nauwelijks op. En dat terwijl de zon inmiddels het hoogte punt aan de hemel had bereikt. De kilte die dat hier tot gevolg had droeg extra aan de spanning bij. Heel erg vond ik dat niet. Ik ben altijd van mening geweest dat een frisse omgeving positief bijdraagt aan je focus. Warme benauwende omgevingen bemoeilijken vaak het helder kunnen denken, wat gegeven de omstandigheden cruciaal was. Sluipend langs de grove buitenmuur van de grote blokhut naderde ik een slachtbank voor jong kreupel- en haardhout afkomstig van berken en eiken. Te midden van een breed palet aan zaagsel- en splintersoorten lagen links van mij her en der enkele op 25 tot 30 centimeter gekloofde haardblokken. Direct ernaast lagen brede houten pallets als eindproduct van de in het verlengde ervan geplaatste boomstronken. Pompeuze cilindervormige boomstammen lagen er keurig bovenop elkaar gestapeld, klaar om te worden versnipperd, verzaagt of te worden vergruisd. Het grote mechaniek dat voor het leeuwendeel van de houtproductie verantwoordelijk was, kon verder naar de voorzijde van de houtzagerij gevonden worden. In het afdalen vanaf de duinhelling had ik reeds gezien hoe een tweetal lopende banden op de grote open plaats van dit terrein stond opgesteld. Nu viel het buiten mijn zicht, maar het was mij wel duidelijk dat daar de grote houtblokken klaar werden gelegd om door de houtzagerij te worden verorberd. De grote vraag was nu natuurlijk waar Balthazar gedacht had mij op een sinistere plaats als deze te kunnen overmeesteren. Het kon niet anders, of hij was van te voren al op de hoogte geweest van het akelige decor dat zich hier tentoon spreidde. Hij had mijn zenuwen dan ook niet strakker kunnen aanspannen door mij hier naartoe te leidden. Het zweet gutste, ondanks de koele tijd van het jaar, langs mijn behaarde rug en over mijn slapen. Met twee handen hield ik mijn Heckler & Koch stevig omklemd en schoof ik stap voor stap naar de voorzijde van de houtzagerij. Als ik mij in die glad gelakte schoenen van Balthazar zou bevinden, dan zou ik mij nu recht achter de buitenmuur van de houtzagerij opstellen, direct om de hoek waar ook de boomstronken over de lopende band de dood zouden vinden. Bij het in het vizier komen van mijn prooi, zou ik plotseling vanachter de muur tevoorschijn komen en hem ineens de genadeslag toedienen. Met die tactiek in gedachte liep ik uiterst behoedzaam steeds dichter naar de voorzijde van dit bouwwerk. Nog enkele meters te gaan en ik zou Balthazar recht in zijn gezicht aan kunnen kijken. Om te verhinderen dat dit zou uitlopen op een schietpartij uit een slechte scène van een western, waarbij beide bandieten elkaar tegelijk overhoop zouden schieten, verwijderde ik mij langzaam van de blokhut. Omzichtig stapte ik in de richting van executieplaats van het brandhout. En juist op het moment dat ik verwachtte dat de schurk uit dit verhaal met getrokken revolver uit zijn schuilplaats uit de houtzagerij tevoorschijn zou komen, klonk het onheilspellende achter mij:
“Zagen, zagen, wiedewiedewagen…!”
Abrupt draaide ik mij om en wendde mij tot de stapel met pallets. Mijn hart klopte nu zowat in mijn keel, want wat ik voor mij zag was dezelfde Balthazar die ik verwacht had uit de blokhut op te zien duiken, maar in plaats van vanuit die richting met zijn Walter PP op mijn voorhoofd te vuren, stond hij daar als een ijzingwekkend silhouet bovenop de stapel met planken met in zijn handen een groot vervaarlijk apparaat.
“Gert Jan kwam thuis om een boterham te vragen,” en nog voor hij de laatste woorden uit dat wijsje had voortgebracht, trok Balthazar aan een koord dat aan het enorme voorwerp bevestigd zat en waarvan ik mij niet dadelijk een duidelijk beeld kon vormen wat dat precies was doordat hij er pal mee tegen het licht stond. Wat het ding dat hij vasthield was, werd mij echter maar al te duidelijk toen ik een log motorgeluid hoorde aanzwellen en een ketting met een zaagblad in beweging zag komen. Onmiddellijk sprong Balthazar op van de stapel pallets en dook hij met kettingzaag en al in de richting van mijn persoontje.
Vol doodsangst zag ik mijn verdelger met dat helse apparaat op mij afkomen en dacht ik, nu is het met mij gebeurd. Ik deed daarom het enige wat mij op dat moment nog gunstig leek voor mijn gezondheid en dat was door een tijgersprong te maken naar de voorplaats van de houtzagerij. Achter mij hoorde ik hoe het ratelende zaagblad onverbiddelijk en onder luid kabaal zichzelf vast groef in het hakblok. Balthazar had gehoopt middels een linkshandige beweging mij door midden te klieven. Gelukkig was ik tijdig opzij gerold en wilde ik mij alweer oprichten om Balthazar te kunnen neerschieten. Tot mijn stomme verbazing ontdekte ik echter dat ik mijn pistool had laten vallen en zocht ik het gras al af naar waar ik het had gelaten. Daar moest ik wel mee opschieten, want de Bever was hier in zijn element en had de kettingzaag reeds kunnen losrukken. Hij draaide zich naar mij toe en kreeg meteen een gelaatsuitdrukking op zijn gezicht die zo diabolisch was dat ik zou zweren hier te maken te hebben met één van de afgezanten van de duivel zelf. De grijns waarmee dat gepaard ging was eveneens sardonisch, te meer omdat hij in de gaten had dat ik ontwapend was. Des te groter was het geluk aan mijn kant dat ik tijdig mijn Heckler & Koch terugvond, van de grond kon grissen en een schot kon lossen. Het ketste echter op het heftig ronddraaiende zaagblad af en trof verder geen noemenswaardig doel. Toch bleek deze losse flodder uiterst rendabel; Balthazar erdoor uit evenwicht gebracht waardoor de neerslaande beweging met de kettingzaag op een andere plaats uitkwam dan hij ermee had beoogd. Op nog duimdikte van mij schedel zeeg het woest tekeer gaande zaagblad van dit angstaanjagende apparaat met grof geweld naast mij neer. Net op tijd keerde ik mij gezicht ervan af, maar kon niet verhinderen dat mijn gehoor op barbaarse wijze met honderd decibel of meer werd gemangeld. In deze positie rolde ik verder door totdat ik met mijn zij de opstelling van de lopende band kon voelen. Hiermee kwam ik meteen ook weer buiten het directe bereik van deze godvergeten beul. Ik had hier naar mijn gevoel net zo gemakkelijk in gevecht kunnen zijn met een bijna vijf ton zware Tyrannosaurus rex. Balthazar deinsde ècht voor niets terug. Veel tijd om mij overdacht te kunnen recapituleren kreeg ik niet. De bruut kwam alweer op mij af. Daar mijn eerdere poging hem met een schot onschadelijk te maken tot niets had geleid, gooide ik het eens over een andere boeg. Knaphandig maar onder duidelijk protest van mijn gekrenkt gestel, slingerde ik mij op de lopende band, in volle overtuiging dat deze nu toch niet in bedrijf was. Dat was echter totdat Balthazar over een blokje hout struikelde en zodoende breeduit op het bedieningspaneel belandde. Opnieuw kreeg hij mij daardoor niet onder zijn zaagblad, wat hij blijkbaar zo graag wilde, maar ik was hard onderweg om nu wel richting een ander zaagblad vervoerd te worden. Welhaast buitelend om mijn balans te houden zwiepte en zwierde ik met mijn ledematen om mijzelf in een lopende beweging te krijgen. Met grote uitpuilende ogen keek ik vol ontzetting achterom terwijl ik de bedoeling naar voren te hollen en zag ik hoe een zingende zaag mij welkom heette. Nu waren zo goed als al mijn kansen verkeken. Achter mij drong het geluid van een hongerige zaag zich aan mij op, terwijl mijn linkerflank door een brute tot de tanden bewapende moordenaar mij op de huid zat. Rechts had ik geen ontsnappingsmogelijkheden. Ik was reeds zo verder op de lopende band naar achteren gevoerd, dat een houten schot dat deel uitmaakte van de constructie van de blokhut mij verhinderde aan die zijde weg te springen. Dit was het dan, dacht ik toen. Meer engeltjes die over mij ziel waken heb ik niet op mijn schouders zitten. Hier eindigde dan nu toch echt het zogenaamd roemrijke leven van Karel Riemelneel. Balthazar liet de kettingzaag voor wat het was en genoot van de per ongeluk de door hem tot stand gebrachte situatie. Voor alle zekerheid had hij zijn Walter PP nog uit zijn broekriem tevoorschijn getrokken, maar had niet het idee dat hij die nog zou hoeven inzetten. Op dat moment bewees ik dat je een Riemelneel niet te snel moest afschrijven. Mijn rechterzijde mocht dan met een houten schot zijn afgezet, het schot reikte vanaf het L-vormige dak slechts tot enkele centimeters boven de zijkant van de lopende band. Het was een groot risico wat ik nam, en het kostte mij een schoen, maar juist op het moment dat ik in het bereik kwam van het gretig cirkelende zaagblad liet ik mij voorover vallen en rolde ik naar rechts opzij door de uitsparing. Op dit ogenblik moest Balthazar zich wild hebben geschrokken van mijn inventiviteit, maar de verbale reactie dat ongetwijfeld met een hoop gevloek gepaard ging verstomde ik het lawaai van de zaag naast mij.
Door mij fortuinlijke ingeving kwam ik naast de band op een flinke hoop zaagsel terecht. Dit was natuurlijk het product van het dodelijke mechanisme waaraan ik zojuist was ontsnapt. Voor een kort moment verwelkomde ik de indringende houtgeur en had haast de neiging deze dankbaar met volle teugen op te snuiven. In plaats daarvan gunde ik mezelf een kort moment om even de spieren te ontspannen en nam ik in visuele zin mijn nieuwe omgeving op. Veel tijd werd mij niet gegeven. Het gevaar was nog niet geweken zolang Balthazar hier rond huisde en het op mij had voorzien. Tot die realiteit werd ik teruggebracht toen ik mij er nog maar net van had overtuigd dat ik in een soort stal terecht was gekomen, waarbij de voorzijde van deze ruimte tot de dakrand toe helemaal vrij was. Toen ik mijn hoofd opzij draaide ontdekte ik plotseling dat het lawaai van de zaag achter mij verstomde. Direct trachtte ik los te komen van de gemakkelijk tien kuub zaagsel waar ik bovenop lag en worstelde ik om via de vaste grond weer weg te kunnen vluchten. Echter, nog voor ik met beide benen naar de grond was gegleden, moest Balthazar over de lopende band zijn gesprongen en stond hij mij onder de koof reeds op te wachten. Toen ik mij in mijn tocht naar beneden naar hem omdraaide aanschouwde ik hoe een kringeltje rook van zijn Walter PP naar boven opsteeg. Opnieuw kreeg ik niet meer dan een silhouet van hem te zien. Op de achtergrond werd ik enkele mannenstemmen gewaar en herkende ik daarin de vertrouwde klanken van de personen met wie ik had samengewerkt. Ik zag hoe Balthazar zijn wapen in hun richting verplaatste, zijn magazijn leegschoot en vervolgens tot de conclusie kwam dat hij zich niet meer kon verweren. En terwijl ik een warme stroom vocht langs mijn oor naar mijn wang voelde stromen, werd mijn lichaam koud en begon alles te vervagen. Een 9mm Parabellum kogel, afkomstig uit Balthazars vuurwapen, was twee centimeter schuin boven mijn slaap in mijn schedel gedrongen. Het laatste wat ik zag voordat mijn lichten doofden waren twee wegvluchtende benen, gestoken in een absurd beverpak met daaronder twee Van Bommels, maatje 46.
Ongeveer tegelijk aan het moment dat Balthazar spoorloos in het duingebied verdween, werd door inspecteur Retroman de achterdeur van een Volkswagen Transporter geforceerd. In de achterbak werden gevonden en voor het grootste gedeelte verpakt in plastic: een koevoet, een paraplu, een Stanleymes en een klein zaagje. Het zaagje werd later beter geduid als ‘schrobzaag’, dat door dakdekkers nog wel eens wordt gebruikt bij bijvoorbeeld het verdiepen van een afvoer. Naast deze spullen werd tevens het stoffelijk overschot aangetroffen van Anika Roerling.
Einde ‘De rotte appel – deel 2’.

image by T4W0ut, edited by Gsorsnoi

“Dus schat,” sprak ze ineens hees. “Wat vond je van mijn Filippijnse spookverhaaltje?”
Thomas was even verbaasd dat ze nu nog met die vraag kwam. Kon zij zich nu niet even op het voorspel en de daad concentreren? Het werd net zo leuk. Esmeralda had haar handen nog kruislings over haar buik en had bij haar heupen de onderzijde van haar kleding vast. Maar ze had gepauzeerd om antwoord te krijgen op haar vraag.
“Je bent echt een hele goede verteller van smerige horrorverhalen, schat. Alleen weet je toch dat je een nuchtere Hollander als ik niets wijs kunt maken? Ik geloof niet in dit soort dingen. Dat zit gewoon niet in mij.”
“Ik had ook niet verwacht dat je me zou geloven Thomas,” Esmeralda grijnsde zonder dat Thomas dat zag omdat ze haar blik naar voren had gericht en ging verder met haar striptease. “Stiekem hoopte ik er zelfs op.”
Hij begreep dit niet.
“Hoezo, wat bedoel je?”
En toen, zodra Esmeralda haar roze bandeau tot onder haar borsten had opgetrokken, ontwaarde hij iets vreemds rondom haar middel. Eerst kon hij het niet goed zien, omdat ze precies tegen de enige lichtbron stond die deze grot kende, maar even later drong het met een schok tot hem door waar deze lijn uit bestond. Het was nu precies twaalf uur. Esmeralda werd achttien. Het begon als een soort striem, alsof er kleding rond had gezeten die veel te strak was aangetrokken, maar ging al snel over in scheurende huid. Hoger op haar rug ontdekte hij nog iets anders dat er niet thuishoorde. Esmeralda had nu haar ellebogen boven haar hoofd gebracht om de bandeau helemaal te kunnen uittrekken, wat ervoor zorgde dat het bovenste deel van haar rug werd ontbloot. Eerder was hij vooral geïnteresseerd geweest in haar boezem die daarmee zichtbaar zou worden, maar nu waren het vooral de twee donkere bobbels tussen haar schouderbladen die zijn aandacht trokken. Het was net alsof er twee dieren, ieder ter grootte van een gemiddelde rat, onderhuids bezig waren om een weg naar buiten te vinden. De aanblik was afschrikwekkend.
“Jezus Christus!” sprak de geboren atheïst.
“En dat uit jouw mond?” reageerde ze. Versteld keek hij naar haar op. Haar stem was ineens anders.
Bloed sijpelde ondertussen uit de lijn die om haar middel was ontstaan en Thomas aanschouwde vol ontzetting hoe Esmeralda’s bovenlichaam langzaam van de onderkant loskwam. De bobbels tussen haar schouderbladen braken open en wat eruit tevoorschijn kwam waren twee enorme gitzwarte vleugels die krachtig naar beide zijden openklapten.
“Jij bent een Manananggal!” Thomas schreeuwde het uit en deinsde verschrikt naar achteren.
“Manananggal, Aswang of Tik-tik. Het is mij om het even. María luister ik tegenwoordig ook naar…”
“Nee!” Dat besef sloeg bij Thomas in als een bom. Hij leek het haast niet meer te kunnen bevatten. Ondanks dat hij het niet koud had begon de kloeke Groninger te rillen en nam zijn hartslag toe. Dit kon niet echt wezen. En toch was hij getuige van de bizarre transformatie van zijn vriendin die omgetoverd werd van de aantrekkelijke Esmeralda Garcia naar een wanstaltige Manananggal. Langzaam werd ze uit elkaar getrokken door krachten die hij niet kon bevatten. Haar onderrug begon naargeestig te kraken. Nu zag hij hoe haar ruggenwervels onder een ijzingwekkend kabaal van elkaar scheurden en de botten bloot kwamen te liggen. Bloed stroomde er langs de steeds breder wordende ruimte die er tussen haar boven- en onderlijf waren ontstaan alsof je een omgekeerde emmer met vloeistof van een oppervlak tilde. Haar eigenzinnige meisjesonderbroek veranderde in no-time van babyblauw naar dieprood. Thomas dook weg en braakte het uit van weerzin. Dit was meer dan waar zijn maag tegen bestand was. Het bovenste deel van Esmeralda’s lijf kwam plots in het luchtledige te hangen. Met haar vleugels zorgde ze ervoor dat ze los boven haar onderlijf kon vliegen. Thomas was zo bevreesd. Hij wist dat hij moest wegvluchten en wilde dat ook, maar er was iets dat hem nog tegenhield, waarschijnlijk vooral het overheersende gevoel dit niet te willen geloven. Zijn hersens gingen als een razende tekeer. Esmeralda had dit alles zorgvuldig van te voren uitgedacht. Wat ze had doen voorkomen als een seksuele escapade bleek een vooropgezet plan. De afgelegen grot was een perfecte schuilplaats om ongestoord een jonge man in te kunnen ombrengen. Ze had hem er naartoe geleid om hem als zwarte weduwe in haar web te lokken. Vervolgens had zij hem aan de praat gehouden met haar zieke horrorverhaal om de tijd door te komen. Hadden ze eerder besloten tot de daad over te gaan dan had ze daarna namelijk geen argument meer gehad om Thomas langer in de grot vast te houden. En ze moest op die twaalf uur uitkomen, want dan had ze blijkbaar de geschikte leeftijd bereikt om tot haar transformatie over te gaan. Of was ze daarvoor ook al eens een Manananggal geweest? Iemand moest Pedro hebben omgebracht en Raquel haar kind hebben ontnomen. Maar als zij María was, dan kon ze dat nooit zelf zijn geweest.
“Verrast het je?!” vroeg ze ineens.
Thomas schrok zich kapot. Esmeralda – of wat daar van over was – had zich met een ruk naar hem omgedraaid. Daarbij bleven haar heup en benen als bevroren op z’n plek staan. Een sliert van haar organen plakte nog aan de onderkant en krulde zich om een denkbeeldige as. Ronduit afzichtelijk was ze. En toch nog altijd duivels verleidelijk. Haar rondingen waren hetzelfde gebleven. Slank rond haar buik en vol bij haar meisjesachtige doch volle borsten. Ook haar iets bredere schouders en perfecte hals waren nog even sensueel. Thomas had haar al vaker naakt gezien, dus herkende hij haar kenmerkende contouren meteen. Maar blauwe aderen waren nu zichtbaar geworden door de huid rond en op haar borsten en bij haar schouders leek het wel alsof ze er ieder moment doorheen konden breken. Verder zou hij hebben gezworen dat ze bloed transpireerde. Bij haar oksels en op de aureolen rond haar tepels was dit het beste te zien. Ze hing net schuin genoeg voor de lichtbron om het in beeld te krijgen. Haar nagels waren lang en puntig, precies zoals ze de andere Manananggal had beschreven en haar gestylde haren stonden ietwat overeind, net alsof ze onder invloed waren van statische elektriciteit. Maar wat het geheel toch wel compleet afstotelijk maakte waren haar vuurrode ogen en haar mond waar zwarte smurrie uit sijpelde.
“Nee Esmé, dit kan jij niet zijn. Wat is er met je gebeurd?”
Zijn Manananggal geworden vriendin glimlachte zo vuil ze kon.
“Ik ben achttien schat. Mijn lichaam is nu rijp. Rijp voor de nachtelijke transformaties.” Haar stem klonk zo…anders. Donkerder. Haast demonisch. Het was alsof er twee talen waren vermengd in de manier waarop ze sprak. Alsof de duivel zelf bezit van haar had genomen en zij namens hem aan het spreken was. De volgende woorden waren echter in een taal die hij niet verstond, Tagalog, Esmeralda’s moedertaal: “Kailangan ko ng alay!”
En nu heb ik een offer nodig!
Voor Thomas behoefde dit geen uitleg. Hij wist wat ze ging doen, griste in paniek naar zijn broek en overhemd en stond op om te vluchten. Esmeralda bracht een krachtige diabolische kreet uit, sloeg een paar keer op gedempte toon met haar vleugels en wachtte zelfgenoegzaam op haar beurt. Het licht ging uit. Zomaar, zonder duidelijke aanleiding. Al viel het wel op dat het kort gebeurde na Esmeralda’s oerkreet. Thomas’ vlucht naar buiten werd door de duisternis bemoeilijkt. Hij zag geen hand voor ogen. Achter hem hoorde hij het zwakke geklapwiek van de Manananggal.
Tik, tik…
Tik, tik, tik.
Zonder te beseffen hoe stom het was om dit te doen keek hij achterom. Alles was stikdonker, maar Esmeralda’s gezicht kon hij gemakkelijk onderscheiden; haar ‘vlammende’ ogen vlamden niet echt zoals vuur dat deed, maar straalden een helrood licht uit waardoor ze tot haar buste zichtbaar bleef. Dat wil zeggen, als ze haar ogen maar opengesperd hield. Toen botste Thomas onzacht tegen een rotswand, welke hij ook niet zou hebben gezien als hij voor zich was blijven kijken. Maar omdat hij na de knal tegen zijn schouder uit evenwicht werd gebracht en daardoor na zijn val over een schuin deel van de vloer rolde, raakte hij zijn oriëntatie volstrekt kwijt. Bijna drie meter verder bleef hij stil liggen. Hij was nog steeds naakt en dat zou hij waarschijnlijk ook wel blijven nu hij zijn kleren had verloren. De uitgang van de grot vinden zou nu een grote opgave worden. Links of rechts, voor of achter, het had geen betekenis meer voor hem. Maar als hij er tenminste weer achter zou kunnen komen waar Esmeralda uithing, dan kon hij zich wellicht toch nog herstellen. Dan kon hij haar gebruiken als laatste oriëntatiepunt. Hij verbeet de pijn die door de klap in zijn arm was ontstaan, richtte zich op, keek om zich heen en speurde de duisternis af om haar te vinden. Esmeralda echter, had van dit moment geprofiteerd om hem in ultieme verwarring te brengen door naar een ander hoek in de grot te vliegen. Dat ze Thomas hierdoor compleet desoriënteerde realiseerde ze zich niet bewust, maar het kwam haar wel voordelig uit. Op een verkeerd been gezet probeerde hij wanhopig een uitgang te vinden, maar steeds trof hij een solide wand aan. Zonder dat hij het in de gaten had, bewoog hij zich zelfs steeds verder van de enige vluchtweg vandaan die deze grot bezat. Esmeralda hield hem meesmuilend in het oog. Daarna sloot ze haar ogen en vloog ze dichter naar hem toe. Anders dan Thomas, kon zij namelijk wel contouren onderscheiden, zodat ze enig benul had waar hij was en hoe zij zichzelf door de grot kon bewegen.
Tik, tik…
Tik, tik, tik.
Het geluid dat haar vleugels maakten werd zachter. Thomas sloeg er geen acht op. Nog niet tenminste. Hij was vooral bezig met het vinden van een uitweg. Bijna jankend en in blinde paniek tastte hij naarstig met schokkende handen langs de rotswanden. Handen zochten, maar vonden niets dan steen. Esmeralda krijste en vloog op hem toe. Hij draaide zich om en tuurde in de duisternis naar de plek waar hij dacht haar gehoord te hebben. Alleen had de Manananggal precies op tijd haar ogen gesloten.
Tik, tik…
Tik, tik, tik.
Hij werd gek van het gefladder. Waar was ze nu? Haar kreet had zo dichtbij geklonken dat hij zou zweren dat ze zowat recht achter hem vloog. Dit klopte alleen niet met het geluid dat haar vleugels voortbrachten. Dat was juist ver weg. Uiterst geconcentreerd luisterde hij goed of hij in deze holle ruimte kon horen waar ze was. En toen herinnerde hij het zich weer.
Tik, tik…
Tik, tik, tik.
Manananggals zette hun slachtoffers op het verkeerde been met het geklapwiek van hun vleugels. Ze was ver weg. Oh nee, ze was juist dichtbij! Hij werd er krankzinnig van. De paniek sloeg toe. Hij draaide om zijn as en spande zich optimaal in om ook maar enig detail in deze godvergeten zwarte plek te ontdekken.
“Lalamunin kita! Ikaw ang magpapawi ng aking gutom!”
Ik vreet je op! Jij zal mijn eerste honger stillen!
Vanuit het niets was ze recht voor Thomas’ neus verschenen. Op een afstand van nog geen veertig centimeter had hij onverwachts oog in oog met haar gestaan. Van schrik deinsde hij naar achter en verzwikte daarbij zowat zijn enkel. Balans houden deed hij in elk geval niet en hij viel opnieuw op de harde ondergrond. Zijn lijf begon al snel een verzamelplaats voor blauwe plekken te worden. Daar zou het alleen niet bij blijven.
“Zout schat! Pak het zout!” sprak zo ineens een vertrouwde stem. “Het zit in mijn tas.”
“Esmé?” Thomas snapte het niet. Waar kwam dat nou zomaar vandaan? Zijn ogen rolden in zijn kassen, op zoek naar of hij Esmeralda ergens kon zien. Zijn Esmeralda. Niet de gedrochtelijke vorm die het monster had dat hier rondvloog. “Help me Esmé! Wat bedoel je? Waar vind ik dat zout?”
“Mijn tas,” klonk het weer uit het donker. De rode ogen zag hij nergens.
Tik, tik…
Tik, tik, tik.
“Wag kang magkakamali, gago…”
Waag het niet! Jij stinkend onderkruipsel…
Tik, tik…
Tik, tik, tik.
Harder ditmaal.
Thomas veranderde van tactiek en verplaatste zich in half kruipende beweging over het ondergrondse terrein. De Manananggal was terug naar de waterval gevlogen, waar nu geen licht meer uit scheen. Ze opende haar ogen en hield haar prooi goed in de gaten. Ze speelde overduidelijk een spelletje met hem. Zelf moest ze ook zoeken waar ze haar schoudertas had achtergelaten. Nu ze wist dat er zout in deze ruimte was, liep haar voortbestaan in gevaar. Thomas was er dichtbij, al had hij daar geen benul van. De tas, waar Esmeralda eerder die dag uit voorzorg een zakje zout in had verstopt, was in Thomas’ vluchtpoging achter een rotsformatie in een ondiepe kuil gevallen en lag zodoende uit het zicht.
“Esmeralda. Ik weet dat jij daar bent. Wat wil je van me? Waarom heb je mij hierheen gelokt? Wat heb ik jou misdaan?” Thomas keek recht naar de Manananggal die zichtbaar was als een buste in het rode schijnsel. “Waarom ik, schat?” De buste antwoordde niet. Althans, niet direct. Met een fronsende blik hield ze hem even in het oog en likte met haar tong langs haar lippen. Het was een tong die wel 4,5 meter lang kon worden. Slurpend likte ze aan het zwarte speeksel rond haar mond.
“Ikaw ang pinakahihintay ko – ideyal na biktima, Thomas. Bata, makatas, matipuno, umaalipusok ang damdamin na ako’y makasiping. Isa kang inutil na lubusang nagtiwala sa akin. At ngayon, isang ignorante sa aming mitolohiya’t paniniwala, isang Tao na hinde madaling maniwala sa mga sabi sabi! Kahit na ang katotohanan ay na sa harapan mo na, ikaw ay nagaalinlangan pa rin. Hinde pa ba husto ang katotohanang iyong nasaksaksihan?”
“Omdat jij het ideale slachtoffer bent, Thomas. Jong, sappig, goed gebouwd, smachtend naar seks met mij. Stom genoeg om blind op mij te vertrouwen, tot voor kort onwetend over onze mythologieën en bovendien iemand die niet zo gauw iets van een ander aanneemt. Al liggen de bewijzen recht voor je neus, dan nog aarzel je om erin te geloven. Moet je nog meer weten?”
Thomas had zonder er ook maar een woord van te begrijpen naar haar demonische rede geluisterd en tastte driftig de verduisterde omgeving af naar een tas of een uitgang. Er klopte hier overduidelijk iets niet. Als Esmeralda zojuist had gesproken en hem op het zout had gewezen waarmee hij een poging kon doen het onderlijf van de Manananggal te bestrooien, hoe kon het dan dat hij haar in de Manananggal had zien veranderen? Wanneer hij de Manananggal zou uitschakelen door het zout op haar wond te strooien, zou hij dan ook zijn Esmeralda terugkrijgen?
Tik, tik…
Tik, tik, tik.
Zij verplaatste zich weer. Het geluid werd zacht, dus ze kwam in zijn richting begreep hij nu.
Hebbes! Met meer geluk dan wijsheid vond hij in elk geval het kleedje waar ze eerder op hadden gezeten. De tas kon nu niet ver meer zijn. De Manananggal had zijn vondst ook door en wachtte niet langer af. Het dollen had nu lang genoeg geduurd. Haar tong, zo log als een meertouw maar zo slank als een tuinslang, schoot door de lucht met een snelheid die zelfs de krachtigste torpedo niet kon bereiken. Met een oogverblindende kracht wikkelde het lange ding zich doelmatig om de enkel van de naakte jongeman en trok hem van zijn plaats. Hij voelde een felle pijn alsof hij werd geraakt door een zweep en merkte hoe hij loskwam van de grond. Zes meter verder sloeg Thomas ongenadig hard tegen een muur van steen. Zijn botten kraakten aan alle kanten. Steen kwam los uit een wand en stortte samen met Thomas neer op de harde vloer. Op een paar passen verwijderd van het ruisende watervalletje en links achter de Manananggal lag hij te kermen. Tegelijkertijd zocht zij in wilde razernij naar haar tas en het zakje met zout. En ook zij had moeite, zonder de juiste verlichting, de tas te vinden. Nog duizelig en verdoofd van de pijn krabbelde Thomas op van de vloer en zag door het rode waas, dat een paar meter voor hem van links naar rechts bewoog, dat de Manananggal naar het zout aan het zoeken was. Haar ogen zag hij niet, maar uit de gloed kon hij genoeg opmaken. Daarom bedacht hij zich geen moment, raapte een flink losgeraakt stuk steen op en rende op haar toe. Daarbij moest hij op het laatst een beetje gissen waar zij precies was, omdat haar bovenlijf, naarmate hij dichterbij kwam, tussen hemzelf en de plek die haar ogen verlichtten een zwart vlek vormde. De ferme slag waarmee hij haar met de steen raakte was daarom niet zo precies gericht als hij onder betere omstandigheden had bedoeld, maar hard genoeg om haar even van haar plan af te brengen. De steen kwam midden op haar linkerschouderblad neer en werd zelfs wat afgeremd door de rand van de vleugel die hij schampte. De Manananggal schoot naar voren en stootte op haar beurt haar hoofd tegen de rotsen. Ze slaakte een kreet van pijn, maar herstelde zich zo snel dat Thomas nauwelijks de kans kreeg om zelf zijn evenwicht te hervinden. Dit was te wijten aan het feit dat Manananggals zich, evenals andere vampiersoorten, razendsnel kunnen verplaatsen, op een manier die voor normale mensen niet te bevatten valt. Nog geen tien centimeter, dat moest ongeveer de afstand zijn geweest waarin het vlammend lijkende gezicht voor Thomas opdook. Direct haalde ze met een geweldige kracht naar hem uit. Thomas werd gekatapulteerd en schoot opnieuw van de ene naar de andere kant van de grot. Hij was nog amper tegen een muur geslagen of hij had de Manananggal al weer boven zich hangen die hem de volgende stoot verkocht. Met een vlakke zucht plofte hij op zijn rug op de vloer neer. Zijn lijf werd gemangeld en gemarteld. Met het grootste gemak raapte zij hem bij knie en oksel op en smeet ze hem opnieuw door de ruimte. Thomas had geen idee welke delen van de grot hij wel of niet al had bezocht, maar kreeg inmiddels het gevoel dat ze de hele ruimte nu wel zo’n beetje met hem had aangeveegd. Uiteindelijk bleef hij ergens liggen en bleef het voor langere tijd donker. Dit kwam echter doordat hij zo door haar was toegetakeld dat hij even buiten bewustzijn was geweest. Het moment dat hij zijn ogen weer opende lag hij kreupel geslagen in een moeilijke houding op een plateau. Slechts enkele seconden verstreken of daar was ze weer. Esmeralda, in haar monsterlijke gedaante, zweefde opnieuw boven hem en had haar ogen weer geopend.
“Pahihirapan kita ng husto. Ikaw! Ikaw na hinde naniniwala sa kahit kanino.”
Judassen zal ik je, ongelovige hond die je er bent!
Ze greep één van zijn armen onzacht beet en hield hem tegen de grond gedrukt. De demonische woorden hadden geen betekenis voor hem. Hij verstond ze toch niet. En al had hij het kunnen verstaan, dan nog was hij nu te zwak geweest om nog een woord te kunnen uitbrengen. Thomas’ botten waren ondertussen op meerdere plekken meervoudig gebroken, hij zat onder de blauwe plekken en uit zijn mond stroomde een straaltje bloed. Verdoofd van de pijn kreunde hij maar wat en onderging een geweldige hoofdpijn. Toen ineens bemerkte hij iets vreemds bij zijn hand. Het leek wel plastic. Hij betaste hetgeen hij voelde nog eens en besefte dat het inderdaad plastic was. Dit kon het wel eens wezen, dacht hij. Hij kneep in wat een zakje bleek te zijn, bracht het naar zijn mond en beet er net genoeg in totdat het openscheurde en hij kon proeven wat erin zat. Bingo! Dit was zout. Het zout waar Esmeralda hem over had geïnformeerd. Hij treuzelde geen moment en smeet het zakje met inhoud in het enige wat hij hier kon zien: het gezicht van de Manananggal. Wetende wat voor opgave en eigenlijk toeval het was geweest dat hij het zout überhaupt kon vinden in het donker, moest het opsporen van het achtergelaten onderlichaam welhaast net zo’n onmogelijke opgave zijn. Een geschreeuw volgde waar Thomas zowat doof van werd. Zout brandde in op de huid van de eens zo mooie Esmeralda. Het deed hem pijn dat hij haar zo moest verminken, maar het was dat of zelf opgevreten worden. Met de grootste moeite probeerde Thomas Martens op zijn benen te komen. Hij wist dat dit zijn enige kans was. Het zilte mineraal werkte vooral in op Esmeralda wangen, kin en hals. Zijn actie had effect gehad. Nog liever zou hij hebben gezien dat hij het over het achtergebleven deel van haar lichaam kon gooien, maar hij was met het succes van deze actie ook buitengewoon tevreden. Als een speenvarken tierde ze de hele tent bij elkaar en hield haar handen uit reflex voortdurend langs haar gezicht. Thomas sjokte bij haar vandaan. Maar hij had zoveel pijn dat hij slechts gestaag vorderde. Esmeralda bleef maar gillen terwijl hij maar weer eens een poging deed om de grot uit te komen. Hij beredeneerde ditmaal dat het zout lag tussen het kleedje en de uitgang: als hij onderweg geen kleedje tegenkwam, bewoog hij zich dus in de juiste richting. Dat bleek een slim idee, want bij een tocht die de uiterste inspanning van hem vergde kwam hij een hele tijd geen rotswand tegen. Blijkbaar was dit dus inderdaad de weg naar buiten. Achter hem bleef het gegil maar doorgaan, zodat hij steeds meer en meer overtuigd raakte dat hij een mogelijkheid had om te ontsnappen. Hij kwam zelfs zo ver dat hij even meende de warme buitenlucht langs zijn huid te voelen stromen. Totdat het in grot stil viel en hij de tong weer als een zweep om zijn enkel voelde draaien. Met een ruk verdween hij weer uit de grotopening en werd naar binnen gesleurd. Subiet verloor hij het bewustzijn toen hij in die beweging tegen de zijwand knalde. Als een stuiterbal kaatste hij door de gang het hol weer in en viel ten prooi aan de Manananggal.

“Het spijt me zo schat,” klonk Esmeralda’s wenende stem. “Ik heb je dit nooit willen aandoen.” De paar woorden gingen over in gesnik en daarna in gulzig geschrans. Het rode licht kwam terug. Twee zogezegd vlammende ogen keken op haar maaltijd neer en stonden krankzinnig in diens holle en door zout aangevreten kassen. Thomas kreeg vaag door hoe twee oude-wijven-handen een slijmerige slang van vlees vasthielden en op uitzinnige wijze naar binnen werkten. Het waren zijn eigen darmen. De Manananggal schrokte gulzig. Bloed vloeide rijkelijk langs haar hals en tussen haar borsten. Het licht ging weer uit.
“Ik hield van je, echt waar!”
“Puta!”
Bitch!
Het rode schijnsels flitste weer aan en direct weer uit.
“Het is dit lichaam waarin ik geboren ben, dat mij aanzet om dingen te doen die ik helemaal niet wil.”
“Huwag kang makinig sa kanya. Ay! Makikita mo sa sarili mo! Wala kang kawala – patay ka na!”
Luister niet naar haar! Of doe ook lekker wat je zelf wilt. Je bent toch al dood.
Weer dat licht. Thomas hing nog ergens tussen de twee werelden van wel en niet bewustzijn en kreeg soms maar de helft mee van wat er recht voor zijn neus gebeurde. Zwakjes ontwaakte hij uit zijn afwezige staat. Met moeite trachtte hij te herinneren wat er zojuist in het afgelopen half uur moest zijn gebeurd, al leek het voor hem al veel langer geleden. Hij zag hoe de Manananggal zaken uit de plaats waar zijn buik zou moeten zitten naar haar mond bracht en deze luidruchtig aan het verslinden was. Dat leek hem eigenlijk wel normaal. Hij zakte weg en voelde hoe fijn die rust even was. Toen kwam hij weer bij en keek eens om zich heen. Niets. Er was niets te zien. Alleen dat naakte wezen met het verminkte gezicht dat boven hem hing en met een stuk van zijn ingewanden langs haar tepels wreef. Brokjes van het één of ander bleven op haar huid plakken. Zijn fles wijn, die was hij vergeten. De jonge vrouw waarvoor hij naar de Filippijnen kwam was dol op rode wijn. Hij baalde dat hij die in het vliegtuig had achtergelaten. Shit, hoe heette ze ook alweer? Hij discussieerde met de stewardess in de slurf. Of hij nog terug mocht om zijn fles te pakken. Maar dat weigerde ze. De vrouw greep hem bij zijn arm en nam nog een hap uit zijn buik. Het beeld van de aankomst op NAIA Airport vervaagde. Vingers werden afgelikt. Zo erotisch als het maar kon. De tong was alleen niet normaal. Het was er niet een die hij gewend was te zien. Thomas zakte weer weg. Eenmaal weer terug in de grot zag hij hoe bloedspetters het haar van zijn vriendin besmeurden. Hij had vol afschuw maar ook respect staan toekijken hoe zij en haar vader een jong varken slachtten op de achterplaats. Het was het hoofdmenu dat de volgende dag op haar verjaardag zou worden opgediend. Lechon noemden ze dat hier. Plots voelde hij dat er iets naast hem lag. De beelden die zich met de werkelijkheid hadden vermengd bleven even weg. Hij kon zich even focussen op het hier en nu. Met een schok kwam Thomas tot het besef dat hij werd opgevreten. Hij sperde zijn ogen wijd open. Dit was helemaal niet normaal. Angstig keek hij naar het door zout aangevreten gezicht van de Manananggal. Maar hij had nog meer vrees voor wat ze met zijn ingewanden uitvrat. Hij wist nog steeds niet wat er naast hem lag, maar kon zich er niet op concentreren. De paniek sloeg weer toe en zorgde ervoor dat Thomas onregelmatiger ging ademen. Hij huiverde, had het koud en bibberde als een malloot.
“Had je me maar kunnen doden lieverd,” begon Esmeralda weer. Het licht doofde weer. “Ik had zo gehoopt dat je daarin zou slagen. De achtergronden van de Manananggal heb ik je verteld, alleen maar omdat ik wilde dat je een kans had. Een kans om háár te verslaan. Zodat je voorbereid zou zijn als ze toe zou slaan.”
“W-wat ligt er naast mij Esmé?” het was voor het eerst dat hij zelf weer iets probeerde uit te brengen. Esmeralda antwoordde niet. Evenmin keerde ze terug naar haar monsterlijke vorm. Blijkbaar was er een tweestrijd gaande tussen de goede Esmeralda en de monsterlijke Manananggal. Feitelijk wist ze ook niet wat er naast hem lag, simpelweg omdat ze het niet kon zien. Omdat zij niet reageerde probeerde Thomas er zelf achter te komen. Hij tastte naar het ding naast hem lag en trok na even te voelen zijn hand er gauw weer bij vandaan. Hij begon te janken en raakte overstuur.
“Oh, gatver! Het zijn mijn tenen. Mijn voet ligt naast me.” En omdat hij wist dat dit anatomisch onmogelijk was maakte een misselijk gevoel zich van hem meester. Hij kokhalsde en bracht vervolgens een stroom kots naar buiten.
“Hoy! Kumakain Ako!”
Hé, ik zit hier te eten hoor!
En het werd weer donker.
Thomas kwam plotseling tot het besef dat hij met zijn hand wel zijn voet had kunnen voelen, maar dit andersom niet het geval was. Sterker nog, tot halverwege zijn borst voelde hij al niets meer. Rechts had hij nog wel gevoel in zijn hand en arm, daar gaapte zelfs een grote open wond ter hoogte van zijn pols. Misschien had ze daar wel een hap uit genomen of had hij deze gewoon lelijk beschadigd.
“Het was mijn moeder,” sprak Esmeralda, wiens geest in het lichaam vast zat van het monster.
“W-wat schat?”
“Pedro en Raquel. Herinner je hun nog? Zij zaten in het spookverhaal dat ik je kort geleden vertelde. Het is allemaal echt gebeurd. Ik was er bij. María noemden we mij, ik had het bed strak getrokken voordat ik het huis verliet. Zo was het met mijn moeder afgesproken. Ze leerde mij de kneepjes van het vak. Terwijl zij bezig was Raquels baby op te eisen, sloop ik weg. En de kluizenaar is mijn vader. Er is dus eigenlijk geen kluizenaar. Hij kwam alleen het licht uit doen toen mijn transformatie begon.”
“Hoe? W-wat?”
“Laat maar schat. Ik hou van je.”
“I-ik ook van jou,” antwoordde Thomas en even later, vlak voordat hij stierf: “…geloof ik.”

image by TMD, edited by Gsorsnoi

“De Manananggal?”
Uitdagend bracht ze haar vinger naar haar lip en keek er delfisch bij. Ze ging verder en trakteerde hem op nog meer raadsels.
“Teleurgesteld om het feit dat ze hem nu niet meer achter de tralies konden krijgen, moest de familie Salvador de zaak loslaten en Raquel er juist tegen beschermen dat ze háár van de moord op Pedro zou verdenken. Hij had haar bij de politie namelijk afgeschilderd als een lastpak. Zijn collega’s, die samen met Pedro voor zijn en de omliggende appartementen werkten, konden haar dus eenvoudig als verdachte gaan aanwijzen. Gelukkig gebeurde dat niet, maar daarmee was ze nog niet van haar problemen af.” Haar toon werd serieuzer. “Ze was immers zwanger van zijn kind en ondanks een beginnende buik zwaar vermagerd doordat ze bijna twee weken van de straat had geleefd. Dat, met daarbij de stress vanwege de verkeken kans op een succesvolle studie en geldnood, waardoor ze weer op haar moeder was aangewezen, vormde de start van een moeilijke zwangerschap. Ze kon het kindje ook niet laten weghalen, want dat is hier bij de wet verboden. Bij elf weken werd ze plotseling opgenomen in het ziekenhuis in verband met ernstige uitdroging door het vele spugen. Ze had last van een erge vorm van zwangerschapsmisselijkheid. Daarbij kwam dat ze ineens extreem veel afviel in een periode waarin je gewicht juist hoort toe te nemen. In de Filippijnen kennen ze niet, zoals jullie in Nederland, het ziekenfondssysteem, zodat ze de kosten van het ziekenhuis er ook nog eens bovenop kreeg. Kortom, ze maakte echt een hele zware tijd door, wat er uiteindelijk ook voor zorgde dat de baby niet goed groeide. Bij 32 weken werd ze opnieuw opgenomen vanwege een groeiachterstand. Hij of zij liep vier weken achter en het zag er niet goed uit. Je kon op je vingers natellen dat dit wel mis móest gaan.”
Thomas onderdrukte een gaap en vulde op deze uitweiding meer als stelling dan als vraag aan: “Dus kreeg ze dan een miskraam?”
“Dat zou je natuurlijk kunnen denken. De meesten zouden dat doen. Toch, bij Raquel liep dat iets anders…”
“Wat? Hoezo dat liep anders?” Thomas begreep dit niet. “Een kind wordt geboren en anders sterft het door abortus of een miskraam. Een andere versie is er gewoon niet,” bracht hij heel stellig uit.
“En toch liep het anders schat,” ging Esmeralda eigenwijs verder.
Thomas ging onwillekeurig wat naar achteren zitten en gaf haar een blik van het zal wel. Het interesseerde hem ook eigenlijk niet.
“Nou, nu komt het hoor,” zei hij. Waarop Esmeralda glimlachte en zichtbaar genoot omdat ze iets wist waar hij nog geen weet van had. Opgewonden trok ze haar rechterbeen wat omhoog.
“Zo ergens aan het begin van de maand was Raquels moeder bij familie op bezoek en werd zij zelf gezelschap gehouden door een vriendin zodat ze de avond niet alleen hoefde door te brengen. Als vanzelf ging het in hun gesprekken vooral over het aanstaande moederschap en of dat er ook überhaupt wel van zou komen. Daar had Raquel inmiddels wat twijfels over. Zoals je wel zal begrijpen.”
Thomas knikte enkel.
“Zij en haar vriendin hadden het ook over hoe haar omgeving op deze zware zwangerschap reageerde, maar het werd die vriendin duidelijk dat Raquel voorlopig geen contact wilde met de buitenwereld. Ongewenst zwanger worden en zo op jezelf moeder worden, waarbij je erg afhankelijk bent van anderen, wordt in de Filippijnen namelijk niet echt gewaardeerd. Sterker nog, je wordt vaak zelfs met de nek aangekeken. Buiten dat je er natuurlijk niet om vraagt om zo zwanger te worden, ben jij wel verantwoordelijk voor je onvoorzichtigheid en acties. Wat in het geval van Raquel eigenlijk ook niet geheel onterecht is. Met iemand het nest in duiken, terwijl je met je studie bezig bent, is natuurlijk niet bepaald erg slim. Je brengt op zo’n manier toch een last met je mee voor je familie en eventuele andere mensen om je heen. En dat terwijl de meeste gezinnen het al niet breed hebben.”
“Haar familie toch wel? Hoe konden ze anders haar ticket betalen?”
“Zij behoorden inderdaad niet bepaald tot de armste mensen. Maar verplaats je even in de situatie.” Esmeralda liet niet veel ruimte voor discussie open en wilde vervolgen met: “Afijn, Raquel en haar bezoekster spraken zo nog wat totdat…”
“Sorry,” Thomas onderbrak haar toch nog even terwijl hij met een handgebaar de aandacht opeiste. “Deze vriendin, had zij ook een naam?” Het stoorde hem enigszins dat Esmeralda de ‘bezoekster’ niet bij naam aansprak.
“Laten we haar voor het gemak María dela Cruz noemen,” besloot Esmeralda na enige overweging en keek hem indringend aan, alsof zijn vraag haar ook stoorde. Feitelijk deed het dat ook. “Waar Juan dela Cruz de Filippijnse versie is van waar Amerikanen John Doe gebruiken voor een man zonder naam, hebben we daar voor de vrouwelijke variant María voor.”
“Oké, je weet haar naam dus niet.”
Esmeralda negeerde zijn opmerking en ging vrolijk en enthousiast verder.
“De bezoekster, euh ik bedoel María, gaf op een gegeven moment aan naar huis te willen gaan, maar omdat het al zo laat was en ze nog zo’n lange reis met de jeepney moest afleggen, zei Raquel dat ze beter de nacht bij haar kon blijven slapen. Dat leek haar veiliger dan haar gezelschap in het donker te moeten wegsturen. Het aanbod werd aangenomen en zo bleef María die nacht op de kamer slapen waar Raquel zelf ook sliep. Maar de nacht beloofde alles behalve een rustige te worden. Na middernacht kregen de dames er namelijk nog een extra gast bij…”
“De Manananggal?” vroeg Thomas.
“Sst! Verpest het nou niet.” Esmeralda’s reactie klonk echter minder geagiteerd dan het zich liet aanschijnen. Ze tikte hem zelfs plagerig tegen zijn schouder. “María sliep goed in op haar geïmproviseerde slaapplaats, maar Raquel kon de slaap met geen mogelijkheid vatten. Ze was onrustig gebleven door hetgeen die avond was besproken en had bovendien last van haar buik die in de weg zat en pijn deed. Misselijkheid en een naar gevoel overmanden haar waardoor ze aanstalten maakte om het bed uit te stappen om naar het toilet te gaan. Ze sloeg de lakens van zich af, maar bleef aan de grond genageld staan toen ze langs het raam liep. Het was een rustige maanverlichte nacht en voor de mensen die het gewend zijn in deze stad te leven, was het inderdaad een prachtig schouwspel. De maan leek in een solo-optreden helder aan de hemelboog te staan, zonder dat de verblindende lichten afkomstig uit de stad ook maar iets aan haar krachten afdeden. Op slag werd Raquel door de maan betoverd en alhoewel ze de ondefinieerbare pijn in haar onderbuik niet kon negeren, kon ze haar ogen niet van de maan afhouden, zo mooi en fascinerend was het. Het had ook iets bijzonder griezeligs. En wat dat griezelige was, ontdekte ze toen ze vanuit haar bevroren toestand ontdooide zodra ze plotseling naast dit hemellichaam een donkere vlek zag verschijnen die langzaam steeds groter werd en op haar af leek te komen. Op het moment dat ze door had wat er aan de hand was, wilde ze de raamluiken dichtsmijten en wegvluchten. Ze was echter zo door angst verlamd dat ze enkel haar ene hand beschermend naar haar onderbuik wist te brengen en de ander naar haar mond van helse schrik. Voor de rest kon ze geen spier bewegen en ze gaf zich onbewust al over aan het onheil dat haar treffen zou. Wat ze zag was een vrouw, misschien twintig jaar ouder dan zijzelf, van wie het onderlichaam ontbrak, die op hun woning af vloog met behulp van reusachtige vleermuisvleugels. Waar de onderste helft van haar lichaam was gebleven was een raadsel. De vrouw was naakt en afgrijslijk om aan te zien. Haar ogen waren bloeddoorlopen en leken te vlammen, zo rood waren ze. Haar kromme handen waren eerder klauwen en hadden veel te lange, puntige nagels. Verder had ze een asgrauwe blauwige huid die rimpelig was rondom haar verschrompelde borsten en dunne biceps. Desondanks kwam de heksachtige verschijning op haar over als iemand die in normale menselijke gedaante haar moeder had kunnen zijn. Raquel staarde vol huiver in haar smerige mond waar een zwarte smurrie uitdroop en realiseerde zich ineens met wat voor noodvaart het monsterachtige wezen op haar af kwam zeilen. Plotseling ontwaakte ze uit haar verdoofde toestand en schreeuwde in tranen en vol angst: ‘Het is een Manananggal! Help mij! Laat haar niet mijn baby pakken!’ Raquel wist immers uit vroegere voorlichting van haar moeder dondersgoed wat dit voor monster was, waarvan bekend is dat zij naar je toe komen om de ongeboren vrucht bij je weg te stelen, omdat ze verzot zijn op het opslurpen van het bloed uit het hart van foetussen. Daarom sloot ze zo snel als ze kon alsnog de luiken van de ramen en riep de naam van haar vriendin om haar te wekken. Daarbij boog ze moeizaam door haar heupen in een poging een stap in haar richting te zetten.Maar op dat moment ervoer zij zo’n helse pijnscheut dat haar adem even stokte en ze vervolgens kermde van de pijn. ‘María!’ schreeuwde ze na een heftige sensatie opnieuw, maar María werd niet wakker. Die sliep onverstoorbaar verder. Ze probeerde haar in al haar angst nog eens aan te roepen, maar merkte dat ze daar nauwelijks de kracht voor had en haar stem wegstierf. Ondertussen begon er bloed te vloeien langs haar benen en volgde de ene na de andere wee.”
“Raquels kindje werd dus gewoon te vroeg geboren, als je dat nu zegt,” viel Thomas in die gespannen zat te luisteren, maar Esmeralda sloeg geen acht op die opmerking.
“Van de Manananggal hoorde ze heel even niets, maar deze wezens staan erom bekend dat het geklapwiek van hun vleugels langzaam steeds zachter wordt naarmate ze dichter naderen om hun slachtoffers juist in verwarring te brengen. Opeens was de Manananggal zo vlakbij dat zij met het krachtigste deel van haar lijf door het dak schoot. Haar absurd lange en oersterke tong doorkliefde het dak met het grootste gemak. Raquel dook instinctief in elkaar om zichzelf te beschermen tegen het rondvliegend materiaal dat dit met zich meebracht. Kort nadat ze haar ogen even had gesloten om te voorkomen dat er splinters in zouden komen, staarde ze nog voor een kort ogenblik naar de dieprode streng die als een slang om haar heen danste. Veel tijd om de tong van de Manananggal te bestuderen kreeg ze niet, met een razende snelheid zocht het langwerpige geval een weg naar haar kruis, stak dwars door de stof van haar ondergoed en penetreerde met razende snelheid haar geslachtsorgaan. De impact waarmee het ding haar baarmoeder binnendrong was zo krachtig dat Raquel erdoor werd opgetild en tegen het plafond werd gedrukt. En terwijl de tong zich in haar onderbuik in een spiraalbeweging om haar kindje kronkelde, hing Raquel oog in oog met het duivelse monster. Grijnzend keek de Manananggal de doodsbange jonge vrouw aan. Felrode vlammende ogen hielden de blik op haar geconcentreerd terwijl het ellenlange orgaan z’n werk deed. Bruusk werd de 34 weken oude baby door de baarmoedermond naar buiten getrokken. Raquel had het gevoel compleet uit elkaar gerukt te worden. Haar geboortekanaal werd aan gort getrokken en haar vagina scheurde op drie plekken in. Raquel zou de rest van haar leven kreupel moeten doorbrengen, als ze niet al aan haar verwondingen bezweek. Onder normale omstandigheden had een kindje van deze leeftijd het buiten de baarmoeder al redelijk op eigen kracht kunnen redden. De nieren zouden klaar moeten zijn en de longen bijna of helemaal gerijpt. De levensvatbaarheid van Raquels baby bleef echter ernstig achter en het kindje had dus ook het leven verloren, kort voordat de Manananggal dit jonge mensje op kwam eisen. Hoe Raquel weer terug op de vloer terecht was gekomen had ze geen idee van. Wat ze wel wist was dat ze breeduit in een plas van haar eigen bloed, urine en vruchtwater op de vloer was komen te liggen en dat ze alles troebel zag door haar tranenvloed. Het levenloze lichaampje van haar baby lag voor haar op de grond, maar werd snel daarna uit haar gezichtsveld weggetrokken. Daarom keek ze vlug omhoog naar het gat dat in het dak was ontstaan en waarin ze haar kindje zag verdwijnen. Ze staarde naar de bloederige onderzijde van de romp van de Manananggal en de op deze afstand haast geluidloze slaande beweging van haar vleermuisvleugels. Uit haar armbewegingen, die deels uit het zicht vielen, maakte ze op dat het monster bezig was om haar kindje te verorberen. Raquel wendde zich daarop vol afschuw af, schreeuwde het uit van smart en verdronk zowat in een zee van tranen. Ten slotte, nadat ze zeker een minuut of tien had liggen wenen, trok ze zichzelf op aan het bed van María. Lopen of strompelen kon ze niet meer. Daar verwachtte ze eigenlijk dat haar bezoekster moest zijn ontwaakt en wellicht uit angst niets heeft durven doen of zeggen. Of misschien had María echt zo vast geslapen dat alle gebeurtenissen in het slaapvertrek haar waren ontgaan. Dit leek haar echter bijzonder onwaarschijnlijk. Des te groter was daarom Raquels schok toen ze ontdekte dat María’s bed leeg was. Ze was verdwenen. En wat nog raadselachtiger was – waar Raquel met haar verstand niet bij kon – was de staat waarin ze haar bed had achtergelaten…”
“Onbeslapen,” gokte Thomas.
“Inderdaad. Onbeslapen,” bevestigde Esmeralda. “Het was alsof María die avond zelfs niet eens bij haar was langs geweest.”

“Wat een weerzinwekkend verhaal zeg,” concludeerde Thomas vol afkeer. “En dit windt jou op?” Ademloos en vol huiver had hij naar de hele uiteenzetting zitten luisteren. Met een climax die duidelijk heel anders had uitgepakt dan hij vooraf had kunnen bevroeden. Het had zijn maag doen omdraaien. Esmeralda had hem vooral verrast met de gruwel die moeder en kind werd aangedaan, iets wat Thomas van te voren niet had zien aankomen. Toch glunderde ze triomfantelijk toen Thomas haar vroeg wat ze er zelf van vond en kneep haar benen nog eens bij elkaar.
“Hm, hm!” was haar reactie, waarmee ze klaarblijkelijk beaamde dat ze ervan genoten had. Even viel er een stilte. Uiteindelijk schoof Thomas wat naar de andere zijde van het dekentje dat Esmeralda had meegebracht. Zijzelf ging vanuit haar zijlingse positie rechtop zitten en rechtte haar rug. Dit ging gepaard ging met een soort knakkend geluid. Haar benen vouwde ze vervolgens over elkaar zodat ze in een kleermakershouding kwam te zitten, geheel ontspannen.
“Wat ziek zeg,” Thomas zat inmiddels ook overeind en kon er niet over uit. “En wat verschrikkelijk misselijkmakend! Geniet je werkelijk van dit soort onpasselijk makende verhalen? Het ergste is nog dat je er heilig in lijkt te geloven dat dit ook echt zo is gebeurd.”
Met een klein tongetje tussen haar tanden onderstreepte haar mimiek Haar mimiek, geïllustreerd door een klein tongetje tussen haar tanden, onderstreepte dat het waar was wat haar vriendje suggereerde, zonder verder iets te zeggen. Ze vond het inderdaad plezierig en genoot haast nog meer van het feit dat Thomas zich eraan leek te storen.
“Je weet toch wel dat gedetailleerde horrorverhalen mijn specialiteit zijn? Hoe sappiger hoe liever ik ze heb,” verklaarde ze zonder zich ook maar een ogenblik te generen voor enig stukje inhoud dat haar vertelling rijk was geweest. De reactie die ze daarop van Thomas kreeg was een niet-begrijpende. Hij schudde zijn hoofd en probeerde te bevatten wat Esmeralda met dit macabere voorspel had geprobeerd te bereiken. Wat hij vooral niet snapte was de schaamteloze en gevoelloze manier waarop ze beschreven had hoe de baby van Raquel bij haar moeder werd weggehaald. Alsof het verwerpelijke karakter hiervan haar totaal ontging. Het ergste was nog dat ze deze tot de Filippijnse mythologie behorende volksvertelling blijkbaar zó normaal vond dat ze het had voorgedragen alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Voor Filippijnse begrippen is dat misschien ook wel zo, bedacht hij zich nog. Hijzelf geloofde er in elk geval geen woord van.
“Zeg, maar als die Manananggals zo graag het bloed van foetussen opslurpen…”
“Vooral het bloed uit het hart van de baby’s,” verbeterde Esmeralda hem betweterig.
“Oké, ook goed. Dan begrijp ik nog niet wie of wat Pedro in jouw verhaal zoiets gruwelijks zou hebben aangedaan. De Manananggal was er beslist toe in staat lijkt mij.”
“Het was ook de Manananggal,” antwoordde Esmeralda. “Je hebt me nergens horen zeggen dat Manananggals niets anders doen dan foetussenbloed drinken. Het geval wil alleen dat dat toevallig hun favoriete snack is. Maar het eten van gezonde volwassen mannen vinden ze ook bijzonder smakelijk hoor. Vooral hun bloed en ingewanden zijn erg in trek.”
Dit vond Thomas niet logisch klinken. Vampierachtige wezens die gek zijn op babybloed en daarnaast ook nog volwassen exemplaren naar binnen werken? De meeste fabels over monsters die hij tot noch toe had gehoord waren veel consistenter.
“Denk je dat zij van babybloed alleen kunnen leven?” vroeg Esmeralda, alsof ze zijn gedachtes kon horen. “Jij hebt naast kleine tussendoortjes toch ook zo op z’n tijd een stevige maaltijd nodig?” Nu, dat klonk inderdaad wel als een plausibele verklaring, dacht Thomas, maar hij reageerde er verder niet op.
“Toch denk ik eerder dat er een psychopaat aan het werk is geweest. Die zou er ook voor gezorgd kunnen hebben dat dit soort verzinsels de wereld in geholpen werden, in plaats van dat één of ander monster z’n slag zou hebben geslagen. Ja, bij mij komt dat er niet in hoor. Daar ben ik te nuchter voor.”
Al die tijd staarde Esmeralda haar vriendje geamuseerd aan en draaide zij speels naast zich op het kleed wat rondjes met haar vingers. Ze hoorde wat hij zei, maar leek zich niet meer te storen aan het feit dat ze blijkbaar niet serieus genomen werd. Thomas had de rust nog niet gevonden, hij ordende zijn gedachten en krabde wat aan zijn ongeschoren kin. Hij wilde dit alles wat zij hem had verteld het liefste loslaten en zich met veel plezierigere zaken bezighouden, maar nu ze hem toch van zoveel informatie over dit volksgeloof had voorzien, meende hij dat het beter was dat ze hem alles vertelde.
“Dus kan zo’n Manananggal ook dood? Euh… ik bedoel dat is het natuurlijk al voor de helft. Maar kun je ze ook op één of andere manier uitschakelen? Het lijkt mij dat mensen dat al eens geprobeerd moeten hebben, of niet?”
“Oh zeker, dat hebben ze ook. En daar zijn ze ook een aantal keren in geslaagd. Zie je, het zwakke punt van de Manananggals is de scheiding van hun lichaamshelften of ‘tanggal’, het Filippijnse woord voor ‘verwijderen’ waarvan hun naam is afgeleid. Zodra ze tot hun transformatie overgaan zullen ze zich losmaken van hun onderlichaam. Dat blijft dan achter, ergens in de bossen of zo. En als er dan een slimmerik is die dat onderlijf weet te vinden en zout op het deel strooit waar het bovenlijf aan vast heeft gezeten, dan kan de Manananggal zich niet meer aan het onderlijf hechten en sterft zij zodra de zon opkomt.”
“Net zoals bij vampieren bedoel je?”
“Exact zoals bij vampieren.”
“Dus waar hangen Manananggals overdag dan uit als ze niet tegen licht kunnen?”
“Dan keren ze terug naar hun menselijke vorm. Ze nemen alleen hun vampierachtige gedaante aan wanneer zij zichzelf losscheuren van hun onderlijf. Alleen in hun monsterlijke vorm zijn ze dus kwetsbaar en schuwen ze het daglicht. Overdag zijn het normale mensen zoals jij en ik.”
“Weten ze van zichzelf dan wel dat ze monsters zijn? Ik bedoel, herinneren ze zich iets van wat er in de voorgaande nacht is gebeurd?”
“Alles. En dat maakt de vrees onder de lokale bevolking alleen maar groter.”
Thomas liet zich op zijn rug rollen, maar bleef Esmeralda met een bedenkelijke blik aankijken. Alhoewel hij echt geen idee had wat hij van dit alles moest vinden, besloot hij deze nonsens van zich af te zetten. Hij hield zichzelf voor dat ze waarschijnlijk zo blind in deze materie geloofde omdat ze nog jong en naïef was. Al was hij slechts drie jaar ouder, hij voelde zich een stuk volwassener. Later zou ze ook wel gaan inzien dat dergelijke dingen gewoon helemaal niet kunnen. Over enkele minuten zou de klok twaalf uur slaan en kwam ze alweer een levensjaar dichtbij het volwassen leven. Laat haar nog maar even in die waan, dacht hij nog.
“Wil je nog….?” begon Esmeralda. Ze kwam los van haar kleermakerszit en ging met haar billen op haar hielen zitten. Ze maakte haar zin niet af, maar had ook eigenlijk niet meer woorden nodig om duidelijk te maken waar ze op uit was. Haar vraag doorbrak alle andere gedachtes die Thomas het moment ervoor nog bezighielden. Vervolgens spreidde ze haar benen en wreef in haar uitgerekte houding zo geil als ze dat maar kon met haar handen over haar slip en langs haar borsten. De roze stof van haar bandeau stond strak en kon haar borsten amper ingevangen houden op het moment dat ze die beweging maakte. Gretig stemde Thomas in en hij schoof op het kleedje naar haar toe. Toen hij eenmaal in haar handbereik was greep ze direct zijn hand beet en plaatste deze op haar kruis. Nat was ze. Het voelde er klam aan. En terwijl ze hem haarzelf tussen haar kruis liet betasten, knoopte zij zijn overhemd los zodat hij op het laatst alleen zijn onderbroek nog aan had. Een intense zoenpartij volgde. Ook zij liet haar hand naar beneden glijden en zocht er naar zijn geslachtsdeel. Ze vond deze, maar vond ook dat de stof van zijn boxer in de weg zat. Daarom trok ze de stof bij het elastiek naar beneden en ontblootte daarmee zijn lid. Vol verlangen greep ze het beet en begon het weer op en neer te trekken. Haar hand werd er meteen nat van. Thomas pakte ook zijn kans en trok de natte stof van haar slip opzij. Met twee vingers friemelde hij tussen haar schaamlippen en werkte omhoog naar haar clitoris. De exaltatie bij Esmeralda was enorm zodra zijn vingers met haar genotsplekje in aanraking kwamen. In spastische bewegingen boog ze in elkaar telkens wanneer hij haar klit weer beroerde. Als antwoord op die hemelse verwenning besloot ze hem ook het zijne te geven en verspreidde met haar duim wat van zijn gelekte voorvocht over zijn glanspeer. Ook Thomas werd hier wild van en moest haar zelfs tegenhouden om een te vroege zaadlozing voor te zijn. Thomas wilde de borsten van zijn vriendin ook tenminste met één hand aanraken en probeerde daarom wat stuntelig een weg te vinden onder haar bandeau. Esmeralda hield dat echter tegen en duwde die hand weer weg. Ze stopte met kussen, boog een stukje naar achteren en stond op. Verwachtingsvol keek hij haar na. Hij trok zijn onderbroek verder uit en werd nieuwsgierig naar wat Esmeralda ging doen. Ze liep in twee passen naar de verlichte waterval en bleef daar met haar rug naar hem toe staan. Thomas kon zijn geluk niet op. Hij had door wat ze wilde doen. Ze zou een show voor hem opvoeren. Esmeralda keek uiterst uitdagend over haar schouder naar hem om en wiegde verleidelijk met haar heupen. Door steeds van standbeen te veranderen en af en toe eens met haar billen te draaien maakte ze haar vriendje helemaal gek. Ze boog ietsjes voorover en schudde met haar bilpartij. Daarna bracht ze haar handen juist naar haar achterwerk en streek er sensueel met haar tien vingers langs. Behalve van haar hitsige zitvlak werd hij ook compleet wild bij het aanschouwen van haar heerlijke benen en haar ranke heupen. Maar hij kreeg het helemaal te heet toen Esmeralda de stof van haar bandeau vastpakte en een dansende start maakte om die omhoog te brengen.

Wordt vervolgd.

image by Wynther_Knight, edited by Gsorsnoi

“Zal ik je zometeen een spookverhaal uit de Filippijnen vertellen?” vroeg Esmeralda uitdagend aan Thomas terwijl ze een nieuw pad buiten de stad insloegen. Esmeralda Garcia wierp terloops een blik over haar schoudertas naar achteren en beet zachtjes op haar onderlip. Samen met haar vriendje Thomas Martens besteeg ze een flauw hellend voetpad nabij één van de zijstromen van de Panay River. Ze hadden het bewoonde gebied van de stad nu bijna verlaten. Zij liep soms op hem vooruit, daar de uit Nederland afkomstige Thomas de streek rondom de woonplaats van zijn vriendin nog nauwelijks kende. Het stel, dat elkaar eerder dit jaar via het internet had ontmoet, zocht nog vrij laat de buitenlucht op. De zon, die overdag nauwelijks inspanningen had hoeven leveren om Thomas’ bleke huidje van enige kleur te voorzien, was reeds lang onder de horizon verdwenen. Ze liepen nog net niet in de complete duisternis. De enige verlichting die het hun nog mogelijk maakte om hier een hand voor ogen te zien, was afkomstig van de schaarse straatverlichting en de paar woningen waar het licht nog brandde. Nu viel de nacht op de Filippijnen überhaupt al vroeg in, aangezien de zon er gedurende het gehele jaar gemiddeld tussen vijf en zes uur al ondergaat, buiten de steden was het er soms griezelig donker. Thomas liet zich daarom leiden door zijn nieuwe liefde, op wie hij hier volledig was aangewezen, maar vroeg zich wel af hoeveel langer Esmeralda hun nachtelijke avontuur nog wilde maken.
“Oké, waarom niet?” stemde hij weifelend toe. “Maar zullen we zo niet eens teruggaan naar huis?” Thomas hoopte erop dat ze de terugweg zou willen gebruiken om haar verhaal te vertellen. Dan konden ze wellicht nog tegen enen thuis zijn. Bovendien werd ze morgen achttien, dus leek het hem wel prettig om daar een beetje fris bij voor de dag te komen. Maar Esmeralda bleek nog niet de aanleiding tot hun escapade te zijn vergeten. “En hoe zit het dan met onze plannen? Of wil je zeggen dat je nu geen zin meer hebt?” vroeg ze hem en keek hem opnieuw ondeugend aan. In het ouderlijk huis was het hen niet toegestaan om seks te hebben, zodat ze er eerder op de avond op uit waren gegaan om een plekje op te zoeken waar ze ongestoord konden vrijen. Wanneer je nog thuis bij je ouders woont, wordt dat vaak niet getolereerd. En alhoewel dat soms moeilijk tegengehouden of gecontroleerd kon worden, zou het van weinig respect getuigen indien je het toch deed. Tegen haar moeder had Esmeralda daarom gezegd dat ze even bij een vriendin langs zouden gaan – wat ze feitelijk ook hadden gedaan – en daarna weer zouden terugkeren. Na het bezoek aan die vriendin waren ze echter nog een stuk doorgelopen om de natuur op te zoeken. Naarmate ze verder doordrongen in de wildernis en steeds minder huizen zagen, nam langzaam ook de straatverlichting af. De nacht was als een zwarte sluier over de archipel komen te liggen. Voor Thomas kwam dit allemaal wat onwennig over, al stond het idee van de avontuurlijke vrijpartij hem niet tegen. In de Filippijnen waren ze blijkbaar gewoon aan het feit dat de avond zo snel inviel. Hij zou hebben gedacht dat je, als het al zo donker was, niet nog uren buiten de deur zou besteden vooraleer je weer naar huis keerde. Daarnaast leek het hem alleen al voor de eigen veiligheid niet verantwoord.
“Het is nu niet veel verder meer,” verzekerde Esmeralda hem, “we zijn er zo. We lopen nog een stukje langs deze rivier hier en dan hebben we daar verderop een plek waar we ons ongestoord kunnen uitleven,” ze wees naar een iets hoger gelegen wal aan de rivier. Thomas zag niet dat ze haar arm strekte om de richting te duiden. Zo donker was het. “Roxas houden we hiermee op loopafstand.” Ze sprak de naam van haar woonplaats uit als ‘Ro-has’. Thomas zei het nog dikwijls verkeerd door de ‘x’ als ‘ks’ uit te spreken.
Roxas City is een middelgrote stad in de Filippijnse provincie Capiz en tevens de belangrijkste haven van het noordelijke deel van het eiland Panay. Voorheen stond deze stad bekend als de ‘Capiz gemeenschap’ – ook wel ‘barangay Capiz’ genoemd – waar de provincie uiteindelijk zijn naam aan had te danken. Op 12 mei 1951 werd de gemeenschap, inmiddels uitgegroeid tot een stad, omgedoopt in Roxas City. Diverse rivieren meanderen er doorheen, snijden dwars door de kern en verdelen het daarmee haast evenredig in tweeën. Zijrivieren vanuit de bergen stromen in de bovenste delen van Panay River, razen door enkele kleinere nederzettingen die langs de oevers zijn opgetrokken en irrigeren het land waardoor deze een vruchtbare bodem vormt om voedsel op te verbouwen. Terwijl ze een heuvelachtig gebied introkken waar de begroeiing langzaam de overhand begon te krijgen, ving Esmeralda aan met het vertellen van haar verhaal.
“In de provincie Capiz doen relatief veel horrorverhalen de rondte over allerlei soorten mythische wezens, zoals geesten, kobolden, ghouls en zogenaamde aswangs. Waarvan van al die monsters de laatste nog wel het meest worden gevreesd. Het is een verzamelnaam voor boosaardige vampier-achtige schepsels die buiten deze streek vaak worden afgedaan als het onderwerp van mythen en Filippijnse folklore. Volgens velen dus verzinsels, angstverhalen gebaseerd op bijgeloof. Hier onder de lokale bevolking wordt er echter heilig in geloofd. De Spaanse kolonisten, destijds in de 16e eeuw, konden zelfs bevestigen dat ze oog in oog hebben gestaan met deze manifestaties van het kwaad…”
Onderzoekend trok Thomas een wenkbrauw op. Esmeralda, die door haar vriendje liefkozend Esmé werd genoemd, wist dat hij niet weg was van fictie – de nuchtere Groninger hield het liever gewoon bij feiten – daarom kon het voor haar nog wel eens als vermoeiend worden ervaren om hem iets te vertellen. Vandaag besloot ze zijn verzuchtende reacties liever te negeren. “Zij maakten kennis met onze gewoontes en eigenaardigheden en kwamen ze in deze provincie tot de ontdekking dat er niet te spotten viel met bovennatuurlijke krachten en andere onverklaarbare verschijningen die aanvankelijk werden afgedaan als fabeltjes. Alleen was niet iedere Spanjaard daar zonder meer van overtuigd. Dat bleek wel, toen er mannen tussen die Spaanse bezetters waren die met de Filippijnse vrouwen het bed deelden met zwangerschap als onvermijdelijk gevolg. Sommige van hen lieten de vrouw dan achter en verlieten het land weer met de eerstvolgende vloot. Anderen, die hier bleven om hun zoon of dochter geboren te zien worden, zijn uiteindelijk toch het land ontvlucht. Mochten ze de moed al hebben gehad om verhaal te doen van hun gruwelijke ervaringen, dan werden ze thuis voor gek verklaard. Dat wil zeggen, als ze de huiveringwekkende voorvallen zelf überhaupt al hadden overleefd.”
“Ja, ja, hoezo dat dan?” Nu kwam het, dacht Thomas. Esmeralda zou vast een één of andere fantastische of bovennatuurlijke verklaring hebben voor mysterieuze gebeurtenissen. Ze zou hem ongetwijfeld wel iets gaan vertellen waarvoor je tenminste van sprookjes of legendes moest houden om het aannemelijk te vinden. Dit was niet Thomas’ sterkste punt. Hij gaf de voorkeur aan tastbare feiten. De geboren Groninger had zichzelf altijd te nuchter gevonden om zich te laten meeslepen door ongefundeerde praatjes. Toch, omdat het zijn vriendin was, bleef hij geduldig. De onderhoudende wijze waarop ze haar verhaal aanzette droeg ook wel bij aan zijn motivatie te blijven luisteren en tevens curiositeit, zodat hij verder beleefd aandacht hield en zich afvroeg wat er zo bijzonder was aan het verblijf van de Spanjaarden bij de vrouwen. “Waren deze vrouwen behekst of zo? Of gebeurde er iets anders vreselijks rondom die zwangerschappen?”
Esmeralda grijnsde geamuseerd om zijn vragen en voorzag hem graag van verdere details. “Nee, de vrouwen die in verwachting waren niet. Het waren de zogenaamde Manananggals, een ondersoort van de Aswangs. Dit zijn gevreesde wezens in de Filippijnse folklore. Duistere schepsels, doordrenkt van kwaad, die aan westerse vampieren doen denken en soms ook Tik-tiks worden genoemd vanwege het kenmerkende geluid dat ze maken met hun vleermuisachtige vleugels. Het zijn mensetende monsters die vaak als heksen worden aangeduid, omdat ze overwegend vrouwelijk zijn. Met name in de westelijke provincies van Capiz en Iloilo zijn ze erg berucht. Maar ook in de volksverhalen van buurlanden Indonesië en Maleisië zijn soortgelijke wezens veelbesproken.”
Thomas fronste zijn wenkbrauwen. Esmeralda’s verklaring kwam hem voor als een ratelend intro van een absurde sage, dat door volksgeloof lichtgelovigen op morbide wijze moest bekoren. Haar integere opstelling was hem echter niet ontgaan. Hij bleef vooralsnog bij zijn sceptische houding en begon onbewust iets schever te lopen, waardoor hij zich iets van zijn vriendin leek te verwijderen.
“Oké,” bracht hij voorzichtig uit. Bedenkelijk keek hij haar aan. Onbedoeld viel er een korte stilte. Thomas deed geen moeite zijn uitdrukking van ongeloof te verbergen. Met een vragende blik probeerde hij zelfs te doorgronden of Esmeralda het echt meende. Ze liet zich er echter niet door uit het veld slaan. Integendeel. Met de overredingskracht van een pubermeisje dat haar vader ervan moest overtuigen dat dat veel oudere nieuwe vriendje van haar wel degelijk te vertrouwen was – in hun geval had dit zomaar de situatie kunnen zijn; Thomas was net twintig geworden – probeerde ze tot hem door te dringen. Ongecontroleerd trok ze haar schouders op en bracht ze haar wenkbrauwen bij elkaar. Met haar handpalmen tegenover elkaar was ze net de pastoor van de verderop gelegen Santa Monica kerk in het dorpje Panay. Ze preekte verder:
” Voor de Filippino’s uit de regio Visayas is dit een gemeenschappelijke werkelijkheid waarmee elke dag geleefd moet worden. De Spaanse bezetters waren er op den duur van overtuigd dat de Manananggals bestonden. En ik kan je verzekeren, dat doen ze ook nu nog.”
Thomas geloofde zijn oren niet. Hij was erg op zijn meisje gesteld en koesterde al vroeg in hun relatie bewondering voor de schilderachtige manier waarop ze bepaalde zaken kon optekenen. Maar hij had niet verwacht dat wanneer het op feiten of fictie zou aankomen, Esmeralda de naïeve aanhanger van oeroude vertelsels bleek te zijn.
“Wil je daarmee zeggen dat je het zelf ook gelooft dan?”
Het was er uit voordat hij er erg in had. Al direct speet het hem dat hij zo plompverloren duidelijk maakte dat hij Esmeralda’s relaas in twijfel trok. Ze had dan ook niet het idee dat ze serieus genomen werd. Ze beantwoordde zijn reactie met een veelzeggende priemende blik. Op slag stond ze stil, als versteend in de predikende houding die ze het laatst had aangenomen. Verontwaardiging had de plaats ingenomen van haar eerdere gelaatsuitdrukking. Nota bene haar eigen vriendje had zijn mening al paraat voordat ze goed en wel de kans had gekregen om alles te vertellen. Toch was haar belijden gemeender dan deze gespeelde act. Eigenlijk had ze wel verwacht dat er meer voor nodig was om Thomas tot een ander inzicht te brengen. En ze genoot ervan. Schijnbaar gepikeerd beende ze verder en keerde ze zich van hem af. Thomas liet ze daarmee achter met het gevoel iets verkeerds te hebben gezegd. Onthutst doch schuldbewust staarde hij haar na en trok vervolgens een kort sprintje om haar in te halen.
“Hé, schat! Zo was het niet bedoeld.” Shit, dacht hij, hij had haar echt op haar teentjes getrapt.
Esmeralda sprak geen woord en liep de hoek om naar een dichter begroeid terrein. “Je kunt gerust verder vertellen hoor. Wat had je dan verwacht van een Westerling als ik? Ik ken de plaatselijke gebeurtenissen hier toch niet?” In de bocht die stikdonker werd door de vele laaghangende takken, zag hij geen hand voor ogen. Hij had de grootste moeite zich te oriënteren en kon nog maar net onderscheiden wat voetpad was en wat niet. Of wat ervoor door moest gaan. Achter hen verdween de stadsverlichting voorbij de glooiing van het landschap. Waar ze het hier mee moesten doen was het flauwe schijnsel van het maanlicht. Alleen was het zonneklaar dat de schaduw en algehele duisternis de overhand hadden. Esmeralda kon hij volgen op basis van het geluid dat haar voetstappen maakten en haar exuberante contouren die zelfs bij de afwezigheid van zoveel licht nog oogverblindend waren. Toen Thomas achter zijn vriendin aan onder de uitstulping van een overhangende rots door liep, voelde hij het op slag afkoelen. De temperatuurdaling verdween net zo plotseling als dat hij was opgedoken. Heel even huiverde hij van angst terwijl hij opkeek naar de reusachtige zwarte vlek die over hem heen trok. Hij staarde naar boven en vroeg zich af waar de sterren waren gebleven. Op het moment dat zijn ogen zich wat hadden aangepast aan een kort moment van complete duisternis, gold zijn verbijstering meer dan wanneer Esmeralda hem zou hebben voorbereid op hetgeen ze hier zouden vinden. Ongemerkt had ze hem van het door toeristen veel belopen zandweggetje langs de Panay River over een natuurlijk pad naar een verborgen grot geleid. Door zijn eerdere ontsteltenis had hij nauwelijks in de gaten gehad dat ze flauw waren afgedaald naar een ondiepe caverne, die beter verlicht bleek dan de route die ertoe leidde. De ruimte in dit berghol was aan de flinke kant, veel groter dan hij zich in eerste instantie zou hebben kunnen indenken. Voor een theater was het misschien net te nauw, maar een kleine bioscoop had je er prima in kunnen installeren. Ze moesten zonder dat Thomas dat door had gehad toch gauw een meter of twee naar beneden zijn afgedaald. Onderweg langs deze rivier hierheen had hij echter geen aanwijzingen gevonden die erop duidden dat ze konden stuiten op een dergelijk ondergronds vertrek. Aan het oostelijke uiteinde van de beschutte ruimte en de rechterflank waren de rotswanden hoog opgetrokken. De entree waar ze nu stonden was aanmerkelijk krapper. Dit kwam doordat de grote holte naar deze zijde taps toeliep. Ongeveer in het midden van dit hol, onder een verlaagd plafond, bestaande uit een aanzienlijke naar beneden gerichte stenen bult, ontwaarde hij een naar het westen gerichte boog rondom een lichter gekleurde plek.
Plotseling snapte hij waar het zachte geruis vandaan was gekomen dat hij tijdens het betreden van deze ruimte had opgemerkt en niet had kunnen plaatsen; recht voor hen lag een kleine waterplas, met daarin een glinstering die voortdurend ritmisch werd onderbroken door aanvoer van hoger gelegen water, zoals een stortbui het licht van koplampen doet verstrooien. Wat de oorsprong was van de lichtbron in de plas, kon hij zo niet zien, maar het verklaarde wel waarom hij kort na het binnenlopen van de grot meer zicht had dan toen ze er nog buiten stonden. Ook de luchtvochtigheid die hij geleidelijk voelde oplopen bij het binnengaan werd door dit watertje verklaard.
Wat hem verder opviel was dat het in dit natuurlijk onderkomen niet bijster koud was. Het was er zelfs behaaglijk te noemen. De reden hiervoor was dat de geografische ‘rug’ van de Filippijnen langs een uitgestrekte actieve vulkanische oceaanstraat was gelegen. Hierdoor was de grond er rijk aan warmtestromen, wat maakte dat er in de grot een constante temperatuur heerste van 21 graden. Toen Thomas wat aandachtiger om zich heen keek, zag hij dat hij Esmeralda kwijt was. Hij begreep dit niet, want zojuist had ze nog voor hem gelopen, vlak voordat ze hier binnen kwamen. Of was hij toch een ander pad ingeslagen dan zij? Omdat hij zich haast niet kon indenken dat dat het geval was stapte hij omzichtig naar voren om een beter beeld te kunnen krijgen. Misschien stond ze wel ergens in een hoek waar hij haar minder goed kon zien. Rondom de plas met de waterval was een en ander namelijk duidelijk zichtbaar, maar voor de rest van de ruimte moest hij zich echt inspannen om details te kunnen onderscheiden. “Esmé?” bracht hij gespannen uit. “Waar ben je schat?”
Enige reactie bleef uit.
Omdat hij geen idee had hoe goed de ondergrond te vertrouwen was en niet wilde riskeren onderuit te gaan, plaatste hij uiterst behoedzaam de ene voet voor de ander. Instinctief liep hij daarbij met zijn armen gespreid naast zijn lichaam. Mocht hij dan toch nog vallen, dan kon hij zich in zijn reflexen beter opvangen. Het bleek onnodig, de stenen onderlaag was prima beloopbaar. Hij probeerde Esmeralda opnieuw aan te roepen. Ditmaal iets luider dan voorheen. Maar in de grot bleef het akelig stil. Totdat hij dichter bij de lichtbron van het water was gekomen, hij zich langzaam om zijn as draaide en zich wezenloos schrok toen hij van achteren werd vastgepakt. Thomas slaakte een wilde kreet toen hij plotseling door twee handen op zijn schouders werd aangeraakt. Hij schoot naar voren en keerde zich direct naar zijn belager. Vergezeld van een smakelijk gelach werd hij door haar begroet.
“Je was bang hè?” was dadelijk de reactie van Esmeralda, die een grap met haar vriendje had uitgehaald. En ze bleef nog even proesten omdat ze hem zo tuk had gehad.
“Man, ik schrok me kapot met jou!” antwoordde hij met een wrange glimlach. Esmeralda liep op hem toe en gaf hem een knuffel. Dat voelde goed aan. Niet alleen voelde hij zich daardoor minder ontdaan, het was ook wel weer fijn om haar lijf warm tegen het zijne te hebben. Troostend wreef ze hem over zijn rug. Haar borsten drukten daarbij zachtjes tegen zijn bovenlijf. Dat bracht een prettige sensatie in hem teweeg. Net zoals wat ze met haar dijbeen deed, dat ze op een plagerige manier licht tegen zijn kruis had opgetrokken. Thomas voelde een tinteling door zijn onderbuik gaan, en een lichte beweging in zijn short. Het was een liefkozing die wat hem betreft niet lang genoeg kon duren. Alleen was er wat van het pluizige haar dat ze geblondeerd en gestyled had tijdens de omhelzing over zijn neus komen te hangen. Hij trachtte het uit zijn gezicht te blazen, maar dat hielp weinig. Met haar lange volle bos was dat niet eenvoudig. Uiteindelijk ontspande hij zijn greep en hield haar ietsjes van zich af. Twee diepbruine ogen keken daarop recht in de zijne. Ze werden omlijst met haar lange volle wimpers, geaccentueerd door een donkerzwarte mascara, waarmee ze hem nog extra kon betoveren. Verliefd staarden ze elkaar aan. De wereld leek heel even stil te staan. Ook haar volle lippen had Thomas al vanaf het eerste moment dat hij haar zag onweerstaanbaar gevonden. Zo rijk en vol had hij ze nog niet veel eerder gezien. Esmeralda zocht naar een kus. Hij beantwoordde deze maar al te graag. Verrukt sloten ze hun ogen, toen haar als met fluweel beklede lippen contact maakten met die van hem. Twee handen gleden omlaag over de holte van haar rug. Eén ervan vond haar lichtbruine skinny jeans en kneep in haar opgerichte billen. Zot van verlangen pakte Thomas haar nog dieper tussen haar benen en duwde zijn kruis stevig tegen haar aan.
“Wat is dit voor plek?” vroeg hij tussen twee zoenen door, duidend op de afgelegen grot waar ze hem naartoe had gebracht.
“Maakt het wat uit?”
Thomas schudde tevreden en met een brede grijns zijn hoofd. Hij zoende haar opnieuw en liet zijn tong langs die van haar glijden. De speekselwisseling was van korte duur.
“Hier heb ik voor het eerst gemasturbeerd…” zei ze hees en beet vervolgens zachtjes op zijn onderlip. Nu werd de sensatie in zijn onderbuik wel erg intens. En het werd nog heviger toen hij voelde hoe haar hand de bobbel in zijn shorts vastgreep. Die masseerde ze gretig. Toen het kloppend vlees in de palm van haar hand een vol volume had bereikt, trok ze het elastiek dat zijn korte broek om zijn heupen hield naar voren en taste ze naar zijn lid. Dit was het moment waar Thomas de hele avond naar had gehunkerd. Haar vingers omsloten de losse huid om zijn stijf geworden geslachtsdeel en trok deze liefdevol op en neer.
“Maar nu eerst mijn verhaal!” besloot ze al snel en trok vlug haar hand weer uit zijn broek.
Als uit een droom ontwaakt, werd de trance verbroken waarin Thomas was verzonken. Een natte droom in zijn geval. “Oh, jij vuil kreng,” reageerde Thomas fel. Maar op een boze manier was het niet. “Je zit me gewoon te kwellen, mens. Je geniet hiervan, hè, is het niet?”
Esmeralda glunderde en knikte ter bevestiging. Ze smulde ervan. Ze had een paar passen richting de kleine waterval gedaan en boog door haar knieën naar achteren om naar haar enkels te reiken. Daar vond ze het ritsje van haar rode suède schoenen met korte hakjes. Ze trok beide schoentjes uit en zette ze links van haar op de grond, naast haar schoudertas die ze er eerder had neergezet.
“Kom,” zei ze terwijl ze op de grond hurkte om iets uit haar tas te pakken. Ze nodigde hem uit om naast hem op de grond te komen zitten. Daarbij maakte ze met haar vlakke hand een waaierende beweging om de plek te duiden waar ze hem wilde hebben.
“Zo op de koude vloer?” vroeg Thomas haar, omdat hem de vloer te koel had geleken.
“Oh, dat valt reuze mee. Je moet het eens proberen. Maar ik heb ook een dekentje meegebracht,” welke ze dadelijk uit haar tas tevoorschijn toverde. “Al is dat meer voor de harde oneffen ondergrond.” Samen spreidden ze het kleedje. Het was groen en volledig van fleece gemaakt. Ze installeerden zich erop en trokken beide hun broeken uit. Terwijl Thomas zijn driekwartsbroek naast haar skinny jeans op een rots achter hen plaatste keek hij recht in het licht van het water en werd nieuwsgierig.
“Dus waar komt dit licht vandaan? Er is hier helemaal geen lamp of andere lichtbron. Je kunt me moeilijk vertellen dat het maanlicht hier zo’n krachtig effect heeft.”
“Oh, maar hier is een lichtbron,” verzekerde ze hem. “Je kunt het niet zien vanaf hier, omdat de rotsformatie en de waterval het zicht erop blokkeren, maar direct naast de plek waar hierboven een kleine waterloop in de grond verdwijnt, hangt een grote lantaarn aan een haak bevestigd.”
“Huh? Dus dat zou betekenen dat hier mensen komen? Of heb je hem daar zelf bevestigd? Maar dan nog, wie heeft hem dan voor je aangestoken? We zijn de hele dag bij elkaar geweest.”
“Klopt ook. Hij is ook niet van mij. De lamp staat in de tuin van een kluizenaar. Hij heeft hem altijd aan staan. Zo lang als ik hier kom brandt dat ding al. Hij zal hem waarschijnlijk alleen overdag doven.”
“Ja, natuurlijk. Nou wel vriendelijk van die kluizenaar dat hij ons gratis licht verschaft. Het geeft hier in elk geval wel een romantisch sfeertje.”
“Zeker,” besloot ze en schoof in de liggende houding die ze op het kleedje hadden aangenomen wat dichter tegen haar vriendje aan. Haar blote benen sloten zich daarbij tegen zijn licht behaarde benen. Thomas bracht zijn hand onder haar shirt, die ze haar ‘tube’ pleegde te noemen. Het had nog het meeste weg van een bandeau, door de simpele cilindervorm die het had. Liefkozend streelde hij haar buik en cirkelde met zijn hand rondom haar navel. Ze beantwoordde zijn tederheid met een haal door zijn blonde krulletjes, waarvoor ze haar arm over haar hoofd naar achteren boog omdat ze lepeltje-lepeltje waren gaan liggen.
“Weer die slip van jou, hè?” merkte Thomas op, toen hij ontdekte hoe een deel van de stof van haar slip zich in haar bilnaad had opgetrokken. Esmeralda grinnikte. Ze had daar inderdaad vaker last van. Er was bijna geen onderbroek, behalve de paar boxers die ze had, waarvan één helft zich niet in haar bilnaad verborg. Dat was Thomas al vaker opgevallen toen zij in haar ondergoed rondliep of van kleren wisselde. “Nou, vooruit met de geit. Kom maar op met dat akelige sprookje van je,” zei Thomas met een schalks lachje en petste nog even tegen die blote bil. “Ik weet niet hoeveel langer ik het nog vol zal houden met jou. Al kunnen we de daad ook zo beginnen, terwijl jij je verhaal vertelt,” hij trok haar slip bij haar achterwerk wat naar beneden en hoopte dat ze in deze houding nu seks met hem wilde hebben, maar dat hield ze nog even tegen.
“Tut tut, geduld. Anders kan ik mij niet concentreren. Ben je zeker dat je een horrorverhaal als dit wel aan kan?”
“Ik ben ouder dan jij.”
“Dat zegt niets,” Esmeralda draaide haar lijf naar hem toe en lachte neerbuigend. “Dan kun je nog wel bang worden.”
“Kom op nou maar. Ik weet hoe opgewonden jij kan raken als je met je griezelverhalen komt, dus ik heb daar als het goed is alleen maar profijt van.”
“Dat is inderdaad zo,” bevestigde Esmeralda hees en bracht een licht nepkreuntje naar hem uit. Thomas deed net alsof hij erom moest lachen.
“Goed, ik zal je niet langer pesten. Een heel lang verhaal is het nu ook weer niet, maar ik smul ervan en je weet hoe ik ben als ik eenmaal met één van m’n griezelverhalen begin. Het gaat over de waanzinnige ervaring van ene Raquel Salvador, een negentienjarige Filipina uit deze streek, net klaar met haar opleiding aan de Milibili National Highschool in Roxas City en voornemens etnografie te studeren aan de University of the Philippines Diliman in Metro Manilla. Ik ga je vertellen hoe zij in aanraking is gekomen met een Manananggal. Ik zal het niet nalaten om het van de meest gruwelijke details te voorzien.”
Thomas vond alles prima en luisterde aanvankelijk met een half oor, terwijl hij zijn vriendin vol verlangen zachtjes in haar billen kneep. “Raquel was een bijzonder ambitieuze griet, wat haar studiekeuzes aangaat, maar nogal slordig met de planning van leven daaromheen. Ze had geluk met haar aanmelding op Diliman, want de selectieprocedure om bij zo’n universiteit een opleiding te mogen beginnen is niet misselijk. Toen dat lukte, moest ze naar onze hoofdstad Manila in de provincie Luzon verhuizen, wat best veel geld kostte. Daarom zocht ze naar een zo voordelig mogelijke woonruimte en kwam zodoende bij het zoeken naar een kamer of hostel in contact met Pedro Aquino, een medewerker van een hotel in Makati, het commerciële centrum van Manila. Ze ontmoette hem een keer bij het vinden van een geschikte kamer. En nog een keer en nog een keer en nog een keer.”
“Kortom, ze werden verliefd,” gokte Thomas.
“En zwanger.”
“Zo, toe maar.”
“Jazeker, en ingrijpend ook.” Thomas’ strelingen hielden aan, maar Esmeralda liet zich er niet door afleiden. “Voor haar studie was dat rampzalig. Zomaar onbeschermd met hem het nest in te duiken, Raquel was zelf ook geschrokken dat ze dit had toegestaan. Verliefd of niet, ze had er zelfs beter aan gedaan om zich helemaal niet met die Pedro in te laten.”
“Waarom niet?” vroeg Thomas en hield even op met haar te plagen. “Was hij een player of zo?”
“Nee, dat niet. Voordat ze erachter waren klikte het eigenlijk prima tussen die twee en leek er even sprake te zijn van een oprechte relatie. Maar zodra Pedro wist dat ze zwanger was, nam hij geen verantwoording voor zijn daden en liet hij haar vallen als een baksteen.”
“Nou lekker dan. En haar studie?”
“Daar was ze wel mee begonnen, maar ze kwam er nu niet meer aan toe. En het ging van kwaad tot erger toen Pedro haar botweg het appartement uitwerkte door te claimen dat ze haar huur niet had betaald, zodat ze op straat kwam te staan. Ze kreeg niet eens de kans om haar spullen te pakken. Kleding, geld, haar mobiele telefoon en andere persoonlijke bezittingen, het bleef allemaal achter in het appartement. Zelfs haar paspoort bleef in handen van haar ex. En vooral dat was erg gevaarlijk, want op die manier had Pedro haar volledig in zijn macht. Zo kon ze niet aankloppen bij de politie en aantonen wie ze was, ze kon geen aangifte doen en zonder geldig reisdocument kon ze al helemaal niet terug naar huis. Kortom: ze had geen poot om op te staan.”
“Wat een klootzak zeg!” Thomas stopte even met zijn liefkozingen, “Zat ze nu definitief vast op Luzon?”
“Niet helemaal. Want Raquel was geen domme meid. Bovendien was haar situatie zo beroerd dat je vanzelf wel op creatieve oplossingen uitkomt. Compleet ontredderd klopte ze daarom aan bij de universiteit, waar ze haar natuurlijk kenden. Op die manier vond ze iemand die naar haar kant van het verhaal wilde luisteren. Zij geloofden haar en stonden haar toe om haar moeder te bellen, zodat ze haar familie op de hoogte kon brengen van de hachelijke situatie waarin ze verkeerde en zij haar naar Panay konden laten overvliegen.”
“En haar paspoort dan?”
“Corruptie. De Filippijnse autoriteiten laten zich gemakkelijk omkopen. Met een flinke som smeergeld hielpen ze haar aan een nieuw reisdocument en een vliegticket. Nog dezelfde week kwam ze aan op Roxas City Airport en konden ze Pedro laten opsporen om hem te vervolgen. Al snel bleek dat dit echter geen enkele zin meer had; Pedro was een paar dagen voor Raquel teruggekeerd was dood in het appartement aangetroffen. De kamer waar hij normaal op verbleef was één grote ravage. Alsof er een expressionistische schilder aan de gang was geweest, zo waren de wanden en het plafond besmeurd met lange donkerrode halen van zijn bloed. Slijmerige proppen van zijn ingewanden kleefden er langs. Ook over de airconditioning en op de met vliegengaas afgedekte ramen droop een dikke smurrie. De plastic ventilator was aan stukken geslagen. Onderdelen ervan lagen hier en daar op de grond tussen wat er over was van zijn darmen en lever. De rest van Pedro’s karkas lag in uiteengerukte stukken over het bed verspreid, zijn hals lag open en was ontwricht. Op de plaats waar eerder zijn buik had gezeten gaapte nu een groot open gat dat zo diep was dat de ruggenwervels bloot waren komen te liggen. Het krioelde er werkelijk van het ongedierte. Honderden kakkerlakken hadden in het lijk van de jongeman een smakelijke delicatesse gevonden en waren overal te vinden, zowel bij zijn lijk als in de rest van de kamer. Op de schaarse plekken die nog huid viel te noemen hadden ze de typerende brandwonden achtergelaten die het resultaat waren van hun schranspartij. De eerste vliegen waren juist bezig met het leggen van eitjes in de huidopeningen van zijn aangevreten schedel. Pedro was op ongenadig gruwelijke wijze van het leven beroofd. Zijn kamer in het appartement leek welhaast het plaats delict van een uitzinnig exorcisme.”
“Mijn hemel,” reageerde Thomas, die eerder naar atheïsme neigde dan in enige god te geloven, waardoor zijn reactie weinig karakteristiek overkwam. “Wie of wat heeft hem te pakken gekregen?”
Esmeralda glimlachte en staarde in zijn blauwe ogen maar gaf niet dadelijk antwoord.
“Dat zal zo wel duidelijk worden. Al denk ik dat je het wel kan raden.”

Wordt vervolgd.

image by Gaman, edited by Gsorsnoi

HENDERSON, LAS VEGAS – In de nacht van zaterdag 5 op zondag 6 januari 2013 is een man uit de gemeenschap Henderson, dat onderdeel uitmaakt van de wereldberoemde gokstad Las Vegas, volledig door het lint gegaan na het urenlang spelen van een retrospel aan een arcadekast. De 27-jarige spelverslaafde zou de inboedel van een café aan de Greenway Road aan puin hebben geslagen en vervolgens drie mensen dodelijk hebben verwond. Van de gevaarlijke bezoeker aan het spelcafé is onlangs zijn stoffelijk overschot aangetroffen in het O’Callaghan Park. Opmerkelijk was dat er allemaal zwarte veegvormige plekken op zijn huid aanwezig waren. Zijn huid was tevens op meerdere plaatsen gescheurd en zat vol open wonden, zodat het leek alsof deze al enkele dagen door wild was aangevreten. Zijn slachtoffers zou hij tot bloedens aan toe hebben gebeten en geslagen met een versplinterde stoelpoot, zodat er in de gemeenschap al wordt gesproken van de ‘arcadezombie’.

Geruchten gaan dat de man geobsedeerd was geraakt door het spel Black Marker, dat extreem verslavende elementen zou bevatten. Het arcadespel werd eind vorig jaar op de markt gebracht door Rosy Pistole Burbidge. De gameplay is gelijkaardig aan Ghosts ‘n’ Goblins, een platformspel met zombies, ogers en demonen.