Gespot: een kleine vijftig meeuwen op een grasveldje die zich tegoed doen aan iets ondefinieerbaars.
Zelf loop ik nog nietsvermoedend langs de beschutting van een flatgebouw over het trottoir om bij de bushalte aan te komen. Haast heb ik niet. Angst wel spoedig. Het kostten die beesten nog geen paar seconden om hun nieuwe prooi in het vizier te krijgen. Helaas voor mij was ik dat.
Bedenkend hoe mijn dag er vandaag uit zou gaan zien ben ik mij nog niet bewust van het terreur wat zich spoedig boven mijn hoofd zal afspelen. In mijn ooghoek zie ik wel dat er een troep meeuwen opstijgt, maar dat beeld is door mijn woonachtigheid in deze buurt zo geïmpregneerd op mijn netvlies, dat het me niet eens opvalt. Een ree ziet het eerste moment wel dat er een wolf in de buurt aanwezig is, maar het realiseren van het potentiële gevaar volgt een fractie later pas.
Mijn instinct werd getriggerd zodra een luid gekrijs recht achter mij de rust verstoorde. De vliegende ratten hadden hun aanvalspositie gekozen. Alle alarmbellen gingen bij mij rinkelen. Ik zette het op een lopen en zocht beschutting waar ik maar kon. Het angstzweet bevuilde mijn kleding in de oksels. Maar als ik mijn armen niet onnodig zou optillen die dag, dan zouden mijn collega’s er niets van merken. Die witte smurrie op mijn jas zou ik niet kunnen maskeren. Ik moest dus zien te voorkomen dat mijn hoofd en jas bevuild zouden worden.
“Flets! Flets! Flets!” de aanval was begonnen. Het toch al niet al te schone voetpad achter mij werd verder bevuild door al wat uit de hemel kwam neervallen. De bommenwerpers scheerden door de lucht. Witte stront kwam neer op voorruiten, motorkappen, houten bankjes en stoeptegels als ware het mortierbommen uit de tweede wereldoorlog. Man, wat waren mijn oksels nat! Het angstzweet op mijn rug deed ook aardig zijn best.
Eenmaal een straat verder moest ik beschutting zoeken achter een auto. Veel veiliger was ik er helaas niet. Een nieuwe vliegende rat van de Luftwaffe vloog op mij toe, zijn aars was zich al aan het opentrekken. In het vizier van de vijand zie je mij wegrennend achter een auto vandaan om achter een muurtje te duiken. Ook fout. Op het muurtje grijnst een besnaveld gezicht mij aan kijkt op met de boodschap aan zijn teamleden: “Hij zit hier!”
Een wit bevlekt voetpad achter mij latend kom ik eindelijk aan bij de bushalte en duik onder het afdak weg. Eindelijk veilig.
Een jongeman naast mij stapt even later het bushokje uit om even te controleren of de bus er al aankomt. Zichzelf overtuigend van het feit dat dat nog niet het geval is, stapt hij terug in het bushokje terwijl een meeuwenflats op een centimeter voor zijn linkerschoen neerstort.