Aangevraagd door: xNikkiX
“Krijg toch allemaal de kolere! Val voor mijn part allemaal dood!” Het zou zomaar een stukje kunnen zijn uit het levenslied van deze makker:
De hitsige menigte danst op de denderende muziek op deze late herfstnacht. De mensen in de buurt doen hun uiterste best om boven de herrie uit de slaap te vatten. De lege dorpstraat glimt nat in de koude nacht. In dit seizoen vinden we deze jongeman die dit stelletje ongeregeld vanachter de bar gadeslaat in de plaatselijke kroeg. Hij is het die de jeugd van een vochtige versnapering blijft voorzien. De dj vervangt het voorlaatste nummer met de laatste voor deze nacht. Hij heeft reeds vanaf tien uur plaatjes zitten draaien. De nuchtere barman zet rustig de spullen aan de kant en laat de boel de boel.
De laatste wiebelende kontjes hebben zich in een regenjas gehesen en verplaatsen zich op bagagedragers de nacht in. De nuchtere barman smijt zichzelf eruit en pakt het zadel om zich naar huis te bewegen. Alleen een huis … dat heeft hij niet. Normaal is zijn bagagedrager ook bezet en ontwaakt hij de volgende middag weer in een vreemd bed. Nu miezert het, het drupt en het zeikt dusdanig dat hij radeloos door de moezon tuurt naar een dak boven zijn hoofd. Zijn maag knort en zijn hoofd wordt draaierig. De chinees is al uren dicht. En omdat andere opties uitblijven besluit onze nuchtere barman om maar weer bij zijn broer in te breken. Echt inbreken is het niet. In geval van nood mag hij van zijn broer met de gegeven sleutel binnensluipen om niet in de open lucht te hoeven slapen.
Al fietsend gaan er allerlei gedachten door hem heen. Hij heeft geen huis en is dus feitelijk dakloos. De kamer die hij laatst had gehuurd voor een prikkie was hij uit getrapt, omdat zijn betalingsverplichtingen vaak op niets uitdraaide. Tezamen met een draai om zijn oren was hij met zijn knapzak op straat gezet. En dat was niet de eerste keer dat dit gebeurde. Nadat hij het ouderlijk huis had verlaten begon het leven meer en meer op een ratjetoe te lijken. Het leven draait meer en meer op overleven. Een fatsoenlijke opleiding kon er niet meer vanaf. En dus kijkt onze nuchtere barman met zijn glazige ogen door een waas van tranen voor zich uit. Fietsend op de automatische piloot gaat er door hem heen: “Ik heb geen zin om braaf te leren. Ik eindig toch wel … in de goot”.
Plotseling zwaait het lichaam van de barman in een radslag door de lucht terwijl de stalen constructie van de fiets onder zijn benen vandaan wordt getrokken. Met een kletterend geluid schraapt het frame over de klinkers en breekt de fietsbel af van het stuur. Het zou het eerste en enige geluid zijn die de fietsbel zou maken daar deze nooit heeft gefunctioneerd. De verdraaide radertjes die de oorzaak vormden van het defect schieten los uit de schelp waarin deze waren gevat en stuiteren over de straatstenen in alle richtingen. Een linkerjukbeen kraakt op de rand van een open put zodat een sliert slijmerig bloed buiten de put op straat belandt. Aan de rand van de open put klapt een houten hek dicht en valt om zodra deze door een slingerende arm omver wordt geworpen. De normale doorgaande weg werd gebarricadeerd door wegwerkzaamheden, maar de duisternis had niet hoeven beletten dat hij dat zou opmerken. Enkele raddraaiers hadden een stok tussen de wielen gestoken. Het valt te raden wat er vervolgens gebeurde. Het licht bij de barman knipt uit wanneer zijn lichaam de put inglijdt.
“Kinderen willen niet met me spelen. Noemen me Rat, en wijzen me na. De enige die me wat kan schelen. Die is er nooit, dat is m’n pa”
De energie trekt verder weg uit het lijf van de ongelukkige barman terwijl deze dieper in de put zakt en tegen de wanden van de put knalt. Met het bewustzijn verloren tuimelt hij in een grote open ruimte welke diep in de aarde verborgen ligt. Een met een stalen pin doorstoken stuk kunststof met reflectoren glinstert nauwelijks meer in deze inktzwarte duisternis wanneer deze op het hoofd van het slachtoffert dondert.
En daar ligt hij dan: de nuchtere barman, nu nuchterder dan ooit, op de binnenkant van een met slijk bedekte betonnen pijp, midden in het rioleringssysteem van de stad waarin hij ooit een huis had. Een stroom afvalwater gutst vanuit een hoger liggende pijp op zijn voeten en zoekt een weg langs zijn lichaam door de rest van de pijp naar het laagste punt. Brokken viezigheid uit gootstenen, putjes, afwateringssystemen en toiletbuizen drijven in het rioolwater over het gebroken lichaam. Het water is koud en kleurt zich een korte poos rood vanaf de plaats waar de barman ligt. Een beetje maag draait zich om bij de aanblik van dit alles.
Enkele minuten verstrijken tot er plotseling weer wat leven komt in deze man. Het zijn vooral de ledenmaten en het hoofd dat de meeste schade heeft geleden aan deze val. Een brandende pijn trekt zich door het hele lichaam. Normaal gezien zou een val als deze iemand in comateuze of half dode toestand hebben achtergelaten. Het mag dan ook een wonder heten dat er beweging is te zien in de armen die langzaam het lichaam willen oprichten. Maar het mag de moeite niet baten, de vreselijke pijn drukt hem weer terug in het rioolwater. Een rat draait zich om en neemt de benen wanneer een donkere gedaante naast het gebroken lichaam komt staan. De nuchtere barman doet een poging een glimp te krijgen van het persoon naast hem voordat het licht in zijn ogen helemaal uitgaat. Voordat dit gebeurt ziet hij dat dit een blauw ge-uniformde politieagent is. Maar wat de agent hier zo snel heeft gebracht mag Joost weten.
“Had ik maar iemand om van te houden
Twee zachte armen om me heen
Die mij altijd beschermen zouden
Ik voel me zo verdomd alleen”
Enkele maanden later drinkt de nuchtere barman een pilsje in de kroeg met zijn redder na hun dienst. Het doet hem goed dat hij vandaag met zijn maatje opnieuw wat gespuis heeft de bak in heeft kunnen laten draaien.