De weerberichten hadden er niet om gelogen; terwijl Victor Anished mij die dag had aangesteld als eerste archivaris van de Tycoon Newspaper was het de rest van de dag alleen nog maar wezen stortregenen. Diepblauwe luchten hadden zich gedurende de ochtend ontwikkeld en waren plotsklaps overgegaan in grijze wolkenpartijen die zich samenpakten boven de stad Gohes City. Over de machtige metropool werd in één middag een hoeveelheid natte ellende uitgestort waar normaal gesproken een gehele lentemaand voor nodig zou zijn.
Gelukkig heb ik amper last van gehad van al die treurnis buiten. Ik zat immers hoog en droog in de bibliotheek en was bezig met het archiveren van verhuisdozen stampvol met boeken. Het ritselen van de regen op de glazen overspanning werkte eerder stemmingmakend. Louter een donderklap wist mij uit mijn concentratie los te schudden, al was het maar omdat de wederwaardigheden van de dag een zekere spanning bij mij hadden achtergelaten. Het opbergen van de gewrochten op de boekenplanken was een taak waar ik gauw handigheid en plezier in kreeg, zodat ik volledig in mijn ijver opging en mij geen drukte maakte over wat er zich buiten deze muren afspeelde. Het was ik en mijn boeken.
Hoe plotseling en welhaast onmogelijk snel Victor zojuist de bibliotheek had verlaten, hield mijn gedachten bezig. Het was bijna of hij zichzelf ineens in een fruitvliegje had veranderd en daardoor stilletjes en ongezien van het toneel was weggevlogen. Ook de vibraties die ik soms in mijn omgeving opmerkte – nu net weer toen Victor mij met mijn klus alleen liet – kon ik maar niet begrijpen. Terwijl ik met mijn handen door wat stevige lectuur bladerde om te bepalen waar ik deze moest onderbrengen, bedacht ik mij dat het me al eerder was opgevallen dat Victor in meerdere opzichten een eigenaardig mannetje was. Hoewel het effectief slechts een paar uur geleden moest zijn, leek het haast wel gisteren dat hij mij te midden van mijn denkbeeldige Edjes aantrof (maar dat kwam natuurlijk doordat ik tussendoor was flauwgevallen en daardoor even van de wereld was). Hij had mij toen heel open en vriendelijk opgevangen, maar er was weinig voor nodig om hem weer harteloos en korzelig te krijgen, net zoals eerder vandaag toen ik hem net ontmoet had en hij onze andere collega’s als voetveeg behandelde. Toch probeerde ik mezelf wijs te maken dat mijn beoordelingsvermogen niet optimaal was en overtuigde ik mijzelf om toch voorlopig het beste in hem te willen blijven zien.
Gedurende mijn eerste werkzaamheden als archivaris voelde het voor mij onderhand een beetje alsof ik een hele nacht slaap had overgeslagen en daardoor alles als in een droomwereld om mij heen beleefde. Denkbeeldig zag ik de vreemde wezens uit mijn nachtmerries weer voor mij en dacht ik terug aan een fragment waarin ik in een trein zat. Daarin zat ik in een vrijwel lege coupé wat voor mij uit te staren, totdat een voorbijrazend geluid van overwegbomen de relatieve rust even verstoorde. Op het moment dat ik daardoor even opkeek, zag ik links van de twee stoelen tegenover mij een kindje langs de leuning gluren. Het was een meisje van een jaar of vier die kennelijk wat onderzoekend was ingesteld en in de trein naar andere mensen zat te kijken. Ze droeg een mintgroen jurkje met wat vogels erop en in haar donkerbruine haar had ze twee vlechtjes die langs weerskanten van haar gezicht vielen. Rechts van mij flitste er toen een perron in beeld en de trein minderde vaart, waardoor mijn aandacht weer even op iets anders werd gelegd. Het volgende moment dat ik weer naar links keek, waar het meisje kort daarvoor om het hoekje had gegluurd, was de voorstelling ineens veranderd in iets ijzingwekkends. Een koele beklemming maakte zich van mij meester. Toch liet ik mij niet helemaal van de wijs brengen, omdat ik deze scène nu al een paar dromen achtereen had gezien. Het uiterlijk van het meisje was aan het veranderen. Haar huidskleur begon langzaam de kleur van haar mintgroene jurkje over te nemen en het jurkje zelf vervaagde. Haar armen werden dunner en haar glimlach vernauwde zich tot een uitdrukkingsloze dunne spleet. Langs haar slapen werden de vlechten steeds platter en verdwenen, net zoals de rest van haar haren en het kraakbeen van haar oren. Het meest angstaanjagende van de metamorfose van het meisje vond ik nog wel haar ogen. Die bolden zich op en de pupillen ervan werden steeds breder, zo breed, dat er geen ruimte voor de irissen en het oogwit meer overbleef zodat ik enkel nog in de donkere binnenkant van het glasachtige lichaam van haar ogen staarde. Evenals bij de vorige keren dat ik dit droomde liet ik mij daar zo door opnemen dat ik niet doorhad dat het meisje in een vrome houding in het middenpad was gaan staan, terwijl er naast mij nog enkele andere van deze figuren zich hadden opgesteld. Vreemd genoeg deed het tafereel ineens heel veilig en bekend aan en was ik overtuigd dat ik in goede handen was. Net zoals het meisje, dat mij door haar transformatie nu erg geslachtloos overkwam, hadden de wezens die zich over mij heen bogen een al even steriele uitstraling. Het enige verschil dat zij maakten met het eerste wezen, was dat de figuren naast mij naar verhouding iets langer en ieler waren.
Op dat moment knipten de wezens heel vakkundig mijn kleding los en brachten ze bij mij een mondkapje aan. De scène in de trein werd dientengevolge erg wazig, waaruit ik concludeerde in een roes te worden gebracht. Maar telkens in die droom, zag ik juist op dat moment iets wat mij pas echt verontruste. Het wezen dat het dichtst over mij heen hing hield een lang naaldvormig voorwerp in zijn pezige hand. Toch in plaats van mijn aandacht daar op te richten en mij over de naald druk te maken, viel mijn blik langs zijn dunne pols op een huiveringwekkende voorstelling op de achtergrond van de treincoupé. Buiten deze droomwereld om kreeg mijn slapende lijf het inmiddels al erg benauwd toen de toch al bizarre droom een ware nachtmerrie aan het worden was. Vanachter de aan het plafond bevestigde bagagerekken kwam ineens een erg negatieve energie vrij. Dikke donkere slierten, tot het inktzwarte aan toe, braken uit de rekken los en kringelden over de uiteinden ervan al druipend de coupé in, alsof het om enorme bakken vloeibaar teer ging die om één of andere reden uit elkaar spatten. Grote rijen aan tanden gelijkende stekels volgden en beten zich vast aan de rekken en de leuningen van de stoelen eronder, alsof het dit nodig had om zich te kunnen verplaatsen. Wat het verschijnsel precies was wat deze nachtmerrie binnendreef, ik had mij er geen voorstelling van, maar de vijandelijkheid waar het mee gepaard ging werkte erg zuigend op mijn gevoel van zelfbehoud. Langs de ramen en over het plafond verplaatste het zich en ook de wezens die op mij hun experimenten gepland hadden, reageerden uiterst nerveus toen ze de tentakels op zich af zagen komen.
Het raadselachtige van dit alles was nog wel dat ik mij geen zuiver beeld kon vormen van deze wanstaltige entiteit, waardoor het extra bedreigend op mij inwerkte. Er viel met geen zekerheid te zeggen of ik hier over een echt organisme droomde, of dat nu van onze wereld kwam of van daarbuiten. Het leek mij beslist een samenstelling van fysische verschijnselen, maar het had geenszins verwantschap met onze aardse taxonomieën. Van een creatuur met een romp, een hoofd en een of meerdere ledematen was hier in elk geval geen sprake. Ik betwijfelde zelfs of de plantenmorfologie hier definities voor zou kennen. De beste beschrijving die je hier nog op los zou kunnen laten moet zoiets zijn als een massa van dikke zwarte spaghetti-achtige tentakels dat zich in hoog tempo hongerig voortbeweegt op scherpe uitstekels die ook tanden zouden kunnen zijn. Wat ik mij destijds nog onvoorstelbaar achtte, was dat dit macabere maaksel ook nog een naam zou blijken te hebben.
Te oordelen aan de reacties van de inmiddels vertrouwd lijkende wezens om mij heen, leek het erop alsof er geen andere mogelijkheid bestond dan dat deze scene een onzalige ontknoping moest kennen. Nachten achtereen zou ik mij verwonderen of dit op een climax of anticlimax zou uitdraaien. Vreemd genoeg ontwaakte ik echter altijd precies op het moment dat de wezens om mij heen naar de bedreigende massa omkeken en er een intense druk op mijn hoofd ontstond waardoor ik uit de nachtmerrie wakker schrok.
Zo peinzende over deze terugkerende angstdromen, voelde het haast alsof ik de schrikbeelden weer vers op het netvlies had staan, terwijl ik nog druk doende was met het opbergen van de boeken. De avond was inmiddels gevallen. Nog altijd teruggetrokken in de Bibliotheek van de Tycoon Newspaper, kwam ik langzaam weer tot realiteitsbesef zodra ik wat wiebelig op een trappetje een iets te zwaar gekozen boek op een hoger liggende plank wilde plaatsen. Net op het moment dat ik de dikke bundel veilig op zijn permanente opbergplaats wilde schuiven gebeurde het; een nieuwe trilling in de lucht trad op, heftiger en dichterbij dan ik eerder had gezien. Recht op een lege plek op een plank voor me, op nog geen twintig centimeter afstand, zag ik heel duidelijk het luchtledige voor een seconde of drie stevig op en neer bewegen, direct gevolgd door een zwarte waas die zich op de achtergrond verplaatste – of misschien verplaatste het zich er wel naartoe. Van schrik wankelde ik achteruit, terwijl ik tussen de planken van de stellingen door keek en het zware boek uit mijn handen liet vallen. Ik verloor daarop ook mijn evenwicht en donderde vervolgens zes boekenplanken naar beneden. Neergestort naast het zware boek, en wat dozen stond ik onder protest van mijn gepijnigd gestel gauw weer op en spoedde ik met rasse schreden naar het begin van het wandelpad. Ik negeerde voor een moment de blessures die ik had opgelopen en wilde vooral eerst weten waar die luchtspiegeling nu toch elke keer vandaan kwam. Links van mij tegen de wanden van het middenstuk en de glazen overspanning zag ik het heel even, in een nauwelijks waarneembare wazige hoedanigheid. Het moest ergens vanuit de paden zijn losgebroken en zich naar het open midden hebben verplaatst. Aangezien de verlichting niet overal optimaal was, doordat we lantaarns in gebruik hadden die we aan plafondhaken moesten ophangen, kon ik maar moeilijk scherp krijgen wat ik in werkelijkheid zag, maar voor heel even dacht ik in de zwarte waas het dreigende dinges uit mijn nachtmerries te herkennen. Direct daarop verdween het weer en meende ik ook toen weer een vibratie in de lucht te ontdekken. Maar het was zo ver weg achterin de zaal dat ik mij dat ook kan hebben ingebeeld.
Realiteit en fictie begonnen langzaam door elkaar te lopen, nu ik de voorstellingen vanuit mijn nachtmerries ook al in de feitelijke wereld om mij heen zag terugkomen. Ik begon zaken te zien die er helemaal niet waren. Ik was althans van mening dat ze niet kónden bestaan. Kennelijk vergde ik te veel van mezelf, en moest toegeven dat ik ook gewoon erg moe was. Ik was daarom juist van plan om de dozen aan de kant te schuiven en de dag er daar maar mee af te ronden, toen de dubbele deuren kraakten en er iemand de bibliotheek binnenstapte.
Het was Rina.
Mijn aandacht werd direct op haar gevestigd. Haar timing kon niet beter. Het was alsof ze mijn gedachte kon lezen en zo stond al klaar met haar jas aan en haar tasje, klaar om het pand af te sluiten.
“Hé tijger. Zeg, zou jij ook niet eens naar huis toe gaan?” begon ze. “Het is al ver na zevenen. Ik ga nu ook naar huis. Behalve wij tweeën zijn alleen de bewakers en enkele Edjes hier nog. Het siert je dat je direct op dag één jouw ijver wilt tonen, maar als dit de trend wordt, dan geloof ik dat je aan slapen helemaal nog weinig toe zal komen.”
Rina deed erg haar best om niet bemoederend te klinken, maar de boodschap was duidelijk en natuurlijk had ze wel een punt; mezelf kennende zouden mijn werkuren van vandaag zomaar eens een gewoonte kunnen gaan worden. Het blijven plakken op een plek dat mijn interesse heeft en mij daar helemaal door laten opnemen is een bekende eigenschap van me. Ik kan de wereld om me heen vergeten en gewoon maar door blijven gaan totdat het lichaam echt zegt dat het tijd is om te gaan slapen.
“Je hebt gelijk,” gaf ik toe, “Het is een lange dag geweest, eentje die me nog wel enige tijd zal bijblijven. Ik schuif hier nog even wat dozen naar hun plek, zodat ik morgen zo verder kan en dan ben ik klaar voor vandaag. Geef me vijf minuten. Dan loop ik samen met jou het pand uit.”
Rina knikte meisjesachtig en zo gezegd maakte ik voor de laatste keer die dag mijn handen los en ontmoette ik haar weer bij de foyer. Ze speelde met haar blonde pijpenkrullen en zond me, zodra ik de lift uitstapte, weer zo’n verleidelijke blik toe. Aan de bar was ze haar laatste slokken thee aan het nuttigen, terwijl ze haar tasje van de kruk naast haar oppakte en mij gebood om samen naar de Glazen Tong te wandelen. Rina was een betoverende dame met klasse, zoals ze daar haar jurkje schikte en schalks naar mij omkeek. Hoewel wij twee heel verschillende karakters waren, trok ze me heel erg aan en was juist het zweverige wat mij erg in haar aansprak. In de gang tussen de Entree en het hoofdgebouw gleed mijn blik gleed langs het inmiddels uitgeschakelde transportsysteem dat aan het plafond van de Glazen Tong bevestigd was en liep Rina op een prettige afstand dicht naast me. De stroom van edities van de Tycoon Newspaper was voor vandaag gestopt. Die zou over een paar uur pas weer op gang komen, zodra het eerste nieuws weer in inkt werd omgezet. Ik genoot er enorm van, om hier zo met de lieftallige receptioniste de dag af te sluiten in de wetenschap dat ik nu deel uitmaakte van een geweldige organisatie in actualiteiten dat hoog stond aangeschreven in de wereldmedia. Trots op mijn aanstelling en vol van warmte door het gezelschap van Rina keek ik dromerig nog eens omhoog door de glaspanelen van de Glazen Tong en trok mijn onderlip ietwat beteuterd op dat het nu zulk slecht weer moest zijn. Een zwoel romantisch weerbeeld met uitwaaierende wolkenpartijen langs een roze gekleurde hemelboog en een prachtige ondergaande zon had deze dag perfect kunnen maken. Maar helaas, in plaats daarvan trok er een krachtige depressie over het land, waardoor we ons moesten voorbereiden op een natte overtocht naar huis. Het was de smet op de dag die ervoor zorgde dat ik mijn gevoel maar niet in de romantische frequentie wist te krijgen, maar waardoor ik moest terugdenken aan het voorval van zojuist in de bibliotheek. Net zoals de elementen die ons tergden met de belofte op een nat pak, spookten er nog beelden door mijn hoofd waar groene wezens en sliertvormige monsters in voorkwamen, alsook die ene zinsnede die zich maar aan mij bleef opdringen:
‘Dimensies bestaan bij de gratie dat wij ze verzinnen…’
De verraderlijke schoonheid waar het hoofdkantoor van de Tycoon Newspaper je iedere dag mee betoverde was net zo gevaarlijk als het zoete keelgeluid van iedere zeemeermin. Toch nam ik iedere dag, zonder enige aarzeling, opnieuw het risico om mijzelf op de klippen te storten. Vrijwillig gaf ik mij over aan de onwaarschijnlijkheden waar deze organisatie je iedere dag opnieuw op trakteerde. De mogelijkheid dat ik op een goede dag compleet mijn verstand zou verliezen, nam ik daarmee op de koop toe. Ik begon er zelfs lol in te krijgen, om bij iedere ontmoeting met een zekere praatgrage lilliputter een nieuwe uitdaging op te zoeken; mijn behoeften dusdanig kenbaar te maken dat ik Ed géén vraag stelde. Toch kreeg ik keer op keer gedaan wat ik van hem verlangde. ‘De bibliotheek, alsjeblieft’ was bijvoorbeeld een beleefd verzoek dat niet met een vraagteken eindigde en ik daarom maar al te graag bezigde. Ik werd er geslepen in en durfde het na ongeveer een week zelfs zó bont te maken dat ik de rollen in de lift wist om te keren. Anders dan zelf te worden overladen met informatie, vulde ik de stilte in de lift een keer door Ed Cetera ongevraagd te vertellen over de gruwelijke avonturen die ik ‘s nachts beleefde. Vanzelfsprekend liet ik niet na om mijn belevenissen in alle denkbare geuren en kleuren aan hem over te brengen, zoals je normaal – zo ontdekte ik later – zou verwachten dat Kornelis Oflook dit zou doen. Zo vertelde ik Ed bijvoorbeeld over mijn ‘poldernachtmerrie’, waarin ik blootsvoets in het aardedonker stond te trillen van de kou in een natgeregend weiland. Hoe ik er was beland was mij een raadsel, maar telkens waarin ik mij op die plek bevond trokken de rillingen over mijn lijf van de angst omdat ik het kou had en volstrekt helemaal niets zag. Maar meer nog dan dat was ik bang, omdat ik wist dat er een punt zou komen dat ik zou worden besnuffeld. Je kon alleen de krekels horen en de wind die langs de sloten door de bladeren van de knotwilgen woei, maar lang zou het niet duren of de stuipen zouden me op het lijf gejaagd worden. Een lange tijd was er niets, niets behalve ik en mijn blote poten in het natte gras. Lopen durfde ik niet, maar de angst dwong je om in beweging te blijven. En toen was er die lik. Eerst die harde haren en vervolgens die ruwe kletsnatte lap vlees die er langs mijn hals streek, gevolgd door een klamme verstikkende asem. Kornelis zou hier zomaar een uiterst onsmakelijk artikel over kunnen schrijven. Maar dit was mijn verhaal dat ik hier op Ed Cetera overbracht, een scène die plotseling een hele andere spanning in de vertelling verdiende toen die vreemde lichten eenmaal werden ontstoken. De eerste was altijd een meter of honderd verwijderd van de plek waar ik mij in dat weiland bevond. Kort daarna knipten er nog twee links van mij aan en daarna… na een donker ogenblik…. de onpeilbare oogopslag van twee koeienogen, op een afstand van nog geen tien centimeter voor mijn neus.
Ed huiverde.
En heel even knipperde ook het licht van de lift zelf, terwijl ik mijn vertelling toen even pauzeerde.
Met de lichtbron recht achter mij, waren de mensachtige ogen aan weerszijde van de kop van dit beest wel ongeveer het meest beangstigende beeld wat ik tot dan toe in mijn nachtmerries voor vreesde om te zien. Tussen de haren naast een slijmerige neusholte wist een vlieg nog juist te ontsnappen toen de koe voor mij door het ontstoken licht panisch begon te loeien. Ik maakte daarom dat ik wegkwam en rende zo snel mogelijk naar achteren, in de hoop dat ik onderweg niet door een of andere volgende melkfabriek omver zou worden gelopen. Hoewel ik na tien passen door een losliggende graspol al onderuit ging, bleef het plat getrapt worden door een kudde op hol geslagen vee mij toch bespaard. Terwijl er steeds meer koeien om mij heen letterlijk in de schijnwerpers werden gezet, was het juist de ‘Berta’ die mij kort daarvoor nog in mijn ogen keek, de eerste die ineens echt in beweging kwam en het luchtruim koos. Een onzichtbare kracht liftte haar uit het gras omhoog en straalde haar op naar een helverlichte cirkelvormige opening, recht boven mij. Ze werd zo uit het gras getild, door een onzichtbare arm op een slepend tempo de hoogte in, zoals de grijpers op de kermis waarmee je dikwijls vruchteloos je centen verspeelt op het vangen van allerhande speelgoed en pluizige knuffels, waarna je zelf geërgerd tegen de kast trapt, omdat jouw beoogde buit altijd precies op het laatste moment uit de drie grijparmen glipt en je deze ziet vallen op een plek waar jij er daarna weer moeilijker bij kunt. Maar hier was niets pluizigs aan en deze logge knuffelbeesten werden niet meer naar beneden gedropt; hier werden onze brave grasvreters geoogst, door buitenaardse machten die voor mij tot dan toe nog onbekend waren. Het geluid van hun panische geloei voer in het holst van deze nacht tot ver over de weilanden, terwijl de diep bevreesde beesten hun mest lieten lopen, zodat daar waar zij eerder hadden gestaan, geleidelijk bruine vochtige plakkaten van bedenkelijke herkomst ophoopten.
Om zelf niet verblind te raken moest ik mijn armen al voor mijn ogen houden en keek ik vervolgens geforceerd in een andere richting, waar ik met de andere melkfabrieken hetzelfde zag gebeuren. Tientallen metaalachtige schijven, van een meter of 30 in doorsnede, hingen in het luchtruim boven ons, klaar om ieder nietsvermoedend rund zo uit het gras naar boven te stralen. De bizarre lichtbundels waren lang en overdreven conisch van vorm en vielen als kille verlichting in het weiland. Alles er omheen was stil… behalve het doodsvrezende geloei van de koeien rondom mij heen.
De nachtmerrie hield steeds op precies wanneer ik ruggelings liggend in het gras het koebeest recht boven mij in alle soorten rundvlees uit elkaar zag spatten, met de vleesbrokken nog bijna letterlijk op mijn netvlies.
“D-d-dat-geeft-te-denken,” bracht Ed die keer vlot stotterend uit toen ik mijn met passie gebrachte ervaring met hem had afgerond. Hij keek mij daarop onderzoekend aan, terwijl hij een pasje naar achteren deed in de lift en zomaar eens moest nadenken over hoe hij hierop zou reageren. Vergenoegd wachtte ik zijn volgende reactie af. Zoals gewoonlijk liet hij de lift stoppen bij het vertrek van Kornelis, dus was het tijd om elkaar gedag te zeggen. “Ik-wens-je-een-goede-da…”
“Ja, ik jou ook, Ed. Spreek je later,” sprak ik vlug zonder hem uit te laten praten en liep vervolgens met een grote grijns op mijn gezicht – de verstikkende lucht van Kor negerend – zonder nog verder om te kijken de lift uit. En dat was nog maar slechts één van de vele trucjes die ik steeds vaker toepaste om zelf niet horendol te worden van Ed’s gebruikelijke woordenstroom. Uiteraard mislukte mijn pogingen ook wel eens, maar dat nam ik dan sportief op en trachtte ik op een andere manier aan de ratelend Edjes te ontvluchten.
En met Ed Cetera was hij nog slechts één (hoewel, één?) collega waar ik tijdens mijn in dienststelling langzaam mee vertrouwd raakte.
Aan mijn dagelijkse wandeling over het plein, langs Rina en dan zo via Ed de Liftbediende naar boven, begon ik al snel te wennen. Natuurlijk verliep de ene dag wel beter dan de ander, maar dat kwam vooral doordat mijn nachten niet gemakkelijk beterden, ondanks mijn goede voornemens op tijd naar bed te gaan. Aan de wallen onder mijn ogen konden mijn collega’s iedere dag vanzelf afleiden hoe mijn nacht ervoor geweest moest zijn. Maar ook wanneer ik zo slap als een vaatdoek het pand binnen kwam wandelen, leek niemand zich daar echt aan te storen. Belangrijk was kennelijk dát ik er was en dat ik in de bibliotheek deed wat er van mij verlangd werd. Ik meldde mij altijd even netjes op de zevende verdieping, zodat ik de lift steeds tweemaal in- en uitstapte en bleef daardoor altijd op de hoogte van het nieuws dat die dag gebracht zou worden. Mijn bezoek aan de nieuwsvloer was een fijne dagstart waarbij er altijd wel een kop koffie of thee werd genuttigd en de vochtige versnaperingen zelf door Ed de Koffiejuf werden verzorgd. Ik begon de Edjes allemaal maar namen van hun functies te geven, opdat ik voorzag dat ik anders gemakkelijk in een spraakverwarring met m’n collega’s zou verzanden wanneer het niet duidelijk was over welke Ed we het soms hadden. Dat initiatief werd gewaardeerd en al snel door de collega’s overgenomen.
Rina, Victor en Kornelis waren bij de dagstart eigenlijk altijd wel even aan de koffietafel aanwezig, al kwam Rina altijd na mij aanschuiven en ging ze vaak weer rap terug naar de receptie. Meestal kwam ze al in beweging terwijl ze haar kamillethee nog maar half op had, maar kennelijk kon Victor het telkens toch niet laten om haar aan te sporen om op te schieten.
“Hou jij de receptie niet te lang onbemand?” was het dan vaak, een opmerking die Rina enkel met een geïrriteerd zwijgen beantwoordde. Wat dat betreft liet Victor op zo’n moment toch alleen zijn gezicht maar even zien om te controleren of wij wel vlot genoeg aan ons werk gingen. Hij liet de kans ook niet onbenut om de tien minuten koffie vooral als werkbespreking in te zetten, dan dat hij ons de gelegenheid gaf om elkaar ook over luchtigere zaken te spreken. Maar op de dagen dat wij hem er niet aantroffen was het altijd fijn om met de collega’s even bij te kletsen.
Tinus was er minder vaak bij, want die zat veel in het buitenland, waardoor zijn aanwezigheid bij het ‘s ochtends koffie pakken een zeldzaamheid betrof. Tezamen met Kornelis zorgden hij en Kor voor de meeste actualiteiten, zodat beide heren veel op pad moesten. Alleen anders dan met Kornelis – of Kor zoals hij zich graag liet noemen – was Tinus vrijwel nooit op dezelfde dag weer terug. Meestentijds informeerde hij ons bij de koffietafel over de ontwikkelingen in het buitenland en vertrok hij kort daarna met één of meer Edjes per gyrocopter of, als de afstanden wat groter waren, met de trein of zelfs met een zeppelin. Over het algemeen zag je hem dan een paar dagen niet en kwam er een van de Edjes eerder van zijn reis terug om ons per telegram verslag uit te brengen over wat er over de grens gebeurde. Wat dat aangaat had Tinus het met zijn functie wel goed bekeken; tijdens zijn werk kon hij veel van de wereld zien.
Maar mijn tijd zou ook nog komen.
Van zijn bezoek aan Praag had Tinus ondertussen ook een boeiend verslag weten te maken. Hij zat daar eerder nog mee in zijn maag, omdat hij had getwijfeld aan hoe onderscheidend hij het stuk had weten te maken. Maar ik heb het idee dat dit hem toch aardig gelukt was; toen het enkele dagen na mijn indiensttreding in de krant verscheen, vond ik het althans erg interessant. Hij wist de aandacht van de lezer goed vast te houden en schreef erg beeldend. Met name dat laatste was een eigenschap waar ik hem erg om bewonderde en ik streefde in mijn carrière bij de Tycoon Newspaper na om mijzelf diezelfde kwaliteit ook meester te maken.
Kornelis publiceerde zijn (uiterst misselijkmakende) artikel over hoe je het beste je reukorgaan kan reinigen, getiteld ‘De Neusboor’ en zorgde er daarmee voor dat ik alleen nog maar meer walgde van zijn bijzondere onderwerpen en zijn hebbelijkheden. Dat veranderde trouwens niets aan het beeld wat ik tot dan toe al van Kornelis had. Want wat hij ook schreef of hoe smerig zijn gewoontes vaak ook waren, als er iemand tussen de redactieleden is die een groot hart heeft en zich juist uiterst sympathiek opstelt, dan is hij het wel. Wat dat betreft is hij altijd erg ‘benaderbaar’ en kon ik mij tegelijkertijd ook wel indenken waarom hij altijd zo botste met een tegenpool als Victor. Kor mocht ik wel. Ik bood mijzelf dan ook graag aan om de welriekende kamerplanten voor hem te vervangen. De hyacinten, rozen en andere prettige ruikers maakten de atmosfeer zodoende altijd tijdelijk weer een stuk aangenamer. Toch konden ze niet op tegen de man die echt wél riekend was en de meeste plantjes verwelkten daarom na een week alweer. Munt hield het langer vol. Dat is toch net onkruid. Ik kreeg toestemming om daar ook plantenbakken voor te bestellen, zodat het de ruimte kreeg om zich te verbreiden en het tierde dan uiteindelijk ook welig.
Overigens, over munt gesproken, naast de sterke mentholgeur die deze plant verspreidde, zorgde het er ook voor dat ik ongemerkt meer thee ging drinken. Iets wat één collega in het bijzonder wel aanstond en waardoor ik in haar mijn theemaatje vond. Ik heb het natuurlijk over Rina, de griet waar ik het erg goed mee kon vinden en met wie ik vaak de dag begon en deze vaak ook mee afsloot. Dat wij beide al snel tot overuren kwamen daar kozen we overigens zelf voor, niet eens zozeer door de interesse voor elkaar, maar vooral door onze devotie voor ons werk. Ik moet bekennen dat ik het altijd wel fijn vond dat er iemand was die me motiveerde om niet op mijn werk te blijven slapen en waar ik samen mee naar buiten kon lopen. Door haar aanwezigheid zorgde ze er zowel voor dat ik zo nu en dan in de zevende hemel verkeerde als dat ze mijn beide benen op de grond wist te houden. Die tegenstelling had natuurlijk alles te maken met onze verliefdheid enerzijds en mijn dromerige gedrag in mijn werk anderzijds. Dat laatste ging voor haar overigens ook op.
Dikwijls liepen we gearmd naar buiten, met Rina’s hoofd rustend op mijn schouder, maar altijd met dat haakse weerbeeld op de achtergrond wanneer we zo vervlochten met elkaar door de Glazen Tong wandelden. Anders dan het gevoel dat ik door haar warmte dan zou moeten beleven, voelde ik mij op zulke momenten erg onbestemd en wist ik vaak niet goed of deze aandacht echt was wat ik wilde.
Toch, op een zekere dag besloot ik dat ik haar een goede kans moest gunnen. Van ons tweeën was het tot nog toe steeds Rina geweest die de initiatieven nam en naar mij toe trok. Het zou me sieren wanneer ik mij van mijn beste kant liet zien en dat ook eens omdraaide, hetgeen ik op een middaguur eens toepaste.
Onder het mom van het even van de materie te willen loskomen, vroeg ik bij Tinus een wat langere pauze aan en had Rina ingeseind om hetzelfde te doen. We hadden toch uren genoeg. Victor was een paar dagen van kantoor, zodat Tinus op de redactie bleef en plaatsvervangend optrad. Van mijn kant moest het lijken alsof ik even aan de stoffige boeken en de onpasselijk makende lucht van Kornelis wilde ontsnappen, maar kennelijk was mijn verzoek erg transparant; Tinus had namelijk direct door wat mijn echte intenties voor die aanvraag waren.
“Geniet lekker van elkaar,” knipoogde hij me hartelijk toe, toen de klok op die dag het middaguur aanwees en ik langs de zevende moest om een gebaksschoteltje bij de vaat te plaatsen. Ed de Koffiejuf, de jarige job die hier verantwoordelijk voor was, glimlachte naar me en stak plagerig zijn duim naar mij omhoog.
Van mijn stuk gebracht en toch al vol van zenuwen verliet ik de redactievloer met een rood gelaat. Met een ongemakkelijke lach op mijn gezicht keek ik Tinus na, terwijl de liftdeuren zich sloten en gaf ik Ed de Liftbediende de opdracht om mij naar de begane grond te brengen. Zo pikte ik Rina bij de receptiebalie op en escorteerde ik haar met dezelfde lift naar een etage waar van ons tweeën alleen ik nog was geweest. Het redactiegebouw van de Tycoon Newspaper bevatte in deze prille fase van haar bestaan nog talrijke ongebruikte ruimtes, waar ik er geleidelijk steeds meer van aan het ontdekken was, doordat ik mijn pauzes nog wel eens verkennend door het massieve pand doorbracht. Of dat ook voor de ruimte gold waar ik vandaag met Rina wilde verblijven, daar was ik nog niet geheel zeker van, maar de conferentiezaal die ik op het oog had leende zich perfect voor een romantisch onderonsje. De ruimte stond voor degene die het wilden boeken bekend als ‘de Ontwakende Draak’ en wanneer je er eenmaal binnen rondliep dan begreep je ook wel waarom. Op het eerste oog zou je denken dat je een warm ingerichte en langgerekte vergaderzaal binnenstapte, maar dat was totdat je het grote object in het midden voorbij liep en je direct het verband met het grotere geheel zou zien. De eerste keer dat ik dit vertrek binnenwandelde was ik mij dan ook wezenloos geschrokken toen ik zelf op dat punt over mijn schouders keek.
Samen met Rina staarde ik die middag in de brede muil van een enorme draak, waarvan het monster aan wie deze vreselijke bek toebehoorde als een geweldige sculptuur in het midden van de zaal uit een poel van water oprees en op die manier uit zijn slaap leek te ontwaken. Lui doch vervaarlijk blies hij met een asem van vuur de vergaderkamer in, zodat het leek alsof we hier gauw moesten wegwezen, omdat we anders door één van zijn vuurkogels verteerd zouden worden. Gelukkig was het in één oogopslag duidelijk dat het niet werkelijk om een fantastische donderdraak ging, maar waren Rina en ik getuigen van de resultaten van wonderschone houtsnijwerken, wat zowel voor de draak opging als voor de grillige vormen van de vergadertafel. De eerste keer dat ik het zelf ontdekte werd ik er vervuld van fascinatie door opgenomen. Niet zozeer alleen de draak, maar met name de bijna vijf meter lange tafel had een geweldige indruk op mij gemaakt. De tafel stelde namelijk de afgeplatte vuurbal voor die door de draak werd uitgebraakt. Zoals het geheel van vlammen dat zich aan de onderzijde in alle richtingen verspreidde en daarmee de poten van de tafel vormde, maar ook de korte vlambogen bovenop het tafelblad dat door haar vormen ruimte bood aan kantoorartikelen en servies om erin en erop te plaatsen – aan ieder detail was met dezelfde toewijding aandacht besteed. Hoewel de bovenzijde plat was afgewerkt, om uiterst functioneel te zijn zoals de tafel bedoeld was, bleef het braaksel van vuur z’n geloofwaardigheid behouden.
Als een vader die zijn dochter beschermend in zijn armen nam, hield ik Rina met haar rug tegen mijn borstkas vast, terwijl we samen gebiologeerd keken naar hoe fantastisch de draak uit de waterpoel leek te verrijzen, een waterpoel die tegelijkertijd door het kabbelen van het water verantwoordelijk was voor de rustige ambiance waar een beetje vergaderzaal wel om verlegen zat.
Liefhebbers van kunst zag ik hier hun hart al ophalen, ieder detail en elk beeld of teken ontledend, op zoek naar verwijzingen en symboliek, waar deze ruimte bol van stond. Gesprekken konden letterlijk verhit worden gevoerd aan de ‘vlammentafel’, terwijl twee brede stralen van neervallend water net voorbij de entree het contrast compleet maakten door langs de binnentredende gasten van de vergadering zacht ruisend in de waterpoel neer te dalen.
Zich nog verwonderend over de geraffineerd uitgewerkte voorstelling liet Rina haar handen glijden over het ebbenhout, waar zowel de conferentietafel als de draaksculptuur uit waren opgetrokken. Ik voerde haar mee langs de zetel van de voorzitter en beide merkten we hoe de aanblik van de draak vanuit die positie welhaast onderdanig was. Uiteraard was dat precies hoe de voorzitter het wilde hebben; zelfs al stond de draak bekend als een geducht en vervaarlijk wezen uit vele exotische mythologieën, de voorzitter verhief zich boven eenieder, uit welke windstreek je ook afkomstig was. Het was daarom ook niet voor niets dat uitgerekend deze zetel een paar centimeter hoger stond dan alle anderen.
Mijn geliefde Rina Oddel schatte ik in als iemand die wel van wat spanning hield, zodat ik het wel aan had gedurfd om haar naar een plek als deze te leiden. Romantiek had hier niet het zwaarste accent. Maar dat was nauwelijks erg. De gestileerde aanblik van al het hier aanwezige schoon hield haar zo in vervoering dat ik de sensatie middels de warmte al door haar huid naar mijn hand voelde stralen. Dat we ons op ons werk begaven, was wellicht een minpuntje, maar gelukkig viel dat in het niet, omdat ik het vooraf zo had ingekleed dat het voor haar vooral moest lijken als een eenvoudig lunchafspraakje. Echter, nu ze dit al had gezien, raakte ik bij haar al meteen een gevoelige snaar, zodat alles wat hierna nog kwam weinig extra opsmuk behoefde. Maar als opsmuk datgene was wat je tijdens een afspraakje als deze wilde vermijden, dan was je bij de Tycoon Newspaper wel aan het verkeerde adres. Hier viel je sowieso van de ene verbazing in de andere.
Met een uiterst lichte tred zweefden we in inmiddels naar het uiteinde van de conferentiezaal en begaven wij ons via één van de openslaande deuren naar de buitenplaats. Die werd gevormd door een dakterras dat op enkele niveaus als vanzelf was komen te ontstaan doordat het redactiegebouw in suikertaartstijl was opgetrokken, zodat we ons hier op de 97e verdieping op het hoogste brede stuk bevonden. Hetgeen niet inhield dat we met het naar buiten wandelen op een saaie vierkante donutvorm waren aangekomen. Integendeel, het buitenverblijf was op deze eerste laag subtiel ingericht middels een toepassing van Oudgriekse en gotische elementen, zonder daarmee het stalinistische karakter van de buitengevel van het bouwwerk te overheersen. De associatie met de gotiek werd hier in beginsel vooral gelegd met de diverse waterspuwers aan de gevels, om het regenwater af te voeren. Hoewel waterspuwers al sinds de Oudheid worden toegepast en mede daardoor prima pasten bij de overwegend marmeren elementen op het plateau, zoals het meubilair en per terras telkens een dubbele uitvoering van twee Nikè van Samothrake-replica’s. Net zoals het origineel, welke in het Louvre in Parijs kan worden bewonderd, staan de beeldhouwwerken voor overwinning en verwijzen alle in totaal 16 kopieën naar de bouwvakkers die zijn gesneuveld tijdens de aanleg van de Tycoon Newspaper.
Rina en ik namen op een marmeren tuinbank tussen enkele zuilen plaats en lieten onze ogen vallen op het weidse uitzicht over de metropool. Met onze handen in elkaar gevouwen keken we elkaar even betekenisvol aan, waarna Rina haar hoofd op mijn schouders liet rusten.
“Ik weet niet wat je voor vanmiddag nog meer hebt bedacht, mop,” begon ze tevreden en tegelijk verwachtingsvol, “maar ik vind onze escapade nu al fantastisch.”
Bij deze woorden voelde ik mij voor een moment in mijn leven even intens gelukkig en ik liet dit dan ook blijken door haar hoofd teder te strelen. Zelf kneep ze zachtjes in mijn hand en glimlachte slechts toen ze naar me keek. Ze straalde. Door de zomerzon viel er een oranje gloed over haar wangen en haar jurk was karmozijnrood, een kleur die het perfecte contrast vormde met haar goudblonde pijpenkrullen. Zo leek ze precies een hoofdact uit een variétévoorstelling, die met haar fluweelzachte stem tussen andere vaudevilleartiesten de avond bij elkaar zong en het publiek op haar handen had. Of haar zoete keelklanken hetzelfde effect zouden bereiken, daar kon ik nu alleen nog maar naar gissen, maar met de uitstraling die ze op die middag had zou ze een filmicoon als Jessica Rabbit laten verbleken.
Een tijd lang keek ze mij aan en sprak geen woord. Ze gaf me alle mogelijk om mij door haar blik te laten betoveren. Haar zwijgen was iets wat ik niet van haar gewend was, maar het was beslist één van de mooiste momenten die ik ooit had beleefd en ik genoot er dan ook enorm van.
“Begin jij al trek te krijgen?” vroeg ik haar op milde toon, terwijl ik naar het gerecht voor ons op tafel gebaarde.
Rina knikte en werd nieuwsgierig.
“Wat heb je voor ons laten verzorgen?”
Ze veronderstelde al dat ik niet zelf aan het koken was geslagen en dat klopte. Een Edje die eveneens van onze lunchdate afwist had ik verzocht om een maaltijd voor ons te bereiden en hij had dat dan ook met gepaste zorg voor ons klaargezet.
“Je houdt toch van vis?” legde ik speels voor.
En opnieuw knikte ze.
Ik trok de zilveren cloches van onze maaltijd en ontblootte daarmee de vissalades die ik had laten voorbereiden. Gelukkig viel deze erg in de smaak, maar dat kon ook moeilijk anders, aangezien ik mijn oor altijd erg goed ten luisteren leg op de interesses die mensen hebben in wat ze zoal graag eten. Rina in het bijzonder natuurlijk.
We lieten ons de garnalen met krab en radijs dan ook goed smaken, maar terwijl wij zo van ons eten aan het snoepen waren voelde ik ineens iets aan Rina waar ik eerder sinds we hier waren ook al iets van had gemerkt. Rina trilde namelijk als een rietje, alsof ze het koud had, maar wat helemaal niet bij het weer of de temperatuur van de salade paste.
“Zeg, wat is er lieverd?” vroeg ik haar daarom bezorgd. “Heb je het ineens zo koud?”
Nog altijd leek het niet alsof dat echt het geval kon wezen, maar ze bleef maar trillen en voelde zelfs eerder warm aan en gespannen.
“Nee, dat is het niet Achmed,” antwoordde ze vervolgens kalm, maar wel met een ongemakkelijke grimas.
Zorgelijk keek haar aan.
“Maar wat is er dan?”
Opnieuw glimlachte ze moeilijk en vroeg me: “Zal ik je eens een geheimpje vertellen?”
Natuurlijk wilde ik weten wat eraan mankeerde, dus spoorde ik haar met een kort knikje aan dat geheimpje prijs te geven.
“I-ik heb een vreselijke h-hoogtevrees, mop…”
Hierop voelde ik me ineens wat schuldig. Ik was het geweest die haar naar dit dakterras had gebracht. Ze had de 97e etage natuurlijk veel te hoog gevonden. Vandaar dat ze al die tijd al wat zat te bibberen.
“Oh gut, lieverd, maar waarom heb je dat niet meteen gezegd?” sprak ik toen, zonder het schuldgevoel bij haar te willen neerleggen. “Dan hadden we het balkon toch niet samen opgegaan?”
“N-nee, dat geeft helemaal niet, scheet,” suste ze. “Ik genoot zo van dit romantische idee van jou, dat ik mij over mijn angsten heen probeerde te zetten.”
“Maar als je hoogtevrees hebt, dan heb je hoogtevrees. Kom, dan breng ik ons meteen naar binnen.”
Ik pakte haar arm beet en bood haar de ondersteuning en warmte die ze op dat moment nodig had. Eerst bracht ik haar naar binnen en liep daarna even terug om ook de lunch te halen. Die aten we vervolgens binnen verder op aan de vlammentafel en hadden het nog erg gezellig met elkaar.
Rina was een geweldige meid; jong, kritisch, flamboyant en beslist niet iemand die het kaas van haar brood liet eten. Die middag hoorde zij echt bij mij en hoorden wij bij elkaar. Al sinds de binnenkomst tijdens mijn eerste werkdag bij de Tycoon Newspaper had zij gevoelens voor me. En ik moest nu toch onderkennen dat ik ondertussen ook erg verliefd op haar was geworden. Rina en ik zijn twee heel verschillende karakters met totaal verschillende persoonlijkheden en met ieder een geheel eigen uitstraling. Er is niemand die ik ken die ons direct als stel zou herkennen, maar toch trokken wij elkaar heel erg aan en was het sinds onze lunchdate bij de ‘Ontwakende Draak’ dat het leek alsof deze liefde voor altijd zou bestaan.
Alles zou echter veranderen vanaf het moment dat Victor mij die ene opdracht gaf.
This entry was posted on Wednesday, November 22nd, 2017 at 10:03 and is filed under Aanstormende publicaties, BOEK: 'Gekalibreerde gedrochten', Duimzuigerij, Nederlands, Publicatie-klaar. You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.