By achmedlien | February 19, 2021 - 4:22 pm - Posted in Algemeen

Dit verhaaltje is geïnspireerd op een miniatuur-schrijfwedstrijd waar ik  graag aan mee had willen doen, maar ik mee ben afgehaakt toen ik er achter kwam dat je daar alleen aan mee kon doen als je in België woont. 
Dus besloot ik het aanvankelijk 33 woorden tellende verhaaltje te plaatsen op het schrijfplatform Webtales. Die zet leverde zoveel leuke reacties op én de aansporing om er een vervolg op te schrijven dat dit mij deed besluiten de “33 woorden thriller” inderdaad om te zetten naar een minithriller van 33 x 33 woorden. Een verhaaltje dus van in totaal 1098 woorden opgedeeld in 33 mini “hoofdstukjes”. 

Het resultaat lees je hier:

Morgen is haar begrafenis. Ik draai me weer om naar mijn telefoon op mijn nachtkastje, zoekend naar afleiding. Achter mij is het bed leeg.
Dan ineens in Whatsapp: “Chantal is aan het typen…”

‘Mopje, hoe laat kom je ons morgen ophalen?’ staat er te lezen.
Een moment later: ‘Eindelijk klimmen. Onze meisjes zullen het wel spannend vinden.’
Wat is dit voor zieke grap? Wie typt dit?

Het bloed stijgt naar mijn hoofd. Op mijn rug: koude rillingen. Dit kan onmogelijk Chantal zijn! Maar… haar telefoon? In een flits denk ik terug aan dat moment: de dag van de moord.

Met mijn duim scroll ik met kloppend hart terug in de chat: “Vandaag” staat er te lezen, in het blauwgrijs, midden bovenin. Met allemaal appjes van de dag ervoor. Zaterdag werd ze vermoord.

‘Laat je het even weten?’ typt ze, of wie dit ook is. ‘Ik zie dat je online bent. Ik wil zo slapen.’
Mijn duim hangt aarzelend boven het scherm… zou ik wel reageren?

‘Oh, nog even over donderdag… ik app je nog of ik dan bij jou ben. Daantje is dan misschien toch bij haar vader.’
Word ik nou gek? Dit typte ze toen ook.
‘Schat?’

In plaats van te reageren druk ik op de “Home”-knop en staar zonder iets te registreren naar alle appjes op mijn telefoonscherm. Maar dan ineens valt mijn oog op de kalender: “Vr 10”.

Dit bestaat niet, overtuig ik mijzelf. Ik klik meteen naar Instellingen en zoek onder Algemeen naar Datum en tijd. 10 juli 2020. Mijn telefoon is bijna een week terug in de tijd gezet!

Een Whatsapp-notificatie, bovenin het scherm: een GIF-je. Ik open het. Het witte poesje van de Aristocats met de tekst: “Good night & Sweet dreams”.
‘Ik sluit mijn ogen…’
Dit is Chantal… zonder twijfel.

Vandaag gaan we naar het klimpark. Of toch naar haar begrafenis? Ik heb geen oog dicht gedaan. In de overtuiging dat ik dit moet hebben gedroomd open ik mijn telefoon: Zaterdag 11 juli.

Gekleed in alleen een boxer spurt ik naar de slaapkamer van Floortje en Anna. Leeg. De vloer glimt nog van het dweilen en het LOL-speelgoed is opgeruimd, zoals ik gisterenavond nog had gedaan.

Dan móet het vandaag wel donderdag zijn. De kids zijn bij Jacqueline. Hoe kan ik ze anders meenemen en Chantal en Daantje ophalen? We ontmoeten elkaar straks op Westerveld bij de plechtigheid. Toch?

Ping! klinkt het in mijn slaapkamer.
Chantal: ‘Is 09:00 uur te doen voor jou?’
Mijn hoofd draait overuren. Ik zie haar nog liggen, na ons uitje, een waaier van bloedspetters over haar voordeur.

Chris kon het niet verkroppen. Op Instagram had hij onze foto’s gezien. Het drama voltrok zich in de Ruyterstraat.
‘Als ík haar niet kan krijgen, dan niemand niet…’
Tweede knal.
Chris viel neer. 

De beelden van die dag, de angst in de ogen van onze kinderen, ze flitsten de hele week al aan me voorbij. Als de dag van gisteren. Of stond dit vandaag te gebeuren?

Mijn telefoon gaat.
Het is Jacqueline.
Bevend neem ik op.
‘Hallo?’ spreek ik als eerst.
‘Jeroen? Wat klink jij verbaasd? Is alles wel goed?’
Ik weet geen woord meer uit te brengen.

‘Ik wilde je alleen vragen of jij die kast vanavond nog komt ophalen? Bel ik ongelegen?’
Na een hoorbare ademteug antwoord ik: ‘Nee hoor. Vanavond is wel goed.’
Direct daarna hang ik op.

Nu zelfs Jacqueline van afgelopen zaterdag mij belt, weet ik het zeker: of ik ben gek geworden of mijn telefoon heeft contact gemaakt met een andere dimensie. De dimensie waarin Chantal nog leeft.

Ik wacht geen seconde langer en open de chat met Chantal.
‘Hey mop,’ typ ik, ‘09:00 uur moet lukken. Laten we toch die overnachting er maar wel bij doen. Lukt jou dat nog?’

Vol spanning houd ik de chat open. Eerder had ik het wat overdreven gevonden om dan ook nog te blijven overnachten na ons bezoek aan het klimpark, maar de huidige omstandigheden veranderen dat.

Wat als enkele seconden voelt lijkt ineens een eeuwigheid te duren, maar dan komt ze online.
‘Oh echt? Ben je daar wel zeker van? Je bent echt het allerliefste vriendje die er is!’

Werkelijk de meest bizarre dag van mijn leven kruipt voorbij. De rouwstoet, huilende vrienden en familieleden, onze huilende kinderen, de plechtigheid, een zee van bloemen. En dan eindelijk, na de condoleance: haar appje.

Het valt niet te bevatten. Het voelt bijna alsof we Chantal met telefoon en al in de grond hebben laten zakken. Zand en bloemen er bovenop en dan nóg vastgeplakt aan haar telefoon.

Hier zijn de foto’s, mop – dat was de laatste app die ik zaterdag, vergezeld van de foto’s van onze durfals, van haar kreeg; onze drie dappere grietjes in klimparcours en van de zipline.

Mijn handen trillen heviger dan ooit. Rick, mijn broer, kijkt mij afkeurend aan en vraagt zich ongetwijfeld af hoe ik op een dag als deze met mijn hoofd bij mijn telefoon kan zijn.

‘Echt, Jeroen?’ spreekt hij mij toe, zoals alleen grote broers dat doen, ‘Kun je nu niet eens voor één keer niet op je telefoon zitten?’ En hij rukt mijn mobieltje uit mijn handen.

‘Nee!’ schreeuw ik hem toe.
Daarna, de hele aula: één oorverdovende stilte. Alle ogen zijn op mij gericht. Bijna hyperventilerend kijk ik mijn broer strak en bijna smekend aan. Hij heeft geen idee.

‘Rick, dit zal je niet geloven, maar…’
Mijn ogen worden naar het schermpje van mijn mobieltje getrokken wanneer in Whatsapp na iets wat op foto’s lijkt ineens verschijnt: ‘Chantal is aan het typen…’

Dan kijkt mijn broer mij verwijtend aan en wil hij iets gaan zeggen, maar het lijkt wel alsof de woorden uit de lucht worden geplukt voor ze mij bereiken. De aula wordt zwart.

En dan, alsof ik veel te lang onder water ben geweest, duw ik, snakkend naar adem, verwoed van mij af wat er bovenop mij blijkt te liggen. Waar ben ik? Is dit satijn?

‘Jeroen. Mop. Je laat me schrikken,’ klinkt ineens een vertrouwde stem. Is dit wie ik denk dat dit is?
‘Chantal?’ vraag ik vanonder de dekens, paniekerig en met veel intonatie, ‘Ben jij het?’

‘Natuurlijk, wie had je dan gedacht?’ Ik zie het haar zeggen, het moment dat ik het satijn van mij af weet te werpen. Vol ongeloof en totale verwarring kijk ik onze hotelkamer rond.

Compleet verbouwereerd kijk ik mijn vriendin aan en ontdek ik in het verlengde van mijn blikveld de bedjes van onze kinderen. Op Chantals schoot verschijnt ineens een tekstje: ‘Chris is aan het typen…’

By gsorsnoi | February 12, 2021 - 12:09 pm - Posted in Algemeen

De Tycoon Newspaper is aan een nieuwe reeks artikelen begonnen: portretten van haar verslaggevers. In deze serie belichten we de achtergronden van de fictieve personages die op WSNOI en vooral de Tycoon Newspaper al meer dan eens van zich hebben laten horen, maar waarvan het wel eens prettig is om er ook een gezicht bij te zien. Daar deze personen natuurlijk niet echt bestaan en dientengevolge er geen beeldmateriaal van hen te schieten valt, is gebruik gemaakt van foto’s van figuren waarop zij gebaseerd zijn (hiernaar refereert ‘modelpersoon’ hieronder). Al deze portretten zijn in feite groeiartikelen, want zodra een personage zich verder ontwikkelt op deze site, is het ook wenselijk dat dit artikel daarop bijgewerkt wordt. Zo is het voor mezelf ook te gebruiken als handvat om niet per ongeluk van het bedoelde personage af te wijken. We leiden deze artikelen even kort in met een beknopte personalia waarna we dieper inzoomen op hun oorsprong en hun betekenis voor WSNOI en de TN.

Personalia: Johannes IJzerdraat

Functie: Eigenaar dakdekkersbedrijf Lekt ’t een beetje.
Andere namen: Nog geen.
Oorsprong naam: Johannes’ naam volgt, in tegenstelling tot de meeste andere TN- en WSNOI-figuren niet het patroon van  “eerste letter voornaam + achternaam volgen samen een nieuw woord” of is een anagram van zijn beroep. Toch staat Johannes’ achternaam niet helemaal los van zijn functie; ijzerdraad maakt immers een vast onderdeel uit van het instrumentarium van een dakdekker. Johannes’ voornaam is direct afgeleid van de voornaam van mijn vader (en is tevens mijn tweede doopnaam!). Mijn vader, die zelf dakdekker is, heet namelijk John.
Modelpersoon: Ben Kingsley
Eerste oer-artikel: Geen
Eerste online-artikel: VZD (10): De rotte appel – deel 1 
Uitspraken:
“Zo doen wij dat hier. Is goed voor je weerstand,” lichtte Johannes toe toen Abdel hem vertelde dat hij geen lepeltjes voor de koffie kon vinden. Vervolgens trok de eigenaar van Lekt ’t een beetje demonstratief een schroevendraaier uit één van zijn vele broekzakken en liet deze met de achterkant in zijn koffiebekertje dalen.

Wie is de eigenaar van Lekt ’t een beetje?

Met deze vraag, zoals in het interactieve detectivespel de VZD het gebruik was, begon het idee om meer over de dakdekker te schrijven die we nu kennen als Johannes IJzerdraat. Alhoewel Johannes zelf slechts in twee alinea’s voorkomt in deze tweedelige VZD, heeft de beste man toch best wat indruk achtergelaten op mijzelf en op de lezers. Zijn naam wordt later in VZD (10): De rotte appel – deel 1 en daarna in Aantekeningen in de Zaak Roerling nog wel een keer aangehaald, maar daar blijft het daarna ook wel bij.
De reden waarom Johannes meteen zo’n indruk heeft achtergelaten is natuurlijk omdat ik voor zijn personage vooral inspiratie heb gevonden in mijn eigen vader, die we op zichzelf al een heel kleurrijk figuur mogen noemen. Dat hij dan toch niet wordt genoemd als zijn modelpersoon kom ik later even op terug.
De associatie met een echte dakdekker en hoe zo’n bestaan eruit ziet wordt meteen uit de doeken gedaan zodra ik – met het beeld van mijn vader in dat beroep in mijn achterhoofd – in VZD (10): De rotte appel – deel 1 begin te beschrijven hoe een dakdekker erbij zit. Letterlijk zit in dit geval, want Johannes IJzerdraat wordt voor een eerste verhoor door inspecteur Abdel naar de keet geroepen waar ze op klapstoeltjes plaatsnemen. We leren Johannes kennen als een hardwerkende vakman bij wie je zijn verrichte arbeid terugziet in zijn huid, houding en doen en laten. Zo worden de nog net niet slagaderlijke uitschieters met Stanleymessen in zijn gekloofde huid beschreven alsook het teer dat in de loop der jaren zijn pigment een beetje heeft overgenomen. Ook worden we even getrakteerd op de mengeling van zweet en eveneens teer die er uit Johannes’ lichtbruine coltrui opstijgt. Mijn vader draagt zo’n trui weleens om hem te beschermen tegen de kou op het dak, maar door de intensieve arbeid gaat het er allemaal niet frisser op ruiken natuurlijk. De kromgegroeide rug komt nog net niet in de tekst terug, maar het beeld van een klimgeit die zijn dagen gebogen op de daken doorbrengt is gauw geschetst. Het enige wat echt nog in de tekst ontbreekt en typisch een uitspraak van mijn vader zou kunnen zijn, is: “Hé gadver, dakgruis in m’n bek,” om vervolgens als een doorgewinterde tabakspruimspuger de bende uit zijn mond weg te kwatten.
De hele beschrijving van Johannes (en daarmee natuurlijk ook mijn vader) wordt er niet minder flatteus op wanneer ik zijn gelaat begint te beschrijven:
‘(…) Johannes’ voorkomen werd gekenmerkt door een flinke haviksneus die pontificaal en ietwat scheef in zijn eigen absurde glorie pronkte tussen zijn blauwe kijkers. Een borstelig stel wenkbrauwen daarboven vormde de laatste grens van beharing in het aangezicht en reikte daarbij naar een zee van kaalhoofdigheid die pas weer eindigde zodra het nekhaar aan de horizon verscheen. Als een Franse Rivièra omarmde de rest van zijn hoofdhaar zijn schedel waarbij zijn gehoororganen er als grote zeildoeken bol leken te staan van de zeewind. Johannes kneusde de binnenzijde van zijn hand zo mogelijk nog meer toen hij ermee langs zijn ongeschoren kin wreef.
(…)’
Sorry paps! 😀
En zo komen we toch wel tot een vrij complete beschrijving van ‘Mijnheer IJzerdraat’, zoals Abdel hem aanvankelijk in VZD (10): De rotte appel – deel 1 aanspreekt.
“Johannes asjeblieft,” antwoordt hij dan.
Elkaar tutoyeren is namelijk een gebruik wat we veel terugzien in het dakdekkersbestaan. De oer-Hollandse uitdrukking: ‘Doe maar normaal dan doe je al gek genoeg’ typeert ook deze man.

Salmay, Dolmay, Adomay of toch maar Kingsley?

Wie in de begin jaren ’70 voor de tv heeft gezet en de NOS op had staan kon er haast niet omheen. Ik heb het natuurlijk over de Engelse tv-kinderserie Catweazle die twee seizoenen lang werd uitgezonden in 1970 en 1971. Het personage, gespeeld door Geoffrey Bayldon, die evenals de naam van de serie tot Catweazle werd gedoopt, is onlosmakelijk verbonden aan mijn vader. Hij is dan gelukkig wel niet zo incapabel, maar excentriek en (door zijn werk) niet zo heel welriekend als de  aandoenlijke tovenaar Catweazle kun je mijn vader wel noemen.
Dus ligt het dan niet voor de hand om Catweazle als modelpersonage voor Johannes IJzerdraat te kiezen? En waarom überhaupt niet gewoon mijn vader?
Wel, ondanks de gelijkenissen die er tussen deze personen en personages bestaat, vond ik het zelf niet zo gepast om de pasfoto van mijn vader hier tussen al mijn TN-portretten te hangen. Ik geloof dat hij daar zelf ook niet zo op zit te wachten. En wat Catweazle betreft: ik keek zelf vroeger toch vooral naar andere kindertelevisie, dus de échte Catweazle-beleving heb ik ondanks de imitaties van
mijn vader nooit echt zo meegekregen. Dus je mag met uitgestrekte vingers naar lichtbronnen gebaren terwijl je een lichtknopje beroert tot je een ons weegt, maar dat maakt van mijn Johannes IJzerdraat nog geen Catweazle.
Heel anders geldt dit voor Ben Kingsley. De Britse acteur die er een imposante filmografie op nahoudt, maar toch vooral wereldberoemd is geworden door zijn vertolking als Mahatma Gandhi, vind ik vele malen beter passend bij het beeld dat ik van zowel mijn vader als Johannes IJzerdraat heb. Vooral uiterlijk dan! De twee zouden dubbelgangers van elkaar kunnen spelen. Ben ken ik vooral van zijn “recentere” klassiekers zoals Schindler’s List (Itzhak Stern), Prince of Persia: The Sands of Time (Nazim) en Hugo (Georges Méliès), maar dat is echt nog maar een fractie van alle fantastische rollen die hij gespeeld heeft. Ik ben al jaren fan van deze acteur en hoop wat dat betreft dat hij nog lang onder ons blijft om nieuwe rollen te blijven spelen, maar de beste man is op het moment van schrijven ook al 77, dus er zal helaas een moment komen dat ik Sir Ben ook zal moeten missen. Dus ik geloof dat ik hem maar snel moet boeken als Johannes IJzerdaat in de nieuwe speelfilm “Lekt ’t een beetje – capriolen op het dak”.
Hoewel… zou hij het dak nog wel op durven?

Overige kenmerken van Johannes IJzerdraat:

  • Droeg een maatje 43 bouwschoenen van het merk Timberlands tijdens zijn eerste ontmoeting met Koen Voet en Abdel Dezertecon Kretonshos in VZD (10): De rotte appel – deel 1.
  • Grof uitziende kale dunne man met een verweerd uiterlijk door zijn jarenlange inspanningen in de dakbranch. Stinkt naar zweet en teer.
  • Roert zijn koffie met de achterkant van een schroevendraaier. Is goed voor de weerstand meent hij.
  • Wilde tijdens de eerste ondervraging in VZD (10): De rotte appel – deel 1 eigenlijk zo snel mogelijk zijn ‘jongens’ zien. De anders zo hardvochtige werkdrijver schoot vol bij de confrontatie van het slechte nieuws en ging een lang gesprek in.
  • Krijgt nog geld van enkele ‘grote jongens’ waar hij zaken mee doet…

Verhaallijn(en)

Nieuw bij de portretten is dit onderdeel ‘Verhaallijn(en)’. Ik gebruik het voor mezelf om wat aantekeningen kwijt te kunnen om een startpunt te hebben waar ik met het TN/WSNOI-karakter naar toe wil. Als je helemaal nog geen idee wilt hebben wat ik voor deze figuren in petto heb en dat liever gewoon gaandeweg in het boek leest, dan adviseer ik je deze tekst over te slaan. Het kan plotspoilers bevatten.

Met Johannes IJzerdraat heb ik nog geen concrete andere verhaallijn(en) voor ogen, maar Johannes leent zich wel uitstekend voor een cameo in verhalen en/of artikelen die ik nog zal schrijven.

TN-artikelen waar Johannes IJzerdraat in voorkomt:

STEM OP HET VOLGENDE PORTRET!

Even als met het voorgaande ‘Een portret van…’ trakteer ik jullie wederom op de mogelijkheid om jullie zelf over het volgende portret te laten beslissen.

Voor de volgende editie kunnen jullie bepalen over wie ik een portret zal schrijven. Je mag stemmen op de volgende personages:

  1. Charlene Latan
  2. Ko Mentator
  3. Nikki Nancy Werth

Het stemmen werkt zo:

  • Jouw absolute voorkeur geef je 5 punten.
  • Hij of zij waar je ook tevreden mee bent 3 punten.
  • Wie nog wel even kan wachten geef je 1 punt.
  • Jouw stem telt alleen indien je een totaal van 9 punten hebt uitgedeeld.
  • Je kunt stemmen tot precies 1 maand na het verschijnen van dit portret (12-04-2021 is dus de laatste stemmogelijkheid)

Let op met op wie je stemt want:

  • Na de volgende twee portretten kun je in elk geval weer op het personage stemmen die als tweede eindigt. Lees: het eerstvolgende en daarop volgende portret wordt dit personage niet als keuze aangeboden.
  • Het personage met de minste stemmen komt op z’n vroegste over drie portretten pas terug.
  • Op wie je stemt kan ook invloed hebben op de sterren die je kunt verdienen met de actie hieronder.

Je kunt met het stemmen zelf niets winnen.

RAAD HET MODELPERSOON EN WIN STERREN!

Ook nieuw vanaf het komende portret is het winnen van sterren door te gokken wie ik als modelpersoon voor mijn personages hanteer. Kijk op de pagina met redactieleden om te ontdekken hoeveel sterren je per personage kunt verdienen en geef hieronder bij de commentaren door wie jij denkt wie de modelpersonen zijn. Vermeld dus bij iedere stem wie het modelpersoon van jouw keuze is. Let op: per karakter mag je maar één keer gokken.

EXTRA: Is jouw 5 punten-stem het eerstvolgende portret én je hebt het modelpersoon correct geraden? Dan verdien je een extra cheque van 500 sterren!

De volgende morgen was een hele andere dag. Ik was weliswaar nog iets beduusd van de belevenissen van de voorgaande dagen, maar ik had de afgelopen nacht opmerkelijk goed geslapen. Ik had mijn stoel juist aangeschoven aan de Vlammentafel toen de laatste genodigden voor een belangrijke vergadering de Ontwakende Draak binnentraden. Diverse prominenten waren opgeroepen om aan de bijeenkomst van vandaag deel te nemen. De aanwezigheid was verplicht. Het was nog erg vroeg op de ochtend, zodat een aangename gouden gloed van buiten over het tafelblad scheen. Het kristallen servies weerkaatste het schijnsel, zonder hinderlijk in de ogen te prikken. Rina Oddel liep langs om ieder uit een karaf wat water in te schenken en vulde hiermee de tijd totdat iedereen op zijn plek was gaan zitten. De opkomst was flink, zodat ik vermoedde dat er niemand was die de oproep had gemist of had verzaakt. Links van mij zat Barbara Abbel, die ik wel eens voorbij had zien schuiven op de afdeling van de Riooljournalistiek. In vele opzichten deed ze mij aan Rina denken, al had ze niet van die typerende pijpenkrullen. Blond was ze wel. Maar volgens mij liet ze het in permanent zetten, waar Rina de krullen van zichzelf had. Meer opmerkelijk aan Barbara was haar prachtige sopraanstem en haar gezette voorkomen. Ik had haar nog niet zo heel vaak gezien, maar de eerste indruk die ze op me maakte was dat het een goedlachse tuttebel was, voor wie ik moest uitkijken dat ze me niet per ongeluk doodknuffelde. Ze was erg aanwezig en kon geen minuut stil zitten. De collega rechts van mij zag met lede ogen aan dat ze zo zat te schuiven op haar stoel het geschuif op haar stoel. Hij had kennelijk medelijden met mij dat ze naast mij was komen zitten. Door zijn besnorde en bebaarde gelaat kon ik amper verstaan wat hij zei, maar ik meen dat ik deze bromsnor iets van ‘heb jij even mazzel’ heb horen mompelen. Patrick-Paul Razzi was met z’n walrusachtige verschijning niet bepaald een sportatleet te noemen, maar paste ondanks z’n bolle buik toch nog bijna twee keer in de tante die aan mijn andere kant zat. De gedrongen persfotograaf was met z’n bolhoed en z’n ietwat stoffige pandjesjas verder keurig gekleed en kennelijk was hij erg tevreden met z’n verzorgde snor, waar hij geregeld puntjes aan draaide. Hij keek me minutenlang aan met zijn doktersbril en bezorgde mij daardoor even de kriebels. Ten slotte schoof ik toch maar weer wat richting Barbara Abbel en liet mijn blik langs de andere aanwezigen glijden.
Twee dames tegenover mij waren nog achter hun plaatsen blijven staan. Het waren Crystal Iticus en Astrid O’Loog. Ze stonden zich nog te verwonderen over het imposante interieur van deze zaal. Kennelijk waren ze hier nog niet eerder geweest. En ze hadden alle reden om hier door de opstelling en de hele entourage opgenomen te raken. De eerste keer dat ik hier met Rina kwam, hebben we ons ook laten verbazen door de aandacht die er aan alle details in deze ruimte was besteed. Je bleef dingen ontdekken die je eerder nog niet waren opgevallen. Zo merkte ik vandaag het krab- of kreeftachtige beest pas op, dat je met zijn levensechte scharen leek te willen bewerken. Het was in reliëf op de binnenzijde van de deur aangebracht, de deur waarmee je hier binnen kwam. Het bleek te verwijzen naar de grote krab die volgens de Griekse mythologie ooit door Hera was gestuurd om het veelkoppige monster Hydra te helpen. Hydra van Lerna, de draak waar het allemaal om draaide in deze ruimte, was namelijk één van de twaalf werken van Herakles. Ik was dat te weten gekomen toen ik Ed de Dozensjouwer in de bibliotheek eens vroeg naar de achtergronden van de draak uit deze zaal. Dat bespaarde mij tijd in het opzoeken. Met Ed Cetera hoef je namelijk maar één vraag te stellen en je trekt door zijn manier van antwoorden meteen een hele encyclopedie open. Zo leerde ik door hem dat de waterpoel in de conferentiezaal symbool stond voor het meer van Lerna en dat er aan de denkbeeldige oever in de vloer de tekst ‘Hydra’ moest staan gekerfd. En inderdaad, zojuist bij het binnenlopen had ik ernaar gezocht en ik vond inderdaad de naam van het beest, recht onder zijn kop. Het enige wat ik sinds deze opgedane kennis wel bleef bezig houden is dat ik nu door Ed ook wist dat Hydra een veelkoppig monster was. Dus waarom had onze draak hier er maar één? Wellicht dat ik daar later nog eens achter zou komen.
In het gesprek tussen Crystal en Astrid ving ik op dat Hera de krab later als het sterrenbeeld Kreeft aan de hemel geplaatst had, omdat Herakles de krab volgens de overlevering had gedood. Deze toelichting kon alleen maar van Astrid komen, die bij de Tycoon Newspaper verantwoordelijk is voor de dagelijkse horoscopen. Ze bevestigde daarmee wat ik Ed eerder had horen zeggen, maar het was ook wel eens leuk om dergelijke informatie via een andere collega te horen. Al bracht zij het verhaal vele malen zweveriger én wolliger. Toch kon je haar altijd goed begrijpen, door haar rustige en heldere manier van spreken. Ze was een lief mens, al wat op leeftijd. Echt een omaatje dat haar haar zwart verfde, maar ze liep nog niet al te overdreven krom. Crystal Iticus, de dame die naast de astrologe stond, nam haar uitweidingen op met een van haar kenmerkende bedenkelijke blikken. De twee stonden erbij alsof ze beste vriendinnen waren. En ik mocht die Crystal wel, de politiek commentator met haar soms wat rommelige zwarte krullen – ongeveer net zoveel en rommelig als ik ze zelf soms had. Met haar politieke opvattingen was ik het niet altijd even eens, maar ik was snel fan geworden van de schijnbare eenvoud waarmee ze haar gevleugelde uitspraken wist te produceren. Alsof het haar tweede natuur was. Ik moest ze nu echter missen, doordat iedereen nu wel zo’n beetje aanwezig was en de dialoog van deze twee dames opging in gesprekken van de massa. Het geroezemoes verstomde langzaam zodra er een bel klonk die erop duidde dat de vergadering werd geopend.
Verschillende blikken zochten naar waar het geluid vandaan kwam en keken vragend naar de lege stoel aan het hoofd van de Vlammentafel. Ik verwonderde me slechts over de beeltenissen achter de zetel, tegen de marmeren buitenmuur, waar ik de Griekse goden Echidna en Typhon herkende, die samen Hydra hadden voortgebracht. Maar ook mijn blik werd van deze chtonische goden afgeleid toen er ineens een luik in het plafond open ging waar een vreemd metalen voorwerp uit verscheen. Monden vielen open toen er een soort zilvergrijze stang met een ronde kop neerdaalde en ratelende mechanische geluiden uit het plafond klonken. De ronde kop aan het onderste uiteinde van de stang draaide negentig graden richting de drakenkop. Het geheel daalde nog zo’n halve meter totdat het ongeveer op het niveau hing waar men het gezicht van de voorzitter had verwacht. Zodra het stil kwam te hangen was er in het plafond een luide klik hoorbaar. En daarna was alles stil. Iedereen, inclusief ikzelf keek verbijsterd naar het ‘ding’ dat nu boven de witte zetel hing en niemand wist nog een woord uit te brengen.
Men schrok zich dan ook een ongeluk toen er plotseling een veel te harde stem door de conferentiezaal schalde. Uit de ronde kop, die nog het meest weg had van een douchekop – zeker met de vele gaatjes – klonk de stem van Victor Anished. De aanwezigen knepen met hun ogen, zoals men wel doet bij het horen van harde geluiden, en een enkeling bedekte ter bescherming de oren.
“Waarde collega’s. Ik heet jullie allen welkom op deze bijeenkomst. Ben ik goed te verstaan?”
Hij kwam zo hard door dat Ko Mentator en Ineke ter Viewer, die direct naast de voorzitterszetel zaten, bijna van hun stoelen werden geblazen. Ik vond het effect wel komisch. Helemaal, omdat hij geen antwoord afwachtte en meteen met de reden van onze komst van wal stak. Dat was echt zijn stijl. Ik kende Victor niet anders.
“Luister iedereen. Via de Edjes is de Tycoon Newspaper te weten gekomen dat er zich op het moment in de wereld enkele mysterieuze ontwikkelingen voordoen die voor ons van grote nieuwswaarde kunnen zijn. Ed Cetera reist namelijk al enige tijd onder toeziend oog van Tinus Icket met gyrocopters over land en over zee om het nieuws vanuit alle uithoeken van de wereld te halen. En tijdens zijn tochten heeft hij ontdekkingen gedaan waar ons redactie graag van wil profiteren. Middels deze bijeenkomst wordt er daarom een dringende oproep aan een aantal vrijwilligers gedaan om morgenvroeg al de wijde wereld in te trekken en dit nieuws te gaan verslaan. De ontwikkelingen zijn dusdanig veelbelovend dat we deze kans niet mogen laten liggen. We zijn het daarom aan onszelf verplicht om hier direct bovenop te zitten. We moeten koste wat kost onze concurrenten voor zijn. De Tycoon Newspaper moet de eerste zijn die met de headlines komt. Ik wil daarom namen horen. Wie van jullie sluit zich aan bij deze groep van reizende reporters?”
Victor wond er duidelijk geen doekjes om. Hij was ook aannemelijk korter van stof dan ik normaal van hem gewend was. Het deed het ook voorkomen alsof hier iets groots stond te gebeuren. Waarom zou hij anders zo kort dag een meeting organiseren waar per se alle prominente medewerkers van de TN voor werden opgeroepen? Hijzelf klonk trouwens niet best. Zijn stem klonk doorrookt en hij wekte de indruk dat hij wat beroerd was. Kennelijk was hij ziek. Misschien was dat ook wel de reden waarom hij nu niet fysiek bij deze vergadering aanwezig was.
Mijn collega’s dachten er mogelijk hetzelfde over. Maar ze keken vooral elkaar verdwaasd aan en waren overduidelijk wat overvallen met deze plotselinge oproep. De gezichtsuitdrukkingen waren erg wisselend en er werd duidelijk onder elkaar gepeild hoe men hierop zou reageren. Toch was men overwegend positief verrast met deze ontwikkeling. We mochten op reis, moest de overtuiging van velen geweest zijn.
“Zeg, Anna, is dat niet iets voor jou?” kwam al heel vlot de suggestie van Ko Mentator richting Anna Falbeet. De rest van het gezelschap hield zich stil toen men Ko Anna hoorde aanspreken. Ko had het gemeend bedoeld, maar zo werd het helaas niet door de letterzetter opgevat. De eerste reactie van Anna Falbeet was daarom koud en verbaasd en ze toonde zich direct gepikeerd.
“Wat? Wie, ik?” antwoordde ze. “Wat brengt jou op het zotte idee dat ik met zoiets mee moet? Denk je dat ik niets beters te doen heb? En de hoogdrukkerij dan, en de handzetters? Moet ik die maar gewoon aan hun lot kon overlaten? De zetsels vullen zichzelf niet, weet je.”
Ze nam een actieve houding aan en toonde zich al weerbaar, terwijl ze klaar stond om een deel twee van haar rede in te zetten.
“Oh gut, daar gáán we weer!” prevelde Barbara Abbel al steunend naast me.
Ook Ko Mentator ging alweer naar achteren zitten en had al spijt dat hij de suggestie had gedaan.
Anna Falbeet, die als hoofd letterzetster verantwoordelijk is voor de productie van de hoogdrukkerij, voelt zich altijd erg belangrijk, hetgeen zowel door de smoutzetters als de platzetters wordt betwist. Ze doet zich doorgaans hooghartig voorkomen en spreekt vaak met opgericht hoofd over haar prestaties en met dunne mond over die van haar collega’s. Men grapt weleens dat ze als een draconisch hoefdier met een letterhaak achter haar medewerkers aan zit om ze aan het werk te houden, terwijl ze meer klaagt dan dat ze zelf een galei met letters vult. Die omschrijving past ook goed bij het beeld wat men van haar heeft wanneer ze over de afdeling huppelt. Met haar 1 meter 71 en haar ranke postuur toont ze veel gelijkenis met een slanke reegeit, die met haar stiletto’s compleet uit de toon valt en door weinig collega’s echt wordt benijd.
Toch was het niet haar meerdere An de Gang die haar een sneer uitdeelde, maar Meta Voorn die een eerste cynische opmerking plaatste.f
“En vervuld van werklust was zij de eerste die een hand toestak bij de wederopbouw van het Aquaduct op de Dam.”
De ongewoon mannelijke koningin der beeldspraken leunde met haar getatoeëerde onderarm op het tafelblad, terwijl een schamper lachje vuil om haar gehoekte mond speelde.
“Wanneer de dorst in onze kelen snijdt, ben jij de zwartste vloeistof die onze leegtes vult. Mens, wat kan jij je nodeloos onmisbaar tonen. Alanis’ duizend lepels zijn er niets bij. Is het niet ironisch? De bevolking lijdt honger, maar uitgerekend de vrouw van Marcos kan geen schoentje missen. Wel, als het al moet aankomen op altruïstische types zoals jij, dan offer ik mij wel op. De Tycoon Newspaper kan het vast wel even zonder mijn gevleugelde uitspraken stellen.”
De transgender van het gezelschap was van haar stoel opgestaan en trakteerde de letterzetster op een bitse glimlach.
“Nou, nou, dames,” kwam Chris Kras sussend tussenbeide en hij spreidde zijn lange armen als een vredebewaarder boven de Vlammentafel. Hij keek de twee beurtelings aan en sprak rustig: “Is dit gekibbel echt iets waar we nu op zitten te wachten? Excusez moi, maar als je het mij vraagt dan zou ik me vereerd voelen als ik op zo’n tocht zou mogen. Echt waar.”
De bezielde spreker, die overal voor in was, kwam nauwelijks overtuigend over, omdat hij toch al als reizende reporter bekend stond. Maar hij leek met zijn tandpasta witte glimlach toch wat sympathie te kweken.
“Wel, dan meld jij je toch aan, snoes?” opperde Meta zuur met haar diepe brommende stem. Ze stond fier in haar flatteuze jurk en rechtte de dikke vlecht die ze als een kroon op haar hoofd gebonden had. Chris deed in lengte nauwelijks voor haar onder, maar toonde zich ineens toch wat geïntimideerd door haar optreden. Anna Falbeet, om wie al het getwist begonnen was, ging met een energieke beweging weer op haar stoel zitten en sloeg de armen over elkaar alsof ze een puber was die uit een discussie stapte.
Chris Kras was de enige die was blijven staan en keek verwachtingsvol naar zijn collega’s, niemand in het bijzonder. Hij zei niets, maar wachtte alleen, met een inmiddels wat klungelig uitziende lach op zijn gezicht. Uiteindelijk werd hij er wat ongemakkelijk van en ging daarom na een verontschuldigende knik toch maar weer zitten.
“Dus… Zijn we er al over uit?” bracht An de Gang kalm en gearticuleerd uit met haar dikke Britse accent. De teamleider van de drukkerij doorbrak daarmee de korte stilte die na deze discussie was ontstaan, maar nam – in tegenstelling tot de reizende reporter – geen enkele moeite om ook maar iemand aan te kijken. In plaats daarvan tuurde ze met opgeheven kin over haar rechthoekige brilletje naar wat papierwerk wat ze had meegebracht.
“Dank je wel, An” galmde het kort uit de ‘douchekop’.
Ook de reactie van Victor liet An onverschillig. Haar aandacht bleef bij haar paperassen, waar ze her en der met een rode pen wat correcties in aanbracht. Door haar houding, haar brede dunne lippen en haar ogen die mij gigantisch leken, deed ze me soms erg aan de Hartenkoningin uit Alice in Wonderland denken. Ze commandeerde graag en hield erg van aanpakken, maar het waren vooral haar onorthodoxe manieren om zaken op te lossen die mij op die vergelijking brachten. Chris Kras leek de moed en energie weer gevonden te hebben om iets te zeggen, toen ieders blik gevangen werd door een vette spin die plotseling over de tafel liep. Chris hield in en huiverde zodra het vette beest zijn richting op leek te komen. Iets gespannen volgden de meesten het achtpotige dier en hoopten dat het zich weer snel van de Vlammentafel zou verdwijnen. Alleen Kornelis, die afgezonderd van het gezelschap bij Echidna stond, werd enthousiast van de aanwezigheid van de spin en ik zou zweren dat ik hem zag likkebaarden. Zonder enig aarzelen hief An de Gang haar rode pen en doorboorde de spin met de achterkant. Iedereen was geschokt. Maar er ontstond nog meer afgrijzen toen ze met een brede haal de stervende spin langs het hoofd van Ko Mentator en de ‘douchekop’ naar buiten wierp en vervolgens de besmeurde kant van haar pen aflikte. Onverstoord ging ze verder met haar aantekeningen en maakte zich geen moment druk om de magen die ze hiermee liet omdraaien. Kornelis glunderde opgewonden.
“Nou?!” klonk het uiteindelijk schel uit de ‘douchekop’. “Zijn jullie er nou al uit wie er mee wil? Of zal ik deze snoepreisjes voor jullie voortaan maar achterwege laten?”
Een mompelend ‘stelletje ondankbare krekels’ volgde, maar dit bracht Victor zo ingehouden en onverstaanbaar dat zelfs de veel te harde douchekop dit niet wist over te brengen.
Chris Kras kreeg weer wat kleur op zijn gezicht en stak zijn vinger op, maar voordat hij een enthousiast ‘ja, ik wil wel’ kon uitbrengen, sprong Suzanne Trips van haar stoel op en sprak luid:
“Ja, ik!”
Al veel langer had ze willen laten blijken dat zij wel in was voor dit avontuur, maar ze had steeds niet het gepaste moment gevonden om het te zeggen. De medewerkster die de strips verzorgde, trappelde als een stuiterbal met haar voeten, maar ze werd vervolgens compleet door haar collega’s genegeerd.
“Nou, doe mij dan maar,” sprak Ineke ter Viewer, de veldjournaliste, en rees rustig haar hand in de lucht.
“Ikke, ikke, ikke. Toe nou, toe nou, ah toe…?” klonk Suzanne hyper. En ze keek erbij alsof ze nodig naar het toilet moest.
“Anders wil ik wel,” spraken Crystal Iticus en Astrid O’Loog in koor.
Geamuseerd hield ik mijn mond en zat met mijn benen over elkaar, terwijl ik met een vuist m’n lach maskeerde. Wat een circus was dit.
“Ik onthoud mij dit keer van commentaar,” reageerde Ko Mentator, de geprezen sportverslaggever en alleskunner “Of nee, weet je wat? Laat ik eens gek doen. Laat ik dit nou gewoon eens overwegen. Soms moet je gewoon ergens ‘ja’ op zeggen, omdat je je dan openstelt om meer mogelijkheden te zien. De kunst van het leven is, volgens mij, om dingen te ervaren die jou op den duur zullen vormen. Dus misschien moest ik dit maar op mijn pad laten komen. Bij twijfel moet je soms gewoon kiezen. Zo is het toch? Of zou ik…”
Was dit echt Ko Mentator? Het leek wel of ik Ed hoorde spreken.
“Ah, cut the crap! En zeg gewoon dat je het wil doen, Ko,” foeterde An de Gang met rood aangelopen hoofd. Ik schrok zo van An dat ik bijna mijn koffie omstootte; ze mengde zich in het gesprek. En hoe! Ze had haar bril afgezet en keek voor het eerst tijdens deze vergadering iemand echt recht aan.
Ko verschoot van kleur.
“In plaats van onze tijd te verspillen over wie zich geroepen voelt om de wereld rond te gaan voor wat spannende verhaaltjes, had meneer De Grote Afwezige ook gewoon kunnen laten loten om wie er mee zal gaan. Nu worden we allemaal, op het deel van de dag dat we normaal op ons productiefst zijn, van ons werk gehouden en verspillen we koffie en thee met wat geleuter. Wanneer leren we nou eens om vlot een besluit te nemen? Als wij als de Tycoon Newspaper de concurrent altijd tien passen voor willen zijn, dan is er geen tijd voor dit gekeuvel. Kom op. Chop, chop. Wie gaat er mee?”
Maar niemand wist ook maar een woord uit te brengen. Zelfs uit de ‘douchekop’ klonk geen geluid.
Als een compacte versie van tante Sidonia stond An de Gang tegenover de groep. Ze hijgde als een paard en keek iedere aanwezige beurtelings aan.
Dit was het moment waarop Katharina Webbel, eveneens van de afdeling Riooljournalistiek, de energie naar wat vrolijkers wist om te buigen.
“Wel, als we die koffie toch niet willen verkwisten, dan kunnen we de potten beter leegmaken, nietwaar? Wie wil er nog wat?”
En terwijl ze de deksel van één van de koffiepotten trok, zag ze dat ze precies een pot had gepakt die al leeg was.
“Zeg, heeft iemand Ed de Koffiejuf eigenlijk al gezien?” merkte ze op, omdat ze had verwacht dat Ed de Koffiejuf de pot normaal zou hebben vervangen voor een volle.
“Maak je niet zo druk over die ene kabouter, Katharina. Er lopen nog zat andere Edjes ro-“
En juist toen An een sneer naar Katharina uitdeelde, nam Victor het woord weer.
“De keuze is gemaakt,” begon hij kort en helder.
Katharina plaatste de deksel weer op de lege pot en ging zitten.
“Kornelis Oflook, Tinus Icket en Pierre Kwadraat kunnen zich morgen melden bij Volière voor de grote reis. Jullie vertrekken nog voor de middag met het grootste luchtschip van onze vloot.”
“Wat?!” klonk de normaal zo beheerste stem van Kornelis Oflook. Hij was uit de schaduw naar voren gekomen, zodat de meeste van zijn collega’s al achteruit deinsden. Ook ik was erg verrast met deze opmerkelijk samenstelling. Deze leden hadden zich niet eens uitgesproken of ze wel mee wilden. Of had Victor ze juist daarom gekozen? Dat lag nu eigenlijk wel voor de hand. Tinus en Pierre hielden zich stil. Toch viel ook aan hen de verbazing van de gezichten af te lezen.
“Mij krijg je nog voor geen goud is zo’n onding,” vervolgde Kornelis in overduidelijk protest. “Ik verplaats me nog liever met een Huiverkracht. Je vliegt er zelf maar mee over de aardkloot.”
“Kor, luister…” reageerde Victor.
“Niks ‘luister’. Je wilt gewoon van me af. Je bent zo getergd met mijn aanwezigheid, dat je naar creatieve oplossingen zoekt om mij niet hier te houden. Ik ken je langer dan vandaag, Victor. ‘Om de concurrent voor te zijn’, m’n poezelige neus! Een zeppelin nota bene. Je hebt geen idee hoe graag ik daarop over de wereld vlieg.”
“Hoe haal je het in je hoofd om hier meteen conclusies aan te verbinden? Je bent de meest onderhoudende schrijver die we op het moment hebben.”
“Meest onderhoudend? Ik kost je het meeste onderhoud zul je bedoelen. Victor, ik zeg het je, ik heb hier duidelijk geen behoefte aan. Je mag het dan presenteren als een snoepreisje, maar ik blijf echt liever met beide benen op de vloer.”
“Kornelis! Vergeet niet dat je-“
Maar verder kwam Victor niet. Uit de ‘douchekop’ klonk een kort moment enkel wat gekraak en iets wat op kuchen leek. Victor probeerde autoritair over te komen, maar ik had de indruk dat zijn conditie hem parten speelden.
Kornelis toonde zich koppig als een ezel en liep door de deur naar het dakterras. De rest van die dag heb ik hem niet meer gezien.
“Korne-“ en opnieuw verstomde Victor’s woorden in een eindeloos gehoest.
Met plaatsvervangende schaamte zag de groep de situatie aan. Van Kornelis hoorden of zagen we niets meer, hoewel Ineke Ter Viewer, die het dichtst bij de deur zat, even opstond om te controleren of hij wel in orde was.
Op het moment dat Victor zich in staat voelde om weer het woord te nemen, kwam Meta Voorn ineens met een opmerkelijk tegenvoorstel.
“Zeg, waarom zenden we Achmed niet in Kornelis’ plaats? Achmed is toch degene die zich bezig met die monsterverhalen? Ik kan me goed voorstellen dat zo’n reis hem van een hoop achtergronden voorziet bij de creaturen in zijn verhalen.”
“Wat een puik idee!” reageerde Katharina meteen. “Oh, ik verheug me nu al op de smakelijke achtergronden.”
“Anders ik wel,” sprak An de Gang zonder vertoon van enige emotie.
“Ja, dat is eigenlijk wel een mooie kans voor je,” klonk Ko Mentator bemoedigend. “Ik gun het je van harte kerel. Waar wacht je nog op?”
Van zijn innemende verweerde glimlachen smolt menig vrouwelijk collega. Ko’s oprechte glunderoogjes trokken de laatste collega’s die aan mijn deelname twijfelden over de streep, zodat in mum van tijd de meerderheid voor leek te stemmen.
“Woh, allemaal. Wacht even,” sprak ik zelf aarzelend. “M-moeten we Victor niet even vragen of hij wel akkoord is met dit plan? Als je begrijpt wat ik bedoel. Ik bedoel…”
Maar ik wist eigenlijk helemaal niet wat ik bedoelde. Ik was zo overvallen door de groepssteun om mij op reis te sturen. En wat te denken van het zo plotseling aan gaan van zo’n enorm avontuur? Dit moest ik eerst even verwerken. Maar voor verwerking werd mij geen kans gegund. Victor leek niet lang over dit tegenvoorstel te hoeven nadenken en zag, zeker gezien het eerder door Katharina aangehaalde argument, ineens heel wat voordelen in het mij in Kornelis plaats sturen.
“Akkoord,” sprak hij als iemand die z’n kans schoon zag. “Achmed gaat in de plaats van Kornelis. We besluiten hiermee de bijeenkomst.”
Ach, dacht ik toen heel plotseling, waarom ook niet? Dit was toch precies de variatie waar ik al die tijd naar zocht? Victor had zich gemakkelijk laten overhalen, maar het leek haast wel alsof iedereen met de uitkomst van dit gesprek tevreden was. En hoewel ik hem vanaf m’n stoel niet kon zien, zou ik toch zweren dat ik Kornelis had horen zuchten van opluchting. De genodigden stonden al napratend op van hun stoelen en begaven zich langzaam richting de lift. Dit was mijn moment om tevreden te kijken, toen ik in een koffiepot geen inhoud meer aantrof en terugdacht aan de reactie van Katherina. Ik wachtte tot op Kornelis na de laatste persoon de vergaderzaal verliet en begaf me vervolgens naar het rommelhok in de gang. Na het open trekken van de deur stak ik met een vette grijns m’n hand naar een verontwaardigd mannetje. Het mannetje dat voor de verandering z’n tong leek te hebben verloren, had zijn tijd gedurende de vergadering tussen de mop en bezem in de kast met schoonmaakspullen gekneveld doorgebracht. Met een ferme ruk trok ik het plakband los dat ik op zijn mond had aangebracht en sprak:
“Zo, Ed, met al dat gekakel tijdens de vergadering had ik vandaag even niet zoveel behoefte aan nóg een spraakwaterval.”

By retroman | July 30, 2020 - 2:11 pm - Posted in Met de beste bedoelingen, Nederlands, Schrijfwedstrijden

Onder het vale licht van de schemerlamp lag Willem languit op de bank zijn leven te overpeinzen. Zijn vijfendertigste verjaardag naderde, maar hij was op alle fronten geen klap opgeschoten. Het was allemaal te wijten aan zijn besluiteloosheid. Of hij nou tomaten stond te vergelijken bij de buurtsuper of moest kiezen welk paar sokken hij die dag zou aantrekken, over elk onbeduidend vraagstuk piekerde hij alsof het de cruciaalste beslissing van zijn leven was. Het continu aanwezige gevoel van twijfel had zo’n verlammende werking op hem, dat hij er radeloos van werd. Hoeveel kansen had hij wel niet laten liggen vanwege zijn eindeloze innerlijke strijd? Hij was het meer dan beu om een slaaf te zijn van het ellendige stemmetje in zijn achterhoofd dat hem keer op keer zwak, gespannen en onzeker maakte. Hij smachtte naar een manier om het uit te schakelen, of op zijn minst te onderdrukken.
Willem stond op en sjokte richting de koelkast. Nadat hij deze geopend had, keek hij teleurgesteld naar de inhoud. Een fles ketchup, een pakje boter en een krop sla die meer bruin dan groen was. Geweldig. De supermarkt was al gesloten, dus dan maar eten laten bezorgen of langs de snackbar. Het gemak van het laten bezorgen van een maaltijd was natuurlijk fijn, maar zelf een snelle hap halen was vaak goedkoper. De twijfel sloeg weer toe. En dan had hij nog niet eens nagedacht over wat hij wilde eten!
Zoals wel vaker het geval was wanneer er knopen moesten worden doorgehakt, begon Willem door de woonkamer te ijsberen. Tegelijkertijd grabbelde hij in zijn broekzak naar wat kleingeld voor zijn avondmaal. Toen hij een handvol muntjes uit zijn zak haalde, liet hij per ongeluk eentje vallen. Nadat het geldstuk de vloer had geraakt, tolde het nog een poos in het rond, waarop Willem een ingeving kreeg. Bij kop zou hij langs de snackbar gaan, bij munt zou hij eten laten bezorgen. Een kinderlijk eenvoudige methode, maar wel zo praktisch als je een twijfelaar bent. Het muntje wentelde nog even door en kletterde uiteindelijk op een zijde.
Kop. Naar buiten dus.

Willem trok de deur achter zich dicht en voelde gelijk de aangename streling van een lentebries. Blijkbaar had hij, of beter gezegd het muntstuk, de juiste beslissing gemaakt om op deze milde avond de buitenlucht op te zoeken. Vol goede moed naderde hij de snackbar, maar zijn stemming sloeg snel om toen hij een briefje op de deur aantrof waarop stond dat de zaak wegens vakantie gesloten was. Nu moest hij ergens anders terecht voor zijn maaltijd, maar waar? Het misselijke stemmetje in zijn hoofd stond al te popelen om weer eens van een mug een Brontosaurus te maken, maar Willem weigerde zich hier nog langer door te laten beïnvloeden. Plechtig stak hij zijn vuist met de handpalm naar boven gericht voor zich uit en ontvouwde langzaam zijn vingers. Daar verscheen het muntje weer. Willem had zich intussen voorgenomen om vanaf nu al zijn dilemma’s op te lossen door te vertrouwen op zijn metalen makker. Hij wierp het geldstuk hoog in de lucht. Bij kop zou hij zijn weg vervolgen, bij munt zou hij rechtsomkeert maken.
Het muntje viel in zijn rechterhand, die hij vervolgens met een zwaai op de rug van zijn linkerhand liet neerkomen.
Kop. Zijn plan was nu om de eerste de beste eetgelegenheid te betreden die op zijn pad kwam.
Na een tijdje wandelen had Willem nog steeds geen plek gevonden waar hij zijn honger kon stillen. In het bruisende stadshart waren er cafetaria’s in overvloed, maar hij woonde in een buitenwijk waar bitter weinig te beleven viel, en ongelukkigerwijs begaf hij zich momenteel in tegengestelde richting van het centrum. Bij elk kruispunt had Willem een muntje opgegooid, met als gevolg dat hij nu dankzij Vrouwe Fortuna door een wat minder frisse buurt aan het dwalen was.
Zijn tocht voerde hem langs dichtgetimmerde ramen en muren die besmeurd waren met graffiti, over afgeleefde bruggetjes waaronder bergen zwerfafval zich ophoopten en door kille fietstunnels die zijn voetstappen onheilspellend deden weerklinken. Willem voelde zich in deze kleurloze, naargeestige omgeving verre van behaaglijk, en het feit dat er nu ook nog eens een onweersbui begon los te barsten maakte deze avondwandeling er zeker niet prettiger op. Met versnelde pas vervolgde hij zijn weg, totdat hij even verderop in het licht van een eenzame straatlantaarn een aantal lange, puntige schaduwen zag opdoemen die vervaarlijk over de stoeptegels glibberden als een inktzwarte hydra.
Willem hield direct halt. Turend door de regen zag hij ze dichterbij komen; sinistere figuren wiens gezichten verborgen waren onder capuchons. Zijn adem stokte en zijn hart begon sneller te kloppen. Hij zag al helemaal voor zich hoe de nieuwslezer morgenochtend op sobere wijze zou aankondigen dat zinloos geweld weer een dodelijk slachtoffer had geëist, om daarna gauw over te schakelen naar een luchtig item over excentrieke beroemdheden of snoezige puppy’s.
Op dat moment realiseerde Willem zich dat hij door stil te staan juist de aandacht op zichzelf zou vestigen. Om niet al te veel op te vallen zat er niks anders op dan weer richting de dreigende gedaanten te lopen. De angst gierde door zijn lijf en deed hem bijna over zijn eigen benen struikelen.
Uiteindelijk bleek hij voor het schimmige gezelschap net zo onzichtbaar te zijn als voor de rest van de wereld, want ze passeerden hem zonder enige acht op hem te slaan. Zijn opluchting was kolossaal toen hij besefte dat hij zich weer eens druk had gemaakt om niks. Aan de ene kant voelde hij zich een enorme druiloor, maar aan de andere kant was hij gewoon blij dat deze confrontatie met een sisser was afgelopen.
Nu was het zaak om beschutting te vinden, want de regen begon steeds heviger uit de hemel te storten. Nog in de roes van de vrijgekomen adrenaline trok hij ondanks zijn allesbehalve atletische bouw een fikse sprint.
Nadat hij zich door het zoveelste groezelige steegje geworsteld had, ontwaarde hij in de verte een verlicht uithangbord met daarop het logo van een bekend biermerk. Zo voelde het dus wanneer je na een slopende tocht door de woestijn een oase had bereikt.

Toen Willem de deur van het café opende, werd hij meteen overrompeld door een lawine van geluid. Zware bastonen en woest gebrul dreunden ongenadig vanuit slecht afgestelde luidsprekers door een lange, smalle ruimte, die vanwege de grauwe betonnen muren en de kille tl-verlichting meer de aanblik van een garage had dan van een kroeg. Willem keek schichtig om zich heen. Dit was niet bepaald het type etablissement waar hij normaliter zijn heil zou zoeken, maar hij had het nu niet voor het kiezen. Hij veegde zijn gympen op een rafelige deurmat en liep aarzelend verder.
Langs de muur rechts van hem stonden vier eenvoudige tafeltjes waarop her en der bierviltjes en oude tijdschriften verspreid lagen. Twee grofgebouwde mannen in schreeuwerige trainingspakken zaten patat en energiedrankjes te nuttigen aan het enige bezette tafeltje. De stevigste van het duo gaf zijn tafelgenoot een por met zijn elleboog nadat hij Willem in het vizier had gekregen. Een ogenblik staarden beide mannen hem nors aan, om vervolgens de aandacht weer te vestigen op hun met mayonaise doordrenkte frieten. Willem voelde zich hier buitengewoon ongemakkelijk bij. Hij deed maar alsof hij niks had gemerkt en richtte zijn blik op een andere sectie van het café.
Links van hem bevond zich de toog. Geen traditioneel houten model zoals doorgaans in kroegen te vinden is, maar een franjeloos metalen geval dat niet mis zou staan in de kantine van een gevangenis. Daaromheen stonden tien oncomfortabel ogende stalen barkrukken, waarvan slechts twee bezet waren. Op de vierde kruk vanaf de ingang zat een kaalgeschoren jongeman met een nektatoeage die half boven de kraag van zijn zwarte bomberjack uitstak. De opgefokt uitziende knul opende een zakje marihuana en begon met trillende vingers een jointje te draaien. Toen hij per ongeluk wat wiet op de grond liet vallen, volgde er een hevige scheldkanonnade. Zijn gevloek werd echter moeiteloos overstemd door de oorverdovende muziek die nog immer door het café galmde.
Helemaal aan het uiteinde van de toog nam een tengere, met opzichtige gouden sieraden getooide man een slok van zijn biertje terwijl hij een kickbokswedstrijd gadesloeg die werd vertoond op een beeldscherm dat aan de achterste muur van de zaak hing. Daar bevond zich een in schaduwen gehuld vertrek dat dienst deed als een soort ontspanningsruimte, met twee hysterisch knipperende fruitautomaten, een dartbord dat oogde alsof iemand er een mitrailleur op had leeggeschoten en een aftandse voetbaltafel waarvan enkele poppetjes een ernstig tekort aan ledematen hadden. Een schimmige gestalte met een capuchon op had net wat munten in een gokkast geworpen en stond nu met de armen over elkaar af te wachten of het apparaat in een gulle bui was.
Met zijn brave, studentikoze voorkomen viel Willem op deze ongure plek weliswaar compleet uit de toon, maar het aroma van diverse lekkernijen die in het keukentje achter de bar in het vet lagen te pruttelen deed hem bijna vergeten dat hij hier als een vis op het droge was. Hij wilde nu snel zijn maag vullen, maar eerst moest hij een muntje opgooien om te bepalen of hij aan een tafeltje of op een barkruk zou zitten. Terwijl hij zijn talisman uit zijn zak haalde, zag hij vanuit zijn ooghoeken dat het zwaarlijvige tweetal hem weer zat aan te gapen. Diep in zijn hart besefte hij wel dat hij liever aan de bar wilde zitten dan in de buurt van die twee louche figuren, maar hij moest en zou toch eerst zijn muntje raadplegen. Willem keerde hen de rug toe zodat hij discreet het muntstuk in de lucht kon werpen. Het lot bleek hem goedgezind te zijn, want even later wandelde hij richting de toog. Hij wilde zo ver mogelijk van de andere klanten vandaan zitten, dus hij was aangewezen op de kruk aan de kop van de bar.
Na tevergeefs naar een kapstok gezocht te hebben, drapeerde hij zijn doorweekte spijkerjas maar over een aangrenzende barkruk. Hij schoof een menukaart naar zich toe, maar voordat hij de kans kon krijgen om deze door te nemen stond de barman al tegenover hem. Het was een boom van een vent met handen als kolenschoppen, die hij op dat moment aan het afvegen was aan een met vetvlekken besmeurd schort. Zijn pokdalige gezicht was deels verstopt achter de glazen die boven de bar hingen. Het wijnglas dat zich tussen Willem en de barman bevond vergrootte het rechteroog van de bediende tot een groteske schijnwerper die recht in Willems ziel leek te staren.
‘Zeg het maar,’ sprak de barman met het enthousiasme van een doodgraver.
Willem krabde zijn hoofd, ergerde zich weer eens aan de ontbossing van zijn kruin en antwoordde schuchter: ‘Ik, eh… ik wil graag nog even op de kaart kijken.’
Zonder iets te zeggen liep de reus naar een andere klant. Op de kleverige geplastificeerde menukaart zag Willem, naast een overdaad aan spelfouten, een hele waslijst aan snacks staan waaruit hij een keuze moest maken. Gewoonlijk zou hij in een dergelijke situatie veel tijd kwijt zijn geweest aan wikken en wegen, maar nu kon hij met behulp van zijn trouwe muntstuk het aantal opties telkens halveren totdat er uiteindelijk slechts eentje overbleef.
Terwijl Willem druk met zijn muntje in de weer was, gaf de mysterieuze gokker achter in de zaak een klap tegen de zijkant van de kennelijk niet al te genereuze fruitautomaat en liep vervolgens richting de hongerige vreemdeling. Toen de nog immer onder een capuchon verstopte figuur ongegeneerd met een doffe plof op de kruk naast Willem plaatsnam – op zijn jas nota bene – schrok laatstgenoemde zodanig, dat hij de drang om een gil te slaken slechts met grote moeite kon onderdrukken. Het angstzweet brak hem uit. Waarom kwam dit griezelige individu nou uitgerekend pal naast hem zitten? Hij probeerde zijdelings een glimp van het gezicht van zijn tafelgenoot op te vangen om te zien wat voor vlees hij in de kuip had, maar de capuchon was zó ver over het hoofd getrokken dat er geen gelaatskenmerken te bespeuren waren. De mysterieuze klant was volledig in het zwart gehuld, waardoor het voor Willem haast leek alsof Magere Hein hem met een bezoekje had vereerd. Deze observatie maakte zijn gemoedstoestand er absoluut niet beter op. Ondanks het helse kabaal dat onophoudelijk uit de luidsprekers bleef gutsen, voelde het nu voor hem alsof hij hier een speld zou kunnen horen vallen. Het was een beklemmende stilte zoals in een western, wanneer twee revolverhelden tegenover elkaar staan en elk ogenblik naar hun wapens kunnen grijpen. Er rolde nog net geen bos tuimelkruid voorbij.
Willem had het doodsbenauwd en snakte naar verlossing van deze ondraaglijke spanning. Na tien tergend lange seconden, die hij ervaarde als een eeuwigheid, trok hij wit weg toen hij het hoofd van de duistere gedaante zijn kant op zag draaien. De kleur verscheen echter alweer snel op zijn gezicht toen de capuchon werd afgedaan en er een lange kastanjebruine haardos tevoorschijn kwam, vergezeld door een stel betoverende ogen en een sierlijk wipneusje. Deze fraaie aanblik werd gecompleteerd door volle rode lippen die zich plooiden tot een subtiele doch ondeugende glimlach.
‘Hou je van spelletjes?’ vroeg de jongedame kittig.
De bedeesde Willem was gelijk van zijn stuk gebracht door deze plotselinge toenadering. Een heel ander soort angst maakte zich nu van hem meester: de angst om een modderfiguur te slaan.
‘Hoe, eh…’ klonk het stroef. ‘Hoe bedoel je?’
Ze wees naar het geldstuk dat hij tussen duim en wijsvinger vasthield.
‘Je was zo fanatiek bezig met dat muntje. Ging je voor een topscore?’
Willem probeerde uit alle macht zijn gêne te verdoezelen door een lach te forceren, maar het resultaat was allesbehalve overtuigend. In plaats van haar op een gevatte manier van repliek te dienen, speelde hij maar gelijk open kaart.
‘Ik heb, eh… moeite met keuzes maken,’ antwoordde hij blozend.
Ze keek hem vragend aan. Door het contrast met haar inktzwarte mascara leken haar helblauwe ogen bijna licht te geven. Willem werd er verlegen van en wendde zijn blik van haar af. Zonder iets te zeggen schoof hij haar de menukaart toe. Ze pakte het van de toog en keek er vluchtig naar.
‘Oh, maar daar hoef je echt geen muntje voor op te gooien, hoor,’ zei ze giechelend. ‘Alleen de kipsaté is een beetje te vreten hier.’
Willem wreef nerveus het muntstuk tussen zijn vingers. ‘Nou, ik had eigenl…’
‘Dirk!’ riep ze naar de barman. ‘Een kipsaté voor deze knappe vent, graag!’
De bediende schonk haar een knipoog en verdween het keukentje in.
Willem keek beduusd naar de brutale jongedame. Hij was overdonderd door de vrijpostigheid waarmee zij zonder hem te raadplegen een bestelling had geplaatst. Hoewel hij dit gedrag niet toejuichte, had hij best ontzag voor haar stoutmoedigheid. Het feit dat ze bloedmooi was maakte het voor hem ook een stuk gemakkelijker om dit akkefietje door de vingers te zien.
‘Ik heet trouwens Charlotte,’ zei ze laconiek, terwijl ze haar arm naar Willem uitstrekte. Hij staarde schaapachtig naar haar hand, die zij tot een vuist had gebald.
‘Kom op, tik hem aan man!’ riep ze schalks. ‘Heb je soms nog nooit iemand een boks gegeven?’
Hij haalde zijn schouders op en gaf vervolgens met zijn vuist een flauw tikje tegen de hare. ‘Willem,’ zei hij zacht.
Een paar krukken verderop was de opgefokt ogende knaap eindelijk klaar met het draaien van zijn jointje. Hij stopte het versgerolde exemplaar achter zijn oor en begon richting de uitgang te wandelen. Hoewel de kerel enigszins bedaard leek te zijn, kreeg Willem de kriebels van hem. Dit gevoel werd nog eens versterkt toen de zonderlinge figuur ineens halt hield bij het koppel en ze een intense blik toewierp. Met grote ogen staarde hij beurtelings van Willem naar het meisje en weer terug. Willems hartslag versnelde. Hij wilde niet laten merken dat hij ontzettend bang was, zeker in het bijzijn van Charlotte. Helaas was bluffen niet bepaald zijn sterkste punt; zijn handen trilden en zweetdruppels vormden zich op zijn gezicht.
De man keek nog eens van Charlotte naar Willem, om vervolgens tot grote verbazing van laatstgenoemde een duim naar hem op te steken en goedkeurend te knikken. Hierna knipoogde hij naar het tweetal, alvorens fluitend het café te verlaten.
Nadat de deur was dichtgevallen, begon Charlotte te gieren van het lachen.
‘Volgens mij had ie graag in jouw schoenen willen staan,’ schaterde ze plagerig.
‘Nou, dat zou dan voor het eerst zijn,’ antwoordde Willem met geveinsde nonchalance. Hij was vooral opgelucht dat die rare situatie achter de rug was.
Charlotte legde haar hand op zijn bovenbeen en glimlachte naar hem. Zijn hartslag versnelde weer, maar deze keer voelde het een stuk prettiger. Voorzichtig vormde zich op zijn gezicht ook een glimlach, die vervolgens evolueerde in een brede, joviale grijns. Het was voor het eerst in lange tijd dat Willem zo straalde.
Gedurende de avond kwam de schuwe twijfelaar beetje bij beetje uit zijn schulp gekropen. Charlotte had iets in hem losgemaakt wat hij nooit eerder ervaren had. Het gewoonlijk constant aanwezige gevoel van onzekerheid ebde langzaam maar zeker weg en het nare stemmetje in zijn achterhoofd werd eindelijk de mond gesnoerd. Hoewel hij zich in een belabberde kroeg in een al even belabberde buurt bevond, voelde hij zich zowaar op zijn gemak. En dat allemaal dankzij het bijzonder aangename gezelschap van een spontane meid die hij nooit ontmoet zou hebben als hij zijn lot niet had laten bepalen door een muntje.
Aan gespreksstof was geen gebrek; Willem hing aan Charlottes lippen en zij luisterde op haar beurt aandachtig naar wat hij te vertellen had. Met behulp van een aanhoudende toevoer van alcoholische versnaperingen had hij nu zelfs voldoende zelfvertrouwen gekregen om haar een vraag te stellen die hij nog nooit aan een vrouw had durven stellen. Een simpele vraag die slechts uit vier woorden bestond, maar waar veel van afhing. Willem schraapte zijn keel.
‘Mag ik je telefoonnum…’
‘We gaan zo sluiten,’ interrumpeerde de barman bot, alvorens op de toog een schoteltje te kwakken waarop de rekening en wat oude pepermuntjes lagen.
Ietwat van zijn apropos geraakt door deze lompe tussenwerping, schortte Willem de hamvraag die hij aan Charlotte had willen stellen op om wat bankbiljetten op het schoteltje te deponeren. De pepermuntjes liet hij liggen.
‘Nou, zullen we dan maar?’ vroeg Charlotte, terwijl ze met haar hoofd in de richting van de uitgang wenkte.
‘Eh… ja,’ antwoordde hij gedwee.
Ze sprong van haar kruk, pakte de jas die erop lag en overhandigde deze aan Willem.
‘Dank je,’ mompelde hij, waarna hij lijzig zijn armen in de mouwen stak. Door de drank worstelde hij wat langer dan normaal met zijn knopen.
‘Laters, Dirk,’ zei Charlotte tegen de barman en wierp hem een kushandje toe. Als reactie maakte de bediende een V-teken met zijn vingers, waarna hij zwijgzaam de toog begon af te ruimen.

Het geluid van snoeiharde elektronische beats maakte plaats voor het geruis van de regen, die nog steeds met bakken uit de hemel kwam. Op de uitgestorven straten lag nu een woest borrelend tapijt van water. Charlotte zette snel haar capuchon op.
‘Wat een kutweer,’ klaagde ze.
Willem rilde. De gelukzalige roes waarin hij zich een ogenblik geleden nog bevond werd gezwind verdreven door de koude plensbui.
‘Kom mee,’ gebaarde Charlotte naar hem. ‘Ik geef je wel een lift.’
Gezamenlijk draafden ze naar haar auto, die in een nauwelijks verlichte zijstraat geparkeerd stond.
‘Dankjewel hè,’ zei Willem opgetogen, terwijl hij instapte en plaatsnam naast Charlotte. De zinnenprikkelende, friszoete geur van haar parfum vulde de ruimte en gaf hem de sensatie van een zonovergoten lentedag. Hij leunde achterover en sloot zijn ogen. Al zijn sores leken even te vervagen.
Ineens voelde hij iets kouds en hards op zijn rechterslaap.
‘Je portemonnee!’ brulde een stem achter hem.
Charlotte gilde, terwijl Willem met stomheid geslagen was. In de reflectie van de voorruit zag hij een pistool dat gehanteerd werd door een gedaante met een bivakmuts. Voordat Willem goed en wel besefte wat er aan de hand was, werd het vuurwapen dichter tegen zijn hoofd gedrukt.
‘Nu!’ klonk het dreigend.
Willem begon koortsachtig in zijn zakken te zoeken. Zijn hele lichaam beefde, wat het speuren naar zijn beurs aanzienlijk bemoeilijkte. Hij voelde zich net een marionet waarvan elke ledemaat door een andere poppenspeler werd bewogen.
‘Ik schiet je fucking kop eraf!’ schreeuwde de figuur op de achterbank. Om zijn woorden kracht bij te zetten gaf hij met de loop van het pistool een gemene tik tegen het hoofd van de bloednerveuze pechvogel.
Willem probeerde de pijn te verbijten en graaide nogmaals in zijn zakken. Eindelijk kwam daar dan de portemonnee tevoorschijn. Deze werd terstond uit Willems hand gegrist, maar tuimelde vervolgens uit de vingers van de overvaller. Toen de agressor zich boog om de buit op te rapen, werd een deel van zijn nek ontbloot, waardoor Willem nog net een glimp kon opvangen van een tatoeage die hij al eerder die avond gezien had. Hij keek Charlotte aan en tikte vluchtig op zijn eigen nek om zijn ontdekking zo onopvallend mogelijk door te seinen. Hierop veranderde haar gezichtsuitdrukking onmiddellijk van angstig naar furieus.
‘Stomme eikel!’ krijste ze naar de rover. Willem schrok bijna net zo erg van Charlottes getier als van de overval zelf. Hij was onder de indruk van haar lef om de bullebak verbaal te lijf te gaan, maar hij vreesde dat de delinquent zijn agressie nu op haar zou richten.
‘Wat?’ vroeg de overvaller verbaasd, terwijl hij zijn gezicht naar Charlotte draaide.
‘Die kuttatoeage van je!’ snauwde ze.
‘Shit,’ zei hij zacht, waarna hij verslagen zijn hoofd schudde. ‘En nu?’
‘We moeten hem opruimen,’ antwoordde ze kil.
Willem voelde zijn maag draaien. Om te zeggen dat zijn wereld op dat moment instortte zou een grof understatement zijn. Luttele minuten geleden voelde de geboren verliezer zich sterker dan ooit, maar nu was alle kracht in één genadeloze klap uit zijn lichaam verdreven. Hij kromp ineen en begon te kokhalzen.
‘Stel je niet zo aan,’ zei Charlotte en gaf hem een por, waarna ze de wagen startte.
‘Waar gaan we heen, Lot?’ vroeg haar handlanger, terwijl hij zijn bivakmuts afzette.
‘Een rustige plek.’

Terwijl de wagen door steeds schraler bebouwde landschappen reed, werd Willem hoe langer hoe bleker. Hoewel hij zijn tijd op aarde tot nog toe behoorlijk waardeloos vond, kon hij amper geloven dat er spoedig een einde aan zou komen. Een traan rolde over zijn wang.
‘Moet ík het doen?’ klonk het vanaf de achterbank.
‘Tuurlijk, Luuk,’ antwoordde Charlotte koeltjes. ‘Jij had alles verpest, weet je nog?’
Er volgde een korte stilte, waarna Luuk langzaam zijn gezicht naar het hare bracht. ‘Ik weet niet of ik het kan,’ fluisterde hij in haar oor.
‘Jezus man, je bent al net zo’n watje als die huilebalk naast me,’ sprak ze geërgerd.
Iedereen zweeg. Er weerklonk een omineuze symfonie bestaande uit het getik van regendruppels, het gezwiep van ruitenwissers, het zachte geronk van de motor en het geruis van banden op steeds korreliger wordend asfalt. Op een enkele boerderij na waren er praktisch geen gebouwen meer te zien, en het aantal weggebruikers was ook behoorlijk geslonken. De maan, die hoog aan een sterrenloze hemel stond, leek de enige getuige te zijn van dit desolate tafereel.
Even later naderde het trio een kruispunt.
‘Ik heb een idee!’ zei Charlotte ineens enthousiast. ‘Laten we erom tossen!’
‘Wat?’ reageerde Luuk verbijsterd.
‘Zo maakte deze stakker zijn beslissingen,’ zei ze met een sardonische grijns op haar gezicht, terwijl ze met haar duim naar Willem wees. ‘Kijk die zielige, laffe slapjanus daar toch zitten als een lammetje op weg naar het slachthuis. Zonder zijn muntje is ie hulpeloos.’
De angst die Willem voelde was nog steeds in overvloed aanwezig, maar er begon nu ook een andere emotie bij hem op te wellen: woede. Pure, onbeteugelde woede. Hij maakte zich verschrikkelijk kwaad over het misbruik dat was gemaakt van zijn zwakheden, de doortrapte manier waarop hij was gemanipuleerd en de meedogenloosheid waarmee zij hem hadden vernederd. Voor de eerste keer in zijn leven stond de gewoonlijk zo timide man op het punt te ontploffen.
Charlotte haalde een geldstuk uit haar zak. ‘Kop, jij schiet die loser door zijn harses. Munt, ik doe het,’ zei ze vastberaden, waarna ze het muntje opgooide.
Terwijl de ogen van het snode tweetal gefixeerd waren op het blinkende object dat door de lucht wentelde, zag Willem zijn kans schoon. Hij stortte zich op het stuur en gaf een harde ruk naar rechts, waarop de wagen begon rond te draaien als een op hol geslagen carrousel en vervolgens net voor het kruispunt met krijsende banden van de weg gleed. De inzittenden werden ruw heen en weer geslingerd en tegelijkertijd klonk er een luide knal. Willem dacht eerst aan een klapband, totdat hij de dieprode spetters op het dashboard en de voorruit ontdekte. In een flits zag hij een dunne straal bloed uit Charlottes oogholte spuiten, waarna ze met haar hoofd tegen het stuur smakte en de claxon in haar plaats een doodskreet liet slaken.
Luuk was des duivels. Inmiddels had hij zijn vinger weer op de trekker en richtte het pistool op Willem. Voordat er echter een schot gelost kon worden, raakte de auto een paaltje en sloeg over de kop. Terwijl het voertuig hoog door de lucht tolde en de passagiers rondbuitelden als kledingstukken in een droogtrommel, bedacht Willem zich dat het weinig uitmaakte of de wagen nou op zijn wielen of op zijn kop zou landen, pijnlijk werd het toch wel. Een wrange glimlach vormde zich op zijn gezicht, waarna hij zich schrap zette voor de klap.
Onder begeleiding van het geluid van kreunend staal en opspattend water belandde de auto op zijn kant in een sloot. Minutenlang was er geen beweging te bespeuren, totdat uiteindelijk een portier, dat net boven het water uitstak, langzaam werd geopend en de eenzame overlevende uit het wrak geklommen kwam.
Willem was flink door de mangel gehaald, maar van ernstige verwondingen was gelukkig geen sprake. Hij hief zijn hoofd naar de hemel, sloot zijn ogen en liet de regen alle narigheid van zich afspoelen.
Even later strompelde hij over het drassige gras van de berm richting het kruispunt. Daar aangekomen hield Willem halt en plukte routinematig zijn muntje uit zijn zak. Hij staarde een moment naar het glimmende voorwerp in zijn handpalm, waarna hij het hoog in de lucht wierp.
Met een nauwelijks hoorbare plons raakte het geldstuk het water, om vervolgens naar de bodem van de sloot te zinken.

By gsorsnoi | April 11, 2020 - 9:17 am - Posted in Duimzuigerij, Een portet van ..., Nederlands

De Tycoon Newspaper is aan een nieuwe reeks artikelen begonnen: portretten van haar verslaggevers. In deze serie belichten we de achtergronden van de fictieve personages die op WSNOI en vooral de Tycoon Newspaper al meer dan eens van zich hebben laten horen, maar waarvan het wel eens prettig is om er ook een gezicht bij te zien. Daar deze personen natuurlijk niet echt bestaan en dientengevolge er geen beeldmateriaal van hen te schieten valt, is gebruik gemaakt van foto’s van figuren waarop zij gebaseerd zijn (hiernaar refereert ‘modelpersoon’ hieronder). Al deze portretten zijn in feite groeiartikelen, want zodra een personage zich verder ontwikkelt op deze site, is het ook wenselijk dat dit artikel daarop bijgewerkt wordt. Zo is het voor mezelf ook te gebruiken als handvat om niet per ongeluk van het bedoelde personage af te wijken. We leiden deze artikelen even kort in met een beknopte personalia waarna we dieper inzoomen op hun oorsprong en hun betekenis voor WSNOI en de TN.

Personalia: An de Gang

Functie: Teamleider Drukkerij Tycoon Newspaper.
Andere namen: Nog geen.
Oorsprong naam: Haar voor- en achternaam samen vormen met één letter verschil de uitspraak ‘aan de gang’, wat in betekenis gelijk kan worden gesteld met ‘aan de bak’ of ‘aan de slag’. De uitspraak zegt veel over haar karakter aangezien An het type is dat van aanpakken en niet van lapzwansen en luie donders houdt.
Modelpersoon: Helena Bonham Carter
Eerste oer-artikel: Geen
Eerste online-artikel: Gekalibreerde gedrochten (11): Vliegangst
Uitspraken:
“Ah, cut the crap!”, “Kom op. Chop, chop. Wie gaat er mee?” en “Maak je niet zo druk over die ene kabouter, Katharina. Er lopen nog zat andere Edjes ro-“. Allen zijn dit uitspraken uit Gekalibreerde gedrochten (11): Vliegangst (nog niet gepubliceerd). Al zou “Praatjes vullen geen gaatjes” ook prima een uitspraak van haar kunnen zijn.

Een excuus voor Bonham Carter

Wijdbeens in barokke creaties als hoerenmadam in ‘The Lone Ranger’ of flamboyant, drankzuchtig en zich grof misdragend als prinses Margaret in ‘The Crown’, het kan soms bijna niet flatteuzer bij deze actrice die de modelpersoon vormt voor ons karakter in deze editie van ‘Een portret van…’ In haar rollen altijd ongepolijst en immer vol zelfmedelijden. We hebben het natuurlijk over Helena Bonham Carter, de ex van de regisseur Tim Burton en de vaste medespeelster van de alom bekende Johnny Depp.

Toen ik eens een wel heel flink blik met personages opentrok in alweer het elfde hoofdstuk van mijn boek ‘Gekalibreerde gedrochten’ voelde ik dat ik behoefte had aan een heerlijk ongenuanceerd en een tegelijkertijd totaal niet te peilen persoonlijkheid. Eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik vooral een excuus zocht om Bonham Carter als modelpersoon aan iemand te kunnen toewijzen, dan dat ik al een personage in mijn hoofd had waar ik nog een figuurlijke pasdame voor zocht. Dwars, geregeld dronken, overspelig en een tikje excentriek, zijn wellicht niet de eerste overeenkomsten die je tussen de gespeelde rollen van Bonham Carter en An de Gang zou zoeken, maar ik sluit niets uit in de toekomstige ontwikkeling van dit bijzondere personeelslid van de Tycoon Newspaper.
In het begin moest ik heel even wennen aan Bonham Carter, toen ik haar bij haar eerste optredens op het witte doek naast Depp zag schitteren. Het is een beetje hetzelfde effect wat ik heb ervaren met onze Nederlandse tv-persoonlijkheid Gordon. Nu zijn deze twee bekendheden totaal niet met elkaar te vergelijken, behalve dan dat zij er bij mij voor hebben gezorgd dat ik eerst echt dacht van ‘tja, wat vind ik eigenlijk van je?’ En wat dit vaak bij mij oplevert is dat ik de verschijning van zo iemand dan geleidelijk juist steeds meer ga waarderen. Zo was het dus ook met deze meesteres van de stoïcijnse blikken. Want dat is ze! En precies dat maakt dat ik graag naar de films kijkt waar zij (en dan dus ook vaak Johnny Depp) in speelt. De karikatuur die zij kan maken van compleet onverschillig lijken in situaties die een mens juist moest aangrijpen (denk maar aan diverse scènes uit de films ‘Sweeney Todd: The Demon Barber of Fleet Street’ en ‘Dark Shadows’) maken dat ik een heerlijke avond voor de buis heb. Dat is natuurlijk ook nogal mijn dingetje; ik hou van goed neergezette karikaturen.

Rillingen over je lijf

Zo kwam het dus dat ik deze mevrouw ‘klittenbos-meets-suikerspin’ al op de plank klaar had liggen (om er nog maar even een lekker plat beeld bij te krijgen) toen ik voor de grote vergadering in Gekalibreerde gedrochten (11): Vliegangst een zorgvuldige selectie van personages aan het voorbereiden was. En An de Gang mocht van mij niet zo’n typetje zijn waar je één keer even iets van hoort en daarna nooit meer. Voor haar zie ik echt nog wel een interessante toekomst bij de verhalen rondom de Tycoon Newspaper (zie verderop het kopje ‘Verhaallijn(en)’). Zij moest het toneel pakken, in al haar nonchalance en schijnstoffigheid. An is het stille element in het verhaal die voortdurend iedereen totaal onopvallend aan het observeren is om dan als een complete verrassing iets geks te doet of een bepaalde opmerking maakt waar iedereen door stil valt, zodat de aandacht ineens op haar gericht is.
En hier komen we precies bij de gelijkenis die An dan weer met mij heeft, want ook An is niet voor niets een stemmetje van me (hoeveel heb ik er al?). Net zoals An kan ik, vóóral bij vergaderingen, een volledig onzichtbaar wandportret zijn die echt wel al het geneuzel in een vergadering in zich opneemt, maar strategisch mijn moment afwacht tot ik een gaatje zie waar ik dan een rake opmerking kan plaatsen of ineens met een (hoop ik dan) goed idee kan komen.
Niemand anders, in mijn optiek, is zo’n rol in het Rijk van WSNOI zo perfect op het lijf geschreven dan An de Gang.
Mijn nu al favoriete fragment is wanneer er tijdens de vergadering in Gekalibreerde gedrochten (11): Vliegangst een vette spin over de Vlammentafel loopt. De spin haalt Ko Mentator uit zijn betoog en zorgt ervoor dat iedere aanwezige even niet meer met zijn of haar gedachte bij de besproken kwestie is. Zorgeloos en gevoelloos als ze is, ramt An de Gang de rode pen waarmee ze al die tijd onverstoorbaar aantekeningen mee heeft zitten maken, door het lijf van spin. Het arme achtpotige beest is op slag dood en wordt vrijwel in dezelfde beweging door An door de vergaderzaal en door de open deuren naar buiten geworpen. En voor wie dit deel van de scène nog niet gruwelijk genoeg is, likt ze vervolgens met haar tong langs de besmeurde kant van de pen en gaat ze weer vrolijk verder met aantekeningen zitten maken. Precies zo mag ik An graag zien.

Verderop in de vertelling van hetzelfde hoofdstuk schiet ze ook nog even flink uit haar vel. En daarmee krijgen we een hele andere echte ‘Bonham Carter’-kant van haar te zien. Maar dit is juist meteen ook het meest kenmerkende aan ons TN-personage An de Gang: de vrouw die van aanpakken houdt en erg allergisch is voor getreuzel en gekeuvel. Wederom is het Ko Mentator die haar in de scène vooraf gaat, maar ditmaal is hij ook de aanleiding van haar optreden. Ko en An zijn twee hele duidelijke tegenpolen. Ko kan oeverloos uitweiden, op een bevlogen wijze hele verhalen maken en hij kan ook heel goed niet of niet meteen tot zijn punt komen. En juist op die momenten haalt hij het bloed onder Ans nagels vandaan en krijg je van An een ‘tante Sidonia’-uitbarsting waar je ‘U’ tegen zegt.

Kortom: An de Gang is een typetje waar je nog alle kanten mee op kan, maar ze is er ook het personage naar die je allerlei onverwachte dingen kunt laten doen. Wie Bonham Carter in haar rollen een beetje kent, zal mij hier begrijpen.

Overige kenmerken van An de Gang:

  • Heeft een dik Brits accent.
  • Kan erg onverschillig overkomen of de rust zelve zijn, maar is soms ook een enorm heethoofd (net zoals de Hartenkoningin uit Alice in Wonderland).
  • An is als teamleider van de Drukkerij van de Tycoon Newspaper ook de leidinggevende van Anna Falbeet.
  • Ze ergert zich kapot aan ‘die kabouter’ (Ed Cetera). Veel TN-leden doen dat, maar An kan er helemaal wat van.
  • Kornelis smult wel van An en begint steeds meer een oogje op haar te krijgen.

Verhaallijn(en)

Nieuw bij de portretten is dit onderdeel ‘Verhaallijn(en)’. Ik gebruik het voor mezelf om wat aantekeningen kwijt te kunnen om een startpunt te hebben waar ik met het TN/WSNOI-karakter naar toe wil. Als je helemaal nog geen idee wilt hebben wat ik voor deze figuren in petto heb en dat liever gewoon gaandeweg in het boek leest, dan adviseer ik je deze tekst over te slaan. Het kan plotspoilers bevatten.

( Let op! Bevat plotspoilers! )

Veel concrete ideeën heb ik nog niet met An, maar zeker is dat ik haar in de GG-vertelling nog wel één of meerdere keren laat terugkomen. Twee ideetjes:

  • Uiteindelijk zal er in de GG tegen monsters gevochten moeten worden. En dan niet zomaar tegen één monstertje, maar bij voorkeur een epische slag tussen de mens (TN-personages) en zoveel mogelijk monsters bij elkaar. An zou zich hier kunnen ontpoppen tot een soort Jeanne d’Arc- of Kenau-achtige verschijning die de TN-medewerkers leidt in dit gevecht.
  • Een heel klein kansje is dat ik An en Kornelis ergens in de GG, op een zo onverwacht mogelijk moment, ergens in het redactiegebouw met elkaar laat vrijen. In een bezemkast zoals waar in Gekalibreerde gedrochten (11): Vliegangst Ed Cetera in verstopt bleek te zitten bijvoorbeeld. Uiteraard wordt dit door één van de hoofdkarakters ontdekt en waar Kornelis helemaal los gaat, zal An juist met hem vrijen alsof de seks haar compleet koud laat.

TN-artikelen waar An de Gang  in voorkomt:

STEM OP HET VOLGENDE PORTRET!

Even als met het voorgaande ‘Een portret van…’ trakteer ik jullie wederom op de mogelijkheid om jullie zelf over het volgende portret te laten beslissen.

Voor de volgende editie kunnen jullie bepalen over wie ik een portret zal schrijven. Je mag stemmen op de volgende personages:

  1. Victor Anished
  2. Johannes Ijzerdraat
  3. Christel Cleybroek

Het stemmen werkt zo:

  • Jouw absolute voorkeur geef je 5 punten.
  • Hij of zij waar je ook tevreden mee bent 3 punten.
  • Wie nog wel even kan wachten geef je 1 punt.
  • Jouw stem telt alleen indien je een totaal van 9 punten hebt uitgedeeld.
  • Je kunt stemmen tot precies 1 maand na het verschijnen van dit portret (11-05-2020 is dus de laatste stemmogelijkheid)

Let op met op wie je stemt want:

  • Na de volgende twee portretten kun je in elk geval weer op het personage stemmen die als tweede eindigt. Lees: het eerstvolgende en daarop volgende portret wordt dit personage niet als keuze aangeboden.
  • Het personage met de minste stemmen komt op z’n vroegste over drie portretten pas terug.
  • Op wie je stemt kan ook invloed hebben op de sterren die je kunt verdienen met de actie hieronder.

Je kunt met het stemmen zelf niets winnen.

RAAD HET MODELPERSOON EN WIN STERREN!

Ook nieuw vanaf het komende portret is het winnen van sterren door te gokken wie ik als modelpersoon voor mijn personages hanteer. Kijk op de pagina met redactieleden om te ontdekken hoeveel sterren je per personage kunt verdienen en geef hieronder bij de commentaren door wie jij denkt wie de modelpersonen zijn. Vermeld dus bij iedere stem wie het modelpersoon van jouw keuze is. Let op: per karakter mag je maar één keer gokken.

EXTRA: Is jouw 5 punten-stem het eerstvolgende portret én je hebt het modelpersoon correct geraden? Dan verdien je een extra cheque van 500 sterren!

BEVERWIJK – Iedereen die door Slegtman was afgekocht, wist dat ze dadelijk langskwam. Het was muisstil in de Breestraat. Enkel een houtduif hoorde je koeren. Heel even liet Slegtman zich er door afleiden. Maar zijn aandacht was vooral bij Elisabeth en zijn eigen drang.
Minutenlang staarde hij ademloos naar het laken dat hij voor het venster had bevestigd. Het was het enige wat hij zo gauw had kunnen vinden. Het felle lentelicht priemde er langs de spleten. Hij slikte zwaar. Als de andere mannen hun ramen en deuren nu maar goed gesloten hielden, zoals hij met ze was overeen gekomen.
Het had hem een vermogen gekost om zijn buren niet naar buiten te laten kijken. Spieken mocht hij echter beslist niet en dat vreet toch aan je als je zo graag je geliefde wilt zien. Zijn hart bonsde daarom als een waanzinnige. Normaal kon hij zijn ogen al zo moeilijk van haar afhouden. Hij begon wat nerveus heen en weer te lopen, ook gewoon om een beetje de tijd te doden. En met zijn geijsbeer zorgde hij voor de eerste slijtage aan de pas ingelegde vloer, maar daar hield hij zich nu allerminst mee bezig. Eerdaags zou het gebouw worden opgeleverd. Het was het statige pand wat uiteindelijk ‘De Hollandsche Maagd’ zou gaan heten, vernoemd naar de maagd Elisabeth.
Hij verbeet zich. Hij vervloekte zichzelf dat hij deze ochtend vast zat in dit kale interieur, met niets anders ter afleiding dan de wetenschap dat enkel een stuk stof hem verhinderde om dadelijk zijn geliefde te zien passeren. Maar ja, dat was juiste de hele opzet. Hij had namelijk een test voorgelegd gekregen van de vader van Elisabeth, die in Beverwijk bekend stond als een gerespecteerd en gevreesd magiër. Slegtman probeerde Elisabeth al veel langer het hof te maken, maar keer op keer wees zij hem af. En dat terwijl haar vader Elisabeth veel liever zag trouwen met de zoon van de burgemeester: de jonge apotheker Johannes.
Op een dag was de magiër het zo zat, dat hij Slegtman één kans gunde. Deze ochtend zou zijn dochter, net als Lady Godiva, geheel naakt op een paard gezeten door de Breestraat trekken. Geen enkele andere man mocht naar haar kijken, behalve de reeds toegewezen Johannes, die haar aan het begin van de winkelstraat zou opwachten en haar daar voor het eerst poedelnaakt zou zien. De magiër stelde dat als het iemand zou lukken een oergevoel als jaloezie zo goed te temmen, deze persoon dan wel een hoffelijke echtgenoot moest wezen. Slegtman had dus een ultieme beproeving te doorstaan.
Johannes was zelf helemaal niet in Elisabeth geïnteresseerd, maar hij moest van zijn vader op de bewuste ochtend met haar kennismaken, niet wetende hoe zij aan hem zou verschijnen. Met tegenzin stemde hij hiermee in, omdat hij zijn hart al aan een ander had verpand. Al menigmaal had hij aan zijn vader verteld dat hij liever bij zijn Annemarie was. Zijn vader wilde daar echter nooit iets over horen, omdat zij ver weg woonde, helemaal in Zupthen, en omdat zij uit een lagere klasse kwam. Slegtman had dus wel degelijk een kans om Elisabeth voor zich te winnen.

De magiër had daarom iets bedacht ingeval Slegtman zou falen. Om te voorkomen dat hij zijn dochter nog langer zou lastigvallen, sprak hij eerder tegenover Slegtman de bezwerende woorden:
“Zou een man verteerd worden door jaloezie, dan zal hij veranderen in het Groene Monster.”
Kennelijk speculeerde hij erop dat niemand het zover zou laten komen…
Met die gedachten viel Slegtmans blik ineens op iets wat hem nog niet eerder was opgevallen; in het laken dat hij zo zorgvuldig tegen het venster had bevestigd, was een klein gaatje gevallen. De schrik sloeg hem om het lijf. Hij had er namelijk geen idee van hoe de magiër erachter zou komen of hij naar zijn dochter zou kijken. Dus dat gaatje zou heel goed de indruk kunnen wekken dat hij dat juist wel deed.
Zijn ademhaling versnelde. Hij moest als de sodemieter dat gaatje ergens mee dichten en wel voordat zij dadelijk voorbij kwam. Naarstig zocht hij om zich heen, in het lege vertrek, of hij misschien toch iets kon vinden om de kleine opening mee te stoppen. Hij zocht naar het kleinste pluisje stof of ander klein object wat normaliter onbeduidend zou zijn geweest, maar hij kon niets geschikts vinden.
Ten slotte bedacht hij dat een stukje stof van zijn eigen kleding dit probleem wel zou kunnen oplossen. Hij scheurde daarom een reepje katoen uit zijn hemd en liep er voorzichtig mee naar het laken, maar juist op het moment dat hij met het propje katoen het laken naderde, hoorde hij het onmiskenbare draven van paardenhoeven.
De angst verlamde hem. Wat moest hij nu doen? Duizend gedachten flitsten door zijn hoofd. Er drong zich het beeld op van hoe ze geheel onbedekt in amazonezit in het dameszadel was gehesen, en hoe haar roomkleurige huid contrasteerde met de bruine merrie waar ze vaak op reed. Hoe zou ze zich tonen aan Johannes? Zou ze haar borsten met haar lange koperbruine lokken afdekken, of liet ze hem toe om alles te zien?
Slegtman had zichzelf bezworen dat hij zichzelf geen ruimte zou geven voor dergelijke gedachten, maar hij kon de instinctieve neiging maar moeilijk onderdrukken om zichzelf te kwellen met de ideeën die de apotheker hierbij zou hebben.
Op nog geen meter verwijderd van het vensterlaken keek de aannemer geschokt naar het witte katoenen propje in zijn hand, maar nog meer naar zijn hand zelf. Een lichtbundel viel er juist op, precies door het gat wat hij had willen dichten. Hij zag hoe de kleur van zijn huid extra werd versterkt door de lichtinval.
Als door de bliksem getroffen liet hij het propje uit zijn hand vallen, zodra hij door had dat zijn hand juist groen aan het kleuren was. Hij draaide de palm van zijn hand naar zich toe en wankelde naar achteren, toen hij zag dat de spieren in zijn hand en arm begonnen te tanen en zijn nagels zwart, lang en puntig werden.
Een intens gevoel van hulpeloosheid maakte zich van hem meester. Instinctief greep hij met zijn groen gekleurde armen naar zijn buik en boog ineen. Ziek voelde hij zich. Hij verlangde er ineens intens naar om dat te krijgen wat een ander wel werd toegestaan. Slegtman werd groen van afgunst en hij zwalkte richting een van de muren om er steun te vinden.
Met zijn lang geworden nagels trok hij krassen in het pleisterwerk. Vervolgens zakte hij op de grond, plantte hij zijn beide vuisten hard in de vloer en putte diep in zichzelf. Want hij vocht. Stekels groeiden er reeds uit zijn rug toen hij beelden door zijn hoofd zag flitsen van een vrijende Elisabeth, onder de dekens met Johannes, hem liefkozend, strelend, met hem op iedere mogelijke manier de daad verrichtend.
Hij was woedend. Maar meer nog dan hij woedend was op al deze theoretische toekomstbeelden, die hem knetter maakten, was hij giftig over het feit dat hij de jaloezie zo gemakkelijk toeliet. Dus hij worstelde.
Slegtman schreeuwde het uit. En hij schreeuwde zo hard dat Elisabeth in het passeren de hand waarmee ze haar borsten inderdaad had bedekt naar het zadel van het paard moest verplaatsen om er niet vanaf te vallen.
Vanuit de Zeestraat, die de Koningstraat met de Breestraat verbindt voordat ze in de punt van een ‘V’ bij elkaar komen, grijnsde haar vader.
Toen gebeurde het onverwachte. Zodra Elisabeth bij Johannes arriveerde en hem verraste met alles wat er te zien viel aan haar maagdelijke vrouwenlijf, werd de magiër al evenzeer verrast met het optreden vanuit het statige pand dat vanuit zijn positie recht tegenover hem stond.
Precies wanneer Johannes de blote Elisabeth koud in zich opnam, rukte Slegtman het laken van het venster weg. En daar stond hij: met zijn rug naar de Breestraat toe had ook Slegtman zich deels ontkleed. Zijn huid had de normale kleur weer gekregen en zijn rug en armen zagen er ook weer gewoon uit. Op zijn achterhoofd lag een dikke witte knoop, waar hij demonstratief met zijn rechterhand naar wees, omdat hij de kwelling en deze beproeving zat was. Hij had zichzelf geblinddoekt en slikte eerst diep voordat hij sprak:
“Neem haar in je op, Johannes. En berijd haar als je wilt. Het kan mij geen donder schelen!”
Door het venster kon alleen niemand werkelijk begrijpen wat Slegtman zei.
Toch had de magiër genoeg gezien en hij besefte dat de aannemer de proef wel degelijk had doorstaan.
En zo geschiedde het dat Slegtman Elisabeth toch om de hand mocht vragen. Hij keek al uit naar de dag waarop ze zouden gaan trouwen. De aannemer was verrukt toen zij een paar dagen later naar hem toe kwam om als eerste het nu fraai ingerichte pand te komen bewonderen. In een luchtige witte wikkeljurk was ze voor zijn deur verschenen.
Nerveus liep ze met hem mee de trap op, want Elisabeth had zich voorheen nooit echt op haar gemak bij hem gevoeld. Maar misschien zou dat nu veranderen, nam ze zich voor. Slegtman had er immers alles aan gedaan om het haar naar haar zin te maken. En dat viel ook af te lezen aan de aandacht die hij aan het interieur had besteed. Vertwijfeld af en toe kijkend naar de man die ze eerder niet had gemogen, nam ze haar nieuwe huis in haar op en liep vervolgens naar het venster. Zou ze het kunnen opbrengen om een goede vrouw voor hem te zijn?
Afwezig staarde ze naar de daken van de winkelpanden aan de overzijde van de Breestraat, waar de ochtendzon de eerste schitteringen in de vensters creëerde. In een mengeling van melancholie en verlangen naar vrijheid vormde zich in haar ooghoek een eerste zilte traan, een traan die was gereserveerd voor het geluk dat haar met Slegtman werd voorgespiegeld.
Maar die traan werd spoedig vervangen door een stortvloed aan emoties van paniek, toen haar blik werd gevangen door het tafereel wat zich vooraan in de Breestraat afspeelde. Een vette zwarte kolom van rook markeerde de plek waar haar op hol geslagen merrie door de winkelstraat galoppeerde, vluchtend voor het levensbedreigende gevaar dat zij op haar eigen rug met zich mee zeulde. De rook en geeloranje gloed maakten het voor Elisabeth bijna onmogelijk om te zien wie er bovenop haar zadel in lichterlaaie stond.
In complete doodsangst rende de merrie voort, inmiddels minderend in vaart, tot zij al slenterend en zwalkend vlak voor het pand van Slegtman levenloos met het brandende persoon op de straatklinkers ineenstortte.
Elisabeth sloeg het middelste raam open, omdat ze er zeker van wilde zijn dat haar vermoedens niet werden bevestigd. Maar haar diepste angsten werden juist bewaarheid, toen zij in de smeulende gelaatstrekken van de menselijke fakkel het gezicht van haar vader herkende.
“Aanschouw de prijs die jouw vader betaalt voor het ontzeggen van mijn geliefde,” sneerde een krachtige, boosaardige stem die door de gehele winkelstraat galmde.
Zelfs bij de Agatha Kerk was het gesprokene te verstaan. Elisabeths adem stokte en ze zocht naar waar de stem vandaan kwam.
Aan de kruising van de Breestraat met de Velserweg en de Koningstraat was een afschrikwekkend monster verschenen, die nog het meest weg had van een grote groene oger. Gescheurde stof hing slap rond zijn lendenen en inktzwarte stekels op zijn rug waren zo lang, dat je ze nog kon zien als je schuin voor hem stond. Magere armen zo donkergroen als de leerachtige bladeren van een giftige klimop hield hij straf omhoog, terwijl hij met zijn bloeddoorlopen ogen langs zijn lange zwarte nagels naar het statige pand keek, waar hij Slegtman en Elisabeth ontwaarde.
“Hoe durfde hij?” vervolgde het gruwelijke wezen. “Mijn Annemarie, vermoord toen ze onderweg was naar hier, op de ochtend dat ik jou moest bekijken. Alsof ik ooit voor jóu zou kiezen.”
Het verschrikkelijke monster bracht een enorme brul ten gehore.
“Wat dacht die vader van jou wel niet? Ik ben er zo zeker van dat die zelfingenomen vader van jou hier verantwoordelijk voor was…”
Slegtman, die evenals Elisabeth uit het venster hing, liet alle gebeurtenissen in zijn hoofd passeren en maakte de puzzel compleet. Hij dacht daarbij aan de woorden die de magiër had gesproken: ‘Zou een man verteerd worden door jaloezie, dan zal hij veranderen in het Groene Monster’ – nee, het zal toch niet? Elisabeths vader, de magiër, zou het kunnen? bedacht hij zich. Zou hij Annemarie inderdaad hebben vermoord? Was het Johannes die hier in het monster was veranderd, omdat hij groen zag van jaloezie nu Slegtman wel had gekregen waar hij zo naar verlangde? Had hij haar door iemand laten vermoorden?
Het deed er eigenlijk niet toe, maar het was beslist waarschijnlijk. Vooropgesteld dat Slegtman toch zelf in het Groene Monster was veranderd, dan was het nog maar de vraag geweest of Johannes voor Elisabeth zou hebben gekozen. Want dit wás de zoon van de burgemeester, de knappe jonge apotheker met wie de magiër zijn dochter nog liever zou zien trouwen, maar waarvan hij ook wist dat hij toch voor zijn Annemarie zou hebben gekozen. Het was inderdaad aannemelijk dat Elisabeths vader had afgerekend met de concurrent.
En nu lag de magiër hier zelf, brandend in de vuurzee waar de lucht van brandend vlees je naar de neus greep. Misschien wel bedwelmd in zijn slaap door één van de middeltjes van de apotheker… het was beslist niet onwaarschijnlijk.

Wat de waarheid ook was, het kon Elisabeth gestolen worden. De strijd om haar hand, de toorn van haar vader, de machteloosheid die zij altijd had gevoeld niet zelf voor de ware te kunnen kiezen en nu de dood van haar merrie en haar vader.
Het was haar allemaal te veel geworden. Verbeten keek ze in Slegtmans ogen – en hij zou zweren dat hij een groene twinkeling in de hare zag – toen ze hem naar achteren duwde en op de rand van het venster klom.
“Nee! Elisabeth!” schreeuwde hij haar nog na.
Maar ze had haar beslissing reeds genomen en hij kon haar niet meer stoppen. Ze gaf zichzelf over aan de wetten der natuur en liet zich vallen. De lange mouw van Elisabeths wikkeljurk bleef hangen aan de haak van de hijsinstallatie die was bestemd voor het naar binnen takelen van meubels.
Ditmaal zou het geen meubels optillen, maar de ‘Hollandsche Maagd’ tot haar slip doen uitkleden. Tweemaal draaide ze om haar as, terwijl de jurk werd afgewikkeld.
Uiteindelijk viel ze zo ongelukkig naast haar vader en de merrie op straat, dat ze op slag het leven liet.

By achmedlien | February 19, 2020 - 12:59 pm - Posted in Nederlands, Onder de boom, Schrijfwedstrijden

Schrijverspunt organiseerde in de periode van 15 mei t/m 31 juli 2019 (deelnamemogelijkheid) de schrijfwedstrijd ‘Onder de boom’. De bedoeling was dat je een kort verhaal schreef van maximaal 1250 woorden waarbij het verhaal maar op de een of andere manier iets (of juist niets) onder de boom is. Het illustere viertal Romeo Mazzei, Bob de Winter, Sjors Kersten en Paul van der Zee, die voortaan beter bekend staan als ‘De Schrijvende Legendes’ raakten spontaan geïnspireerd en klommen dadelijk in de pen (al dan niet van brons) om hun botanische schrijftalenten aan te boren.
Ieder van hen wist voor het verstrijken van de uiterste inzenddatum een pronkstuk in te sturen, maar slechts één van hen slaagde er (terecht!) in om tot één van de winnaars te worden omgedoopt. De prijs? Een eervolle plaatsing van het ingezonden verhaal in de bundel ‘Onder de boom’.

Romeo Mazzei was de gelukkige… En we kunnen hem nog steeds niet vaak genoeg hiermee feliciteren.

Een troostprijs voor de resterende Schrijvende Legendes was er niet. Hoewel,… de plaatsing van hun korte verhalen in de Tycoon Newspaper mag je toch ook best trots op wezen? Of niet soms?

Onder de boom-deelnemer: Achmed Liën

Titel: Maple

Maple

“Je moet hem nu echt loslaten, Rina,” fluisterde Achmed zijn echtgenote toe. Samen gehurkt onder de dertig meter hoge suikeresdoorn troostten de twee elkaar met de gedachte dat er geen geschiktere plek is om dit te doen dan deze. Het goudgele licht van de nazomerzon wierp een warme gloed over het stel. De zeldzame warmte voor deze tijd van het jaar werd ook door Achmed in Rina’s moederliefde gevoeld. Niemand kon zich zo aan haar kleine overgeven als zij. Zo was althans Achmeds overtuiging. Dit besef bezorgde hem kippenvel. Ook hij hield het niet droog toen hij haar voelde trillen toen ze zwaar door haar tranen in en uit ademde. Ze knikte tweemaal traag voordat ze een beetje ontspande. Achmed wreef haar liefdevol tussen haar schouderbladen om haar te motiveren het kleine schepsel los te laten. Met veel moeite ging ze toch op twee knieën zitten om haar armen uit te vouwen. Voorzichtig boog ze voorover en legde haar kleine vol zorg onder aan de stam. Achmed ging nu staan en bood zijn vrouw een hand aan om hetzelfde te doen.
“Dit is zo moeilijk,” sprak ze hem met een waterig overslaande stemmetje toe toen ze zich door hem liet optrekken. Ze plaatste haar vuist even voor haar mond om haar emoties te bedwingen, terwijl ze zich met haar andere hand door Achmed liet meevoeren. Beide stapten ze langzaam weg bij de majestueuze creatie van Moeder Natuur. Over Rina’s knokkel daalde een traan op het eerste gevallen blad neer toen ze haar hand uitvouwde en deze naar haar kleine strekte.
“Het is beter zo. Kom.” Met deze woorden draaide Achmed haar naar zich toe. Met de rug naar de solitaire esdoorn liepen ze de heuvel af, de kleine onder de boom achterlatend. Achmed plaatste Rina’s hoofd op zijn schouder en gleed teder met zijn vingers door haar blonde pijpenkrullen.
“Afscheid nemen is altijd moeilijk, lieverd, maar hier moeten we hem echt loslaten.”
Rina knikte met een zilte snik.

Onder aan de heuvel staarde het echtpaar, nu weer naar de suikeresdoorn gekeerd, naar de hemel en het prachtige eronder gelegen landschap. Melancholisch liet Rina zich terugvoeren naar het moment dat zij haar Maple hier vond. Toen had ze er nog geen idee van dat de kleine wees eigenlijk een jongetje was. Ze had hem naar de markante boom genoemd, waarvan Canada het bekende rode vijflobbige blad in de landsvlag plaatste. Het was een moeilijke en alles behalve logische beslissing geweest om hem mee te nemen, maar ze kon niet anders. Bij het zien van zijn stralende kraaloogjes was zij zich meteen aan hem gaan hechten. Moederziel alleen lag hij daar, verweesd en bijna zelf het slachtoffer geworden van de oorlog. Tegen alle logica in had zij zich over hem ontfermd. Furieus was ze op de strijder – één van haar eigen mensen – die diens moeder had omgebracht en al klaar stond om ook zijn leven te nemen. En toch, hoewel Maple het kind was van de vijand, had Rina het niet over haar hart kunnen krijgen om het hulpeloze jong aan zijn lot over te laten. Met gemengde gevoelens bij de aanblik van zijn omgebrachte moeder had ze toch besloten om hem op te pakken. Ze wierp de belager een kwade blik toe en wikkelde de kleine in haar vest. Met het kleine mannetje tegen haar borst geklemd vluchtte ze toen van het slagveld. Thuis aangekomen had ze er erg tegenop gezien hoe Achmed zou reageren toen ze met hem thuiskwam, maar gelukkig reageerde hij precies zoals zij zelf had gedaan. De twee, vader en aangenomen zoon, keken elkaar aan en waren beide meteen gek van elkaar.
En zo geschiedde dat zij Maple hadden opgevoed alsof het hun eigen kind was, al worstelden ze wel enorm hoe ze de opvoeding moesten aanpakken. Onervaren als ze waren hadden ze hem toch het beste gegeven wat ze hem konden bieden, maar beide wisten dat eens het moment zou komen dat het niet langer meer kon. Een kind grootbrengen was één ding, maar een wezen als dit vergde veel meer dan normaal ouderschap. Eerder al had Achmed zich eens ernstig verwond tijdens het stoeien met de kleine jongen, het mannetje waar hij zo verknocht aan was. En met wat hij daar toen aan had overgehouden had hij nog geluk gehad. Vijf maanden lang heeft Achmed in het verband moeten zitten en al die tijd heeft hij zijn linkerarm niet of beperkt kunnen gebruiken. Ook duurde het even voordat zijn haar weer terug groeide. Vanaf zijn slaap tot de inham herinnert de linkerzijde van zijn gezicht aan het incident dat hem bijna fataal werd.
Vanaf dat moment realiseerden zij zich dat ze afscheid moesten gaan nemen, een gruwelijke beslissing, maar het moest. Maple werd onhoudbaar, een gevaar voor zichzelf en voor zijn omgeving. Na vele slapeloze nachten besloten de twee er toch voor te gaan. Ergens zomaar achterlaten was geen optie, Maple zou simpelweg terugkeren naar zijn pleegouder. Maple moest in slaap worden gebracht.

Achmed voelde dat hij zijn vrouw moest opvangen toen het eindelijk gebeurde. Het moment was daar. Rina kreeg zowat een flauwte toen ze in de verte hun zoontje zagen opstijgen. Hoewel een geoefend oog nodig was om het goed te kunnen zien, herkenden deze twee zorgzame ouders hun mannetje meteen. Voor een kort moment trok er een silhouet langs de onderzijde van de suikeresdoorn, die tegen de ondergaande zon nu paars afstak. In een innige omhelzing staarden de twee naar zijn vlucht en volgden iedere beweging. Een koude schok sloeg er om Rina’s hart toen een oranje gloed door de hemel trok. Een vuurballetje schoot door de lucht, maar had lang de kracht nog niet als het volwassen exemplaar waar men zo voor vreesde.
Nog versuft van de verdoving worstelde het kleine drakenjong met de controle over zijn vleugels. Onvast trachtte de kleine Maple grip te krijgen over zijn eerste vrije vlucht. Instinctief sloeg hij steeds beter het gewenste ritme aan, maar hij was nog erg verward. Vaag onderscheidde hij de plek onder zich, waar hij vanaf een heuvel was opgestegen. In alle desoriëntatie waar hij nu nog tegen vocht, voelde die plek nog het meest vertrouwd. Waarom, dat wist hij alleen niet meer. Het was de sensatie van de vrijheid en het onbekende waar hij vooral door werd aangetrokken. Het instinct won het van de zorg waar hij mee was groot gebracht.

Met troebele ogen staarden zijn pleegouders hem na, totdat hij geheel uit beeld verdween.
“Geloof me, Rina, hij zal zijn soortgenoten vinden,” stelde Achmed zijn vrouw gerust.
“D-dat geloof ik ook,” antwoordde Rina in een snik die nu plaatsmaakte voor een glimlach. Toch keek ze nog eenmaal achterom, alsof ze zich ervan wilde vergewissen dat ze hem ook zouden accepteren. En juist op dat moment klonken er diverse geluiden vanachter de heuvels. Drakengeluiden.
Rina glimlachte bij het horen ervan.
“De Monsteroorlog is voorbij, mijn liefste Achmed. Zouden mensen en monsters nu in vrede naast elkaar kunnen bestaan?”

By gsorsnoi | February 16, 2020 - 12:42 pm - Posted in Games, Nederlands, WSNOI

Wie onlangs heeft ingelogd op WSNOI en op zoek is gegaan naar de voorwerpen die je verspreid over de site kunt aantreffen, heeft er misschien al op zitten ‘puzzelen’. Jawel, er is een nieuwe collectie verzamelobjecten beschikbaar. Vanaf februari 2020 is het mogelijk om een nieuwe set van verzamelobjecten compleet te maken: de Super Mario Bros-collectie! De vertrouwde figuurtjes uit het wereldberoemde spel dat in 1985 werd uitgebracht kun je nu vinden op WSNOI. Verzamel alle objecten om jouw Super Mario Bros-collectie compleet te krijgen. Om deze objecten te vinden ga je op de site op zoek naar ‘groene puzzelstukjes’.

Deze set verzamelobjecten is met 26 tegel de grootste sinds het spel ‘Jouw verzamelobjecten’ voor het eerst verscheen.

Eerder werden de volgende collecties uitgebracht:

  • Paaseieren (alleen te vinden in de maanden maart en april)
  • Chinese Horoscopen (naar de eerste en enige verzamelobjecten van WSNOI 1.0
  • Radertjes (een echte steampunk-collectie)
  • Doom I
  • Doom II
  • Bugs
  • Zakhorloges (nog zo’n steampunk-collectie)
  • Navelpadden
  • Super Space Invaders

Al deze verzamelingen van objecten kun je terugvinden in jouw WSNOI-account op de pagina ‘Jouw verzamelingen‘. Gotta catch ’em all!

Maak ook jouw collectie Paaseieren eindelijk compleet!

Maar dat is niet het enige wat er veranderd is! Want voor degene die hun collectie van Paaseieren ieder jaar maar met moeite compleet krijgen, is er nu goed nieuws: niet alleen kun je de verzamelobjecten van Paaseieren alleen in de maanden maart en april vinden, je kunt nu ook echt uitsluitend paaseieren vinden in die twee maanden. Dus lukte het jouw steeds maar niet om net dat laatste verzamelobject te bemachtigen? Dan is het vanaf dit jaar jouw kans om hem eindelijk te pakken te krijgen.

Nieuwe ‘pakketjeslocaties’

De plekken op WSNOI waar je allerhande voorwerpen kunt aantreffen die voor jou voor het oprapen liggen, noemen we de ‘pakketjeslocaties’. En het aantal locaties waarop je die ‘pakketjes’ (en dus ook puzzelstukjes) liggen is nu flink uitgebreid tot maar liefst 85 plekken. Maakt dit het zoeken makkelijker? Nee, uiteraard niet. Maar het maakt het verstoppertje spelen wel leuker 😉

Wat doe ik met mijn dubbele verzamelobjecten?

Heb je verzamelobjecten dubbel? Dan kun je deze verkopen bij Kerbert Rent. Je krijgt er van die krent maar 10 zbersibarn per stuk voor, maar toch… Je kunt verder toch niets met die dubbele objecten. Om ze te verkopen ga je in jouw WSNOI-account naar Jouw voorwerpen en verkoopt ze vanuit de lijst van de voorwerpen die je daar hebt staan of je gaat meteen naar Kerbert Rents Dumpshop en verkoopt ze direct aan hem (zie onderin bij het oranje blok ‘DUBBELE VERZAMELOBJECTEN VERKOPEN’)

By gsorsnoi | February 5, 2020 - 12:30 pm - Posted in Algemeen, Nederlands, Scherpe Blik

Vlak voor mij bruist het van de activiteiten en het ziet werkelijk zwart van mensen. Met een geweldig aanbod van Oosterse versproducten is dit het walhalla voor elke liefhebber van groente, fruit, noten, thee en nog heel veel meer. Het brede scala aan cultuurgewassen, vruchten en allerhande zaken die de kookkunsten prikkelen, ik geniet ervan. Alleen al de kleurenpracht en het typerende tegen elkaar op schreeuwen, werken als een geweldige magneet waar ik bijna geen weerstand tegen bieden kan. Het is weer de tijd van de maand voor mijn kappersbezoek en daarvoor ga ik altijd naar de Zwarte Markt. Daar heb ik zo mijn redenen voor. Niet alleen kan ik daar wel voor een heel zacht prijsje mijn laten knippen, de kapper die ik er gevonden heb kent ook enkele andere voordelen.
Vlak voor de ‘Groentestraat’ sla ik linksaf, meteen de trap op en word ik bovenaan de trap altijd meteen begroet door één van de kappers. Of het is de immer goedlachse Turkse man, met z’n lange zwarte krullen, die alle klanten naar binnen praat, maar waar mijn eigen kapper zelf niet zo’n hoge pet van op heeft. Hij noemt hem steevast de ‘kapperpooier’, een niet zo’n hele charmante bijnaam, maar waar hij zich amper voor schaamt en hij deelt dit dan ook zonder enige gene met al zijn klanten. Volgens Sulaiman, zo heet mijn kapper, moeten zij niet alleen een deel van hun opbrengsten met de kapperpooier delen, maar houdt hij ook het hand boven het hoofd van enkele kappers die de kantjes eraf zouden lopen. Het zijn vaak wat van dit soort meningen die ik van hem aanhoor en waar ik verder maar niet op in ga, maar stiekem hou ik toch ook wel een beetje van dat geroddel. Sulaiman zelf is een al even goedlachse kalende en, in zijn geval, Marokkaanse man en draagt altijd een veelkleurig rond mutsje bovenop zijn kruin. Het is zijn typische kufi of gebedscap die mij door de kleuren vaak eerder aan Zuid-Afrika dan aan Marokko doen denken.
Rechts van de stoel waar hij me in laat plaatsnemen hangt een foto van hem en zijn vader en daaronder nog eentje met een jongere versie van Sulaiman. Hierop heeft hij nog een volle bos haar, zoals de leden van de Jackson 5ive. Hij draagt er zelfs een caramelbruine broek met wijde pijpen. Helemaal uit die tijd! Het contrast met hoe hij er tegenwoordig uitziet kan bijna niet groter. Direct naast zijn foto’s hangt zijn afsprakenkaartje. Mijn kapper is nogal eigenzinnig en heeft als enige van deze kappers zo’n kaartje. Iedere keer dat ik hier de trap op loop, bedank ik voor het aanbod om bij één van de vrije kappers in de stoel plaats te nemen en wacht ik liever tot Sulaiman klaar is. Zodoende heeft hij altijd een stencilblaadje tegen het kurk gedrukt waarop onder elkaar in zijn doktershandschrift nog net wat namen te herkennen zijn.
Mijn kapper weet altijd precies hoe ik mijn haar wil hebben, zoals een goede kapper betaamt, dus hij begint mij vrolijk te knippen. Hij doet rustig en gedreven zijn werk en hij maakt alleen een praatje als hij merkt dat ik daar zelf ook behoefte aan heb. Een andere reden waarom ik mij altijd erg op mijn gemak bij hem voel, is omdat ik gewoon kan zien hoeveel liefde hij geeft aan zijn vak. Er ontgaat hem geen millimeter. Geregeld geef ik hem daarom ook een euro meer tijdens het afrekenen.
En zo is Sulaiman lekker bezig met mijn kapsel tot er op een moment een man in de portiek bij hem komt hangen om te polsen wanneer hij plek heeft. De man is duidelijk Nederlands en hij wordt vergezeld door zijn vrouw en drie werkelijk bloedmooie dochters. Drie maar liefst en duidelijk halfbloedjes. Bij het gissen naar de afkomst van hun moeder kom ik niet veel dan ‘ergens uit het Oosten’, maar mijn kapper is daar duidelijk directer in en vraagt vanuit dezelfde interesse waar zijn vrouw vandaan komt.
“Tunesië,” antwoordt de man, duidelijk trots op zijn eega en hun kroost die uit hun relatie is voortgekomen.
Mijn kapper bespreekt uitvoerig met hem hoe trots hij daar inderdaad op mag zijn en zoekt ondertussen op zijn stencilblaadje met hem naar een plekje. Zo wordt ook mijn aandacht naar dat blaadje getrokken en ik zie juist hoe hij onder mijn – in drie letters opgeschreven – naam aangeeft dat hij na mij eerst nog ‘Johanis’ heeft. Grappig, realiseer ik mij dan, Johannes is mijn tweede doopnaam. Vervolgens zie ik hem naar een onleesbare naam helemaal onderop het rijtje wijzen, waar hij een pijltje bij tekent en deze trekt naar de plek direct na Johanis.
“Na deze man komt … (onverstaanbaar),” legt Sulaiman uit, “… en dan heb ik eerst nog (nog een even onverstaanbare als onleesbare naam) en dan kan ik jou knippen. Is dat goed?”
“Oké,” antwoordt de man, “dus hoe laat is dat dan ongeveer?”
“Over ongeveer één uur van nu,” antwoordt mijn kapper.
“Prima,” reageert de man tevreden, “Oké, dan gaan wij nog even de markt over. Zie je ons zo weer.”
“Dat is prima,” stemt mijn kapper meteen in, “Mag ik nog even je naam?” en hij staat al klaar om onder op het stencilblaadje de naam van deze klant op te schrijven.
Dus de man antwoordt en geeft hem zijn naam: “Harm.”
Via de spiegel zie ik mijn kapper tevreden lachen, terwijl hij de naam opschrijft. En op het stencilblaadje schrijft hij keurig, precies zoals hij het zelf hardop uitspreekt: H-A-R-E-M.

( Voor GG – hoofdstuk 8 – Een Stymphalische vlucht )

Soms lijkt het alsof het volkomen duidelijk is wat er van je wordt verwacht in het leven, wat je plek is in het grotere geheel. Je bent onverwacht succesvol en je levert een grote bijdrage aan de organisatie waar je voor bent komen te werken. Jouw inzet blijft niet onopgemerkt. Sterker nog, dankzij jou slaagt het bedrijf erin om haar monopolypositie in de markt te verstevigen. Zonder jou zou dat in elk geval een stuk moeilijker zijn geweest. Het lijkt er dus op dat je bezig bent jezelf onsterfelijk te maken. Je bent van grote meerwaarde voor het bedrijf. Dat is duidelijk. Niemand neemt je nog af wat je tot noch toe hebt bereikt. Je hebt nieuwe vrienden gemaakt, jouw leidinggevende loopt met jou weg en je hebt, goed beschouwd, het grootste kantoor van het hele bedrijf. Ik ben dan weliswaar formeel nog geen verslaggever, zoals aanvankelijk mijn eigenlijke ambitie zou zijn geweest, maar als ik er zo over nadenk, heb ik in principe de top al bereikt en behoud ik zelfs vanuit die positie nog steeds mijn doorgroeimogelijkheden.
Mijmerend met die gedachten bevond ik mij op een zekere dag op de 97e etage van het redactiegebouw, leunend tegen de sokkel van één van de 16 replica’s van de Nikè van Samothrake tussen de Oudgriekse en gotische verfraaiingen op het dakterras voor de conferentiezaal ‘De Ontwakende Draak’. Onder een verkoelend briesje keek ik uit over de glanzende daken van het centrum en was voor het eerst dat de lucht er weer bij stond zoals toen ik op mijn eerste werkdag hier bij de Tycoon Newspaper het plein op kwam wandelen richting de Entree met haar Volière en Glazen Tong, vlak voor mijn eerste ontmoeting met Rina Oddel. In gedachten zag ik hoe wij hand in hand vanaf de ‘vlammentafel’ in de vergaderzaal naar het plateau hier buiten liepen. En ik trachtte mij daarbij te herinneren hoe zoet onze gevoelens toen waren toen ik haar het hof probeerde te maken en hoe zij mij voor het eerste verklapte wat voor verschrikkelijke hoogtevrees ze eigenlijk had. Ik probeerde terug te gaan naar dat moment, naar de sensatie die ik had toen ik haar arm teder had beet gepakt en haar naar binnen escorteerde, in plaats van nabij de waterspuwers waar de angst voor hoogtes haar naar de keel greep. Nog voelde ik hoe haar pijpenkrullen door mijn vingers gleden en zij mij minutenlang aanstaarde met die machtige ogen van haar. De wereld om ons heen had opgehouden met bestaan en het had geleken alsof onze liefde voor eeuwig zou zijn. Maar nu ik zo melancholisch en met gesloten ogen terug zocht naar die momenten, merkte ik hoe een beklemmend gevoel zich ineens van mij meester maakte. Ik trachtte de blonde pijpenkrullen nog eens door mijn handen te laten glijden en ik probeerde mij voor te stellen hoe het voelde om mijn handen op haar heupen te laten rusten. Haar jurk was karmozijn rood, dat wist ik nog. Alleen kreeg ik die precieze kleur niet meer goed scherp. Het was alsof de herinneringen eraan vervaagden. En waar hadden wij buiten gezeten? Of hadden we al die tijd gelopen en gestaan? Wat was toen het weer? Genoten we van een ondergaande zon of was onze date eerder op de dag?
Langzaam maar zeker kreeg ik het steeds warmer en benauwder toen ik bezig was om deze fijne gedachten weer naar boven te halen, omdat het mij maar niet lukte om het verleden scherp te stellen. En terwijl ik geleidelijk een andere sensatie door mijn vingertoppen voelde trekken, waren enkele zwartwit beelden het laatste wat ik mij nog voor de geest kon halen. In het verleden betrok de lucht en trok alle inkt weg uit de filmische momenten die ik met mijn Rina Oddel had beleefd. Ik plaatste één hand voor mijn ogen alsof ik pijn had rond mijn oogkassen en ik wankelde weg van de sokkel waar ik tegenaan had gestaan. Wat gebeurde er in vredesnaam met mij? In blinde paniek rende ik richting de vergaderzaal en ik struikelde daarbij over de drempel zodat ik pijnlijk naast vlammentafel op de grond belandde. Op dat moment, toen ik mij iets trachtte op te richten en recht in de bek van de Ontwakend Draak keek, realiseerde ik dat de verslavende hormonen die mij dat lekkere irrationele en primitieve gevoel van verliefdheid gaven in moordend tempo aan het kwijt raken was. Het was een proces dat langer beslist veel langer had geduurd dan alleen toen op dat ene moment, maar het feitelijk besef kwam toen als een mokerslag bij me aan. De emoties die mij eerder nog als zo vanzelfsprekend hadden geleken, waren als sneeuw voor de zon verdwenen. Rina Oddel betekende op dat moment niets meer voor mij, niets meer dan de bevallige receptioniste die ze was bij de Tycoon Newspaper.
En met het vuur dat toen in mij gedoofd werd, was ik nog niet eens zozeer gealarmeerd. Met name wat er daarna met mij gebeurde, joeg mij een vreselijke angst toe. De tinteling in mijn vingers werd heviger. Bezweet richtte ik mij op van de grond en trok mij op aan de Vlammentafel.
Je moet schrijven. Achmed, je moet schrijven…
Met een heftig schuddende pols hield ik de Bronzen Pen vast. Zenuwachtig draaide mijn hand alsof ik leed aan Parkinson. Ik kon niet eens een duidelijk beeld van mijn eigen duim krijgen, zo flink ging mijn hand tekeer. Ik werd er bloednerveus van, maar ik kon tegelijkertijd mijn blik er ook niet van afwenden. Het leek haast alsof ik zelf één of ander gedrocht was dar op het punt stond om een soort transformatie te ondergaan. Maar na flink wat keren heen en weer schudden, kwam mijn hand dan toch tot rust en klemden mijn vingers zich rond de Bronzen Pen alsof er kluisdeur in het slot viel.
Je moet schrijven, Achmed…
De Bronzen Pen voelde warm. Zo warm, dat ik hem maar net kon vasthouden.
Je moet schrijven…
Willoos begon ik het schrijfgerei te volgen en ontdekte ik dat ik naar de lift begon te lopen. Met mijn andere hand trok ik kort daarna Ed Cetera uit de lift en koos ik de Grote Bibliotheek als mijn bestemming. Wat gebeurde hier met me?
Dimensies bestaan bij de graties dat wij ze verzinnen…
Ik werd helemaal gek. Het zweet gutste langs mijn voorhoofd en ik had er niet eens de controle over om het er vanaf te vegen. Ik voelde een vreselijk drukkend gevoel langs mij slapen opkomen, terwijl de lift al onderweg was naar de hoogste etage. Mijn pols begon te verkrampen en ik wenste op dat moment dat dit gauw over zou gaan. Waanzinnig werd ik ervan niet te weten waarom dit met mij gebeurde, maar ik had nog voldoende helderheid van geest om te beseffen dat dit niet slechts begonnen kon zijn toen ik van Victor deze vervloekte pen had gekregen. Heel vaag herinnerde ik ineens dat ik een sollicitatiegesprek bij de Tycoon Newspaper had gehad, met een man waarvan ik zijn gezicht niet kon zien. Of ik kom zijn gezicht gewoon niet meer herinneren. Dat moet enkele dag zijn geweest voordat ik Rina Oddel en de andere collega’s had ontmoet. Maar wat was dat toch? Waarom kwam die herinnering nu zo spontaan ineens naar boven? Ik merkte dat ik mijzelf aan het kwijtraken was. In het voorbij gaan trok wat paperassen uit Kornelis’ werkkamer en ik begon er ongecontroleerd op te schrijven. En ik hoopte maar dat ik er iets zinnigs op schreef, want ik zou er op dat moment het best aan hebben gedaan al mijn herinneringen nog op te schrijven, voordat ik straks niet meer wist wie ik zelf was.
Het volgende moment duizelde ik door de Grote Bibliotheek, waar ik werd begroet door enkele honderden individuen. Kleine wezens met grote glasachtige ogen en veel te kleinen lichamen stonden mij letterlijk met open armen op te wachten. Hun vingers waren akelig dun en liepen uit in opgezette vingertoppen. Hun veel te dunne monden glimlachten hartelijk naar me, alsof ze in mij een één of andere Messias zagen die de wereld moest verlossen van het Kwaad.
In koor spraken zij toen telepathisch tegen mij, de woorden die ik nu al zo vaak had gehoord:
“Je moet schrijven Achmed… Dimensies bestaan bij de gratie dat wij ze verzinnen…”
De beelden van deze buitenaardse wezens flitsten door mijn gedachten toen ik door mijn knieën zakte en mijn bewustzijn verloor. In mijn laatste gedachte maakte ik mezelf maar wijs dat zij het moesten zijn geweest die mij van mijn herinneringen hadden beroofd. Want het enige waar ik nu nog aan kon denken, was het schrijven van monsterverhalen…