image by Wynther_Knight, edited by Gsorsnoi

“Zal ik je zometeen een spookverhaal uit de Filippijnen vertellen?” vroeg Esmeralda uitdagend aan Thomas terwijl ze een nieuw pad buiten de stad insloegen. Esmeralda Garcia wierp terloops een blik over haar schoudertas naar achteren en beet zachtjes op haar onderlip. Samen met haar vriendje Thomas Martens besteeg ze een flauw hellend voetpad nabij één van de zijstromen van de Panay River. Ze hadden het bewoonde gebied van de stad nu bijna verlaten. Zij liep soms op hem vooruit, daar de uit Nederland afkomstige Thomas de streek rondom de woonplaats van zijn vriendin nog nauwelijks kende. Het stel, dat elkaar eerder dit jaar via het internet had ontmoet, zocht nog vrij laat de buitenlucht op. De zon, die overdag nauwelijks inspanningen had hoeven leveren om Thomas’ bleke huidje van enige kleur te voorzien, was reeds lang onder de horizon verdwenen. Ze liepen nog net niet in de complete duisternis. De enige verlichting die het hun nog mogelijk maakte om hier een hand voor ogen te zien, was afkomstig van de schaarse straatverlichting en de paar woningen waar het licht nog brandde. Nu viel de nacht op de Filippijnen überhaupt al vroeg in, aangezien de zon er gedurende het gehele jaar gemiddeld tussen vijf en zes uur al ondergaat, buiten de steden was het er soms griezelig donker. Thomas liet zich daarom leiden door zijn nieuwe liefde, op wie hij hier volledig was aangewezen, maar vroeg zich wel af hoeveel langer Esmeralda hun nachtelijke avontuur nog wilde maken.
“Oké, waarom niet?” stemde hij weifelend toe. “Maar zullen we zo niet eens teruggaan naar huis?” Thomas hoopte erop dat ze de terugweg zou willen gebruiken om haar verhaal te vertellen. Dan konden ze wellicht nog tegen enen thuis zijn. Bovendien werd ze morgen achttien, dus leek het hem wel prettig om daar een beetje fris bij voor de dag te komen. Maar Esmeralda bleek nog niet de aanleiding tot hun escapade te zijn vergeten. “En hoe zit het dan met onze plannen? Of wil je zeggen dat je nu geen zin meer hebt?” vroeg ze hem en keek hem opnieuw ondeugend aan. In het ouderlijk huis was het hen niet toegestaan om seks te hebben, zodat ze er eerder op de avond op uit waren gegaan om een plekje op te zoeken waar ze ongestoord konden vrijen. Wanneer je nog thuis bij je ouders woont, wordt dat vaak niet getolereerd. En alhoewel dat soms moeilijk tegengehouden of gecontroleerd kon worden, zou het van weinig respect getuigen indien je het toch deed. Tegen haar moeder had Esmeralda daarom gezegd dat ze even bij een vriendin langs zouden gaan – wat ze feitelijk ook hadden gedaan – en daarna weer zouden terugkeren. Na het bezoek aan die vriendin waren ze echter nog een stuk doorgelopen om de natuur op te zoeken. Naarmate ze verder doordrongen in de wildernis en steeds minder huizen zagen, nam langzaam ook de straatverlichting af. De nacht was als een zwarte sluier over de archipel komen te liggen. Voor Thomas kwam dit allemaal wat onwennig over, al stond het idee van de avontuurlijke vrijpartij hem niet tegen. In de Filippijnen waren ze blijkbaar gewoon aan het feit dat de avond zo snel inviel. Hij zou hebben gedacht dat je, als het al zo donker was, niet nog uren buiten de deur zou besteden vooraleer je weer naar huis keerde. Daarnaast leek het hem alleen al voor de eigen veiligheid niet verantwoord.
“Het is nu niet veel verder meer,” verzekerde Esmeralda hem, “we zijn er zo. We lopen nog een stukje langs deze rivier hier en dan hebben we daar verderop een plek waar we ons ongestoord kunnen uitleven,” ze wees naar een iets hoger gelegen wal aan de rivier. Thomas zag niet dat ze haar arm strekte om de richting te duiden. Zo donker was het. “Roxas houden we hiermee op loopafstand.” Ze sprak de naam van haar woonplaats uit als ‘Ro-has’. Thomas zei het nog dikwijls verkeerd door de ‘x’ als ‘ks’ uit te spreken.
Roxas City is een middelgrote stad in de Filippijnse provincie Capiz en tevens de belangrijkste haven van het noordelijke deel van het eiland Panay. Voorheen stond deze stad bekend als de ‘Capiz gemeenschap’ – ook wel ‘barangay Capiz’ genoemd – waar de provincie uiteindelijk zijn naam aan had te danken. Op 12 mei 1951 werd de gemeenschap, inmiddels uitgegroeid tot een stad, omgedoopt in Roxas City. Diverse rivieren meanderen er doorheen, snijden dwars door de kern en verdelen het daarmee haast evenredig in tweeën. Zijrivieren vanuit de bergen stromen in de bovenste delen van Panay River, razen door enkele kleinere nederzettingen die langs de oevers zijn opgetrokken en irrigeren het land waardoor deze een vruchtbare bodem vormt om voedsel op te verbouwen. Terwijl ze een heuvelachtig gebied introkken waar de begroeiing langzaam de overhand begon te krijgen, ving Esmeralda aan met het vertellen van haar verhaal.
“In de provincie Capiz doen relatief veel horrorverhalen de rondte over allerlei soorten mythische wezens, zoals geesten, kobolden, ghouls en zogenaamde aswangs. Waarvan van al die monsters de laatste nog wel het meest worden gevreesd. Het is een verzamelnaam voor boosaardige vampier-achtige schepsels die buiten deze streek vaak worden afgedaan als het onderwerp van mythen en Filippijnse folklore. Volgens velen dus verzinsels, angstverhalen gebaseerd op bijgeloof. Hier onder de lokale bevolking wordt er echter heilig in geloofd. De Spaanse kolonisten, destijds in de 16e eeuw, konden zelfs bevestigen dat ze oog in oog hebben gestaan met deze manifestaties van het kwaad…”
Onderzoekend trok Thomas een wenkbrauw op. Esmeralda, die door haar vriendje liefkozend Esmé werd genoemd, wist dat hij niet weg was van fictie – de nuchtere Groninger hield het liever gewoon bij feiten – daarom kon het voor haar nog wel eens als vermoeiend worden ervaren om hem iets te vertellen. Vandaag besloot ze zijn verzuchtende reacties liever te negeren. “Zij maakten kennis met onze gewoontes en eigenaardigheden en kwamen ze in deze provincie tot de ontdekking dat er niet te spotten viel met bovennatuurlijke krachten en andere onverklaarbare verschijningen die aanvankelijk werden afgedaan als fabeltjes. Alleen was niet iedere Spanjaard daar zonder meer van overtuigd. Dat bleek wel, toen er mannen tussen die Spaanse bezetters waren die met de Filippijnse vrouwen het bed deelden met zwangerschap als onvermijdelijk gevolg. Sommige van hen lieten de vrouw dan achter en verlieten het land weer met de eerstvolgende vloot. Anderen, die hier bleven om hun zoon of dochter geboren te zien worden, zijn uiteindelijk toch het land ontvlucht. Mochten ze de moed al hebben gehad om verhaal te doen van hun gruwelijke ervaringen, dan werden ze thuis voor gek verklaard. Dat wil zeggen, als ze de huiveringwekkende voorvallen zelf überhaupt al hadden overleefd.”
“Ja, ja, hoezo dat dan?” Nu kwam het, dacht Thomas. Esmeralda zou vast een één of andere fantastische of bovennatuurlijke verklaring hebben voor mysterieuze gebeurtenissen. Ze zou hem ongetwijfeld wel iets gaan vertellen waarvoor je tenminste van sprookjes of legendes moest houden om het aannemelijk te vinden. Dit was niet Thomas’ sterkste punt. Hij gaf de voorkeur aan tastbare feiten. De geboren Groninger had zichzelf altijd te nuchter gevonden om zich te laten meeslepen door ongefundeerde praatjes. Toch, omdat het zijn vriendin was, bleef hij geduldig. De onderhoudende wijze waarop ze haar verhaal aanzette droeg ook wel bij aan zijn motivatie te blijven luisteren en tevens curiositeit, zodat hij verder beleefd aandacht hield en zich afvroeg wat er zo bijzonder was aan het verblijf van de Spanjaarden bij de vrouwen. “Waren deze vrouwen behekst of zo? Of gebeurde er iets anders vreselijks rondom die zwangerschappen?”
Esmeralda grijnsde geamuseerd om zijn vragen en voorzag hem graag van verdere details. “Nee, de vrouwen die in verwachting waren niet. Het waren de zogenaamde Manananggals, een ondersoort van de Aswangs. Dit zijn gevreesde wezens in de Filippijnse folklore. Duistere schepsels, doordrenkt van kwaad, die aan westerse vampieren doen denken en soms ook Tik-tiks worden genoemd vanwege het kenmerkende geluid dat ze maken met hun vleermuisachtige vleugels. Het zijn mensetende monsters die vaak als heksen worden aangeduid, omdat ze overwegend vrouwelijk zijn. Met name in de westelijke provincies van Capiz en Iloilo zijn ze erg berucht. Maar ook in de volksverhalen van buurlanden Indonesië en Maleisië zijn soortgelijke wezens veelbesproken.”
Thomas fronste zijn wenkbrauwen. Esmeralda’s verklaring kwam hem voor als een ratelend intro van een absurde sage, dat door volksgeloof lichtgelovigen op morbide wijze moest bekoren. Haar integere opstelling was hem echter niet ontgaan. Hij bleef vooralsnog bij zijn sceptische houding en begon onbewust iets schever te lopen, waardoor hij zich iets van zijn vriendin leek te verwijderen.
“Oké,” bracht hij voorzichtig uit. Bedenkelijk keek hij haar aan. Onbedoeld viel er een korte stilte. Thomas deed geen moeite zijn uitdrukking van ongeloof te verbergen. Met een vragende blik probeerde hij zelfs te doorgronden of Esmeralda het echt meende. Ze liet zich er echter niet door uit het veld slaan. Integendeel. Met de overredingskracht van een pubermeisje dat haar vader ervan moest overtuigen dat dat veel oudere nieuwe vriendje van haar wel degelijk te vertrouwen was – in hun geval had dit zomaar de situatie kunnen zijn; Thomas was net twintig geworden – probeerde ze tot hem door te dringen. Ongecontroleerd trok ze haar schouders op en bracht ze haar wenkbrauwen bij elkaar. Met haar handpalmen tegenover elkaar was ze net de pastoor van de verderop gelegen Santa Monica kerk in het dorpje Panay. Ze preekte verder:
” Voor de Filippino’s uit de regio Visayas is dit een gemeenschappelijke werkelijkheid waarmee elke dag geleefd moet worden. De Spaanse bezetters waren er op den duur van overtuigd dat de Manananggals bestonden. En ik kan je verzekeren, dat doen ze ook nu nog.”
Thomas geloofde zijn oren niet. Hij was erg op zijn meisje gesteld en koesterde al vroeg in hun relatie bewondering voor de schilderachtige manier waarop ze bepaalde zaken kon optekenen. Maar hij had niet verwacht dat wanneer het op feiten of fictie zou aankomen, Esmeralda de naïeve aanhanger van oeroude vertelsels bleek te zijn.
“Wil je daarmee zeggen dat je het zelf ook gelooft dan?”
Het was er uit voordat hij er erg in had. Al direct speet het hem dat hij zo plompverloren duidelijk maakte dat hij Esmeralda’s relaas in twijfel trok. Ze had dan ook niet het idee dat ze serieus genomen werd. Ze beantwoordde zijn reactie met een veelzeggende priemende blik. Op slag stond ze stil, als versteend in de predikende houding die ze het laatst had aangenomen. Verontwaardiging had de plaats ingenomen van haar eerdere gelaatsuitdrukking. Nota bene haar eigen vriendje had zijn mening al paraat voordat ze goed en wel de kans had gekregen om alles te vertellen. Toch was haar belijden gemeender dan deze gespeelde act. Eigenlijk had ze wel verwacht dat er meer voor nodig was om Thomas tot een ander inzicht te brengen. En ze genoot ervan. Schijnbaar gepikeerd beende ze verder en keerde ze zich van hem af. Thomas liet ze daarmee achter met het gevoel iets verkeerds te hebben gezegd. Onthutst doch schuldbewust staarde hij haar na en trok vervolgens een kort sprintje om haar in te halen.
“Hé, schat! Zo was het niet bedoeld.” Shit, dacht hij, hij had haar echt op haar teentjes getrapt.
Esmeralda sprak geen woord en liep de hoek om naar een dichter begroeid terrein. “Je kunt gerust verder vertellen hoor. Wat had je dan verwacht van een Westerling als ik? Ik ken de plaatselijke gebeurtenissen hier toch niet?” In de bocht die stikdonker werd door de vele laaghangende takken, zag hij geen hand voor ogen. Hij had de grootste moeite zich te oriënteren en kon nog maar net onderscheiden wat voetpad was en wat niet. Of wat ervoor door moest gaan. Achter hen verdween de stadsverlichting voorbij de glooiing van het landschap. Waar ze het hier mee moesten doen was het flauwe schijnsel van het maanlicht. Alleen was het zonneklaar dat de schaduw en algehele duisternis de overhand hadden. Esmeralda kon hij volgen op basis van het geluid dat haar voetstappen maakten en haar exuberante contouren die zelfs bij de afwezigheid van zoveel licht nog oogverblindend waren. Toen Thomas achter zijn vriendin aan onder de uitstulping van een overhangende rots door liep, voelde hij het op slag afkoelen. De temperatuurdaling verdween net zo plotseling als dat hij was opgedoken. Heel even huiverde hij van angst terwijl hij opkeek naar de reusachtige zwarte vlek die over hem heen trok. Hij staarde naar boven en vroeg zich af waar de sterren waren gebleven. Op het moment dat zijn ogen zich wat hadden aangepast aan een kort moment van complete duisternis, gold zijn verbijstering meer dan wanneer Esmeralda hem zou hebben voorbereid op hetgeen ze hier zouden vinden. Ongemerkt had ze hem van het door toeristen veel belopen zandweggetje langs de Panay River over een natuurlijk pad naar een verborgen grot geleid. Door zijn eerdere ontsteltenis had hij nauwelijks in de gaten gehad dat ze flauw waren afgedaald naar een ondiepe caverne, die beter verlicht bleek dan de route die ertoe leidde. De ruimte in dit berghol was aan de flinke kant, veel groter dan hij zich in eerste instantie zou hebben kunnen indenken. Voor een theater was het misschien net te nauw, maar een kleine bioscoop had je er prima in kunnen installeren. Ze moesten zonder dat Thomas dat door had gehad toch gauw een meter of twee naar beneden zijn afgedaald. Onderweg langs deze rivier hierheen had hij echter geen aanwijzingen gevonden die erop duidden dat ze konden stuiten op een dergelijk ondergronds vertrek. Aan het oostelijke uiteinde van de beschutte ruimte en de rechterflank waren de rotswanden hoog opgetrokken. De entree waar ze nu stonden was aanmerkelijk krapper. Dit kwam doordat de grote holte naar deze zijde taps toeliep. Ongeveer in het midden van dit hol, onder een verlaagd plafond, bestaande uit een aanzienlijke naar beneden gerichte stenen bult, ontwaarde hij een naar het westen gerichte boog rondom een lichter gekleurde plek.
Plotseling snapte hij waar het zachte geruis vandaan was gekomen dat hij tijdens het betreden van deze ruimte had opgemerkt en niet had kunnen plaatsen; recht voor hen lag een kleine waterplas, met daarin een glinstering die voortdurend ritmisch werd onderbroken door aanvoer van hoger gelegen water, zoals een stortbui het licht van koplampen doet verstrooien. Wat de oorsprong was van de lichtbron in de plas, kon hij zo niet zien, maar het verklaarde wel waarom hij kort na het binnenlopen van de grot meer zicht had dan toen ze er nog buiten stonden. Ook de luchtvochtigheid die hij geleidelijk voelde oplopen bij het binnengaan werd door dit watertje verklaard.
Wat hem verder opviel was dat het in dit natuurlijk onderkomen niet bijster koud was. Het was er zelfs behaaglijk te noemen. De reden hiervoor was dat de geografische ‘rug’ van de Filippijnen langs een uitgestrekte actieve vulkanische oceaanstraat was gelegen. Hierdoor was de grond er rijk aan warmtestromen, wat maakte dat er in de grot een constante temperatuur heerste van 21 graden. Toen Thomas wat aandachtiger om zich heen keek, zag hij dat hij Esmeralda kwijt was. Hij begreep dit niet, want zojuist had ze nog voor hem gelopen, vlak voordat ze hier binnen kwamen. Of was hij toch een ander pad ingeslagen dan zij? Omdat hij zich haast niet kon indenken dat dat het geval was stapte hij omzichtig naar voren om een beter beeld te kunnen krijgen. Misschien stond ze wel ergens in een hoek waar hij haar minder goed kon zien. Rondom de plas met de waterval was een en ander namelijk duidelijk zichtbaar, maar voor de rest van de ruimte moest hij zich echt inspannen om details te kunnen onderscheiden. “Esmé?” bracht hij gespannen uit. “Waar ben je schat?”
Enige reactie bleef uit.
Omdat hij geen idee had hoe goed de ondergrond te vertrouwen was en niet wilde riskeren onderuit te gaan, plaatste hij uiterst behoedzaam de ene voet voor de ander. Instinctief liep hij daarbij met zijn armen gespreid naast zijn lichaam. Mocht hij dan toch nog vallen, dan kon hij zich in zijn reflexen beter opvangen. Het bleek onnodig, de stenen onderlaag was prima beloopbaar. Hij probeerde Esmeralda opnieuw aan te roepen. Ditmaal iets luider dan voorheen. Maar in de grot bleef het akelig stil. Totdat hij dichter bij de lichtbron van het water was gekomen, hij zich langzaam om zijn as draaide en zich wezenloos schrok toen hij van achteren werd vastgepakt. Thomas slaakte een wilde kreet toen hij plotseling door twee handen op zijn schouders werd aangeraakt. Hij schoot naar voren en keerde zich direct naar zijn belager. Vergezeld van een smakelijk gelach werd hij door haar begroet.
“Je was bang hè?” was dadelijk de reactie van Esmeralda, die een grap met haar vriendje had uitgehaald. En ze bleef nog even proesten omdat ze hem zo tuk had gehad.
“Man, ik schrok me kapot met jou!” antwoordde hij met een wrange glimlach. Esmeralda liep op hem toe en gaf hem een knuffel. Dat voelde goed aan. Niet alleen voelde hij zich daardoor minder ontdaan, het was ook wel weer fijn om haar lijf warm tegen het zijne te hebben. Troostend wreef ze hem over zijn rug. Haar borsten drukten daarbij zachtjes tegen zijn bovenlijf. Dat bracht een prettige sensatie in hem teweeg. Net zoals wat ze met haar dijbeen deed, dat ze op een plagerige manier licht tegen zijn kruis had opgetrokken. Thomas voelde een tinteling door zijn onderbuik gaan, en een lichte beweging in zijn short. Het was een liefkozing die wat hem betreft niet lang genoeg kon duren. Alleen was er wat van het pluizige haar dat ze geblondeerd en gestyled had tijdens de omhelzing over zijn neus komen te hangen. Hij trachtte het uit zijn gezicht te blazen, maar dat hielp weinig. Met haar lange volle bos was dat niet eenvoudig. Uiteindelijk ontspande hij zijn greep en hield haar ietsjes van zich af. Twee diepbruine ogen keken daarop recht in de zijne. Ze werden omlijst met haar lange volle wimpers, geaccentueerd door een donkerzwarte mascara, waarmee ze hem nog extra kon betoveren. Verliefd staarden ze elkaar aan. De wereld leek heel even stil te staan. Ook haar volle lippen had Thomas al vanaf het eerste moment dat hij haar zag onweerstaanbaar gevonden. Zo rijk en vol had hij ze nog niet veel eerder gezien. Esmeralda zocht naar een kus. Hij beantwoordde deze maar al te graag. Verrukt sloten ze hun ogen, toen haar als met fluweel beklede lippen contact maakten met die van hem. Twee handen gleden omlaag over de holte van haar rug. Eén ervan vond haar lichtbruine skinny jeans en kneep in haar opgerichte billen. Zot van verlangen pakte Thomas haar nog dieper tussen haar benen en duwde zijn kruis stevig tegen haar aan.
“Wat is dit voor plek?” vroeg hij tussen twee zoenen door, duidend op de afgelegen grot waar ze hem naartoe had gebracht.
“Maakt het wat uit?”
Thomas schudde tevreden en met een brede grijns zijn hoofd. Hij zoende haar opnieuw en liet zijn tong langs die van haar glijden. De speekselwisseling was van korte duur.
“Hier heb ik voor het eerst gemasturbeerd…” zei ze hees en beet vervolgens zachtjes op zijn onderlip. Nu werd de sensatie in zijn onderbuik wel erg intens. En het werd nog heviger toen hij voelde hoe haar hand de bobbel in zijn shorts vastgreep. Die masseerde ze gretig. Toen het kloppend vlees in de palm van haar hand een vol volume had bereikt, trok ze het elastiek dat zijn korte broek om zijn heupen hield naar voren en taste ze naar zijn lid. Dit was het moment waar Thomas de hele avond naar had gehunkerd. Haar vingers omsloten de losse huid om zijn stijf geworden geslachtsdeel en trok deze liefdevol op en neer.
“Maar nu eerst mijn verhaal!” besloot ze al snel en trok vlug haar hand weer uit zijn broek.
Als uit een droom ontwaakt, werd de trance verbroken waarin Thomas was verzonken. Een natte droom in zijn geval. “Oh, jij vuil kreng,” reageerde Thomas fel. Maar op een boze manier was het niet. “Je zit me gewoon te kwellen, mens. Je geniet hiervan, hè, is het niet?”
Esmeralda glunderde en knikte ter bevestiging. Ze smulde ervan. Ze had een paar passen richting de kleine waterval gedaan en boog door haar knieën naar achteren om naar haar enkels te reiken. Daar vond ze het ritsje van haar rode suède schoenen met korte hakjes. Ze trok beide schoentjes uit en zette ze links van haar op de grond, naast haar schoudertas die ze er eerder had neergezet.
“Kom,” zei ze terwijl ze op de grond hurkte om iets uit haar tas te pakken. Ze nodigde hem uit om naast hem op de grond te komen zitten. Daarbij maakte ze met haar vlakke hand een waaierende beweging om de plek te duiden waar ze hem wilde hebben.
“Zo op de koude vloer?” vroeg Thomas haar, omdat hem de vloer te koel had geleken.
“Oh, dat valt reuze mee. Je moet het eens proberen. Maar ik heb ook een dekentje meegebracht,” welke ze dadelijk uit haar tas tevoorschijn toverde. “Al is dat meer voor de harde oneffen ondergrond.” Samen spreidden ze het kleedje. Het was groen en volledig van fleece gemaakt. Ze installeerden zich erop en trokken beide hun broeken uit. Terwijl Thomas zijn driekwartsbroek naast haar skinny jeans op een rots achter hen plaatste keek hij recht in het licht van het water en werd nieuwsgierig.
“Dus waar komt dit licht vandaan? Er is hier helemaal geen lamp of andere lichtbron. Je kunt me moeilijk vertellen dat het maanlicht hier zo’n krachtig effect heeft.”
“Oh, maar hier is een lichtbron,” verzekerde ze hem. “Je kunt het niet zien vanaf hier, omdat de rotsformatie en de waterval het zicht erop blokkeren, maar direct naast de plek waar hierboven een kleine waterloop in de grond verdwijnt, hangt een grote lantaarn aan een haak bevestigd.”
“Huh? Dus dat zou betekenen dat hier mensen komen? Of heb je hem daar zelf bevestigd? Maar dan nog, wie heeft hem dan voor je aangestoken? We zijn de hele dag bij elkaar geweest.”
“Klopt ook. Hij is ook niet van mij. De lamp staat in de tuin van een kluizenaar. Hij heeft hem altijd aan staan. Zo lang als ik hier kom brandt dat ding al. Hij zal hem waarschijnlijk alleen overdag doven.”
“Ja, natuurlijk. Nou wel vriendelijk van die kluizenaar dat hij ons gratis licht verschaft. Het geeft hier in elk geval wel een romantisch sfeertje.”
“Zeker,” besloot ze en schoof in de liggende houding die ze op het kleedje hadden aangenomen wat dichter tegen haar vriendje aan. Haar blote benen sloten zich daarbij tegen zijn licht behaarde benen. Thomas bracht zijn hand onder haar shirt, die ze haar ‘tube’ pleegde te noemen. Het had nog het meeste weg van een bandeau, door de simpele cilindervorm die het had. Liefkozend streelde hij haar buik en cirkelde met zijn hand rondom haar navel. Ze beantwoordde zijn tederheid met een haal door zijn blonde krulletjes, waarvoor ze haar arm over haar hoofd naar achteren boog omdat ze lepeltje-lepeltje waren gaan liggen.
“Weer die slip van jou, hè?” merkte Thomas op, toen hij ontdekte hoe een deel van de stof van haar slip zich in haar bilnaad had opgetrokken. Esmeralda grinnikte. Ze had daar inderdaad vaker last van. Er was bijna geen onderbroek, behalve de paar boxers die ze had, waarvan één helft zich niet in haar bilnaad verborg. Dat was Thomas al vaker opgevallen toen zij in haar ondergoed rondliep of van kleren wisselde. “Nou, vooruit met de geit. Kom maar op met dat akelige sprookje van je,” zei Thomas met een schalks lachje en petste nog even tegen die blote bil. “Ik weet niet hoeveel langer ik het nog vol zal houden met jou. Al kunnen we de daad ook zo beginnen, terwijl jij je verhaal vertelt,” hij trok haar slip bij haar achterwerk wat naar beneden en hoopte dat ze in deze houding nu seks met hem wilde hebben, maar dat hield ze nog even tegen.
“Tut tut, geduld. Anders kan ik mij niet concentreren. Ben je zeker dat je een horrorverhaal als dit wel aan kan?”
“Ik ben ouder dan jij.”
“Dat zegt niets,” Esmeralda draaide haar lijf naar hem toe en lachte neerbuigend. “Dan kun je nog wel bang worden.”
“Kom op nou maar. Ik weet hoe opgewonden jij kan raken als je met je griezelverhalen komt, dus ik heb daar als het goed is alleen maar profijt van.”
“Dat is inderdaad zo,” bevestigde Esmeralda hees en bracht een licht nepkreuntje naar hem uit. Thomas deed net alsof hij erom moest lachen.
“Goed, ik zal je niet langer pesten. Een heel lang verhaal is het nu ook weer niet, maar ik smul ervan en je weet hoe ik ben als ik eenmaal met één van m’n griezelverhalen begin. Het gaat over de waanzinnige ervaring van ene Raquel Salvador, een negentienjarige Filipina uit deze streek, net klaar met haar opleiding aan de Milibili National Highschool in Roxas City en voornemens etnografie te studeren aan de University of the Philippines Diliman in Metro Manilla. Ik ga je vertellen hoe zij in aanraking is gekomen met een Manananggal. Ik zal het niet nalaten om het van de meest gruwelijke details te voorzien.”
Thomas vond alles prima en luisterde aanvankelijk met een half oor, terwijl hij zijn vriendin vol verlangen zachtjes in haar billen kneep. “Raquel was een bijzonder ambitieuze griet, wat haar studiekeuzes aangaat, maar nogal slordig met de planning van leven daaromheen. Ze had geluk met haar aanmelding op Diliman, want de selectieprocedure om bij zo’n universiteit een opleiding te mogen beginnen is niet misselijk. Toen dat lukte, moest ze naar onze hoofdstad Manila in de provincie Luzon verhuizen, wat best veel geld kostte. Daarom zocht ze naar een zo voordelig mogelijke woonruimte en kwam zodoende bij het zoeken naar een kamer of hostel in contact met Pedro Aquino, een medewerker van een hotel in Makati, het commerciële centrum van Manila. Ze ontmoette hem een keer bij het vinden van een geschikte kamer. En nog een keer en nog een keer en nog een keer.”
“Kortom, ze werden verliefd,” gokte Thomas.
“En zwanger.”
“Zo, toe maar.”
“Jazeker, en ingrijpend ook.” Thomas’ strelingen hielden aan, maar Esmeralda liet zich er niet door afleiden. “Voor haar studie was dat rampzalig. Zomaar onbeschermd met hem het nest in te duiken, Raquel was zelf ook geschrokken dat ze dit had toegestaan. Verliefd of niet, ze had er zelfs beter aan gedaan om zich helemaal niet met die Pedro in te laten.”
“Waarom niet?” vroeg Thomas en hield even op met haar te plagen. “Was hij een player of zo?”
“Nee, dat niet. Voordat ze erachter waren klikte het eigenlijk prima tussen die twee en leek er even sprake te zijn van een oprechte relatie. Maar zodra Pedro wist dat ze zwanger was, nam hij geen verantwoording voor zijn daden en liet hij haar vallen als een baksteen.”
“Nou lekker dan. En haar studie?”
“Daar was ze wel mee begonnen, maar ze kwam er nu niet meer aan toe. En het ging van kwaad tot erger toen Pedro haar botweg het appartement uitwerkte door te claimen dat ze haar huur niet had betaald, zodat ze op straat kwam te staan. Ze kreeg niet eens de kans om haar spullen te pakken. Kleding, geld, haar mobiele telefoon en andere persoonlijke bezittingen, het bleef allemaal achter in het appartement. Zelfs haar paspoort bleef in handen van haar ex. En vooral dat was erg gevaarlijk, want op die manier had Pedro haar volledig in zijn macht. Zo kon ze niet aankloppen bij de politie en aantonen wie ze was, ze kon geen aangifte doen en zonder geldig reisdocument kon ze al helemaal niet terug naar huis. Kortom: ze had geen poot om op te staan.”
“Wat een klootzak zeg!” Thomas stopte even met zijn liefkozingen, “Zat ze nu definitief vast op Luzon?”
“Niet helemaal. Want Raquel was geen domme meid. Bovendien was haar situatie zo beroerd dat je vanzelf wel op creatieve oplossingen uitkomt. Compleet ontredderd klopte ze daarom aan bij de universiteit, waar ze haar natuurlijk kenden. Op die manier vond ze iemand die naar haar kant van het verhaal wilde luisteren. Zij geloofden haar en stonden haar toe om haar moeder te bellen, zodat ze haar familie op de hoogte kon brengen van de hachelijke situatie waarin ze verkeerde en zij haar naar Panay konden laten overvliegen.”
“En haar paspoort dan?”
“Corruptie. De Filippijnse autoriteiten laten zich gemakkelijk omkopen. Met een flinke som smeergeld hielpen ze haar aan een nieuw reisdocument en een vliegticket. Nog dezelfde week kwam ze aan op Roxas City Airport en konden ze Pedro laten opsporen om hem te vervolgen. Al snel bleek dat dit echter geen enkele zin meer had; Pedro was een paar dagen voor Raquel teruggekeerd was dood in het appartement aangetroffen. De kamer waar hij normaal op verbleef was één grote ravage. Alsof er een expressionistische schilder aan de gang was geweest, zo waren de wanden en het plafond besmeurd met lange donkerrode halen van zijn bloed. Slijmerige proppen van zijn ingewanden kleefden er langs. Ook over de airconditioning en op de met vliegengaas afgedekte ramen droop een dikke smurrie. De plastic ventilator was aan stukken geslagen. Onderdelen ervan lagen hier en daar op de grond tussen wat er over was van zijn darmen en lever. De rest van Pedro’s karkas lag in uiteengerukte stukken over het bed verspreid, zijn hals lag open en was ontwricht. Op de plaats waar eerder zijn buik had gezeten gaapte nu een groot open gat dat zo diep was dat de ruggenwervels bloot waren komen te liggen. Het krioelde er werkelijk van het ongedierte. Honderden kakkerlakken hadden in het lijk van de jongeman een smakelijke delicatesse gevonden en waren overal te vinden, zowel bij zijn lijk als in de rest van de kamer. Op de schaarse plekken die nog huid viel te noemen hadden ze de typerende brandwonden achtergelaten die het resultaat waren van hun schranspartij. De eerste vliegen waren juist bezig met het leggen van eitjes in de huidopeningen van zijn aangevreten schedel. Pedro was op ongenadig gruwelijke wijze van het leven beroofd. Zijn kamer in het appartement leek welhaast het plaats delict van een uitzinnig exorcisme.”
“Mijn hemel,” reageerde Thomas, die eerder naar atheïsme neigde dan in enige god te geloven, waardoor zijn reactie weinig karakteristiek overkwam. “Wie of wat heeft hem te pakken gekregen?”
Esmeralda glimlachte en staarde in zijn blauwe ogen maar gaf niet dadelijk antwoord.
“Dat zal zo wel duidelijk worden. Al denk ik dat je het wel kan raden.”

Wordt vervolgd.

image by Gaman, edited by Gsorsnoi

HENDERSON, LAS VEGAS – In de nacht van zaterdag 5 op zondag 6 januari 2013 is een man uit de gemeenschap Henderson, dat onderdeel uitmaakt van de wereldberoemde gokstad Las Vegas, volledig door het lint gegaan na het urenlang spelen van een retrospel aan een arcadekast. De 27-jarige spelverslaafde zou de inboedel van een café aan de Greenway Road aan puin hebben geslagen en vervolgens drie mensen dodelijk hebben verwond. Van de gevaarlijke bezoeker aan het spelcafé is onlangs zijn stoffelijk overschot aangetroffen in het O’Callaghan Park. Opmerkelijk was dat er allemaal zwarte veegvormige plekken op zijn huid aanwezig waren. Zijn huid was tevens op meerdere plaatsen gescheurd en zat vol open wonden, zodat het leek alsof deze al enkele dagen door wild was aangevreten. Zijn slachtoffers zou hij tot bloedens aan toe hebben gebeten en geslagen met een versplinterde stoelpoot, zodat er in de gemeenschap al wordt gesproken van de ‘arcadezombie’.

Geruchten gaan dat de man geobsedeerd was geraakt door het spel Black Marker, dat extreem verslavende elementen zou bevatten. Het arcadespel werd eind vorig jaar op de markt gebracht door Rosy Pistole Burbidge. De gameplay is gelijkaardig aan Ghosts ‘n’ Goblins, een platformspel met zombies, ogers en demonen.
By Stamhoofd Pauklos | January 4, 2013 - 7:06 am - Posted in Duimzuigerij, Eindelijk uitgeworteld, Nederlands, Scherpe Blik

image by psycho-Pat, edited by Gsorsnoi

Zo moet het er vanaf de oertijd al aan toe zijn gegaan bij iedere door mens gedane uitvinding: “Eureka! Ik heb het!” Alhoewel de holbewoners bij hun ontdekking van het vuur vast een oekaboeka-variant op de uitspraak van Archimedes zullen hebben gehad. Ik maakte mij echter geen illusies destijds toen ik een interessante vinding deed die mij het leven zou veraangenamen; dit hebben vast hele volksstammen voor mij ook al bedacht. Toch was ik trots op mezelf. Het moet ergens rond mijn eerste jaren van mijn puberende puistenperiode zijn geweest dat ik mijn hand eens aan palmzijde bekeek en vond dat dat vijfvingerige geval toch eigenlijk wel een erg handig ding is. Niet alleen kun je er huizen mee bouwen en potten pindakaas mee opendraaien, je kan het ook als agenda gebruiken. Reuze handig, als je de papieren of elektronische versie even niet bij je hebt. Dus schuif die stenen schijf van een nieuw aangeschafte Maya-kalender maar opzij, voor de komende decennia heb je alleen nog maar je handen nodig. Eentje volstaat zelfs voor wat ik heb bedacht. Wacht alleen nog even voordat je besluit om die andere dan maar resoluut af te gaan zitten hakken, want die kun je voor het bepalen van de maanden nog nodig gaan hebben. Je knokkels en de ruimtes ertussen stellen namelijk het aantal dagen in een maand voor. 31 voor de knokkels en 30 voor de kuiltjes. Die wijsheid had ik eens van mij moeder en heb er ook vele andere mensen over gehoord dat ze dit toepasten. Dus heel nieuw zal die kennis niet zijn.
Nu wil het geval dat ik er iets bij heb bedacht waardoor je ook nooit meer kunt vergeten op welke weekdag een bepaalde datum valt. Stel je bijvoorbeeld voor dat het vandaag de 4e van de maand is en deze dag op een vrijdag valt, dan kun je best wel eens de behoefte hebben te willen weten of de 4e in de volgende maand ook op een vrijdag valt of misschien op een andere dag. En dat is waarvoor we de palmzijde van onze hand gaan bekijken. Nee, we gaan niet handlezen… of alhoewel, misschien toch wel. Vandaag is het dus vrijdag, op je rechterhand voorgesteld door je duim. Voor het gemak ga ik even van de rechterhand uit, omdat de meeste mensen rechts zijn. Ben je links? Dan wordt de vrijdag door de linkerpink voorgesteld. Tel nu vanaf het getal ‘4’ door naar rechts (ook voor linkshandigen). De muis van je duim is zaterdag de 5e, het kussentje van je hand is zondag de 6e, je rechterpink (of linkerduim) is maandag de 7e, enzovoorts…
Blijf op je hand op vingers en handkussens zo doortellen totdat je op de 4e van de volgende maand uitkomt. Je moet dus wel weten dat de maand januari uit 31 dagen bestaat! Al met al moet dit er dan in resulteren dat de 4e van de volgende maand op een maandag valt. Geloof je me niet? Dan sla je er toch een agenda op na?! Mijn agenda is toch handiger.

Het berekenen van de dag van de week waarop de volgende keer de wereld zal vergaan, 26 maart 2407, is nu wel helemaal een eitje geworden!

By Zombie | January 1, 2013 - 12:05 am - Posted in Duimzuigerij, Eindelijk uitgeworteld, Gekalibreerde Gedrochten, Nederlands

image by Mionshy, edited by Gsorsnoi

Het was een mooie, zonnige zomerdag in het kleine stadje. Het was nog vroeg, maar toch al erg aangenaam buiten. De werkdag was net begonnen. Kantoorklerken staarden naar hun computers, met dampende koffie in een plastic bekertje naast hun toetsenbord en winkeliers openden hun deuren voor de eerste klanten van die dag. Huismoeders smeerden – meeneuriënd met dat vrolijke liedje op de radio – boterhammen, terwijl de kinderen in de achtertuinen speelden of nog heerlijk in bed lagen, genietend van hun lange zomervakantie. De leventjes van de inwoners van het stadje sukkelden rustig voort en niemand wist hoe breekbaar die sleur was. Hoe vergankelijk dat geluk was.

De wolken pakten zich samen en verdreven langzaam al het zonlicht. De zomergele straten zagen nu herfstgrijs. “Dat had de weerman gisteravond niet voorspeld,” hoorde de kapper het oude dametje – met de roze krulspelden in haar witgrijze haar – nog zeggen. Daarna begon het te regenen. Eerst klonk er een harde doffe klap op het dak en al snel lag het eerste lichaam op straat. Daarna twee, vier, tien, tot de hele straat bezaaid was. Recht uit de hemel kwamen ze; niet sierlijk als engelen, maar ongenuanceerd, als een stel zandzakken. Levenloos, maar niet bewegingloos, lagen ze met hun gezicht op het asfalt. Langzaam, moeizaam kwamen ze overeind. Hier en daar klonk een kreun, terwijl ze wezenloos naar de mensen achter de etalageruiten keken. Zoals altijd na een regenbui in de zomer, steeg er een geur op van de straten waar iedereen even stil bij leek te staan. Vandaag was dat niet anders, maar de geur des te meer. Geen stoeptegels-na-zomerregen-geur, nee, de geur van ontbinding. De geur van dood, van wat na leven komt. Verrotting.

Geschokt, verbaasd en verbijsterd keken de inwoners van achter de etalageruiten – van de winkels waar ze naar binnen waren gevlucht – naar het tafereel op straat. Ze konden met geen mogelijkheid bevatten wat er gebeurde. De mensen op straat – of waren het geen mensen? – waren hevig gehavend door hun val, maar lieten in niets merken dat ze pijn hadden of hulp konden gebruiken. De ongewone stilte die in het stadje hing, werd ruw verstoord door één van de gevallenen die door een gebroken autoruit lag. Met zijn hand op de claxon probeerde hij zich af te zetten op het stuur om zich los te maken van het glas waar zijn middel op was gespietst. Zijn bevrijdingspoging vulde de straten met een storende, klagende reeks claxontonen.

Daarna ging alles heel snel. De inwoners van het stadje waren nog niet van de schrik bekomen, toen zij die uit de hemel vielen als een stel wilden op hen af kwam rennen. Hun gezichten waren vertrokken in een afschuwelijke razernij, maar hun ogen weerspiegelden enkel leegte. Ze renden door etalageruimten en beukten op deuren tot die meegaven, om vervolgens de mensen – die inmiddels doodsangsten uitstonden – te verscheuren, aan flarden te klauwen en uit elkaar te trekken. Een kannibalistische woede zoals zelfs niemand ooit in een hun ergste nachtmerrie had ervaren, raasde door het stadje. De rust werd gruwelijk verbroken met angstkreten van moeders, gehuil van kinderen en geweerschoten van een paar wijkagenten die in paniek het politiebureau en iedereen die er naartoe was gevlucht, probeerden te verdedigen.

De gevallenen – veel van hen nu al met bebloede gezichten en handen – renden bezeten over de straten achter hun slachtoffers aan en tussen al dat geweld stond ik. Roerloos stond ik midden op straat en zag alles om mij heen gebeuren, zonder vrijwillig of gedwongen deel te nemen. De mensen gunden mij slechts angstige blikken en de rest – mijn soortgenoten, mijn broeders en zusters? – toonde mij geen blik waardig. Ik kan mij niet herinneren dat ik uit de lucht ben komen vallen, maar ik lag net als de anderen op straat en zag enkelen met harde klappen op daken, auto’s en het asfalt terecht komen. Zelfs op iemand die net niet op tijd zijn toevlucht wist te vinden in een kruidenierswinkel. Het leek me dus zeer aannemelijk dat ik op dezelfde manier in het stadje terecht was gekomen. Ik krabbelde langzaam overeind en voelde dat mijn spieren en gewrichten erg stijf waren. Met mijn verbazingwekkend grijze handen wreef ik over mijn pijnlijk bovenbenen, maar het mocht niet baten.

Op dat moment besloot de rest om de inwoners van het stadje aan te vallen. Ik dook geschrokken achter een auto weg en zag hoe zich een slachting voltrok. Toen ik merkte dat de woede niet tegen mij was gericht, kwam ik verbijsterd weer overeind. Een vrouw op naaldhakken struikelde en verstuikte haar enkel tijdens haar val op het trottoir. Teneinde haar te behoeden van een gruwelijke dood wilde ik haar overeind helpen, maar ze probeerde me krijsend van zich af te weren en voor ik het wist kreeg ik een klap in mijn nek. Het deed me verbazingwekkend weinig pijn, maar ik ging desalniettemin tegen de vlakte. Mijn aanvaller – een politieagent met een wapenstok – wilde opnieuw naar me uithalen, maar nog voor ik mijn armen voor mijn gezicht kon houden, werd hij door één van mijn soortgenoten aangevlogen. Al snel volgde een tweede en een derde en ook de vrouw werd bedolven om levend te worden verslonden. Hun geschreeuw en gekrijs gingen werkelijk door merg en been. Mij lieten ze links liggen. Op dat moment werd het mij duidelijk dat ik anders was dan de rest, de rest waar ik mijzelf toe rekende en de rest waar ik de mensen toe rekende.

De mensen hadden al snel een naam voor ons, maar die stond mij niet aan; zombies. Het zal wel komen door de films die ze keken of de computerspelletjes die ze speelden, maar ik wist wel beter. Ik was dood, noch ondood. Ik leefde! Hoewel, ik voelde mijn hart niet kloppen, dus technisch gezien was ik misschien toch dood. Dat verwarde mij enorm. Ik zag eruit als – oké, voorlopig zal ik het maar overnemen – een zombie en erger; ik had dezelfde honger als een zombie, maar ik dacht als een mens. Terwijl een relatieve rust terugkeerde in de straten en de zombies zich verzamelden bij gebouwen waar mensen zich verscholen, slenterde ik door de straten.

Een voor mijn gevoel ondefinieerbare tijd later sjokte ik door een rustig afgelegen straatje, een aantal huizenblokken van het centrum verwijderd. Onderweg zag ik niets nieuws, het werd alleen steeds rustiger. Minder angstkreten, minder vuur, minder zombies, alleen meer rust. Besluiteloos – als ik al ergens een besluit over moest nemen – liet ik me op een stoeprand zakken. De wolken waren inmiddels verdwenen en de zon scheen fel, maar ik kon de warmte amper op mijn verweerde huid voelen. Terwijl ik gewend raakte aan de rust, werd ik mij gewaar van een zacht, hoog schortend geluid. Het kwam van dichtbij, maar het duurde even voor ik door had dat het uit de auto kwam die naast mij stond. De beide portieren aan de voorkant stonden open en er zaten grote barsten in de voorruit. De bijrijderstoel en het aangrenzende portier kleurden bloedrood en de stank van de dood rees op uit de auto. Het geluid dat ik eerder hoorde klonk nu luider en deed me denken aan een klein dier. Wat ik vond was ook een klein dier, een klein mensendiertje. Een klein meisje dat zich had verscholen onder een grote jas op de achterbank. Ik wilde haar helpen, maar ze was bang, zo vreselijk bang. Bang voor mij. Ik haalde haar uit de auto en hield haar stevig vast, zodat ik haar ondanks haar gespartel niet zou laten vallen. Haar gehuil was hart- en trommelvlies verscheurend. Dit wezentje wat ik probeerde te beschermen, zag geen verschil tussen mij en mijn soortgenoten. Bang dat mijn woeste broeders en zusters op haar gehuil af zouden komen, vluchtte ik een willekeurig huis in en kroop met haar in een donkere voorraadkast.

Het moet uren hebben geduurd voor ze stopte met huilen. Mijn armen waren lam van het wiegen van het meisje en het strelen van haar lange donkere haar. Uit mijn mond kwamen sussende woorden die hun betekenis leken te hebben verloren na de honderdste maal dat ik ze uitsprak. “Stil maar kindje. Ik zal je niets doen. Hier ben je veilig. Stil maar kindje.” Het tegenstribbelen was al veel eerder gestopt, maar met het staken van haar gehuil, bewoog nu alleen haar borst zich nog op en neer. Ze sliep, eindelijk. Het voelde – voor zo ver ik überhaupt voelde – als een opluchting dat er ten minste één mens was dat niet meer voor mij probeerde te vluchten.

Ze moet uitgeput zijn geweest, want ze sliep een etmaal aan één stuk door. Ik zat ongemakkelijk in de kast, maar ik durfde niet te bewegen, omdat ik haar de rust die ze had gevonden niet af wilde nemen. Ik probeerde na te denken over belangrijke vragen, maar door de zachte ademhaling van het meisje kwam ik tot rust. Ik dacht helemaal niets meer. Mijn gedachten waren verdwenen, tot ik plots een steek in mijn maag voelde. Het was alsof iemand anders de touwtjes in handen nam. De honger, die al een tijd weg was geweest, kwam terug. De geur van het meisje deed me watertanden en van het ene op het andere moment was ik verwikkeld in een strijd om het mensje dat op mijn schoot lag. Het was alsof mijn lichaam niet meer luisterde. Ik wilde haar beetpakken, haar verslinden. Haar hart uit haar lichaam trekken en haar malse vlees naar binnen schrokken. Ik wilde haar opeten! Ik drukte uit alle macht mijn achterhoofd en armen tegen de wanden van de voorraadkast, in de hoop mijn instinctieve vraatzucht te bedwingen. Maar de honger was zo sterk, zo vreselijk sterk. Alles deed pijn en mijn lichaam wilde maar één ding. Oh, de honger! De honger!

Ik weet niet hoe ik het volhield, maar uiteindelijk – na wat uren leek – had ik mijzelf weer in de hand. Eindelijk kon ik het kind dat tegen mij aanlag weer als een mens zien en niet als slechts een zak vlees en botten. Ik wreef het speeksel van mijn kin en liet mijn armen voorzichtig langs het meisje zakken. Voor een moment bang dat ik haar alsnog zou beetpakken, maar ik wist me te ontspannen en bedankte niemand in het bijzonder voor de kracht waarmee ik tegen mijn honger kon vechten. “Bent u daar nog?” Het kwam zo onverwachts dat ik verstijfde, nog verder dan dat mijn lichaam al verstijfd was. Het was het meisje. Ze praatte tegen me. Ze praatte tegen me! Ik gaf antwoord op haar vraag en alle andere vragen die volgden. “Gaat u me nu opeten?” vroeg ze ten slotte. “Nee, meisje, je moet leren verder te kijken dan het uiterlijk. Ik ga je niet opeten. Ik heb honger, maar ik ga je niet opeten. Ik zal je naar de andere mensen brengen.” Ik opende de deur van de voorraadkast en samen – hand in hand – gingen we op weg.

Het was een gevaarlijke tocht, maar ik was blij dat ik iemand had om te beschermen. We verscholen ons achter auto’s, struiken en containers, tot we bij een supermarkt kwamen. Ik hees het meisje in een winkelkarretje en legde er een groot hoeslaken – dat we aan de waslijn in een verlaten achtertuin vonden – overheen. Nu het meisje verborgen was, was ik weer even oninteressant voor mijn soortgenoten als de dag ervoor. Af en toe keek een zombie om bij het horen van het winkelkarretje, maar hun aandacht kon het – gelukkig – niet lang vasthouden. Met een omweg kwamen we eindelijk in de buurt van de plek waarvan ik verwachtte dat er nog mensen zouden zijn; het gebarricadeerde politiebureau. Terwijl ik het karretje rustig voortduwde, zag ik dat de ondode creaturen in de straten steeds meer aandacht voor mij en mijn winkelkarretje kregen. Ik versnelde mijn pas twee, drie keer, tot ik bijna rende. Het was alsof de stoet volgelingen lange tijd niet dichterbij durfde te komen, maar opeens, zonder waarschuwing, renden ze achter mij aan. Ik vluchtte – met het winkelkarretje – een openstaande werkplaats in. De zware deur sloot net op tijd. In paniek trok ik het hoeslaken weg en zag het meisje ineengedoken, met dichtgeknepen ogen, in het karretje liggen. Ze gaf geen kik, ze was zo moedig. Samen renden we over de trappen van het huis boven de werkplaats, tot we de kleine zolder bereikten.

Het meisje kroop tegen mij aan. “Ik heb honger,” zuchtte ze, maar zei verder niets. “Ik ook,” zuchtte ik op mijn beurt en wachtte geduldig tot ze in slaap viel. Vechtend tegen de honger besloot ik dat het beter was om haar alleen op de zolder te laten slapen. Ik legde haar op een paar muffe dekens en daalde af naar de tweede verdieping, waar ik in het raamkozijn plaats nam en naar mijn broeders en zusters keek. Ongeveer twintig van mijn soortgenoten stonden voor de grote deur van de werkplaats. Ze sloegen met vlakke handen op het dikke hout en kreunden vol ongenoegen. Het werd langzaam donker en later werd het weer licht, en het enige wat de zombies hadden gedaan was hetzelfde als wat ze deden sinds ik ons in het huis had opgesloten. Op een rare manier kreeg ik medelijden met ze. Ik wist dat ze het meisje met huid en haar zouden opvreten als ik ze daar de kans toe gaf, maar hun bestaan leek zo doelloos en leeg, zo zielig. Zouden ze voor altijd voor de deur blijven staan, als ze dachten dat er een levend mens in het huis was?

“Meneer? Meneer!” klonk het niet veel later van de zolder. “Ik ben hier kleine meid, maar we moeten vertrekken.” Ik had vanuit het raam aan de achterkant van het huis gezien dat mijn intelligentieloze soortgenoten slechts via één weg het huis probeerden binnen te komen. We ontsnapten via de achterdeur en bereikten via een hoop klim- en kruipwerk door een reeks van achtertuinen de parkeerplaats achter het politiebureau. Het was een grote parkeerplaats met weinig auto’s. Er waren geen zombies te zien, maar het gebouw waar ik het meisje naartoe wilde brengen lag honderden meters van ons vandaan. Ik was misschien niet dezelfde jager als mijn soortgenoten, maar ik wist dat ik meer beschutting nodig had op deze open vlakte dan de paar auto’s die er stonden. Veel meer beschutting. Terwijl het meisje stilletjes achter mij stond, rende ik in gedachten naar de gebarricadeerde achterdeur. Ik probeerde in te schatten hoeveel tijd het ons zou kosten, hoe groot de kans was dat ik de kleine meid in veiligheid kon brengen. Toen ik mezelf in gedachten voor de deur zag staan realiseerde ik me plotseling dat ik tot dan toen alleen aan het meisje had gedacht. Wat zou ik doen als ik daar stond? Wat zouden de mensen doen? Zouden ze me wel binnen laten als ze zagen dat ik het meisje had gered?

Ik besloot het erop te wagen. Met het meisje in mijn armen rende ik over de parkeerplaats, van auto naar auto. Het eerste stuk ging goed en ik werd steeds optimistischer over onze kansen. De last op mijn schouders leek steeds lichter te worden. We zouden het politiebureau bereiken en het meisje zou veilig zijn. En ik, ik zou hen uitleggen dat ik anders was dan de zombies. En de mensen zouden me binnen laten, omdat ze net als ik intelligente wezens waren. Mijn gedachten werden echter bruut verstoord door het misselijkmakende gorgelen van één van mijn broeders, die in blinde razernij op ons af kwam rennen. Al snel waren het er meer, tien, twintig. Hun bebloede lichamen hevig toegetakeld in de chaos van de afgelopen dagen en hun ogen slechts op één ding gericht; het bange mensje in mijn armen. Met dezelfde wanhopige gedrevenheid als mijn achtervolgers rende ik op het gebouw af, waar ze ons aan zagen komen en de deur openden. Het duurde niet lang voor ze zagen wat ik was. De lopen van de pistolen en geweren die ze in de aanslag hadden verschoven van mijn soortgenoten naar mij. Ik vertraagde en riep dat ze niets van mij te vrezen hadden, dat ik een klein meisje bij me had. Ik zag de aarzeling en stapte stevig door. Ik durfde niet meer te rennen; bang dat ze zouden schieten. Het gat tussen mij en mijn razende broeders en zusters werd kleiner en kleiner. Een paar meter voor de deur, voor de dreigende wapens, zette ik het meisje op de grond. Ze keek op naar mij en ik probeerde een glimlach te forceren met de stijve spieren in mijn gezicht, terwijl ik haar richting de mannen voor mij duwde. Een vrouw ving haar op, toen ze na een korte aarzeling naar binnen rende. Ik voelde iets – of het leek in ieder geval op een gevoel – van geluk en stapte voorzichtig op de mannen af. “Ga weg! Je komt er niet in, monster!”

Nog één extra stap bewees mijn naïviteit. Ik had te veel vertrouwen in de mensen gehad. Een eerste schot klonk en een kogel boorde zich in mijn maagstreek. Ik hoorde het meisje nog gillen. Dat ze niet mochten schieten, dat ik haar vriend was. Ze luisterden niet. Een tweede kogel, recht in mijn hart. Het was alsof ik met de inslag plotseling herinnerde dat ik vroeger één van hen was. Ik zakte instinctief op de grond en greep naar mijn hart. Het enige wat ik nog kon zien was het einde. De mannen bleven schieten, op mijn broeders en zusters achter mij, maar het bulderen van hun wapens viel weg bij het gehuil van het meisje. Ze huilde om mij.

De instincten van de mens die ik ooit was bleken ongelijk te hebben. Het was niet mijn einde. Ik kwam langzaam overeind en zag de mannen de deuren sluiten en de barricades opwerpen, terwijl een aantal van hen nog op hun vijanden – mijn soortgenoten – schoot. Eén van hen zag mij. Zijn verwondering was groot, omdat ik na mijn val weer overeind kwam, maar zijn vinger kende geen rede. Opnieuw troffen kogels mijn lichaam. Ik schreeuwde nog dat ik hen niets aan zou doen, dat ik al wegging, maar het mocht niet baten. Na een treffer in mijn onderrug, boorde een kogel zich in mijn linker knieschijf. Met een harde klap smakte ik tegen het asfalt. Ik begon mezelf voort te slepen richting de veiligheid van een auto. Ik weet niet hoeveel kogels er nog in mijn lichaam verdwenen, maar ik denk dat de stormloop van de zombies mijn redding was. Gebroken lag ik achter de auto, terwijl mijn broeders en zusters op de gesloten deuren en ramen beukten.

Veel later, misschien wel twee dagen, braken de zombies door de barricades. Eerst aan de voorkant, maar de achterkant volgde snel. Wanhopig geschreeuw en geweerschoten klonken door elkaar, terwijl het politiebureau werd overspoeld met kannibalistische razernij. Niet veel later zwegen de pistolen en geweren en was alleen nog geschreeuw en gehuil te horen. Toen uiteindelijk ook dat vreselijke geluid wegstierf, voelde ik me alsof ik met de mensen was gestorven. Als ik kon huilen, had ik gehuild. Om het meisje dat ik wilde redden, maar dankzij mij alsnog ten prooi was gevallen. En om mezelf, want wat moest ik nu?

Ik heb nog dagen achter die auto gelegen, misschien zelfs weken. Het werd donker en weer licht en weer donker. Mijn honger groeide en mijn wervelende gedachten kon ik geen halt meer toeroepen. Als een wrak kroop ik het politiebureau in en zocht naar een stuk hout dat ik om mijn been kon binden. Terwijl ik de spalk aan mijn verbrijzelde knie bond, schreeuwde ik mijn longen leeg tegen de zombies die om mij heen zwierven. Alsof ze dan wel antwoord zouden geven. Ik twijfelde kort of ik het meisje zou zoeken, maar zelfs mijn lege, doorboorde hart zou het niet kunnen verdragen om haar gebroken en verscheurde lichaam te aanschouwen. Ik strompelde het gebouw uit, de straat uit en uiteindelijk het stadje uit. Net als veel van mijn soortgenoten, maar met andere motieven. Althans, daar was ik toen nog zeker van.

Nu weet ik het niet zo zeker meer. Ik heb veel tijd gehad om na te denken over de mensen. De mensen die ik wilde redden. Ze denken dat ze anders zijn dan wij, meer recht hebben op leven dan wij, maar ik zie het verschil niet echt. Doden om te overleven, daar komt het uiteindelijk altijd op neer en is dus eigenlijk geen enkel levend wezen kwalijk te nemen. De mens echter, dood niet alleen voor eten of om te beschermen, maar ook om macht, haat, jaloezie en al die andere dingen die ik niet meer voel. Zelfs als zij de luxe hebben om niet meer te hoeven doden om te overleven, faalt de mens om met elkaar en alle andere wezens simpelweg te leven. Misschien hebben de mensen het wel verdiend. Misschien is ons doel – dat van de zombies, die eens zelf mens waren – om deze mooie planeet van onze vroegere soortgenoten te verlossen. Ze noemen ons onmenselijk, maar ze durven zichzelf geen spiegel voor te houden.

Nu zit ik hier, op een heuvel net buiten de stad. De vogels – die zich ergens in het bladerdak boven mij hebben verstopt – zingen alsof vandaag een dag als alle anderen is. De meeste brandjes zijn uitgebrand en vanaf hier lijkt het stadje geluidloos te zijn. De mensen sloten mij buiten en mijn soortgenoten begrijpen mij niet. Nog steeds weet ik niet waarom ik hier ben en de honger – oh mijn god, de honger – groeit en groeit. Misschien moet ik maar net doen alsof het ook mij aan enige intelligentie ontbreekt en mijn tanden gewoon eens in zo’n heerlijk sappig nekje zetten. Van een schoolmeisje, of nee, een dikke slagersvrouw. Alstublieft, veroordeelt u mij niet. Ik heb het geprobeerd, maar honger maakt van alle wezens beesten.

By karelriemelneel | May 18, 2012 - 12:52 pm - Posted in Duimzuigerij, Nederlands, vuurspugende zonsverduistering detective

image by Daph-new, edited by Gsorsnoi

Zelden heb ik zo’n complexe zaak in behandeling gehad als die van de familie Roerling. Het begon met een dakdekkersbusje dat door een lijk bestuurd leek te zijn. Al gauw bleek echter dat de aanstichter ons in het ootje heeft willen nemen. Het stoffelijk overschot van dakdekker Gert Jan de Vree was voorin de bestuurderszit gehesen. De bus werd een zet gegeven en wat volgde was een dodemansrit die bijna voor nog meer slachtoffers zorgde. Gelukkig bleven de tegenliggers waarmee de bus in botsing kwam buiten levensgevaar. Maar dat gold niet voor zijn collega Roger Roerling en diens directe familieleden. Op verschillende plaatsen delict stuitte we keer op keer op nieuwe raadsels omtrent de wijze waarop en waarom zij werden omgebracht. Veel is inmiddels bekend over de achtergronden bij deze personen en de toedrachten rondom hun overlijden. Maar over connecties tussen hun dood en de motivatie van de moordenaar(s) om hen om het leven te brengen is eigenlijk nog nauwelijks enige duidelijkheid.
In een poging orde in de chaos te scheppen heb in op enig moment in dit onderzoek besloten alle losse eindjes op schrift te stellen.

Wie is de sadist die een heel gezin heeft uitgemoord en daarin niet heeft geschroomd een andere dakdekker uit de weg te ruimen? Kortom: wie is de ‘rotte appel’ in deze moordzaak?

( Lees meer in: VZD (10): De rotte appel )

PD# 1 DAKDEKKERSBUS aan de Valckenmolense Dreef:
Een bestelbusje van het dakdekkersbedrijf Lekt ‘t een beetje? werd onder aan een duinheuvel in een greppel naast de openbare weg aangetroffen, ver buiten het werkgebied van de laatste klus van deze dakdekkers. Vanaf een hoger gelegen uitrit had iemand de laatste handelingen verricht zodat de bus vanuit een bocht aan de dodemansrit kon beginnen. De Volkswagen Transporter was lager op de Valckenmolense Dreef tot stilstand gekomen nadat het op een tegenligger was geknald. De bedrijfsbus had ‘stationair’ gestaan, met het lijk van Gert Jan de Vree achter het stuur, toen het vehikel werd geïnspecteerd. Zowel voor in de bus als in het laadgedeelte werden diverse bloedsporen gevonden, allen van Gert Jan. Achterin de bus werden ook vele dakdekkersgereedschappen aangetroffen, sommige rijkelijk met bloed besmeurd, zodat het moordwapen waarmee het primaire slachtoffer was omgebracht van alles kon wezen.

Tussen het instrumentarium van de dakdekkers vond Lesley Spandabato een foto van vijf aardappeltjes, achter gelaten door Magere Hein.

Grootste vraag is hier: waarom werd het dakdekkersbusje ver buiten het werkgebied van de dakdekkers aangetroffen, ter hoogte van ‘Scouting Admiraal Biezenhuttter’?

PD#2 DAKKAPEL aan de Drachtsterpromenade

Onder aan de trap van een huis in aanbouw werd het lijk gevonden van Roger Roerling. Dakdekkersbedrijf Lekt ‘t een beetje had hem er tezamen met zijn collega en aangever Gert Jan de Vree op een grote klus gezet. De heren moesten de gehele straat voorzien van dakbekleding en dakkapellen. Roger was door de dakkapel via de zolder en verder over de trap naar beneden gedonderd. De trappengang naar de zolderetage lag vol verfresten, houtsplinters en ander puin toen Abdel er de trap besteeg om boven op onderzoek uit te gaan.
Tegen de met pannen bedekte dakspanten waren loopplanken bevestigd door middel van een steigerconstructie waarmee het bewegen over het dak werd vergemakkelijkt. Zo konden Roger en Gert Jan eenvoudig bij de dakkapellen komen. Aan het half afgeronde en vernielde dakkapel, waar zij aan werkten op de dag toen beide heren werden vermoord, wapperde een los oranje bouwzeil losjes in de wind. Bij de andere dakkapellen waren deze keurig vastgezet. Toen de inspecteurs America en Abdel het dak bestegen om naar het moordwapen te zoeken, vonden zij deze al rap; onder in de afwatering lag een in stukken gebroken en met bloed bevuilde dakpan. Van het bloed werd later vastgesteld dat het Rogers bloed was. Terug op de straatstenen kwamen zij ook scherven tegen van een elektrisch handgereedschap, wat een Bosch handboormachine bleek te zijn.
Bijzonder detail is dat er naar alle waarschijnlijkheid een woordenwisseling is geweest op het dak tussen de moordenaar en zijn eerste slachtoffer, maar niemand in de nabije omgeving heeft dit opgemerkt. Het lawaai dat door andere bouwactiviteiten werd geproduceerd was hier mogelijk de reden toe. Gert Jan, die net met nieuw materiaal kwam aanrijden op de bouwplaats, heeft het geschil ook niet gehoord, maar vond wel de scherven van de Bosch boormachine (zijn vingerafdrukken werden op de binnenkant van enkele scherven aangetroffen). Toen hij door had dat de vreemde man aan het adres waaraan zij werkten een moordenaar bleek te zijn, was het voor hem al te laat.

Kernvraag hier en in het gehele onderzoek is natuurlijk: voor welk geschil kwam de moordenaar het dak op om Roger te vermoorden? En wie is deze moordenaar?

PD#3 DUINBOS nabij ‘Scouting Admiraal Biezenhutter’

Padvindster Liesbeth Weverling vond het lichaam van haar vriendin Andrea Roerling in bosjes nabij  ‘Scouting Admiraal Biezenhutter’. De ingang van dit duinbos naar de scouting was gelegen aan de Valckenmolensedreef, waar lager op de duinheuvel Gert Jan verongelukte.
Later die dag arriveerde scoutingleidster Sabrina Biezenhutter met andere padvindsters in de leeftijdscategorie 11 tot 17 om een reeds eerder uitgestelde natuurwerkdag samen te gaan oppakken. Voor de derde keer op een rij kon deze nu echter weer niet doorgaan (door de moord op Andrea Roerling). De eerste keer kwam het doordat mevrouw Biezenhutter in het ziekenhuis moest worden opgenomen door problemen met haar blaas. En de keer erop was het zulk noodweer dat er voor de natuurwerkdag in de plaats een verkleedfeest van werd gemaakt. Inspecteur Retroman kon daar de stapel verkleedspullen nog duidelijk van terugvinden, daar deze nog niet volledig waren opgeruimd. Het was hem opgevallen dat mevrouw Biezenhutter zich vreemd gedroeg toen ze hem op die kleren wees, alsof er iets naargeestig kleefde aan die spullen.
Andrea lag tussen de struiken. Ze had lange blonde haren, bovenop iets in de krul gezet. Haar hoofd lag ietwat naar achteren gekanteld waardoor niet alleen aan de voor- maar ook de achterzijde de bevestiging van haar beugel was te zien. Aan één zijde van haar smalle mond kleefde duct tape dat blijkbaar na de seksuele handelingen moest zijn los gemaakt. Zelf kon ze het niet hebben gedaan. De brute moordenaar had namelijk haar handen achter haar rug bij elkaar gebonden met tiewraps zodat enig verweer onmogelijk voor haar was. Vanonder was ze ontkleed. Haar lichtblauwe spijkerbroek lag binnenstebuiten naast haast haar lichaam. Eén voet zat nog in een broekspijp gestoken. De verkrachter moet blijkbaar het geduld niet hebben gehad haar schoenen los te maken, zodat de pijp erachter bleef steken. De andere voet was bloot. Haar onderbroekje was simpelweg kapot gescheurd en lag in flarden naast haar heupen. Boven haar middel was een deel van haar witte shirt naar boven opgeslagen. Dat was, tot de hoogte van haar borsten, ook wel zo’n beetje wel het enige deel wat er wit aan was gebleven. Want omdat haar keel was doorgesneden had de kleur rood de overhand genomen. Een flinke plas bloed ontsierde haar borstkas en er droop nog een beetje in haar bomberjack.
Naast haar lichaam werd een brokje tinsoldeer ontdekt. Waarschijnlijk achtergelaten door de moordenaar. Daarmee is de kans groter dat het hier om een dakdekker zou gaan.

Twee zaken zitten mij hier dwars: allereerst Retromans constatering met betrekking tot mevrouw Biezenhutters reactie bij het wijzen naar de stapel kleren; wat heeft zij ons geprobeerd duidelijk te maken? Waarom keek ze er naar alsof er bloed kleefde aan de verkleedspullen?
Daarnaast heeft het brokje tinsoldeer mij er eerder van overtuigd dat de verkrachter van Andrea Roerling een dakdekker moest zijn geweest. Dit staat echter volledig haaks op het type schoeisel van de persoon die Roger op het dak heeft omgebracht. Ook de voetsporen welke we bij de scouting hebben aangetroffen wijzen op de maatje 46 Van Bommel schoenen. Hierdoor acht ik het onwaarschijnlijk dat de moordenaar een dakdekker moet zijn geweest en zal het brokje tinsoldeer hier mogelijkerwijs terecht zijn gekomen doordat het aan zijn kleding is blijven haken toen hij uit de bus stapte.

PD#4 WONING VAN FAMILIE ROERLING aan het Sambeekse Korenveld

Koen Voet stuitte op twee lijken bij het brengen van een huisbezoek aan het familieadres van Roger Roerling. In de woonkamer vond hij het ontzielde lichaam van zijn vrouw Olivia. Zijn zoon Jericho was er zo slecht aan toe dat een reanimatiepoging niets meer uithaalde. Hierop heb ik Koen naar huis moeten sturen, zoals de CGFI-regels voorschrijven. Hij was emotioneel te zwaar aangeslagen om het verlof niet te accepteren. Niet eerder dan dinsdag wordt hij weer op kantoor verwacht. Collega inspecteur Zombie en nieuwbakken forensisch arts America Calista hebben dit PD overgenomen en nader onderzoek opgestart. Over dit plaats delict is nog weinig bekend.

Eerste vraag die hier bij mij opkomt is met name, hoe Olivia en Jericho door de moordenaar zijn overvallen? Hoe is de moordenaar binnen gekomen? En hoe is er door beide slachtoffers gereageerd/geacteerd voordat ze beide het leven lieten?

SLACHTOFFERS:

Gert Jan de Vree.
Achtergrond: 27 jarige dakdekker bij het bedrijf Lekt ‘t een beetje? Collega van Roger Roerling, door wie hij werd gekleineerd.
Overleed vóór Olivia en Jericho.

  • Aangetroffen op de bestuurderszit van een dakdekkersbusje dat in aanrijding was gekomen met een tegenligger. Gert Jan was de enige persoon die in de bus werd gevonden.
  • Vier steekwonden op de torso en twee in de zij. Moordwapen nog onbekend.
  • Een gecompliceerde schedelfractuur wees uiteindelijk uit dat Gert Jans hersenpan was ingeslagen met een koevoet.
  • Volgens Agatha Loon op Toom was de klap op zijn hoofd de nekslag.
  • Zij was het ook die constateerde dat Gert Jan vaak zware balken moest tillen.
  • Moest reeds lang zijn doodgebloed voordat de aanrijding plaats vond, te oordelen aan de grote hoeveelheid bloed op de passagiersstoelen voorin de bus.
  • Nog geen drie uur dood toen het lijk werd aangetroffen.
  • Vegen over het zitvlak en de versnellingspook wezen erop dat het lichaam naar de bestuurderszit was gesleept.
  • Overleed plusminus een uur ná Roger.
  • Volgens Johannes IJzerdraat zou Roger Gert Jan hebben weggestuurd voor een boodschap om materiaal te halen. Maar blijkbaar was hij ook al teruggekeerd met die spullen, aangezien er in het gangpad bij de voordeur van de woning waaraan ze werkten allerlei nieuw bouwmateriaal stond opgesteld. Zijn jongens zouden deze spul nooit onbeheerd achter hebben gelaten.
  • Kon niet zo goed opschieten met zijn collega Roger.
  • Had schoenmaat 46.

Vraag: kon Gert Jan een handlanger zijn geweest van de moordenaar om vervolgens later door hem te worden omgebracht?

Over het moordwapen dat was gebruikt op zijn borst:

Kan geen meerpuntig voorwerp zijn. Geen hooivork, want dat heeft twee of meer tanden en stemt niet overeen met het patroon van de aangebracht verwondingen. De steekwonden waren allerminst evenwijdig toegebracht. De verspreiding ervan was eerder chaotisch, alsof degene die Gert Jan had toegetakeld met één scherp voorwerp in een rondtollende bokszak had zitten steken. Een pikhouweel was het ook niet, aangezien de wondranden gekarteld waren. Dus zoeken we iets dat de wond bij het uitnemen kapot getrokken kan hebben. Agatha heeft het zelfs even over een voorwerp gehad dat van zaagtanden moest zijn voorzien.

Constatering: de wondjes op zijn borst zijn klein en diep. Ik ben van mening dat we hier iets zoeken dat lang en gekarteld moet zijn.

Over het moordwapen dat was gebruikt op zijn hoofd (opgelost!):

Gert Jan had twee diepe putten achter op zijn hoofd met een onderlinge afstand van nog geen centimeter. Het leek er volgens onze patholoog anatoom op dat hij schuin achter op zijn schedel moest zijn getroffen met een hard voorwerp. De bloeding moet hevig zijn geweest. Een dakrol of kitpistool waren het in elk geval niet geweest. De klauwhamer was nog wel de beste optie. Alleen zou de onderlinge afstand van de klauwen van de hamer wel de posities van de putten in de wond verklaren, maar stemde de diepte in zijn hersenpan niet geheel overeen met de geweldige kracht waarmee Gert Jan was toegetakeld. Het werd niet dadelijk als voor onmogelijk gehouden, maar wat een beer van een vent moest hem dan op zijn schedel hebben gemept? We zochten hier duidelijk naar een instrument met een langere steel. Daarnaast zou het meer voor de hand hebben gelegen om de dakdekker met de hamerkop op het hoofd te tikken. Bovendien was er in de bus geen hamer aangetroffen dat sporen bevatte waarmee het zich als moordwapen liet identificeren. Een pikhouweel werd ook uitgesloten; de vorm van de wond stemde hier niet mee overeen. De twee korte platte afdrukken stonden met een onderlinge afstand van nog geen centimeter in de scherven van zijn schedel gegraveerd. Een pikhouweel zou hooguit één pit achterlaten.
Na een discussie aan tafel in de vergaderzaal Sierra Madre maakte Retroman zichzelf onsterfelijk door het voorzetje te geven waaruit bleek dat het hier om een koevoet bleek te gaan.

Constatering: dit moordwapen mag door ons zijn geïdentificeerd, teruggevonden hebben we het nog niet. De moordenaar heeft de overige moordwapens dus waarschijnlijk ook meegenomen en/of elders gedumpt.

Roger Roerling.
Achtergrond: vader in het gezin Roerling, collega van Gert Jan de Vree wie hij kleineerde.
Overleed vóór Olivia, Jericho, Andrea en Roger.

  • Viel door een dakkapel over een onderliggende trap naar twee etages lager in een nieuwbouwwoning waar hij werkte aan een dakkapel met zijn collega Gert Jan de Vree.
  • Tijdens zijn val werd hij een speldenkussen van houtsplinters doordat de trapleuning verbrijzelde en hij onderweg nog met andere hout materiaal op de trap in aanraking kwam.
  • Ten tijden van zijn val waren er, naast enkele vogels op het dak, met name bouwvakkers in de straat aanwezig die het nieuwbouwproject als duiventil in- en uitvlogen.
  • Enkele gekleurde splinters in zijn wang en oog pasten niet in het patroon van het houtwerk van de dakkapel en trapleuning. Deze rode afwerklaag moesten van het moordwapen afkomstig zijn.
  • Heeft drie broers: Gordon, Taco en Humfried.
  • Kan niet zo goed opschieten met zijn aangever Gert Jan.
  • Wordt door Lotte Pieper als imponerende man omschreven. Deelde geen klappen uit, voor zover zij wist, maar verwachtte wel dat Olivia thuis voor alle huishoudelijke taken opdraaide, daar hijzelf de hele dag met zijn werk in de weer was.
  • Zij omschrijft hem ook als een typische eigenheimer en robuuste man met een scherp karakter die thuis met de scepter zwaait.
  • Heeft bijzonder groot litteken op zijn rechterpols. Dat hij nog normaal zijn werk heeft kunnen uitvoeren mag een wonder heten. De bijbehorende wond is niet ouder dan hooguit anderhalf jaar. Dit komt omdat hij in die periode op het strand werd gebeten door een hond (maakte Loek de Hond op uit een Tycoon Newspaper artikel).
  • Later bleek dat het hier ging om een Mechelse herder. Wendy Wiewel en Gert Jan de Vree hadden samen zo’n Mechelse herder.
  • Blijkt een waar schaakgrootmeester te zijn, te oordelen aan de vele trofeeën die de man in huis heeft staan. Tweede prijzen had hij niet, alleen maar eersten. Maar de bokaal van het afgelopen seizoen ontbrak aan dit rijtje. Die werd gewonnen door ene Nicolaas Bildstar.
  • Heeft zich op het dak mogelijk geprobeerd te verdedigen met een handboormachine die later in stukken op de straat uiteenviel.
  • Is onlangs jarig geweest en 46 jaar geworden.

Paar zaken die mij hier opvallen: Humfried en Roger zijn beide schakers. Hierdoor zou Humfried een motief kunnen hebben gehad om Roger om te brengen. Logisch vind ik dit echter niet. Waarom zou je je broer vermoorden vanwege een schaaktoernooi die Roger door zijn handicap toch niet meer had kunnen winnen? Aannemelijker is het dat Gert Jan zichzelf niet zo populair heeft gemaakt indien het inderdaad zijn Mechelse herder was geweest die Roger had gebeten. Dit zou in elk geval de verstoorde werkverhouding tussen beide heren verklaren. Volgens Agatha heeft Gert Jan zwaarder werk moeten verrichten in zijn vak dan redelijk mocht worden geacht. Roger kon, na het incident met zijn hand, dit zware werk zelf niet meer verrichten, zodat hij Gert Jan liet boeten door hem de zwaarste en vuilste klusjes te laten opknappen. Gert Jan heeft Roger vervolgens aan zijn vriendin Wendy omschreven als slavendrijver, maar waarschijnlijk nooit willen toegeven dat hij zelf met een enorm schuldgevoel is blijven zitten nadat zijn Sniper hem zowat de hand had afgebeten.

Over het moordwapen:

Was niet op zijn hoofd geslagen met een zware houten balk. De splinters in Rogers lijf waren afkomstig van het houten materiaal waar hij onderweg in zijn buiteling naar de eerste etage mee in aanraking kwam. In Rogers oog en wang zaten rode splinters. Later bleek dat het hier niet om splinters bleek te gaan van hout, maar van gebakken klei. America Calista en Abdel Dezertecon Kretonshos vonden een bebloede dakpan in de afwatering onder de dakkapel waaraan Roger en Gert Jan hadden gewerkt. Het bloed op de dakpan werd geanalyseerd en behoorde inderdaad toe aan Roger. De moordenaar moest hem ermee op zijn kaak hebben geslagen, waarna Roger zijn rare val naar de eerste etage maakte.

Opvallend: waarom een dakpan als moordwapen? Dit was – naar wat wij nu van deze zaak weten – chronologisch het eerste voorwerp waarmee iemand werd omgebracht! Wat mij aan het denken zet waarom de moordenaar niet meteen met een vuurwapen op zijn slachtoffers is afgestapt. Dus ging het hier wel om een vooraf opgezette moord? Of begon deze reeks als een ongeluk waarna dader volledig doorsloeg en veranderde in een verknipte en meedogenloze  slachter?
Met dit in gedachte: hoe waarschijnlijk was het in dat geval dat één van zijn broers tot zo’n wandaad in staat zouden zijn?

Ik zou hier graag willen denken dat één van zijn schoonzussen de rotte appel moest zijn geweest. Maar welke vrouw draagt er nou een Van Bommel met schoenmaat 46 en verkracht een meisje van 15?

Andrea Roerling.
Achtergrond: 15 jarige dochter van Roger en Olivia Roerling.
Overleed ná Roger, Gert Jan en Olivia, maar ook ná Jericho.

  • Slachtoffer van zedenmisdrijf, seksuele penetratie.
  • Ontkleed in het duinbos gevonden nabij ‘Scouting Admiraal Biezenhutter’.
  • Handen gekneveld achter de rug met tiewraps.
  • Het zwijgen op gelegd tijdens de verkrachting met duct tape. Later heeft de moordenaar dit blijkbaar weer losgetrokken, waardoor de tape nog maar aan één wang kleefde.
  • Droeg een bomberjack, een blauwe spijkerbroek en een wit t-shirt. Is niet geheel ontbloot aangetroffen, de verkrachter/moordenaar heeft de kleding enkel opzij getrokken om tot zijn wandaad te komen. Onderbroekje is kapot getrokken.
  • Haar keel was opengesneden, zodat ze uiteindelijk is doodgebloed.
  • Andrea was, evenals Liesbeth, wel erg vroeg bij de scouting nadat ze via de telefoonketen waren opgeroepen om daar ‘s middags aanwezig te zijn voor de natuurwerkdag. Tijdens de schoolpauze tussen kwart voor elf en tien uur is het eerste meisje in de keten, Soraya, door Sabrina Biezenhutter gebeld. De meisjes werden niet veel eerder dan half drie verwacht. Liesbeth en Andrea waren aannemelijk vroeger aanwezig. Een verklaring hiervoor kan zijn dat ze een korter lesrooster hebben gehad, waardoor sommige meisjes eerder beschikbaar waren. Wellicht hadden ze eerder zin om naar het duinbos te komen. Andrea, in haar geval, kan langs huis zijn geweest en daardoor het drama thuis hebben meegekregen… en zijn gevlucht.

Suggestie: de verdachte was ná de moord op Roger direct van plan geweest zich te wreken op Andrea. Onderweg moet hij langs het Sambeekse Korenveld hebben ontdekt dat hij Andrea op de scouting zou aantreffen.
De dader kan dus een seksueel motief hebben gehad om zo tot de verkrachting te komen. Of hij heeft misbruikt gemaakt van de gehele situatie en zich daarom op Andrea gestort. Vanuit psychologisch oogpunt is dit niet erg aannemelijk. Als je een heel gezin wilt uitmoorden, puur omdat je het licht in de ogen van deze mensen niet gunt, waarom zou je dan je tijd verspillen aan een verkrachting. Iets zegt mij dat seks een belangrijke motivatie is geweest. Hierin zou ook een link kunnen worden gelegd met Jericho’s verleden als frotteurist. Maar waarom?

Over het moordwapen:

Moet een scherp voorwerp zijn geweest waarmee de keel is opengesneden. Een heggenschaar was het niet. Dan hadden we naar Andrea’s hoofd moeten zoeken. Daarmee viel ook een samuraizwaard af.

Opmerking: de snede in Andrea’s keel was niet bijster diep, maar wel heel duidelijk van een vlijmscherp voorwerp afkomstig. Het was in ieder geval voldoende om haar direct dood te laten bloeden.

Olivia Roeling Pieper.
Achtergrond: moeder in het gezin Roerling.
Overleed ná Gert Jan en Roger.

  • Met een hoofdwond op haar woonkamervloer gevonden.
  • Heeft alleen één zus, Lotte Pieper.
  • Zou volgens haar zus niet veel te vertellen hebben gehad thuis. Roger bepaalde wat er thuis gebeurde.

Constatering: indien de moordenaar hier een loodzwaar metalen voorwerp zou hebben gebruikt om Olivia direct de hersenen mee in te slaan, zal Jericho ook weinig kans tot verweer hebben gehad.

Over het moordwapen:

Uit de diepte van de deuk in haar schedel blijkt dat het moordwapen geen licht stangetje geweest moest zijn. Tot iets meer dan twee centimeter was de hersenpan naar binnen geslagen. Een volledig open gat was het niet. Grove scherven van haar schedel stonden onnatuurlijk over elkaar gevouwen. Wat de klap op haar hoofd ook had veroorzaakt, het moest een zwaar voorwerp zijn geweest of in ieder geval kneiterhard en voorzien van een handvat. Een zinkzettang had daartoe een prima instrument geweest. Dat gereedschap was flink looiig en uitgerust met een snavelvormige bek dat haaks stond op de hefbomen. Het diende ertoe om zinken delen eenvoudiger met de hand te kunnen ombuigen om daarmee bijvoorbeeld dakranden fraai te kunnen afwerken. Het werd ook wel toegepast in dakgoten en afwerkingen rondom schoorstenen en dakkapellen. Maar een zinkzettang was eenvoudigweg te licht voor dit type verwonding. De twee centimeter diepe put die er in haar hersenpan was geslagen moest er zijn aangebracht door een veel zwaarder voorwerp. Een dakrol daarbij had weer overdreven geweest, bovendien had dit resten van bitumen in haar haar achter moeten laten. Duidelijk was, dat we iets zochten dat aannemelijk lichter was dan een dakrol, maar volumineuzer dan een zware tang. Te oordelen aan de compositie van schedelscherven moest het gaan om iets dat was voorzien van ronde vormen.
Een experiment dat Agatha aan het einde van de week met Loek uitvoerde op het CGFI, wees uit dat Olivia zo hard met een metalen voorwerp op de schedel moest zijn geslagen alsof ze een baseball was waarmee een homerun werd geslagen.

Feit: Olivia was opslag dood. Eén klap was genoeg om haar het zwijgen om te leggen. Jericho is echter een ander verhaal.

Jericho Roerling.
Achtergrond: 17 jarige zoon in het gezin Roerling.
Overleed ná Gert Jan en Roger.

  • Aangetroffen naast zijn moeder in de hoek van hun woonkamer, tegen de wand van de vensterbank.
  • Zat onder de blauwe plekken en kneuzingen.
  • Had nauwelijks nog pols toen Koen Voet hem vond. Overleed kort daarna.
  • Bleek bekende bij politie.
  • Onder de slachtoffers de enige met een strafblad.
  • Blijkt veelpleger van frotteurisme. Dit is een vorm van parafilie waarbij degene die zich eraan bezondigd seksueel opgewonden raakt door lichamelijk contact met onbekenden. Je komt dit type aanranding – want dat is het feitelijk – voornamelijk tegen in het openbaar vervoer en op grote evenementen. De overtreder ziet zijn kans schoon in een grote mensenmassa dat te doen wat hij in het openbaar niet durft te doen bij individuen die vrij van een groep rondlopen.
  • Op zijn slaapkamer was en aanzienlijke hoeveelheid pornografische magazines gevonden.
  • Vrouwelijk bezoek leek hij echter nooit te hebben ontvangen. Dat terwijl het beslist geen lelijke jongen was.

Vragen en constateringen: Te oordelen aan de blauwe plekken en kneuzingen èn het feit dat hij halfdood is achtergelaten, doet mijn vermoeden rijzen dat Jericho in gevecht is geweest met zijn verdelger. Hij moet lang stand hebben gehouden, waardoor hij bont en blauw geslagen uiteindelijk de handdoek in de ring heeft moeten werpen. Dus waarom heeft zijn moordenaar hem niet een genadeklap toegediend? Of werd de dader gestoord in zijn gevecht waardoor hij het gevecht heeft moeten afbreken?
Verder staan Jericho’s achtergronden volledig haaks op alle verder bevindingen in dit onderzoek. Wat, in hemelsnaam, zou zijn frotteurisme in deze zaak voor betekenis kunnen hebben? Dit feit op zich is opvallend en zou gelinkt kunnen zijn aan de seksuele motivatie van de dader om Andrea te verkrachten. Maar waarom?

ANDERE PERSONAGES:
Johannes IJzerdraat.
Achtergrond: eigenaar van Lekt ‘t een beetje.
Droeg een maatje 43 bouwschoenen van het merk Timberlands tijdens zijn eerste ontmoeting met Koen Voet en Abdel Dezertecon Kretonshos.

  • Grof uitziende kale dunne man met een verweerd uiterlijk door zijn jarenlange inspanningen in de dakbranch. Stinkt naar zweet en teer.
  • Roert zijn koffie met de achterkant van een schroevendraaier. Is goed voor de weerstand meent hij.
  • Wilde tijdens de eerste ondervraging eigenlijk zo snel mogelijk zijn ‘jongens’ zien. De anders zo hardvochtige werkdrijver schoot vol bij de confrontatie van het slechte nieuws en ging een lang gesprek in.
  • Krijgt nog geld van enkele ‘grote jongens’ waar hij zaken mee doet.

Vragen en constateringen: mocht deze man als verdachte worden aangemerkt, dan blijft hij wel erg knap op de achtergrond. Acteert zijn verdriet omtrent zijn medewerkers dan ook wel erg goed. Vraag is dan wel, waarom hij in vredesnaam zijn personeel zou willen ombrengen? Is de familie Roerling hem nog veel geld schuldig?

Wendy Wiewel.
Achtergrond: vriendin van Gert Jan de Vree.

  • Kleine jonge vrouw.
  • Kwam mij over als een prettig gestoord sping in ‘t veld.
  • Woonden samen in een maisonnetteflatje. Woning was een varkensstal, chaotisch en rommelig.
  • De aanblik van het huishouden van de net-niet-dertigers deed vooral denken aan een studentenwoning waarin frequent wordt gefeest en nooit opgeruimd.
  • Zat samen met de zus van Olivia, Lotte Pieper, op salsa. Wendy tipte ons om met Lotte te gaan praten, aangezien zij één van de directe familieleden van het gezin is.
  • Heeft één Mechelse herder, Sniper, een flinke reu. Leek mij allerminst en kwaad beest.
  • Bleek samen met Gert Jan verkeerd met financiële schulden te zitten, veroorzaakt door uitgaven aan vele videogames, feestjes en autoreparaties.

Mogelijke link: de financiële schulden waarmee dit stel had te kampen zou wellicht ook kunnen betekenen dat de firma Lekt ‘t een beetje nog geld van hen zou krijgen.
Constatering: voor Wendy zou het weinig interessant geweest kunnen zijn om Roger Roerling en zijn gezin uit de weg te ruimen, hoe zeer deze man ook een werkbeul voor haar vriend moest zijn geweest. Bovendien is het volstrekt onlogisch om Gert Jan daarbij ook om het leven te brengen. Het feit dat zij eenzelfde ras hond als huisdier hebben gehad dat ook verantwoordelijk is geweest voor de verminking van Rogers pols… is wel erg opvallend! Opnieuw de vraag: wat voor reden valt hier dan aan te voeren om Roger om het leven te brengen?

Lotte Pieper.
Achtergrond: Zus van Olivia Roerling Pieper.

  • Moeder van vier jonge kinderen onder de 10 jaar.
  • Man is veel buiten de deur.
  • Tijdens de moorden zou ze zelf bezig zijn geweest met boodschappen doen en kinderen van school halen.
  • Zag Roger als imponerende man.

Opmerking: deze dame lijkt mij weinig met de moorden zelf te maken te hebben. Toch valt ze op als een waardevolle bron van informatie waar het om de achtergronden van de andere personen in dit onderzoek aangaat.

Gordon Roerling.
Achtergrond: broer van Roger Roerling.

  • Had carrière gemaakt in Nieuw Zeeland als offshore civiel ingenieur waar hij een zorgeloos bestaan leek te lijden met zijn vrouw en dochter. Contact met de andere broers was er amper. Hooguit eens in de vijf jaar kreeg hij bezoek van één van zijn broers of kwam zelf naar Nederland.

Constatering: deze man zou wel eens de verrassing in deze complexe moordzaak kunnen zijn. Woont ver weg, motieven zijn onbekend en zou juist daarom wel eens voor een opvallende wending kunnen zorgen. Wellicht is hij nu wel in Nederland en houdt hij zich geweldig goed onzichtbaar. Maar voor het zelfde geld heeft Gordon totaal niets met dit onderzoek te maken en kunnen we hem gewoonweg doorkrassen als verdachte.

Taco Roerling.
Achtergrond: broer van Roger Roerling.

  • IT-specialist bij een energiebedrijf.
  • Vinnig type.
  • Bracht extra spanning aan in de sfeer bij de Roerlings op het Sambeekse Korenveld wanneer hij hen een bezoek bracht.
  • Had tijdens Rogers laatste verjaardag een oude wond open gereten aangaande hun gezamenlijke jeugdliefde Desire Eersteling.
  • Zogenaamd ‘sandwichkind’ dat veel van baan heeft gewisseld.

Opvallend: waar is deze man? Dat we Gordon nog niet gezien of hebben gesproken snap ik volledig, als hij in Nieuw Zeeland zit. Maar dan is Taco Roerling de enige broer waarvan we eigenlijk nog te weinig weten. En een vinnig/opgefokt typetje als  deze Taco die veel van baan heeft gewisseld zou het als ongeleid projectiel goed doen in een zaak als deze. Ook zie ik hem dan wel rondlopen als IT-er met Van Bommels. Vraag is dus: wat is zijn schoenmaat?

Humfried Roerling.
Achtergrond: broer van Roger Roerling.

  • Aardrijkskundeleraar met het lichaam van een bodybuilder en onder de broers degene met de duidelijkste Italiaanse trekken, die de heren van hun grootouders hebben meegekregen.
  • Hobby’s: schaken en mineralogie.
  • Jongste telg van de vier broers.
  • Roger heeft na een avondje après-ski een slippertje gehad met zijn vrouw Miranda vlak hij met haar het huwelijksbootje instapten.
  • Schoenmaat 46.
  • Zou volgens Lesley Spandabato duidelijk een homofiel zijn die de kast nog uit moet komen. Het leek Lesley daarom onwaarschijnlijk dat hij Andrea zou hebben willen verkrachten.
  • Desondanks werd Humfried als hoofdverdachte gezien en in voorlopige hechtenis gehouden.

Opvallend: heeft alle schijn tegen zich. Of zoals Lesley het omschreef: “Schoenmaat 46, de enige andere schaakmeester onder de betrokkenen, een belabberd alibi en een motief waar de honden geen brood van lusten.”
Maar als dezelfde onderzoeker dan ondanks al deze feiten met een onderbuik gevoel blijft zitten dat dit niet de moordenaar kan zijn, omdat hij vermoedt dat Humfried homofiel zou zijn, heb ik weinig redenen om aan dat oordeel te twijfelen. Hoofdverdachte of niet, eerst moeten we maar zien dat we alle losse eindjes naar hem kunnen herleiden.

Liesbeth Weverling.
Achtergrond: padvindster en vriendin van Andrea Roerling.

  • Droeg padvinderskleding toen ze America en Lesley ontmoette.

Vraag: waarom droeg Liesbeth padvinderskleding en Andrea niet? Kwamen zij niet met hetzelfde doel naar de scouting of werd Andrea minder tijd gegund zichzelf te verkleden?

Sabrina Biezenhutter.
Achtergrond: scoutingleidster van ‘Scouting Admiraal Biezenhutter’ in het duinbos. Is een vrouw van middelbare leeftijd en laat zich liever Akela noemen dan Zavoz (Zal Altijd Voor Ons Zorgen).

  • Heeft eerder voor de leeftijdscategorie 8 tot 10 jaar gestaan, maar verkiest nu liever de oudere Explorers en Roverscouts te leiden.
  • Kon eerder de beloofde natuurwerkdag niet organiseren, omdat ze moest worden opgenomen in het ziekenhuis vanwege haar blaas. De tweede keer dat deze activiteit gepland stond was het zulk noodweer dat het opnieuw moest worden afgeblazen. Toen heeft ze er maar een verkleedfeest van gemaakt. En nu de moord op Andrea.
  • Wist weinig te vertellen over hoe goed Andrea met haar familie kon opschieten. Maar dat gold ook voor de andere meisjes.
  • Reageerde nerveus en krampachtig toen ze naar de stapel verkleedspullen wees op het moment dat inspecteur Retroman vroeg waarom de natuurwerkdag eerder werd uitgesteld.

Vraag: wat is er zo bijzonder aan die verkleedspullen?

Jacques Donovan.
Achtergrond: ambulancebroeder.

Wat weten we inmiddels over de dader(s)?

  • De dader had waarschijnlijk nog geen strafblad; dit is wat giswerk van Loek de Graaf aangezien hij de foto van het schoenprofiel niet in de databanken aan bestaande gegevens kon koppelen.
  • Zowel op de Drachtsterpromenade als op de Valckenmolense Dreef droeg de dader een maat 46 nette herenschoenen van het merk Van Bommel. Duidelijk geen bouwvakkerschoenen.
  • Had mogelijk een meervoudig motief; niet alleen heeft de moordenaar een gezin willen ombrengen, maar heeft zichzelf ook voldoende tijd gegund om Andrea te verkrachten.
  • Zeer waarschijnlijk zelf geen dakdekker, maar wel een bekende of zelfs lid van de familie Roerling.
  • Heeft de moorden mogelijk niet vooraf zo gepland, maar is gaandeweg tot deze wandaden gekomen (zie aantekeningen m.b.t. de dakpan als moordwapen bij Roger).

Bijzonder detail over een magisch nummer:

  • Zowel op de Drachtsterpromenade als op de Valckenmolense Dreef droeg de dader een maat 46 nette herenschoenen van het merk Van Bommel.
  • Roger is niet ouder geworden dan 46.
  • De familie Roerling woonde aan het Sambeekse Korenveld 46.
  • Het eerst moordwapen in deze zaak werd geraden door Retroman op 14:46.

De oplettende lezers zal zijn opgevallen dat in de aantekeningen van Karel Riemelneel met geen woord wordt gerept over het zesde slachtoffer. De eenvoudige verklaring daarvoor is dat Karel en zijn team dit slachtoffer simpelweg nog niet hebben ontdekt. Spoedig zal meer duidelijk worden over dit raadselachtige lijk en de sleutelrol die hij of zij daarmee heeft in dit verhaal.

Ben jij er klaar voor om je leven in de waagschaal te leggen en de waarheid te horen over de angstaanjagende verschijningen van de werkelijkheid en onze verschrikkelijke positie die ons armetierig menselijk ras daarin vormt? Zekerheid te krijgen over zulke vreselijke rampspoed die jou kan treffen en bovennatuurlijke machten te aanschouwen die je tot waanzin kunnen drijven? Realiseer je je dat je iets over onze plaats in het universum te weten kunt komen wat je liever niet had gehoord? Misschien heb je veel kans geplaagd te worden met de meest huiveringwekkende nachtmerries die alle verstand te boven gaan of zul je lijden aan waanstoornissen en intense depressies die je tot moorden kunnen aanzetten! Dergelijke macabere gevolgen vallen allen toe te schrijven aan de verboden kennis over een afschrikwekkende godheid die miljoenen jaren geleden op aarde terechtkwam. Als priester van een pantheon van goden, die bekend staan als De Grote Ouden, is hij gemaakt van een voor mensen onbekende, buitenaardse materie. Hij komt van de planeet Vhoorl en wordt uiterlijk omschreven als een zeemonster met een groene huid en een lichaamsomvang zo groot als een berg. Hij communiceert met ons op telepathische wijze middels angstdromen en sluimert al eeuwen op de oceaanbodem – wachtend tot hij bevrijd wordt en weer over de wereld kan heersen.
Het ligt niet in mijn wil om deze abominabele wetenschap over te brengen. Veel keuze heb ik echter niet; bovennatuurlijke krachten hebben mij aangezet tot het optekenen van dit naargeestige verhaal. Met het bloed op mijn handen als gevolg van dwangmatige zelfverminking door ingebeelde jeuk ben ik tot een willoos en armzalig wezen slaaf geworden van Cthulhu.
Lees niet verder! Bespaar jezelf de treurnis en keer terug naar een bestaan dat, hoe zwaar soms ook, altijd zorgeloos zal zijn in contrast met één waarin je wèl gekozen had de nu volgende tekst te lezen…

I. AANTEKENINGEN VAN GUSTAF JOHANSEN

Op groezelige dagen zoals deze wanneer er zo veel is dat mij bezig houdt, ben ik gewoon om afleiding te zoeken in onze bibliotheek (had geluisterd!). Alleen dan is er voor mij de gelegenheid de onordelijkheid van mijn gedachten te rangschikken. Je kunt me in die situaties vinden op de drie bovenste etages van onze redactie. Boekenkasten met ruim 30.000 boeken strekken zich daar uit langs alle mogelijke zijden van de muren. Het is een compact doch indrukwekkend bouwwerk dat je meteen herkent aan de 19e eeuwse architectuur. Zes balustraden, per drietal voorzien van één wenteltrap die diagonaal ten opzichte van elkaar staan opgesteld, markeren de grote open ruimte in het midden. Daglicht valt er via het glas-in-looddak door de etages heen doordat er is gekozen voor gegoten, gietijzeren vloerwerk.
Ik moet er wel even wat trappen voor bestijgen, maar als ik eenmaal boven ben, is er niets meer wat mij ervan weerhoudt om aan mijn eigen bovenkamer toe te komen. Door er wat oud papierwerk op te schonen, boeken te alfabetiseren en onbekende paperassen opnieuw van een identiteit te voorzien, vind ik rust in mijn hoofd. De meeste van mijn collega’s zijn reeds lang naar huis wanneer de bewakers mij na een paar uur weer bij de receptie zien verschijnen. Dan groet ik beide heren een goede nachtdienst en ga ik met een leeg hoofd huiswaarts.
Bij schemering en bij nacht is men er aangewezen op lantaarns die uit veiligheidsoverwegingen zelf moeten worden meegebracht en bevestigd dienen te worden aan plafondhaken die tussen de boekenrijen te vinden zijn. De angst is dat je ze omstoot wanneer je ze naast je op de grond neerzet. Ook de hitte die van de lamp opstijgt kan de boeken schroeien zodat deze vlam vatten. Toch schend ik die regel dikwijls, alhoewel het niet het werk is om even op het trappetje te gaan staan en mijn lichtbron aan zo’n haak op te hangen. ‘s Winters kan het namelijk nog wel eens erg fris zijn in de bibliotheek. Door de nabijheid van de lamp kan de warmte die er vanaf straalt dan net het verschil maken tussen koeltjes en aangenaam.
In voorkomende gevallen wil ik nog wel eens bewust half werk doen en spendeer ik de helft van mijn tijd in het doorbladeren of bestuderen van enig leesmateriaal. Zonder er echt naar te hebben gezocht, viel mijn oog deze avond op iets wat mijn interesse wekte. Bij het uitnemen van een dik oud boek uit de hoek van een boekenkast, trok ik onbedoeld wat extra paperassen mee. Het stapeltje viel naast het trappetje waar ik op stond op de grond uiteen. Als een onordelijk hoopje papier lag het over zo’n anderhalve meter op de vloer verspreid. Eén blaadje voegde zich er een moment later bij doordat het zich had los gemaakt van de rest en gehinderd werd door de luchtweerstand. Ik stapte van mijn verhoging af en raapte het papierwerk bijeen. Aanvankelijk wilde ik het nog netjes terugplaatsen in de lege plaats die er op de boekenplank was ontstaan, maar koos ervoor alleen het boek erin te plaatsen door mij uit te rekken en op mijn tenen te staan. Eén blik op de uit aantekeningen bestaande tekst die bovenop was komen te liggen, deed mij branden van nieuwsgierigheid waardoor ik verder wenste te lezen. (Inmiddels was ik reeds reddeloos verloren!) Ik maakte het mezelf gemakkelijk door in het doodlopend gangpad op een fauteuil te gaan zitten en het stapeltje op schoot te nemen. Direct merkte ik dat ik te weinig licht had en schoof het even van mij af naar een stuk meubilair dat ernaast stond en mij altijd doet denken aan credenstafeltjes zoals in priesterkoren wel wordt gebruikt. Feitelijk was het een sierlijk vormgegeven bijzettafeltje waar de bibliotheek van de Tycoon Newspaper er precies veertig van rijk is. Ieder gangpad is voorzien van dit chique ameublement. Ik keerde terug in de zetel en verving mijn vondst met de lantaarn. Opnieuw las ik die eerste diepzinnige en – zo bleek later – vermaledijde aantekeningen door die waren opgetekend in een ouderwets schoonschrift.

“De wetenschappen, die zich elk in haar eigen richting uitspant, heeft ons tot noch toe weinig schade berokkend, maar op één dag zal het samenvoegen van deze uiteengevallen kennis zich ontvouwen tot zulke angstaanjagende verschijningen van de werkelijkheid, en van onze verschrikkelijke positie daarin, dat we ofwel gek zullen worden van de openbaring of vluchten uit dit dodelijke licht naar de vrede en veiligheid van een nieuwe donkere tijd”.

Na de tekst drie keer te hebben herlezen om het op me in te laten werken, zocht ik nog even of de auteur van deze handgeschreven tekst zijn naam had achterlaten. Maar zowel op de voor- als achterzijde trof ik noch een naam noch zijn of haar initialen aan. Ik legde het getaande briefje terzijde en ontfermde mij over de andere wanordelijk geraakte documenten. De teksten daarop waren allen met een schrijfmachine uitgewerkt, in tegenstelling tot het eerdere. Na enige bestudering ervan ontdekte ik dat de ze samen één geheel vormden. Toen ik eenmaal meende het begin te hebben gevonden, besloot ik maar te gaan lezen. Eerst dacht ik dat dit schrijfwerk weinig verband konden hebben met het manuscript dat ik opzij had gelegd en ik een weinig rationele beschrijving aan het lezen was, maar daar zou ik later heel anders over oordelen. Deze waardevolle verslaglegging bleek beter op zijn plaats te zijn in de Tycoon Newspaper Archieven, precies aan de overzijde van waar ik nu zat.

“Er bestaat een kennis zo bekoorlijk dat het verlangen ernaar je van binnen uit kan verteren. De honger deze waarheid meester te worden, dreef één man tot waanzin. De vondst van een mysterieus manuscript en de beoefening van een parkwandeling die op z’n zachtst uitgedrukt merkwaardig valt te noemen, bezorgden dit individu van luttele betekenis van repeterende en intense nachtmerries. En net die ijzingwekkende angstdromen vormden de vervaarlijke cohesie tussen de monstrueuze machten vanuit het universum en de nietige mens. Geplaagd met de cognitie van deze materie en diens manifestatie in onze onderbewuste droomwereld moet ten zeerste worden bevreesd en bovenal vermeden. Genade voor zij die dit lezen zullen, opdat de rechtschapen machten jullie zielen moge bewaren. En als ook ooit de hemel haar zegen aan mij wil verlenen, zal het een totale vereffening zijn van de voortvloeisels voortgekomen uit mijn weinig benijdenswaardige waarschijnlijkheid mijn blik vast te pinnen op één bepaald verdwaald en verweerd velletje papier. Ge doet er duizend malen verstandiger aan dit betwistbare bewustzijn te argwanen en uit te bannen dan te kiezen voor de seductie van dit ijselijke inzicht.”

Stomverbaasd rechtte ik mijn rug en liet de betekenis van deze dubieuze bijdrage op mij inwerken. Waarom zou je een dergelijk verslag überhaupt nog optekenen als je reeds zeker bent dat je de lezer wenst te behoeden voor de informatie die het bevat? Maar welk recht van spreken heb ik nu eenmaal? Inmiddels was ik reeds hetzelfde station gepasseerd. Turend over de rand van het papier keek ik in de lengte van het gangpad alsof ik mij ervan wenste te vergewissen dat ik hier wel alleen was. Al moet ik zeggen dat de eventuele aanwezigheid van een vertrouwd persoon mij op het ogenblik best bevallig aanscheen. Na de stille duisternis voorbij het bereik van lantaarn een paar seconden te hebben bestudeerd, overtuigde ik mijzelf van het tegengestelde en vestigde mijn aandacht weer op mijn leeswerk.

“In een decor van kronkelende wandelpaden tussen beuken en platanen met op de achtergrond de rododendrons die langzaam de eerste tekenen van bloei lieten zien, vonden we een man alleen met zijn Ierse terriër. Het was exceptioneel rustig in het park. Niemand zal echt zin hebben gehad om er met dit gure weer op uit te trekken. Dikke wolken in een palet dat zuiver bestond uit verschillende grijstinten pakten zich rusteloos boven het stadspark samen, maar het zicht erop bleef van beneden af deels ongezien. Het eerste jonge blad blokkeerde partieel het zicht in de kruinen van de bomen. Dit natuurlijke plafond dat langzaam vorm begon aan te nemen, tezamen met de opkomende witte en roze bloesem die aan de struiken ontwaakten, vormden welhaast de enige aanwijzingen dat de lente ons in het volgende seizoen stond op te wachten. Maar voorlopig was het nog lang niet zover. De seizoenen waren duidelijk van slag. Waar de voorgaande weken als te zacht werden ervaren, was koning Winter nu ineens bezig met zijn toegift. Een straffe wind hield het land in haar greep en maakte dat de bittere kou een gevoelstemperatuur opleverde zo rond het vriespunt.
Het was de derde dag van maart en de eerste dag dat de man en de hond weer samen optrokken. In de dagen ervoor hadden zij elkaar moeten missen doordat de man om zijn expertise was opgeroepen voor een nogal onalledaagse zaak in de hoofdstad van Noorwegen. Hij was afgereisd per boot om een man te ontmoeten in het centrum van de stad wiens vrouw leed aan imperatieve hallucinaties. Aangekomen in de Oude Stad van koning Harold III, die bekend stond als een hard doch vreedzaam heerser, stond hij aan de deur van een ouderwets gebouw met gepleisterde gevel. Een vermoeid uitziende man van achter in de vijftig beantwoordde zijn huisbezoek. Hij stelde zich voor als Oleg Sjöberg. Deze maakte melding van de zorgelijke kwestie waarin hij zich bevond met zijn vrouw. Zij kwam uit de Johansen familie. De toestand in dat geslacht was al jaren kritiek. Al sinds het begin van de 20e eeuw maakten dit maagschap een labiele indruk. Het overgrote deel leed aan psychoses of meende achtergevolgd te worden door hogere machten als gevolg van paranoïde schizofrenie. Bovenal werden ze geplaagd door heftige nachtmerries welke een grote invloed had op het dagelijks functioneren. Professionele hulp wilde in geen van de gevallen baten, de meeste hulpbehoevenden kwamen om door enigmatische rampspoed of hadden suïcidale neigingen. En nu mevrouw Sjöberg sinds enige maanden was gaan automutileren, begon haar man zich toch ook ernstig zorgen te maken. Jaren was het goed gegaan en leek ze een uitzondering op haar voorouders. Maar het ging mis zodra haar nieuwsgierigheid het won van het bewust in het ongewisse te blijven en wenste toch meer te willen weten omtrent haar komaf. De heer Sjöberg stelde voor dat de man eens met haar ging praten, in de hoop meer duidelijk te krijgen over wat er speelde. Wat bij zijn vrouw begonnen was als een beetje jeuk, sloeg binnen enkele dagen al om naar een compulsieve krabben als gevolg van huidirritatie. Bezorgd over haar toestand en het leergeld dat haar familie voor hun curiositeit heeft moeten betalen, hoopte hij dat de man hier een verklaring voor kon geven.
Inmiddels onzeker geworden of hij daar wel behoefte aan had, nam hij haar mee voor een wandeling langs de Bispervika, een industriële baai nabij het centrum van Oslo. Ze liepen er richting de grote veer van DFDS Seaways waarmee hij een uur eerder was afgemeerd. Deze werd weer gereed gemaakt voor de overtocht naar Kopenhagen. Zolang ze haar loefzijde niet passeerden, die nog ver voor hun lag, hielden ze het moderne operagebouw duidelijk in het zicht aan hun linkerkant schuin naar achteren, waar ze zich steeds verder van verwijderden. In tijden dichter bij de midzomernacht had de zon hel op haar overkapping weerkaatst – dat tevens een promenade vormde – en zou het pijn doen aan hun ogen. Zo wandelend tussen deze imposante objecten liepen ze langs een dok waar werd geladen en gelost en kwam langzaam het gesprek op gang. Daar vertelde de vrouw dat ze onlangs had zitten struinen in de familiearchieven, waar ze kennis had genomen van voorvallen die ze achteraf liever niet had geweten. Had ze nu maar naar haar verstand geluisterd. Het zag er nu naar uit dat ze spoedig haar verstand verliezen zou.
Tegen de climax van haar labyrintische relaas begon ze steeds onsamenhangender te praten. Heftig gebarend met haar handen alsof ze demonische manifestaties wilde afzweren, vermaande hij de man niet verder te graven. Uiteindelijk overhandigde ze hem beverig  een stuk papier van bedenkelijke staat waar ze maar al te graag afstand van wenste te doen. Ineens viel het de man op dat de vrouw één hand had verbonden en de andere vol zat met gekorste wonden. Dit kwam, zo begreep hij nu, door de zelfverminking die een resultaat was van haar psychoses. Panisch staarde ze naar het document alsof het geschreven was door de Duivel zelf. Ze drukte het zowat in de palm van de mans hand om zeker te zijn dat het er zou blijven en zwalkte zwakjes achteruit.
“D-dat de geest van mijn grootvader Gustaf Johansen u moge behoeden voor het kwade,” sprak zij met een meest triest gezicht. En juist op dat moment trok er een schaduw over haar heen die er bleef hangen en in omvang begon toe te nemen. Nog maar net bijtijds wist de man te reageren, rende en dook vervolgens met zijn volle gewicht naar voren tegen het lijf van de verwarde vrouw. Op een haar na kon hij zo voorkomen dat mevrouw Sjöberg werd vergruizeld door een vallende zeecontainer. Samen rolden ze naast elkaar over de wal toen de enorme laadkist onder een luid kabaal achter hen neerstortte.”

Beng! En zo werd ik zelf even flink onaangenaam gestoord door een harde klap in de bibliotheek terwijl ik gespannen zat te lezen in deze aangrijpende vertelling. Adrenaline werd plots in verhoogde concentratie afgescheiden opdat mijn lichaam zichzelf snel van energie kon mobiliseren indien er reden was om ergens op te reageren. Spontaan rechtte ik mijn rug en liet de documenten toch bijna uit mijn handen glippen. Op mijn beurt geschrokken moest ik concluderen dat het een loos alarm was; het dikke boek dat ik eerder had teruggezet was van de boekenplank gekukeld en was met een harde doffe bons op de vloer terecht gekomen. Ik staarde er even bedenkelijk naar en vervloekte de timing waarop het uit evenwicht was gekomen. Verder liet ik mij niet van mijn stuk brengen, keek nog even tussen de verschillende doorkijkjes om mijzelf er nogmaals van te overtuigen dat ik alleen was en naar de tekst weer voor mijn neus.

“De klap moest tot in het Stortinget, het parlement van Noorwegen, te horen zijn geweest. Een zwakke schakel in de staalkabels die de container in de lucht moest houden, terwijl het over hun hoofden werd gehesen, moest het hebben begeven. Met zijn oren nog pijnlijk suizend van de dreun, richtte de man zich moeizaam op en zocht direct naar mevrouw Sjörberg. Tot zijn bittere spijt moest hij echter concluderen dat ze was doorgerold tot over de rand van de kade. Geschokt stak hij zijn beide handen voor zijn mond. Voor hem op de stenen omlijsting die de Bispervika omarmde, lag nog precies het onderlijf van de vrouw. Het bovenste deel lag over de rand gevouwen en onderging een dodelijke massage van romp van een Russisch vrachtschip dat hier in haven lag aangemeerd.
Getroffen door dit afschuwelijke tafereel deinsde de man naar achteren. Hij vergewiste zich er daarbij van dat er geen andere moorddadige objecten op zijn pad zouden komen. Dit heeft zo moeten wezen, overtuigde hij zichzelf. Mevrouw Sjöberg, een descendent van die Gustaf Johansen, was gedoemd eens op zo’n ijzingwekkende manier aan haar einde te komen. Dit heeft altijd al zo moeten zijn. Koude rillingen voerden er terstond over zijn rug toen hij zich realiseerde wat zij in zijn handen gedrukt had gekregen.”

Haastig draaide ik de pagina om die ik in mijn eigen handen had geklemd, omdat we onderaan de bladzijde waren gekomen. En wat ik daar kreeg te lezen ging alle realiteit voorbij. Dezelfde angst sloeg nu ook mij om het hart. Zonder de brug te lezen die de schrijver naar het opvolgende fragment had geslagen, werd ik geconfronteerd met een schuinsgedrukte tekst waar een naargeestige profetie uit sprak. Als bezeten door een onbekende kracht verstevigde ik eerst mijn greep op het papiertje dat ik met beide handen vast had. Vervolgens begon mijn lichaamstemperatuur op te lopen en raakte mijn grip verslapt doordat ik mijn handen niet kon controleren niet te gaan beven. Zweet parelde over mijn voorhoofd toen ik mij besefte dat de man over hetzelfde manuscript repte als hetgeen ik eerder van de gietijzeren bibliotheekvloer had geraapt. De afzender van dit schrijven heeft dit avontuur naar alle waarschijnlijkheid niet overleefd. En ik kon wel eens de volgende zijn…

Wordt vervolgd

By tinusicket | March 6, 2012 - 7:00 am - Posted in Eindelijk uitgeworteld, Nederlands, Retourtje naar hier en terug, Scherpe Blik

RONDE 4: 1e aanwijzing

Deze tiende ‘Waar ben ik?’ is vooralsnog even de laatste, dat wil zeggen in deze frequentie. En voor die gelegenheid heb ik extra mijn best gedaan om hem flink moeilijk te maken. TinEye, een internetprogramma waarmee je de ‘identiteit’ van afbeeldingen kunt opzoeken, heeft het mij dan ook niet makkelijk gemaakt. Wil ik namelijk een goede opgave hier kunnen plaatsen, dan moet ik zorgen dat TinEye mijn afbeeldingen niet kan herleiden tot de fotomateriaal dat op het internet huist. Deze plek trekt een hoop toeristen, wat mij ertoe heeft gedwongen een foto te kiezen waar wat minder herkenbare elementen bevat. Eens zien of jullie met deze sumiere informatie toch weten te duiden waar ik ben!

De regels zijn ongewijzigd en hier na te lezen.

Succes met raden!

1e aanwijzing: Deze bergketen wordt vaak genoemd als ‘s lands voornaamste leverancier van groene thee.

Pot voor deze foto: 90 sterren, toegekend aan BoB.

By tinusicket | February 28, 2012 - 9:21 am - Posted in Eindelijk uitgeworteld, Nederlands, Retourtje naar hier en terug, Scherpe Blik

RONDE 1: Niet uitgezoomd

De ‘Waar ben ik?’ van de laatste keer was wellicht iets te dicht bij huis gekozen. Voor de locatie die jullie dit keer kunnen raden gaan we daarom weer even een flink stuk de wereld rond. Het moet toch een beetje een uitdaging blijven, niet waar? Aanwijzingen vooraf krijgen jullie dan ook niet meer. Ga maar lekker puzzelen.

De regels zijn ongewijzigd en hier na te lezen.

Succes met raden!

Pot voor deze foto: 200 sterren, toegekend aan J.M. Leblanc.

By tinusicket | February 21, 2012 - 12:23 pm - Posted in Eindelijk uitgeworteld, Nederlands, Retourtje naar hier en terug

RONDE 1: Niet uitgezoomd.

We zijn weer toe aan een volgende ‘Waar ben ik?’. Dit houden we in deze frequentie nog wel even vol tot de tiende editie. Daarna zien we wel even verder. Gsorsnoi, mijn werkgever moet al die tripjes ook nog kunnen betalen. Mij hoor je niet klagen!

De bezienswaardigheid die we deze keer zoeken, is weer van een heel eigen kaliber. Toch verwacht ik niet dat hij heel moeilijk is. En zeker niet als ik je vast de aanwijzing mee geef dat dit gebouw naast een bekend water staat.

De regels zijn ongewijzigd en hier na te lezen.

Succes met raden!

Pot voor deze foto: 200 sterren, toegekend aan BoB de Winter.

By tinusicket | February 7, 2012 - 8:09 am - Posted in Eindelijk uitgeworteld, Nederlands, Retourtje naar hier en terug

RONDE 2: 1x uitgezoomd.

De foto uit de vorige rond was genomen op een locatie die ik natuurlijk erg goed ken, omdat ik graag in dat land kom. Newcastle als belangrijkste stad van Noord-Oost Engeland is daarbij geen uitzondering. Toen ik daar Grey’s Monument zag staan – bij wie ik ook thuis ben geweest – en later met dit spel bezig ging, wist ik dat ik die zuil een keer terug zou laten komen.
In deze ronde gaan we opnieuw de wereld rond. Een ander continent dus en we zoeken geen zuil. Maar meer verklap ik ook niet. Ga maar weer lekker raden.

Hier zijn nog even de Spelregels

Succes!

Pot voor deze foto: 160 sterren toegekend aan BoB de Winter