Inherent aan de persoonlijke buien van meteoroloog Wilburt Eerman, tevens bartender in Gohes City’s lokale stamkroeg de Maten van Willekeur, was het ook vandaag op veel plekken nog bar en boos wat het weer aanging. De bazelen hield nog steeds veel mensen bedlegerig en dat was erg slecht voor de klandizie. Toch verschenen er inmiddels ook her en der opklaringen aan de hemel. En aangezien er gaten in het wolkendek ontstonden, was rechercheur Lesley Spandabato toch goedgemutst. En zeker nu hij tegenover zich in de verhoorkamer de door Kornelis Oflook getipte verdachte had zitten. Het was er eentje die zeer aannemelijk de handlanger van de koffiedief moest zijn. Deze ochtend had Lesley namelijk een telefoontje van Kor gekregen toen hij zijn benen aan het strekken was, in zijn bedoeling weer wat smerige nieuwsfeitjes op het spoor te komen. Erg ranzige of vunzige verhaaltjes leverde dat ditmaal echter niet op. Daarvoor in de plaats deed hij wel een interessante ontdekking bij een tot café omgebouwde muziektent midden op een grasveld in een park nabij het centrum. Inmiddels was de muziektent alweer een aantal jaren verlaten, maar desondanks stond het in de volksmond nog steeds bekend als ‘Het Theehuis’, zoals het toen ook heette.
De verslaggever die we kennen van gore en lugubere hersenspinsels maakte er de gewoonte van om geregeld te voet door de stad te trekken, niet alleen om een ‘frisse’ neus te halen, maar zeker ook om andere interessante ontwikkelingen op het spoor te komen. Wel, vandaag was duidelijk dat hij daar geen moeite mee had gehad. Zodra hij vanmorgen door het park liep, toen het even droog was, viel zijn oog ineens op een openstaande deur. Het was de kelderdeur van Het Theehuis. Er scheen licht achter.
Hoewel het weer niet lang genoeg mooi bleef om er vandaag een lange parkwandeling op na te houden, kon hij zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en riskeerde hij een nat pak uit te vogelen wat hier aan de hand was. Kornelis liep op de kelderdeur af en ontdekte tot zijn grote schrik waarom er iemand beneden een lichtje had aangestoken.
Dadelijk belde hij met het Gohes City Forensisch Instituut, om zijn eerste bevindingen kenbaar te maken aan de lokale autoriteiten. Hij liet zich doorverbinden met inspecteur Lesley Spandabato. Deze liet na een kort gesprek met Kor, die bepaald geen onbekende van hem was, direct een arrestatieteam uitrukken.
“Erg fijn dat je even bent blijven plakken, opdat je het AT kon ontvangen en ze op de verdachte kon wijzen,” liet Lesley zijn dank blijken aan Kornelis op hoe hij het arrestatieteam had geholpen.
“Niets te danken, Lesley. We zijn er allen bij gebaat dat de degene die er achter de grootschalige koffiediefstal zit eindelijk wordt ingerekend. Ik vind het alleen jammer dat ik net te laat was om te kunnen zien met welke andere figuur hij zich daar ophield. Zodra ik mij verdekt achter de kelderdeur had opgesteld, kon ik nog juist een persoon de ruimte beneden via de andere zijde zien verlaten. Maar helaas, hij verdween te snel voor mij uit beeld om een zinnig signalement te kunnen overbrengen.”
“Maak je je daar maar niet te druk over Kornelis. Het lukt ons zelf ook maar zelden om direct het brein in de kladden te kunnen vatten bij grote zaken zoals deze. Je hebt jezelf al onsterfelijk gemaakt ons te helpen deze gluiperd te kunnen snappen. Hij was nog steeds in de beleving ongestoord zijn duistere bezigheden te kunnen voortzetten totdat hij door de mannen van het GCFI werd aangehouden.”
“Klopt. Hij was nog juist sappen aan het extraheren uit die paarse springbonen, toen zij binnenvielen. Degene voor wie hij werkt heeft hem er mooi ingeluisd. Het brein hier achter moet vast hebben gemerkt dat ik bezig was om dit onverlaat te verklikken.”
Lesley Spandabato knikte en maakte voor zich op een bureautje enig papierwerk in orde.
“Het is eigenlijk voor het eerst dat ik in een zaak met Jatmozen van doen heb,” mijmerde Lesley. De inspecteur verlegde hiermee de focus en richtte zijn woorden ditmaal aan de persoon die voor hem aan de andere zijde van het bureau op een stoeltje zat. Hij had de verdachte, die hij had geïdentificeerd als een inwoner van het plaatsje Jatmos zonder veel moeite aan zijn afkomst herkend. Zijn nogal piekerige zwarte haar en het dragen van kleren die doorgaans drie maten te groot waren, zijn altijd erg typerend geweest voor Jatmozen. Zoals hij daar zat was het net de kat Gideon uit Pinokkio. Ook al zo’n meeloper. Toch was Lesley aan de man iets opgevallen wat Kornelis blijkbaar over het hoofd had gezien. Lesley bleef het spelletje voorlopig echter nog even meespelen en stelde: “Jullie volk heeft ondanks jullie schimmige reputatie in onze stad nog geen grote overtredingen begaan. Dus vanwaar ineens je deelname aan deze operatie?”
De verdachte tegenover hem gaf geen kik. Hij was alles behalve bereidwillig om in de veronderstelling mee te gaan. Maar de afwezigheid van een vuile blik in de ogen van deze man dat hij door de opmerking van Lesley beledigd zou kunnen zijn of zelfs ook maar een fonkeling die daar op zou kunnen duiden, zei voor hem genoeg; Kornelis had het bij het rechte eind. Hoewel… wat het ware gezicht van deze persoon aan gaat dan tenminste.
Ondertussen zag Kornelis zelf deze ontwikkelingen met lede ogen aan. Niet dat hij per se zo verlegen zat om de beloning voor de gouden tip op te strijken, hij had vooral graag gezien dat hij graaf Schaurig en zijn volgelingen voor het gerecht kon slepen. De sympathie die Kornelis vroeger nog wel voor zijn voormalige vriend en studiegenoot had gehad, was na al de daden die de man daarna had gepleegd weinig meer van over. Zodra hij deze Jatmos in de kelderruimte van Het Theehuis aantrof en de andere figuur het toneel zag verlaten, had hij aan een glimp genoeg gehad zichzelf ervan te overtuigen dat de persoon die vluchtte geen graaf Schaurig kon wezen. Zijn postuur zou hij in de schaduwen van de hel nog hebben herkend. Zo bedacht hij dat Joost Stunner het dus ook niet kon zijn, waarmee de deal in de Armoestraat hem verder voor raadsels stelde.
“Nu, laten we maar eens gaan kijken wie er achter dit masker schuil gaat,” bracht Lesley na enige stilte spontaan vanuit het niets naar voren. Kornelis keek verrast op. Deze plotselinge wending kwam voor hem als een slag bij heldere hemel. Zojuist nog verzonken in zijn eigen gedachten, maakte dat wat Lesley opperde deze grote vriendelijke reus perplex liet staan.
“Hoe? Euhm, wat?” reageerde Kornelis. En hij keek de inspecteur met een vragende blik aan.
“Kom op, vriendelijke vriend,” antwoordde Lesley lacherig terug. “Had je nu nog niet door dat onze verdachte hier zichzelf heeft voorzien van een valse pruik, een bril en een veel te overdreven dikke donkere baard? En was je niet opgevallen dat deze Jatmos eigenlijk een veel te getinte huid heeft voor zijn doen? Jatmozen hebben immers altijd een lijkbleke huid.”
Dat was waar, realiseerde Kornelis en hij keek vervolgens vol verbazing naar de man voor hen. Gebiologeerd zou je haast kunnen zeggen.
“Toe maar,” spoorde Lesley de man aan. “Laat ons eens zien wie er achter die vermomming verstopt zit.”
De man die dezelfde ochtend op aangeven van zijn baas nog met laboratoriumglaswerk in de weer was om er duistere drankjes mee te bereiden, reageerde aanvankelijk niet en staarde de mannen eerst schaapachtig aan. Zij die hem aan het uithoren waren, zaten ondertussen duidelijk al op actie te wachten. Na enige aarzeling meende hij dat het er nu toch niet meer toe deed. Bovendien werkte de lichaamsgeur van Kornelis in deze verhoorkamer zo verstikkend dat het zweet hem onderhand zelf uitbrak. Hij bracht daarom zijn handen naar zijn oren om de nepbaard dan maar langzaam los te knopen. Vertwijfeld trok hij daarop ook de pruik van zijn hoofd en keek hij bij het afnemen van zijn bril beteuterd en schuldbewust toen hij de herkenning in de blik van Kornelis ontmoette.
“Joost Stunner! Jij bent het dus toch,” bracht deze daarop uit. Kornelis zat zich lang en ademloos over deze onthulling te verwonderen.
Lesley glimlachte enkel.
De met de verbijstering gepaard gaande korte stilte werd na enig moment doorbroken door een bijdehante opmerking van de verdachte Joost Stunner zelf:
“Nu tevreden?” verder hield hij zijn gezicht strak in een plooi.
Op dit punt verwachtte Lesley dat Kornelis nu wel uit de hoek zou komen en met een beschuldigende vinger Joost een lik uit de pan zou geven. Maar die uitspatting bleef uit. In plaats daarvan keek Kornelis hem een kort moment indringend aan alsof hij juist hem wilde aansporen en wilde zeggen ‘vooruit dan, nagel dat sujet aan de schandpaal’. Vervolgens ging hij met zijn armen over elkaar afwachtend achterover zitten.
Lesley herpakte zich met speels gemak en wierp meteen een vraag naar voren om tot de kern van de zaak door te dringen:
“Wel Joost, jij duikt blijkbaar ook overal op. Die deal in de Armoestraat was je dus kennelijk om hele andere ingrediënten’ te doen, nietwaar?”
Kornelis trok niet-begrijpend een wenkbrauw op. De manier waarop de vraag werd gesteld kon hij even niet volgen, maar tegelijk vertrouwde hij volledig op de expertise van de inspecteur. Joost, de verdachte in kwestie, zei niks. Hij besloot zijn mond te houden en nodigde Lesley zelfs uit het lekker aan de graaf zelf te gaan vragen door een uitdrukking met z’n gezicht te trekken waarmee hij zich uiterst onverschillig opstelde.
“Ha fijn, meneer wil zich zo nodig van de domme houden. Wel Joost, met dat bijltje heeft deze meneer gelukkig ook eerder gehakt. Wat wel in je voordeel spreekt is dat er in elk geval geen koffievetten in de loods te vinden waren.”
Ditmaal schrok Kornelis op. Maakte Lesley het Joost Stunner nu niet wat erg gemakkelijk? Door al bij voorbaat uit te sluiten dat er dus geen bewijs voor de koffiebonen gevonden kon worden, kon hij hun verdachte net zo goed gelijk naar huis toe sturen.
“Lesley,” zei Kornelis voorzichtig en met enige verontwaardiging indringend. “Wat doe je nu? En die paarse springboon dan?”
Hij probeerde te fluisteren, maar kon zijn stem niet ver genoeg omlaag brengen om de woorden enkel aan de inspecteur gericht te houden. Joost grijnsde, al begreep hij de schijnbare misser van Lesley Spandabato ook niet.
“Koffiebonen geleiden natuurlijk niet zo lekker, of wel?” voegde Lesley daar vervolgens als retorische vraag aan zijn verdachte aan toe en negeerde Kornelis’ zorgen kenbaar volledig.
De grijns op het gezicht van Joost verdween terstond.
Wat beide heren namelijk niet door hadden, was dat Lesley bewust een verdenking wegnam met de opzet om Joost hiermee in een val te lokken.
“Ik weet niet waar je het over hebt,” beet Joost van zich af.
Kornelis kon de verandering van onderwerp niet volgen, maar werd verrast door het effect dat Lesley’s vraag teweeg bracht. Hij besloot daarom op zijn vertrouwen in de inspecteur terug te vallen en luisterde gespannen naar de verhitte dialoog die daarop tussen de twee ontstond.
“Nee? Weet je dat echt niet?” vervolgde de inspecteur. “Merkwaardig dat jouw tuniek dan helemaal vol zit met allemaal kleine koperkleurige metaalkrullen. Verklaar dat eens.”
Joost voelde zich nu ineens toch wat ongemakkelijk. Zijn gelaatskleur werd rood en hij ontweek het oogcontact met de twee heren voor hem nog meer dan hij daarvoor al deed. Geamuseerd sloeg Kornelis de ontwikkelingen gade. Lesley was blijkbaar iets te weten gekomen waarmee hij Joost een hak wist te zetten, al had hij niet indruk dat dit nog iets met de koffiediefstal te maken kon hebben.
“Ik zeg geen woord meer!” bracht Joost gepikeerd uit. “En ik eis een advocaat.”
De inspecteur glimlachte nu van oor tot oor.
“Hm, grappig dat je net over een advocaat begint, Joost. Want laten wij nou juist van de week de Advocaat voor de Wetten van de Natuurkunde bij de fabriekshallen van de Stoomstooter hebben ontmoet, met een hele lading met koperen onderdelen. We verraste hem kennelijk nogal. Want voordat hij doorhad dat hij met het GCFI van doen had, meen ik dat hij zei ‘Je bent een week te vroeg Joost’…”
De inspecteur liet bewust een stilte vallen en wachtte een reactie van Joost af. Geheel in lijn met de verwachting hield hij zich nu koest.
“Ik ben allang niet meer verbaasd dat jij je met elk louchè zaakje inlaat Joost. Zodra er ergens een handjevol boontjes te sprokkelen valt ben jij al snel één van de eerste die op mijn verdachtenlijstje verschijnt. Toeval bestaat niet, heb ik wel eens iemand horen zeggen. Niet alleen ben jij in de gedaante van Dirk Waesheyd een trawant van die disputabele magiër George Enverbrander, als het je uitkomt speel je ook koerier voor de hofleverancier van koperen onderdelen van die duistere graaf Schaurig. Het was jouw taak om Frank Klein en Stein Groot van koper te voorzien voor Gsor mag weten wat voor duistere bedoelingen de graaf daar nu weer mee heeft. Wel Joost, je mag die koperdief, die zichzelf de Advocaat van de Wetenschappen noemt, dadelijk zelf informeren dat het aankomende transport van deze week niet door zal gaan…”
Tot besluit voegde hij daar aan toe: “…je deelt dadelijk namelijk je cel met hem.”
“M-m-maar ik…” probeerde Joost nog, die opstond van zijn stoel en hoopte nog iets in verweer te kunnen brengen. De inspecteur had echter al een knopje onder zijn bureau ingedrukt waarna een tweetal agenten de ruimte binnenliep.
“Beste Joost Stunner,” sprak inspecteur Spandabato nog, terwijl de verdachte onder luid protest naar zijn cel werd weggevoerd, “je wordt hierbij verdacht van medeplichtigheid in de zaak van de koffiediefstal alsmede de verdenking op het in gevaar brengen van de volksveiligheid door je wederom in te laten met aartsvijand nummer één, van Gohes City en omstreken, graaf Schaurig.
Je hebt het recht om te zwijgen. Alles wat je zegt kan en zal tegen je worden gebruikt.”
En zo werd Joost Stunner, draaideurcrimineel eerste klas, geboeid weggevoerd en zag Kornelis Oflook vol verwondering met welk een knap staaltje Lesley de verdachte zojuist in het nauw had weten te drijven.
“Hij bekent nog wel,” concludeerde Lesley. “Met Stunner kun je soms het volgende hoofdstuk al uittekenen voordat hij er zelf het scenario toe heeft bedacht.”
“Mijn oprechte complimenten, Les,” was hierop Kornelis reactie. “Ik moet alleen wel zeggen dat je me daar wel even had, toen je uitsloot dat er koffie in de loods gevonden was.”
“Heb je enig moment aan mij getwijfeld, Kor?” wilde Lesley weten, zonder daarmee naar complimentjes te willen vissen. Maar Kornelis antwoordde daar niet op. Hij schaamde zich enkel een beetje.
“En toch, mijn waarde vriend,” sprak Kornelis weer, “toch hebben we hiermee het ware monster achter de koffiediefstal nog steeds niet te pakken.”
“Zit daar maar niet over in, Kor,” antwoordde Lesley kordaat. “Dat is nu slechts een kwestie van tijd. Met Dirk Waesheyd ontmaskerd als Joost Stunner en de ontdekte brouwerij in het theehuis als bewijsmateriaal is er niets meer wat de magiër in verweer kan brengen. Niet alleen bezorgde hij ons land de koffiecrisis, hij bracht de bazelen met zich mee en lichtte daarmee eenieder op die bij hem om zijn twijfelachtige remedie verlegen zat. De klopjacht op George Enverbrander is hierbij geopend.”

In het volgende artikel: het slot van deze paarse bonen-saga!