image by hdwallsize.com, edited by Gsorsnoi
Met zijn wang half tegen de stugge splinters van het bordkarton zoog Retroman voorzichtig een teug lucht naar binnen. Deze was vermengd met de geur van zijn eigen bloed en iets scherps en indringends wat hij niet meteen thuis kon brengen. Het maakte hem acuut onpasselijk en gaf hem het gevoel dat iemand hem met zijn hoofd in het blok van een schandpaal had vastgezet, recht boven een open beerput. Ondanks de penetrante zure lucht kwam hij langzaam weer iets tot leven. Tegen de tijd dat Retroman zijn gedachten weer wat op orde kon brengen was de ergste beneveling alweer grotendeels opgetrokken. Hij begon iets scherper te zien nu de waas langzaam uit zijn blikveld verdween, maar voelde een zwelling rond zijn rechteroog gloeien en kreeg het idee dat de huid daar was geschaafd en vol zat met splinters. Bij elke moeizame ademtocht leek het alsof er de angels van een stel wespen boven zijn oog waren achtergebleven en welke zucht na zucht dieper in zijn huid werden gedreven. Om hem heen stonden bedden in een setting van bijpassend slaapkamermeubilair: een boxspring met een vulling van Zweedse ganzenveder, een zweefdeurkast in de kleur noten en een bijpassend nachtkastje. Met alle liefde nam hij plaats op het aanlokkelijke bed dat hij voor zich zag staan, maar hij was nu eenmaal met zijn kop door de achterwand van een andere kledingkast gegaan en zat muurvast.
Hij herinnerde zich niet dat en hoe hij hier terecht was gekomen. Hij had een zwart gat van een uur of twee.
“Gaat het een beetje?” De lange man die in de zwarte mantel was gehuld wierp hem een snelle blik toe en richtte zijn aandacht toen weer op de roltrappen van het warenhuis Het Mierennest. De akelige overheersende geur leek bij hem vandaan te komen. Uiterst behoedzaam tastte de man, die het uiterlijk had van de Dood in hoogst eigen persoon, de afdeling af, in afwachting van een inval van een tiental of wellicht zelfs een honderdtal navelpadden. Retroman zou wensen dat hij kon zeggen dat het wel in orde kwam, maar hij voelde zich eerder alsof Magere Hein zijn taak volbracht had en hem hier nu de instructie zou geven hoe hij lijdzaam de traptreden naar de hel moest afdalen.
Het vergde hem zijn opperste concentratie om de man met de zeis te kunnen volgen die voor hem stond en blijkbaar al eerder tegen hem had gesproken, maar waar hij niets van had meegekregen.
“Ik verwacht dat ze hier zo wel zullen zijn,” sprak hij.
En dat was wat door zijn hoofd echode toen het bloed eruit wegtrok en hij weer even bijna wegzakte – dat ze hier zo wel zullen zijn.
Languit gelegen, met zijn ogen half dicht, zich verzettend tegen het opnieuw verliezen van zijn bewustzijn, turend naar de afgrijselijke lange darm die hij voor zich had staan, zich over hem heen boog en zijn armen onder hem schoof om hem los te wrikken en te wurmen uit zijn hachelijke positie. Een verstikkende onneembare walm omringende hem en deed hem haast de dievenmoord stikken. Dat ze zo hier wel zullen zijn. Het klonk akelig, maar met in deze weerloze toestand te worden overgeleverd aan een onpasselijk makende odeur als deze, was ieder ander naargeestig vooruitzicht een hemelse. Omdat hij geen andere keus had dan zich over te geven aan de genade van dit stinkdier, inhaleerde hij in volstrekte weerwil zijn onuitsprekelijk walgelijke geur die een mengeling was van tien maanden niet hebben gedoucht, in kleding opgehoopte darmgassen, iets wat vaag wat weg had van de schimmelkaas onder de schimmelkazen en een warme klamme bittere lucht van overmatig zweten. De kleffe damp wervelde langs zijn gelaat en ontnam hem zowat zijn laatste adem. Met alles wat hij zich dacht te hebben kunnen voorstellen van hoe de hel eruit moest hebben gezien of hoe het ruiken zou, was dit nog altijd duizendmaal erger. Retroman was ditmaal beslist bezig te sterven. Daar was hij immers van overtuigd. Dus dìt was hoe de hel rook, duidelijk de stank van dood en verderf, overspel en bedrog, angst en oneindig lijden. Het hellevuur kome.
En toch was het ook een geur die hij al eens eerder had geroken, een bekende stank die hij ze zich vaag herinnerde uit een verleden die minder ver achter hem lag dan hij zich aanvankelijk voor hield. Op een vreemde manier rook deze man, die met zijn zeis zo zijn levensdraad kon doorsnijden, wel erg vertrouwd. Dat ze hier zo wel zullen zijn, had de man in het zwart gezegd. Alsof Magere Hein, die hard toe was aan een cursus okselfris, helemaal niet was gekomen om hem te escorteren naar het hiernamaals, de hel of de hemel. En dat hij zijn zeis eigenlijk wel thuis aan de kapstok had kunnen laten. Hoe hij het had uitgesproken, dat ze hier zo wel zullen zijn, had haast geklonken alsof hij er zelf ontzag voor had.
De stinkende lucht was nog niet verdwenen toen Retroman, na diep te zijn ingeslapen, later weer wakker werd. Hij had een droge mond en de wespenangels waren nog steeds bezig de huid rond zijn wenkbrauw te penetreren. Hij ging langzaam rechtop zitten. Een pijnscheut dwong hem zijn ogen nog even te sluiten. Hij drukte zich met zijn voeten af tegen het bed, duwde zich op en zocht steun tegen het achterschot van het bed waar hij klaarblijkelijk op terecht was gekomen. Hij ademde heel voorzichtig in en uit en probeerde zich wankel overeind te houden. In zijn kop was een duivels wezen bezig onder het grootst mogelijk geweld uit te breken. Althans zo voelde het. Een aliën had een stel eieren in zijn schedel geplant welke nu op het punt stonden elk moment open te barsten. Alles om hem heen draaide en wiegde heen en weer, alsof hij plat op het dek van een driemaster lag dat deinde op de hoge golven. De misselijkheid die eerder bezit van hem had genomen had zijn lichaam nog niet verlaten. Zeeziekte, op een bed dat niet eens een waterbed was. Toch kon hij zich nu iets vrijer bewegen en had Retroman het gevoel dat er iemand was die zich over zijn conditie ontfermde. Kennelijk had de man met de zwarte mantel het beste met hem voor en had hij hem uit het schot van de kledingkast bevrijd, al voelde zijn nek nog niet echt aan alsof hij daar werkelijk uit los was gekomen. Nog half verdoofd probeerde hij zich daarom iets te verschuiven op het bed, om zo ook uit te proberen waar zijn lijf nu toe in staat was, maar zijn lichaam voelde als lood en alles ging erg moeizaam. De pijnlijke landing die hij had beleefd na de bizarre vlucht door de lucht had van hem nou niet bepaald een beter man gemaakt. Pijn was de overheersende sensatie, verdoofd zijn de ander. Sommige delen van zijn lichaam kon hij nog niet bewegen. In zijn ooghoek zag hij iemand staan. Het moest de man met de zeis zijn geweest. Die stond ergens naast het bed. Alleen omdat zijn hoofd nog bezig was van de doedelzak weer een normale logische wereld te maken, kon hij de positie van de persoon naast hem niet precies vaststellen. Het ene moment stond de man recht naast hem en het moment erna leek hij zich juist aan het bedeinde te bevinden. En dat terwijl hij ervan overtuigd was dat Magere Hein zich niet had verplaatst. Retroman besloot om er niet te lang bij stil te willen blijven staan. Hij snapte het alleen niet. Wat bewoog deze weinig modieuze afgezant van de Dood om Retroman hier uit het schavot te bevrijden en om hem naar de boxspring te dragen waar uit kon rusten? Was het niet juist zijn taak om zijn leven op te eisen en hem te begeleiden naar een oord van kwelling of hemelse rust? Lijden deed Retroman natuurlijk wel al, maar hij had niet de indruk dat Magere Hein zich erg aan het haasten was om hem van dit aardrijk weg te voeren. Dat ze hier zo wel zullen zijn. Ja, wie dan? En waarom stonk deze man zo verschrikkelijk? Was dit soms de geur van de onderwereld? Eau d’enfer?
Verdwaasd keek de verloren ninja naar opzij. Hij wilde toch wel eens zien of hij kon ontdekken of zijn chauffeur ook een gezicht zou hebben onder dat donkere kleed. Of zou zijn hoofd alleen maar een donker gat zijn? Een schaduw waar de pruttelende bron van die weerzinwekkende stank in verstopt was? Een minuut verstreek die in werkelijkheid slechts vijftien seconden bleek te zijn. Vaag leek het erop dat Magere Hein in die tussentijd tegen hem was begonnen te spreken. Of misschien was hij daar zelfs al een hele tijd mee bezig en had Retroman dat eerder niet door gehad. Het was echt moeilijk te zien of hij dat echt deed; spreken. Niet alleen draaide en zweefde het nog in de wereld van Retroman, het gezicht van de man in het zwart viel natuurlijk volledig weg onder de kap die hij over zijn hoofd droeg. Als hij dat al had. Retroman staarde hem daarom een tijdje niet begrijpend aan, totdat het hem echt begon door te dringen dat hij er inderdaad woorden aan hem werden gericht. En juist toen Magere Hein op het punt stond de kap van zijn hoofd te trekken, om de ziel uit Retromans lijf los te zuigen of zich misschien wel te onthullen als niemand minder dan Graaf Schaurig,… zakte Retroman voor de laatste maal weg. Het magere figuur had ondertussen nog wel iets gezegd over nu snel moeten wegwezen, maar Retroman registreerde dat allang niet meer. Blauwe wezens stormden nu in grote getale de beddenafdeling binnen.
“Retroman! Hé, halve ninja! Man, word eens wakker joh! Toon jezelf een echte vent,” klonk het plotseling vanuit de verte, “Jo hallo?! Slaapkop! Ik heb je dadelijk nodig hier. Of we zullen zo met z’n tweeën te pletter storten!” Een hand die naar achteren was gestoken vanuit de positie waaruit deze was gekomen, schudde aan zijn schouder en gebood hem snel bij de les te zijn. De boodschap had nogal dringend geklonken. Met flinke tegenzin en een gestel dat heel wat te verduren had gekregen, krabbelde Retroman langzaam wat op uit zijn roes, maar dat ging niet geheel van harte. Toen hij abrupt werd overspoeld met het idee dat hij ineens in een achtbaan terecht was gekomen, waarbij hij vanaf het hoogste punt naar beneden sjeesde, was hij met een schok weer bij zijn positieven. Hij merkte ineens hoe geweldige G-krachten een flinke druk op hem uitoefenden en voelde aan zijn maag al dat hij zich ergens voor moest schrap zetten. De overgang van het heerlijke buiten bewuste naar de bitter harde realiteit waarin hij zich nu bevond en op moest anticiperen, zorgde ervoor dat hij ineens al zijn antennes op scherp moest stellen. In een felle schrikreactie klampte hij zich daarom vast aan het eerste object dat hij in zijn nieuwe omgeving vinden kon. In zijn geval waren dit twee stalen frames aan weerszijde van hem. Een shot adrenaline hielp hem in deze overlevingsmodus. Hij kwam erachter dan hij gelukkig veilig zat vastgesnoerd en in een soort bakconstructie op een zitplaats was gezet. Door de snelheid waarmee hij naar beneden zeilde werd hij stevig naar achteren gedrukt. Het was inderdaad net alsof hij was ontwaakt in één van de meest heftige attracties van een of ander pretpark. In het bakje voor hem zat de man met de zwarte mantel. Samen met Magere Hein in een rollercoaster. Joechei! En in een noodvaart stevende ze af op het plein dat hij recht onder zich zag.
“Trappen nu Retroman! Alleen red ik dit niet,” begon die vent voor hem weer.
Volstrekt wezenloos staarde Retroman de persoon aan die nu, zonder kap over zijn hoofd, in het achterom kijken veel beter te herkennen was.
“K-Kornelis?!” bracht Retroman gehaast en blij verrast uit, “Leef jij nog?!”
Hij was nog maar pas bijgekomen en wist nu al niet meer wat hij zag. Hij geloofde zijn ogen niet. En het duurde even voordat het tot hem doordrong dat die stinkende zeisdrager van zojuist niemand minder bleek te zijn dan zijn vriend en collega Kornelis Oflook. Geen wonder dat Het Mierennest had geroken als een helse graftombe.
“Ja, nog wel ja,” reageerde Kornelis indringend en geïrriteerd, “maar als jij niet als de sodemieter op die pedalen gaat zitten trappen dan komt daar spoedig verandering in en verdwijnen we samen naar de onderwereld!”
Meer aansporing had Retroman niet nodig. Het visioen wat Kornelis hiermee onbewust bij hem opriep bezorgde hem zoveel doodsangst dat hij geen moment aarzelde en als een bezetene zijn voeten begon te bewegen welke blijkbaar op een set trappers waren vastgepind. Hij draaide daarmee als een gek een mechaniek rond waarvan hij nog geen idee had wat het precies deed. Maar te oordelen aan de toenemende rotatie van de vliegwielen boven zijn hoofd werd hem wel duidelijk dat wat hij deed in elk geval zin had. Het achterliggende doel had hij nog niet helemaal doorzien, omdat hij zoveel nieuwe indrukken te verwerken had, maar hij was er inmiddels wel achter dat hij met Kornelis Oflook in een helikopterachtig apparaat zat dat zuiver en alleen door spierkracht in de lucht werd gehouden. Zo hard hij kon bleef hij de ketting rondtrappen, die hij in beweging had zien komen toen hij de pedalen beroerde, maar merkte ook hoe weinig invloed dit leek te hebben op de razende snelheid waarmee ze op de straatstenen afraasden. Kornelis, voor hem, was bezig met de sturende bediening van dit vliegmobiel dat met een beetje fantasie nog het meest deed denken aan een sloep met vleugels en propellers op het dak. Hij zorgde er met een tweetal hendels voor dat de vleugels in op en neer gaande beweging werden gebracht. Het ding waar ze in zaten herkende hij als de dubieuze creatie van Theo Nologie en Tinus Icket. Het zwart gespoten frame met hier en daar enkele rode accenten leek veel op een helikopter. In feite was het broertje daarvan; de gyrocopter, waarbij de rotor – in tegenstelling tot de helikopter – uitsluitend in beweging wordt gebracht met langsstromende lucht. De voortstuwende beweging komt uiteraard wel mechanisch tot stand. De vliegmobielen maakten deel uit van de Postduiven, een esquadrille van gyrocopters die door Tinus Icket werden ingezet om de krant rond te brengen voor de Tycoon Newspaper. Alleen kon hij niet herinneren dat er ook zwarte exemplaren tussen zaten. Tinus Icket zal ongetwijfeld wel wat verbeteringen aan hebben willen brengen aan de bestaande modellen, zodat hij met deze zwarte duif op de proppen kwam, overtuigde Retroman zichzelf. Ter bevordering van het klimmend vermogen en om ook steile duikvluchten mogelijk te maken, waardoor het dagblad eenvoudiger konden worden bezorgd, waren deze gyrocopters niet voorzien van één, maar van twee vliegwielen. De gehele constructie kon alleen in de lucht worden gehouden als je maar hard genoeg op de fietspedalen trapte. Iets wat Retroman in dit geval dus vol overgave deed, want het laatste wat hij wilde, was hier neer te storten.
De vooruitzichten waren alles behalve gezond; voor hen op de grond wemelde het werkelijk van de navelpadden. Het hele plein voor het Mierennest was ermee vergeven. Het was hem daarom ook volstrekt onduidelijk waarom Kornelis een daling had ingezet met de gyrocopter met het vooruitzicht dat ze daarmee alweer tussen de padden terecht zouden komen. Of kwam dit doordat hij Retroman niet eerder wakker had gekregen en Kornelis de bak zonder hem niet in de lucht kon houden? Het antwoord op in elk geval één van deze vragen werd hem al snel duidelijk. Beneden op het plein, tussen alle smoezelige marktkramen en een leger aan navelpadden, kon hij één individu onderscheiden die er anders uitzag dan de rest: de Reuze Navelpad. Alhoewel, zo reuze was hij nu niet meer. Want waar zijn amfibische vriendje eerder nog een respectabele lengte had van een volgroeide sequoia woudreus, was de hiervoor zo gigantische pad nu gekrompen tot zijn originele en bescheiden omvang en daarmee weer beduidend kleiner dan zijn soortgenoten. De Reuze Navelpad zag er nu ook niet bepaald meer uit alsof hij inmiddels klaargestoomd was voor een groot ‘martial arts tournament’. Zo slap als een vaatdoek strompelde hij tussen de kraampjes door en had gelukkig de mazzel dat geen van de navelpadden echt in hem waren geïnteresseerd. Anders hadden ze beslist paddengehakt van hem gemaakt. In plaats daarvan hadden de navelpadden meer oog voor de maaltijd die, op dit moment, letterlijk uit lucht zou komen vallen: Kornelis en Retroman.
“We pikken die vriend van jou op en dan maken we dat we hier zo snel mogelijk wegkomen,” informeerde Kornelis zijn co-piloot. Retroman snapte nu eindelijk wat Kornelis al die tijd van plan was. Ze zouden de Reuze Navelpad tussen de kraampjes vandaan plukken om vervolgens als een speer weer op te trekken en zodoende aan dit geplande vreetfestijn te ontsnappen. Het was een nobele actie, van Kornelis richting de pad, maar wel een bijzonder riskante.
De Reuze Navelpad keek nog wat stoned uit zijn ogen toen hij de wilde belevingen om zich heen probeerde in zich op te nemen. Hij was nog maar pas opgekrabbeld en had enige tijd languit roerloos op de straatstenen gelegen. Na volledig buiten westen te zijn geweest, had hij zich half kreupel aan één van de stellingen van de kraampjes opgetrokken, zich er nog niet eens over verbazend waarom de kraampjes er nou eigenlijk zo ingedeukt bij stonden. Hij had er dus geen benul van dat hij daar zelf verantwoordelijk voor was geweest, toen hij er pontificaal met zijn logge lijf – dat hij kort hiervoor nog had gehad – overheen had gelegen, voordat het hem allemaal te veel werd en hij langzaam begon te krimpen. Nu was hij weer het scharminkel dat hij altijd al was geweest, een schriel kuiken dat door het grotere pluimvee onder de voet gelopen zou worden, niet langer de uit de kluiten gewassen versie die als een Godzilla een complete stad met de grond gelijk kon maken. Zijn gemene blauwe broers, die nu weer aanmerkelijk groter waren dan hem, had hij inmiddels alweer in de smiezen. Al even wezenloos als de zombies die zij zo eenvoudig voortbrachten liepen ze hier krakelend en hongerig tussen de kraampjes langs hem heen. Contact kreeg hij niet met ze. Naar hem omkijken deden ze ook niet. Hun interesse lag heel ergens anders. Gezamenlijk hadden zij hun aandacht op iets gericht. Wat wist hij alleen nog niet. Kort aanschouwde de pad de ravage die de navelpadden hier al veel eerder teweeg hadden gebracht. In al hun eerste gulzigheid hadden zij hier hun eerste slachtoffers te maken. Van de marktkooplui en de bezoekers aan de markt waren enkel de kaalgevreten skeletten overgebleven doordat er slechte slurpingen plaats hadden gevonden of omdat de eerste zombies die waren ontstaan zich aan hen tegoed hadden gedaan.
Plotseling zag ook hij het zwarte gevaarte uit de hemel naar beneden storten. Verschrikt, omdat hij geen idee van had dat het een toestel betrof dat was bemand met Retroman en Kornelis, dacht hij aanvankelijk dat het een meteoriet of een ander brok puin was dat bezig was met grof geweld op de aarde neer te smakken. Hij rende daarom in tegengestelde richting weg uit de stroom navelpadden en vond daarin in het voorbijgaan het zakhorloge en het samuraizwaard. Alhoewel hij erg zwak was kon het toch van pas komen, dus raapte hij het maar snel van de vloer. Vervolgens had hij de bedoeling om onder de planken van een ingezakte kraam weg te duiken, maar hij was simpelweg te ver afgetakeld en bewoog daarom te sloom in die richting. Voordat hij die kans kreeg werd hij al door iets van de grond gepakt en in de lucht getild.
Met een razende snelheid schoot de gyrocopter ineens tussen de kraampjes, geraamtes en padden door. Het zwarte gevaarte flitste in een ruk aan de hongerige navelpadden voorbij. Kornelis kon ternauwernood de neus van het ding optrekken om er niet mee als een brok puin tussen de andere troep te eindigen. Hij zorgde er zodoende voor dat ze in een horizontale vlucht langs de grond scheerden maar wist hem nog niet op een veilige hoogte te krijgen. Met een afstand van nog geen 20 centimeter wist hij de bak erboven te houden.
“We hebben hem!” schreeuwde Retroman naar hem, die de Reuze Navelpad aan zijn nekvel had beetgegrepen, “Nu optrekken!”
“I-ik d-doe w-wat ik kan…” murmelde Kornelis. Zijn woorden vervlogen haast onhoorbaar in de wind. Hij trok met al de kracht die hij in zich had aan de stuurkolom om het apparaat weer naar boven te laten wijzen. Maar voorlopig slaagde hij er enkel in om de gyrocopter nipt boven de straatstenen te houden. De opwaartse kracht was simpelweg nog niet toereikend.
“Harder trappen Retroman! Harder trappen!”
Links en rechts naast hen zagen ze hoe de navelpadden in zo’n snelheid aan hun voorbij trokken dat ze wazige blauwe strepen naast het toestel vormden. Gelukkig was de weg voor de gyrocopter grotendeels vrij en vormde de ruimte tussen de twee rijen met vervallen kraampjes een soort geïmproviseerde start- en landingsbaan. Alleen, zoals dat gaat bij elke start- en landingsbaan, was ook deze strip niet oneindig. Aan het einde van de marktstraat prijkte het torenhoge Beursgebouw, met rechts daarvan het Madame Tussauds.
De Reuze Navelpad bungelde nog wat naast de gyrocopter, omdat Retroman hem nog niet volledig binnen had kunnen hijsen. Die was met twee dingen tegelijk bezig. Zijn gemangelde lijf moest namelijk ook de ketting nog blijven rondtrappen. Hij had daarom geen idee wat hem overkwam, behalve dat hij door iets werd meegesleurd en zag hoe hij onder hoge snelheid rakelings over de ondergrond vloog. Verder zag hij hoe de grijpgrage klauwen van de navelpadden naar hem uithaalden, maar hem stuk voor stuk misten. Deze bizarre ervaring duurde gelukkig niet zo lang. Uiteindelijk zag Retroman kans hem echt naar binnen te tillen, al ging dat wel in een ruwe beweging daar hij al zijn concentratie op het blijven fietsen nodig had. De Reuze Navelpad kwam ergens naast hem bij zijn rechterarm terecht. Blij verbaasd en niet helemaal compleet verrast, realiseerde de Reuze Navelpad dat hij Retroman weer terugzag, al zat hij natuurlijk wel met een boel vragen in zijn hoofd hoe hij dit avontuur nou weer heeft kunnen overleven en wat dit ding was waar hij het blijkbaar druk mee had. Daar was echter nu geen tijd voor, om zich daar over te buigen. Aan de andere zijde als waar hij de razende gyrocopter was binnengesleept had een navelpad de mogelijkheid gezien om aan boord te klauteren. De Reuze Navelpad had hem direct door en haalde met duidelijk verzwakt maar nog even doeltreffend naar hem uit met het samuraizwaard, de eerste keer dat hij het zwaard zelf hanteerde.
“Goed werk, Pad!” complimenteerde Retroman hem, “daar bij Kornelis komt er nog één binnen! Snel!”
De Reuze Navelpad stelde geen vragen, draaide zich om en hakte in één beweging de blauwe kop van diens romp. Ondertussen bleven Retroman en Kornelis de vliegmachine bedienen en maakten zich inmiddels grote zorgen of ze nog wel tijdig genoeg voldoende hefkracht konden krijgen. Ondertussen kwam het Beursgebouw in de verte vervaarlijk dicht op hen af. Toen schokte de gyrocopter even en veerde de Reuze Navelpad plotseling een stuk omhoog. Retroman en Kornelis zaten veilig vastgegespt. Ze waren te laag geweest, waardoor de bodemplaat tegen de grond had getikt. De vonken schoten langs de gyrocopter omhoog. Op het nippertje had de pad zich aan een stang weten vast te grijpen die verantwoordelijk was voor de ophanging van de vliegwielen, anders had hij beslist overboord gevlogen. Dit geintje moesten ze alleen niet vaker gaan krijgen of er kwam een moment dat zo serieus contact zouden maken dat het toestel over de kop kon slaan, en dan waren ze echt verder van huis. De dreiging hield daar echter nog niet mee op. Kornelis zag gebeuren waar hij eerder al bang voor was: de baan tussen de kraampjes was te kort. De Reuze Navelpad kon navelpadden omver maaien zolang zijn krachten dit toelieten, als ze deze bak niet meer in de lucht konden krijgen, dan hield het avontuur hier toch echt op. Nog een paar tientallen meters en dan zouden ze tussen de restanten van een verlaten notenkraam hun ongelukzalige dood vinden. Het Beursgebouw was werkelijk te hoog om hier nu nog een steile klim tegen te kunnen maken. Alleen een wonder kon hen nu nog redden, was Kornelis’ overtuiging. Retroman en de Reuze Navelpad zagen het probleem ook aankomen en konden niets anders doen dan lijdzaam toezien hoe ze tussen de cashewnoten en amandelen als gekraakte walnoten zouden eindigen.
“Eureka!” riep Kornelis toen ineens enthousiast uit en had blijkbaar een uitweg gezien uit deze goot van verderf. Aan het einde van de stellingen had hij een breed pad naar rechts ontdekt. En daarin zag hij de kans om de gyrocopter langs de kraampjes omhoog te leiden doordat er net voldoende ruimte tussen zat opdat ze er naar opzij konden afbuigen. Zolang hij het vliegmobiel daarna maar in de lucht kon krijgen, dan was er nog hoop. In de bocht die ze hiervoor moest nemen stond er links van hun nog wel een vuurpad opgesteld die blijkbaar had besloten zijn opgekropte roem over het vluchtende drietal uit te braken. Kornelis kreeg ondertussen nog juist de overblijfselen van een half skelet tegen zich aan doordat de neus van het apparaat dit van de vloer schepte en vooral Retroman en de Reuze Navelpad moesten wegduiken voor de op hen gerichte vlam van de vuurpad. Als een wesp door een sleutelgat manoeuvreerde Kornelis de gyrocopter op het laatste moment tussen alle opstellingen door en kregen ze net op tijd voldoende lift om na het schampen van het weinig onderscheidende naambord “de Kaashoek” van de naast de notenkraam gelegen stelling, veilig een doorgang te kunnen vinden naar hoger terrein. De kaas- en notenkraampjes gingen zelf in vlammen op, nadat deze gebukt gingen onder het vuur waar de vuurpad voor verantwoordelijk was, maar de drie figuren in het ranke vliegtoestel ontsprongen deze dans. Gretig reikten de hoogste vlammen nog naar de gyrocopter. Deze beroerden de uiterste achterzijde van de staartvleugel, maar konden er onvoldoende vat op krijgen om het ding in de fik te zetten. Gespannen doch vol adrenaline stegen Retroman, Kornelis en de pad er ongeschonden boven uit en rezen op langs de flank van het Beursgebouw. Ze scheerden hier zo rakelings aan voorbij dat Retroman bijna één van de figuren uit de beeldenrij kon aanraken waarmee de gevel was versierd indien hij zijn hand er naar had uitgestoken. Eindelijk waren ze aan de padden ontsnapt. Dat wil zeggen, de navelpadden op het marktplein hier in het centrum. De vraag was alleen waarom er ineens zo’n grote concentratie padden in deze straten aanwezig was, terwijl er behalve Kornelis en Retroman hier toch duidelijk geen mensen meer aanwezig waren die nog tot zombies waren omgevormd. Hoe dat precies zat zou dit drietal spoedig wel achter komen. Voorlopig waren ze allang blij dat ze zich hadden verplaatst naar een terrein waar zowel de zombies als de navelpadden hun niet volgen konden. Padden mogen dan amfibieën zijn, vliegen kunnen ze gelukkig niet.
“Poe hé! Zijn we daar even mooi aan ontsnapt,” sprak Retroman uiteindelijk als eerste, na een zucht van verlichting, toen ze de gyrocopter eenmaal op een vaste vlieghoogte hadden, “Het is in Gohes City al enige tijd de dood of de gladiolen, maar dit scheelde echt niks!”
Het duurde even voordat Kornelis daarop antwoordde. Trots op de actie van daarnet doch afgemat staarde hij een ogenblik voor zich uit. De Reuze Navelpad gaf helemaal geen kik. Die lag voor compleet voor pampus, zijn lijfje over de romp van het vliegende apparaat gedrapeerd.
“Wat je zegt, Retroman. Werden we toch mooi bijna als kaasfondue aan die gedrochten gevoerd. Het was nog maar een geluk trouwens dat ik je wakker kreeg, want zoals ik je in het Mierennest aantrof had ik even het idee dat ik je al ter aarde kon bestellen.”
“Ja, hoe zat dat eigenlijk,” reageerde Retroman daarop, nog aldoor peddelend op de trappers, “de man die ik voor Magere Hein aan zag, dat was jij hè? Hoe heb je ons eigenlijk gevonden?”
“Ik heb geen idee waarom je mij voor die dooie aanzag. Ik ben nog springlevend hoor. Maar je zal je wel wat gekke dingen hebben ingebeeld, want je zag er nou niet echt best uit toen je nog met je kop door dat bordkarton stak. Je zal vast hebben geijld. Herinner je je daar trouwens nog iets van?”
“Wel ja, dat zeg ik. Mijn hele wereld draaide om me heen. En toen ik jou daar zo voor me zag staan met die kap over je hoofd en een zeis in je handen, was ik echt overtuigd dat je was gekomen om mij naar het dodenrijk te escorteren.”
Kornelis bulderde het terstond uit van het lachen. Zijn buik schudde ervan en de beweging waar het mee gepaard ging deed de gyrocopter schokken. De Reuze Navelpad werd er zelfs even wakker van.
“Oh dank je wel, Retroman,” sprak Kornelis na enige tijd toen hij weer wat op adem begon te komen, “het is lang geleden dat ik zo heb moeten lachen. Ik, Magere Hein? Hahaha! Ik weet best van mezelf dat ik niet de meest ooglijke verschijning ben, maar om me nou te gaan vergelijken met de personificatie van de dood, dat gaat misschien toch wel een beetje ver hoor! Godsamme.”
Hij lachte nog wat na en Retroman lachte ietwat zuur met hem mee. Als Kornelis naar hem had omgekeken had hij het schaamrood op zijn kaken zien staan. Vervolgens reikte hij naast zich, terwijl hij het toestel soepeltjes met één hand bestuurde, en greep iets van de bodem van de kist. Retroman had, omdat hij zich wat geneerde, zijn blik onderwijl op het voorbijtrekkende landschap verplaatst. De Reuze Navelpad, daarvoor in de plaats, keek nog wat versuft voor zich uit, geheel toevallig in de richting van de weinig welriekende man die juist iets in hand had genomen.
“Bedoel je dit soms?!” vroeg Kornelis daarop en liet demonstratief aan zijn co-piloot en passagier een flink landbouwwerktuig zien. Het was inderdaad een zeis. Retroman herkende het, maar bleef nu hij wist wie het hanteerde, er ditmaal rustig bij. De Reuze Navelpad daarentegen zag, bij de aanblik van Kornelis en de zeis, zijn geest al dwalen. Hij werd licht in zijn hoofd en kreeg opnieuw een flauwte. Retroman glimlachte toen hij naar opzij keek en de Reuze Navelpad weer zag wegzakken. Die heeft z’n portie voorlopig wel gehad, dacht hij.
“Toen we beide ons eigen weg gingen kwam ik langs een museum waar ik dit geval uit een vitrine stal. Het leek mij wel een geschikt werktuig om die padden en zombies mee om te leggen. Vreemd genoeg heb ik het niet heel veel hoeven in te zetten. Om één of andere reden bleven die gedrochten uit zichzelf bij mij uit de buurt.”
Retroman kon zich levendig indenken wat daartoe de reden moest zijn geweest. Hij keek nog eens naar de Reuze Navelpad en streek broederlijk met een hand over zijn kop. Hij dacht aan al de avonturen die zij ondertussen met elkaar hadden beleefd. Een merkwaardig duo waren ze. Maar niet lang meer. Kornelis bleek nog in leven en dat bracht Retroman hernieuwde motivatie om door te blijven strijden. Mogelijk waren er toch meer mensen die de verschrikkingen van Graaf Schaurig hadden overleefd. Al kon hij zich inderdaad ook zomaar indenken dat de navelpadden er weinig voor hadden gevoeld om in zo’n stinkende van navelpluizen vergeven navel te kruipen. Met zo’n odeur was het geen wonder dat je een apocalypse als deze kon overleven.
“Ik ben blij je weer te zien, Retroman,” sprak de Kornelis toen.
Gemeender dan hij dat normaal zou zijn antwoordde Retroman daarop:
“Ik jou ook, Kornelis.”
Vol zorgen over de toekomst liet Retroman toen zijn blik nog eens over de ruïne glijden dat er van Gohes City was overgebleven en probeerde zich in te denken of het ooit nog iets zou worden met deze toch al zo dystopische stad. Het vergezicht dat hij op deze hoogte had verkregen van de metropool die normaal al werd gedomineerd door onderdrukking, criminaliteit en verval was nog troostelozer dan hij zich ooit had kunnen voorstellen. Een paar weken hiervoor had hij nog vrolijk achter zijn pc zitten sleutelen aan een retrospelletje waarin de monsters toevallig ook door padden werden voorgesteld. En alhoewel hij bevond dat zijn huidige dagelijkse bezigheden heldhaftiger waren dan stomweg iedere dag te zitten verstoffen achter zijn computer, kon hij moeilijk concluderen dat wat hij vandaag de dag deed tot enige constructiviteit leidde. De fundamenten van zijn woonplaats werden onder zijn voeten weggeslagen en zombies en navelpadden waren zijn nieuwe buren geworden. Zou het ooit nog wat worden met deze verdorven stad, vroeg hij zich af.
“Wat wil die Graaf Schaurig toch van ons, Kornelis? Wat hebben wij hem misdaan waardoor hij zo vol gramschap zit?”
Dat was een vraag waar Kornelis maar al te goed het antwoord op wist:
“Het gaat niet om ons, Retroman. Het gaat om mij. De geschiedenis tussen Ignatz en mij voert ver terug.”
“Ignatz? Is dat werkelijk hoe hij heet?”
“Jazeker,” en zijn stem klonk nu heel wat droeviger, “ik zal je zometeen vertellen hoe dat zit zodra we bij mijn schuilplaats zijn, het laboratorium waar al deze ellende is begonnen…”