Ben jij er klaar voor om je leven in de waagschaal te leggen en de waarheid te horen over de angstaanjagende verschijningen van de werkelijkheid en onze verschrikkelijke positie die ons armetierig menselijk ras daarin vormt? Zekerheid te krijgen over zulke vreselijke rampspoed die jou kan treffen en bovennatuurlijke machten te aanschouwen die je tot waanzin kunnen drijven? Realiseer je je dat je iets over onze plaats in het universum te weten kunt komen wat je liever niet had gehoord? Misschien heb je veel kans geplaagd te worden met de meest huiveringwekkende nachtmerries die alle verstand te boven gaan of zul je lijden aan waanstoornissen en intense depressies die je tot moorden kunnen aanzetten! Dergelijke macabere gevolgen vallen allen toe te schrijven aan de verboden kennis over een afschrikwekkende godheid die miljoenen jaren geleden op aarde terechtkwam. Als priester van een pantheon van goden, die bekend staan als De Grote Ouden, is hij gemaakt van een voor mensen onbekende, buitenaardse materie. Hij komt van de planeet Vhoorl en wordt uiterlijk omschreven als een zeemonster met een groene huid en een lichaamsomvang zo groot als een berg. Hij communiceert met ons op telepathische wijze middels angstdromen en sluimert al eeuwen op de oceaanbodem – wachtend tot hij bevrijd wordt en weer over de wereld kan heersen.
Het ligt niet in mijn wil om deze abominabele wetenschap over te brengen. Veel keuze heb ik echter niet; bovennatuurlijke krachten hebben mij aangezet tot het optekenen van dit naargeestige verhaal. Met het bloed op mijn handen als gevolg van dwangmatige zelfverminking door ingebeelde jeuk ben ik tot een willoos en armzalig wezen slaaf geworden van Cthulhu.
Lees niet verder! Bespaar jezelf de treurnis en keer terug naar een bestaan dat, hoe zwaar soms ook, altijd zorgeloos zal zijn in contrast met één waarin je wèl gekozen had de nu volgende tekst te lezen…
I. AANTEKENINGEN VAN GUSTAF JOHANSEN
Op groezelige dagen zoals deze wanneer er zo veel is dat mij bezig houdt, ben ik gewoon om afleiding te zoeken in onze bibliotheek (had geluisterd!). Alleen dan is er voor mij de gelegenheid de onordelijkheid van mijn gedachten te rangschikken. Je kunt me in die situaties vinden op de drie bovenste etages van onze redactie. Boekenkasten met ruim 30.000 boeken strekken zich daar uit langs alle mogelijke zijden van de muren. Het is een compact doch indrukwekkend bouwwerk dat je meteen herkent aan de 19e eeuwse architectuur. Zes balustraden, per drietal voorzien van één wenteltrap die diagonaal ten opzichte van elkaar staan opgesteld, markeren de grote open ruimte in het midden. Daglicht valt er via het glas-in-looddak door de etages heen doordat er is gekozen voor gegoten, gietijzeren vloerwerk.
Ik moet er wel even wat trappen voor bestijgen, maar als ik eenmaal boven ben, is er niets meer wat mij ervan weerhoudt om aan mijn eigen bovenkamer toe te komen. Door er wat oud papierwerk op te schonen, boeken te alfabetiseren en onbekende paperassen opnieuw van een identiteit te voorzien, vind ik rust in mijn hoofd. De meeste van mijn collega’s zijn reeds lang naar huis wanneer de bewakers mij na een paar uur weer bij de receptie zien verschijnen. Dan groet ik beide heren een goede nachtdienst en ga ik met een leeg hoofd huiswaarts.
Bij schemering en bij nacht is men er aangewezen op lantaarns die uit veiligheidsoverwegingen zelf moeten worden meegebracht en bevestigd dienen te worden aan plafondhaken die tussen de boekenrijen te vinden zijn. De angst is dat je ze omstoot wanneer je ze naast je op de grond neerzet. Ook de hitte die van de lamp opstijgt kan de boeken schroeien zodat deze vlam vatten. Toch schend ik die regel dikwijls, alhoewel het niet het werk is om even op het trappetje te gaan staan en mijn lichtbron aan zo’n haak op te hangen. ‘s Winters kan het namelijk nog wel eens erg fris zijn in de bibliotheek. Door de nabijheid van de lamp kan de warmte die er vanaf straalt dan net het verschil maken tussen koeltjes en aangenaam.
In voorkomende gevallen wil ik nog wel eens bewust half werk doen en spendeer ik de helft van mijn tijd in het doorbladeren of bestuderen van enig leesmateriaal. Zonder er echt naar te hebben gezocht, viel mijn oog deze avond op iets wat mijn interesse wekte. Bij het uitnemen van een dik oud boek uit de hoek van een boekenkast, trok ik onbedoeld wat extra paperassen mee. Het stapeltje viel naast het trappetje waar ik op stond op de grond uiteen. Als een onordelijk hoopje papier lag het over zo’n anderhalve meter op de vloer verspreid. Eén blaadje voegde zich er een moment later bij doordat het zich had los gemaakt van de rest en gehinderd werd door de luchtweerstand. Ik stapte van mijn verhoging af en raapte het papierwerk bijeen. Aanvankelijk wilde ik het nog netjes terugplaatsen in de lege plaats die er op de boekenplank was ontstaan, maar koos ervoor alleen het boek erin te plaatsen door mij uit te rekken en op mijn tenen te staan. Eén blik op de uit aantekeningen bestaande tekst die bovenop was komen te liggen, deed mij branden van nieuwsgierigheid waardoor ik verder wenste te lezen. (Inmiddels was ik reeds reddeloos verloren!) Ik maakte het mezelf gemakkelijk door in het doodlopend gangpad op een fauteuil te gaan zitten en het stapeltje op schoot te nemen. Direct merkte ik dat ik te weinig licht had en schoof het even van mij af naar een stuk meubilair dat ernaast stond en mij altijd doet denken aan credenstafeltjes zoals in priesterkoren wel wordt gebruikt. Feitelijk was het een sierlijk vormgegeven bijzettafeltje waar de bibliotheek van de Tycoon Newspaper er precies veertig van rijk is. Ieder gangpad is voorzien van dit chique ameublement. Ik keerde terug in de zetel en verving mijn vondst met de lantaarn. Opnieuw las ik die eerste diepzinnige en – zo bleek later – vermaledijde aantekeningen door die waren opgetekend in een ouderwets schoonschrift.
“De wetenschappen, die zich elk in haar eigen richting uitspant, heeft ons tot noch toe weinig schade berokkend, maar op één dag zal het samenvoegen van deze uiteengevallen kennis zich ontvouwen tot zulke angstaanjagende verschijningen van de werkelijkheid, en van onze verschrikkelijke positie daarin, dat we ofwel gek zullen worden van de openbaring of vluchten uit dit dodelijke licht naar de vrede en veiligheid van een nieuwe donkere tijd”.
Na de tekst drie keer te hebben herlezen om het op me in te laten werken, zocht ik nog even of de auteur van deze handgeschreven tekst zijn naam had achterlaten. Maar zowel op de voor- als achterzijde trof ik noch een naam noch zijn of haar initialen aan. Ik legde het getaande briefje terzijde en ontfermde mij over de andere wanordelijk geraakte documenten. De teksten daarop waren allen met een schrijfmachine uitgewerkt, in tegenstelling tot het eerdere. Na enige bestudering ervan ontdekte ik dat de ze samen één geheel vormden. Toen ik eenmaal meende het begin te hebben gevonden, besloot ik maar te gaan lezen. Eerst dacht ik dat dit schrijfwerk weinig verband konden hebben met het manuscript dat ik opzij had gelegd en ik een weinig rationele beschrijving aan het lezen was, maar daar zou ik later heel anders over oordelen. Deze waardevolle verslaglegging bleek beter op zijn plaats te zijn in de Tycoon Newspaper Archieven, precies aan de overzijde van waar ik nu zat.
“Er bestaat een kennis zo bekoorlijk dat het verlangen ernaar je van binnen uit kan verteren. De honger deze waarheid meester te worden, dreef één man tot waanzin. De vondst van een mysterieus manuscript en de beoefening van een parkwandeling die op z’n zachtst uitgedrukt merkwaardig valt te noemen, bezorgden dit individu van luttele betekenis van repeterende en intense nachtmerries. En net die ijzingwekkende angstdromen vormden de vervaarlijke cohesie tussen de monstrueuze machten vanuit het universum en de nietige mens. Geplaagd met de cognitie van deze materie en diens manifestatie in onze onderbewuste droomwereld moet ten zeerste worden bevreesd en bovenal vermeden. Genade voor zij die dit lezen zullen, opdat de rechtschapen machten jullie zielen moge bewaren. En als ook ooit de hemel haar zegen aan mij wil verlenen, zal het een totale vereffening zijn van de voortvloeisels voortgekomen uit mijn weinig benijdenswaardige waarschijnlijkheid mijn blik vast te pinnen op één bepaald verdwaald en verweerd velletje papier. Ge doet er duizend malen verstandiger aan dit betwistbare bewustzijn te argwanen en uit te bannen dan te kiezen voor de seductie van dit ijselijke inzicht.”
Stomverbaasd rechtte ik mijn rug en liet de betekenis van deze dubieuze bijdrage op mij inwerken. Waarom zou je een dergelijk verslag überhaupt nog optekenen als je reeds zeker bent dat je de lezer wenst te behoeden voor de informatie die het bevat? Maar welk recht van spreken heb ik nu eenmaal? Inmiddels was ik reeds hetzelfde station gepasseerd. Turend over de rand van het papier keek ik in de lengte van het gangpad alsof ik mij ervan wenste te vergewissen dat ik hier wel alleen was. Al moet ik zeggen dat de eventuele aanwezigheid van een vertrouwd persoon mij op het ogenblik best bevallig aanscheen. Na de stille duisternis voorbij het bereik van lantaarn een paar seconden te hebben bestudeerd, overtuigde ik mijzelf van het tegengestelde en vestigde mijn aandacht weer op mijn leeswerk.
“In een decor van kronkelende wandelpaden tussen beuken en platanen met op de achtergrond de rododendrons die langzaam de eerste tekenen van bloei lieten zien, vonden we een man alleen met zijn Ierse terriër. Het was exceptioneel rustig in het park. Niemand zal echt zin hebben gehad om er met dit gure weer op uit te trekken. Dikke wolken in een palet dat zuiver bestond uit verschillende grijstinten pakten zich rusteloos boven het stadspark samen, maar het zicht erop bleef van beneden af deels ongezien. Het eerste jonge blad blokkeerde partieel het zicht in de kruinen van de bomen. Dit natuurlijke plafond dat langzaam vorm begon aan te nemen, tezamen met de opkomende witte en roze bloesem die aan de struiken ontwaakten, vormden welhaast de enige aanwijzingen dat de lente ons in het volgende seizoen stond op te wachten. Maar voorlopig was het nog lang niet zover. De seizoenen waren duidelijk van slag. Waar de voorgaande weken als te zacht werden ervaren, was koning Winter nu ineens bezig met zijn toegift. Een straffe wind hield het land in haar greep en maakte dat de bittere kou een gevoelstemperatuur opleverde zo rond het vriespunt.
Het was de derde dag van maart en de eerste dag dat de man en de hond weer samen optrokken. In de dagen ervoor hadden zij elkaar moeten missen doordat de man om zijn expertise was opgeroepen voor een nogal onalledaagse zaak in de hoofdstad van Noorwegen. Hij was afgereisd per boot om een man te ontmoeten in het centrum van de stad wiens vrouw leed aan imperatieve hallucinaties. Aangekomen in de Oude Stad van koning Harold III, die bekend stond als een hard doch vreedzaam heerser, stond hij aan de deur van een ouderwets gebouw met gepleisterde gevel. Een vermoeid uitziende man van achter in de vijftig beantwoordde zijn huisbezoek. Hij stelde zich voor als Oleg Sjöberg. Deze maakte melding van de zorgelijke kwestie waarin hij zich bevond met zijn vrouw. Zij kwam uit de Johansen familie. De toestand in dat geslacht was al jaren kritiek. Al sinds het begin van de 20e eeuw maakten dit maagschap een labiele indruk. Het overgrote deel leed aan psychoses of meende achtergevolgd te worden door hogere machten als gevolg van paranoïde schizofrenie. Bovenal werden ze geplaagd door heftige nachtmerries welke een grote invloed had op het dagelijks functioneren. Professionele hulp wilde in geen van de gevallen baten, de meeste hulpbehoevenden kwamen om door enigmatische rampspoed of hadden suïcidale neigingen. En nu mevrouw Sjöberg sinds enige maanden was gaan automutileren, begon haar man zich toch ook ernstig zorgen te maken. Jaren was het goed gegaan en leek ze een uitzondering op haar voorouders. Maar het ging mis zodra haar nieuwsgierigheid het won van het bewust in het ongewisse te blijven en wenste toch meer te willen weten omtrent haar komaf. De heer Sjöberg stelde voor dat de man eens met haar ging praten, in de hoop meer duidelijk te krijgen over wat er speelde. Wat bij zijn vrouw begonnen was als een beetje jeuk, sloeg binnen enkele dagen al om naar een compulsieve krabben als gevolg van huidirritatie. Bezorgd over haar toestand en het leergeld dat haar familie voor hun curiositeit heeft moeten betalen, hoopte hij dat de man hier een verklaring voor kon geven.
Inmiddels onzeker geworden of hij daar wel behoefte aan had, nam hij haar mee voor een wandeling langs de Bispervika, een industriële baai nabij het centrum van Oslo. Ze liepen er richting de grote veer van DFDS Seaways waarmee hij een uur eerder was afgemeerd. Deze werd weer gereed gemaakt voor de overtocht naar Kopenhagen. Zolang ze haar loefzijde niet passeerden, die nog ver voor hun lag, hielden ze het moderne operagebouw duidelijk in het zicht aan hun linkerkant schuin naar achteren, waar ze zich steeds verder van verwijderden. In tijden dichter bij de midzomernacht had de zon hel op haar overkapping weerkaatst – dat tevens een promenade vormde – en zou het pijn doen aan hun ogen. Zo wandelend tussen deze imposante objecten liepen ze langs een dok waar werd geladen en gelost en kwam langzaam het gesprek op gang. Daar vertelde de vrouw dat ze onlangs had zitten struinen in de familiearchieven, waar ze kennis had genomen van voorvallen die ze achteraf liever niet had geweten. Had ze nu maar naar haar verstand geluisterd. Het zag er nu naar uit dat ze spoedig haar verstand verliezen zou.
Tegen de climax van haar labyrintische relaas begon ze steeds onsamenhangender te praten. Heftig gebarend met haar handen alsof ze demonische manifestaties wilde afzweren, vermaande hij de man niet verder te graven. Uiteindelijk overhandigde ze hem beverig een stuk papier van bedenkelijke staat waar ze maar al te graag afstand van wenste te doen. Ineens viel het de man op dat de vrouw één hand had verbonden en de andere vol zat met gekorste wonden. Dit kwam, zo begreep hij nu, door de zelfverminking die een resultaat was van haar psychoses. Panisch staarde ze naar het document alsof het geschreven was door de Duivel zelf. Ze drukte het zowat in de palm van de mans hand om zeker te zijn dat het er zou blijven en zwalkte zwakjes achteruit.
“D-dat de geest van mijn grootvader Gustaf Johansen u moge behoeden voor het kwade,” sprak zij met een meest triest gezicht. En juist op dat moment trok er een schaduw over haar heen die er bleef hangen en in omvang begon toe te nemen. Nog maar net bijtijds wist de man te reageren, rende en dook vervolgens met zijn volle gewicht naar voren tegen het lijf van de verwarde vrouw. Op een haar na kon hij zo voorkomen dat mevrouw Sjöberg werd vergruizeld door een vallende zeecontainer. Samen rolden ze naast elkaar over de wal toen de enorme laadkist onder een luid kabaal achter hen neerstortte.”
Beng! En zo werd ik zelf even flink onaangenaam gestoord door een harde klap in de bibliotheek terwijl ik gespannen zat te lezen in deze aangrijpende vertelling. Adrenaline werd plots in verhoogde concentratie afgescheiden opdat mijn lichaam zichzelf snel van energie kon mobiliseren indien er reden was om ergens op te reageren. Spontaan rechtte ik mijn rug en liet de documenten toch bijna uit mijn handen glippen. Op mijn beurt geschrokken moest ik concluderen dat het een loos alarm was; het dikke boek dat ik eerder had teruggezet was van de boekenplank gekukeld en was met een harde doffe bons op de vloer terecht gekomen. Ik staarde er even bedenkelijk naar en vervloekte de timing waarop het uit evenwicht was gekomen. Verder liet ik mij niet van mijn stuk brengen, keek nog even tussen de verschillende doorkijkjes om mijzelf er nogmaals van te overtuigen dat ik alleen was en naar de tekst weer voor mijn neus.
“De klap moest tot in het Stortinget, het parlement van Noorwegen, te horen zijn geweest. Een zwakke schakel in de staalkabels die de container in de lucht moest houden, terwijl het over hun hoofden werd gehesen, moest het hebben begeven. Met zijn oren nog pijnlijk suizend van de dreun, richtte de man zich moeizaam op en zocht direct naar mevrouw Sjörberg. Tot zijn bittere spijt moest hij echter concluderen dat ze was doorgerold tot over de rand van de kade. Geschokt stak hij zijn beide handen voor zijn mond. Voor hem op de stenen omlijsting die de Bispervika omarmde, lag nog precies het onderlijf van de vrouw. Het bovenste deel lag over de rand gevouwen en onderging een dodelijke massage van romp van een Russisch vrachtschip dat hier in haven lag aangemeerd.
Getroffen door dit afschuwelijke tafereel deinsde de man naar achteren. Hij vergewiste zich er daarbij van dat er geen andere moorddadige objecten op zijn pad zouden komen. Dit heeft zo moeten wezen, overtuigde hij zichzelf. Mevrouw Sjöberg, een descendent van die Gustaf Johansen, was gedoemd eens op zo’n ijzingwekkende manier aan haar einde te komen. Dit heeft altijd al zo moeten zijn. Koude rillingen voerden er terstond over zijn rug toen hij zich realiseerde wat zij in zijn handen gedrukt had gekregen.”
Haastig draaide ik de pagina om die ik in mijn eigen handen had geklemd, omdat we onderaan de bladzijde waren gekomen. En wat ik daar kreeg te lezen ging alle realiteit voorbij. Dezelfde angst sloeg nu ook mij om het hart. Zonder de brug te lezen die de schrijver naar het opvolgende fragment had geslagen, werd ik geconfronteerd met een schuinsgedrukte tekst waar een naargeestige profetie uit sprak. Als bezeten door een onbekende kracht verstevigde ik eerst mijn greep op het papiertje dat ik met beide handen vast had. Vervolgens begon mijn lichaamstemperatuur op te lopen en raakte mijn grip verslapt doordat ik mijn handen niet kon controleren niet te gaan beven. Zweet parelde over mijn voorhoofd toen ik mij besefte dat de man over hetzelfde manuscript repte als hetgeen ik eerder van de gietijzeren bibliotheekvloer had geraapt. De afzender van dit schrijven heeft dit avontuur naar alle waarschijnlijkheid niet overleefd. En ik kon wel eens de volgende zijn…
Wordt vervolgd