By tinusicket | August 30, 2023 - 9:16 am - Posted in Algemeen, Duimzuigerij, Nederlands

Eens, in een verre digitale wereld genaamd Cyberlandia, was er een beruchte kwaadaardige inlogcode genaamd “B3w4r3M3”. Deze code had de reputatie om zichzelf in de meest onverwachte situaties te laten zien en chaos te veroorzaken.

Op een dag besloot een nietsvermoedende programmeur genaamd Pieter Hishing een nieuw beveiligingssysteem te implementeren voor zijn meest waardevolle virtuele schat: een verzameling van ‘s werelds beste kattenfilmpjes. Hij voelde zich trots terwijl hij zijn vingers over het toetsenbord liet dansen en de beveiligingsregels intypte. Toen hij bij het aanmaken van een ogenschijnlijk onschuldige inlogcode kwam, grinnikte het systeem stilletjes en voegde automatisch “B3w4r3M3” toe als standaardcode.

Zonder het te weten had Pieter zojuist het digitale equivalent van een stelletje katten in een viswinkel losgelaten. “B3w4r3M3” begon meteen zijn streken. Het begon onschuldig: kattenemoji’s werden willekeurig in zijn code geplaatst, terwijl het beeldscherm af en toe miauweffecten liet horen. Maar al snel werden de gevolgen ernstiger. De code begon het beveiligingssysteem te saboteren, waardoor virtuele katten rondrenden en de gegevens van Pieter in kattenplaatjes werden veranderd.

Pieter krabde zich in het haar, terwijl hij worstelde met de plotselinge kattige beestenbende die zijn systeem had overgenomen. Uiteindelijk, na een nacht van wanhopig typen en kattenkwaad, besefte Pieter dat “B3w4r3M3” de bron van al zijn problemen was. Met een gefrustreerde zucht en een lichte glimlach op zijn gezicht, typte hij de magische woorden om de code te neutraliseren: “PurrfectS0luti0n”.
Kat in het bakkie!

Direct daarna werd de chaos gestopt. De virtuele katten verdwenen, de miauweffecten zwegen en de rust keerde terug in Cyberlandia. Pieter had geleerd dat je altijd voorzichtig moet zijn met inlogcodes – zelfs als ze een eigenaardig gevoel voor humor hebben.

En zo eindigt het verhaal van “B3w4r3M3”, de kwaadaardige inlogcode die meer van katten hield dan van chaos, en van Pieter, de programmeur die een les leerde over het belang van veiligheid en een goede dosis humor in de wereld van bits en bytes.

By Zombie | June 11, 2021 - 4:33 pm - Posted in 55 woorden schrijfwedstrijd, Algemeen, Nederlands, Schrijfwedstrijden


Hevig transpirerend rent de accountantadministratieconsulent in de avondschemering over een gehandicaptenparkeerplaats van een gelegenheidskledingverhuurbedrijf richting de Zonnebloemstraat in Westerhaar-Vriezenveensewijk, vluchtend van de contractonderhandelingen met de concernfinancieringsvennootschapsdirecteur en het werknemersvertegenwoordiger-hoofdbestuurslid van een arbeidsongeschiktheidsverzekeringsmaatschappij. Een ongenadige paniekaanval had hem overmeesterd toen hij tijdens een ingelaste onderbreking nietsvermoedend in de paragraaf Commissarissenaansprakelijkheidsverzekering de tussenkop Aansprakelijkheidswaardevaststellingsveranderingen las: hippopotomonstrosesquippedaliofobie!

By achmedlien | February 19, 2021 - 4:22 pm - Posted in Algemeen

Dit verhaaltje is geïnspireerd op een miniatuur-schrijfwedstrijd waar ik  graag aan mee had willen doen, maar ik mee ben afgehaakt toen ik er achter kwam dat je daar alleen aan mee kon doen als je in België woont. 
Dus besloot ik het aanvankelijk 33 woorden tellende verhaaltje te plaatsen op het schrijfplatform Webtales. Die zet leverde zoveel leuke reacties op én de aansporing om er een vervolg op te schrijven dat dit mij deed besluiten de “33 woorden thriller” inderdaad om te zetten naar een minithriller van 33 x 33 woorden. Een verhaaltje dus van in totaal 1098 woorden opgedeeld in 33 mini “hoofdstukjes”. 

Het resultaat lees je hier:

Morgen is haar begrafenis. Ik draai me weer om naar mijn telefoon op mijn nachtkastje, zoekend naar afleiding. Achter mij is het bed leeg.
Dan ineens in Whatsapp: “Chantal is aan het typen…”

‘Mopje, hoe laat kom je ons morgen ophalen?’ staat er te lezen.
Een moment later: ‘Eindelijk klimmen. Onze meisjes zullen het wel spannend vinden.’
Wat is dit voor zieke grap? Wie typt dit?

Het bloed stijgt naar mijn hoofd. Op mijn rug: koude rillingen. Dit kan onmogelijk Chantal zijn! Maar… haar telefoon? In een flits denk ik terug aan dat moment: de dag van de moord.

Met mijn duim scroll ik met kloppend hart terug in de chat: “Vandaag” staat er te lezen, in het blauwgrijs, midden bovenin. Met allemaal appjes van de dag ervoor. Zaterdag werd ze vermoord.

‘Laat je het even weten?’ typt ze, of wie dit ook is. ‘Ik zie dat je online bent. Ik wil zo slapen.’
Mijn duim hangt aarzelend boven het scherm… zou ik wel reageren?

‘Oh, nog even over donderdag… ik app je nog of ik dan bij jou ben. Daantje is dan misschien toch bij haar vader.’
Word ik nou gek? Dit typte ze toen ook.
‘Schat?’

In plaats van te reageren druk ik op de “Home”-knop en staar zonder iets te registreren naar alle appjes op mijn telefoonscherm. Maar dan ineens valt mijn oog op de kalender: “Vr 10”.

Dit bestaat niet, overtuig ik mijzelf. Ik klik meteen naar Instellingen en zoek onder Algemeen naar Datum en tijd. 10 juli 2020. Mijn telefoon is bijna een week terug in de tijd gezet!

Een Whatsapp-notificatie, bovenin het scherm: een GIF-je. Ik open het. Het witte poesje van de Aristocats met de tekst: “Good night & Sweet dreams”.
‘Ik sluit mijn ogen…’
Dit is Chantal… zonder twijfel.

Vandaag gaan we naar het klimpark. Of toch naar haar begrafenis? Ik heb geen oog dicht gedaan. In de overtuiging dat ik dit moet hebben gedroomd open ik mijn telefoon: Zaterdag 11 juli.

Gekleed in alleen een boxer spurt ik naar de slaapkamer van Floortje en Anna. Leeg. De vloer glimt nog van het dweilen en het LOL-speelgoed is opgeruimd, zoals ik gisterenavond nog had gedaan.

Dan móet het vandaag wel donderdag zijn. De kids zijn bij Jacqueline. Hoe kan ik ze anders meenemen en Chantal en Daantje ophalen? We ontmoeten elkaar straks op Westerveld bij de plechtigheid. Toch?

Ping! klinkt het in mijn slaapkamer.
Chantal: ‘Is 09:00 uur te doen voor jou?’
Mijn hoofd draait overuren. Ik zie haar nog liggen, na ons uitje, een waaier van bloedspetters over haar voordeur.

Chris kon het niet verkroppen. Op Instagram had hij onze foto’s gezien. Het drama voltrok zich in de Ruyterstraat.
‘Als ík haar niet kan krijgen, dan niemand niet…’
Tweede knal.
Chris viel neer. 

De beelden van die dag, de angst in de ogen van onze kinderen, ze flitsten de hele week al aan me voorbij. Als de dag van gisteren. Of stond dit vandaag te gebeuren?

Mijn telefoon gaat.
Het is Jacqueline.
Bevend neem ik op.
‘Hallo?’ spreek ik als eerst.
‘Jeroen? Wat klink jij verbaasd? Is alles wel goed?’
Ik weet geen woord meer uit te brengen.

‘Ik wilde je alleen vragen of jij die kast vanavond nog komt ophalen? Bel ik ongelegen?’
Na een hoorbare ademteug antwoord ik: ‘Nee hoor. Vanavond is wel goed.’
Direct daarna hang ik op.

Nu zelfs Jacqueline van afgelopen zaterdag mij belt, weet ik het zeker: of ik ben gek geworden of mijn telefoon heeft contact gemaakt met een andere dimensie. De dimensie waarin Chantal nog leeft.

Ik wacht geen seconde langer en open de chat met Chantal.
‘Hey mop,’ typ ik, ‘09:00 uur moet lukken. Laten we toch die overnachting er maar wel bij doen. Lukt jou dat nog?’

Vol spanning houd ik de chat open. Eerder had ik het wat overdreven gevonden om dan ook nog te blijven overnachten na ons bezoek aan het klimpark, maar de huidige omstandigheden veranderen dat.

Wat als enkele seconden voelt lijkt ineens een eeuwigheid te duren, maar dan komt ze online.
‘Oh echt? Ben je daar wel zeker van? Je bent echt het allerliefste vriendje die er is!’

Werkelijk de meest bizarre dag van mijn leven kruipt voorbij. De rouwstoet, huilende vrienden en familieleden, onze huilende kinderen, de plechtigheid, een zee van bloemen. En dan eindelijk, na de condoleance: haar appje.

Het valt niet te bevatten. Het voelt bijna alsof we Chantal met telefoon en al in de grond hebben laten zakken. Zand en bloemen er bovenop en dan nóg vastgeplakt aan haar telefoon.

Hier zijn de foto’s, mop – dat was de laatste app die ik zaterdag, vergezeld van de foto’s van onze durfals, van haar kreeg; onze drie dappere grietjes in klimparcours en van de zipline.

Mijn handen trillen heviger dan ooit. Rick, mijn broer, kijkt mij afkeurend aan en vraagt zich ongetwijfeld af hoe ik op een dag als deze met mijn hoofd bij mijn telefoon kan zijn.

‘Echt, Jeroen?’ spreekt hij mij toe, zoals alleen grote broers dat doen, ‘Kun je nu niet eens voor één keer niet op je telefoon zitten?’ En hij rukt mijn mobieltje uit mijn handen.

‘Nee!’ schreeuw ik hem toe.
Daarna, de hele aula: één oorverdovende stilte. Alle ogen zijn op mij gericht. Bijna hyperventilerend kijk ik mijn broer strak en bijna smekend aan. Hij heeft geen idee.

‘Rick, dit zal je niet geloven, maar…’
Mijn ogen worden naar het schermpje van mijn mobieltje getrokken wanneer in Whatsapp na iets wat op foto’s lijkt ineens verschijnt: ‘Chantal is aan het typen…’

Dan kijkt mijn broer mij verwijtend aan en wil hij iets gaan zeggen, maar het lijkt wel alsof de woorden uit de lucht worden geplukt voor ze mij bereiken. De aula wordt zwart.

En dan, alsof ik veel te lang onder water ben geweest, duw ik, snakkend naar adem, verwoed van mij af wat er bovenop mij blijkt te liggen. Waar ben ik? Is dit satijn?

‘Jeroen. Mop. Je laat me schrikken,’ klinkt ineens een vertrouwde stem. Is dit wie ik denk dat dit is?
‘Chantal?’ vraag ik vanonder de dekens, paniekerig en met veel intonatie, ‘Ben jij het?’

‘Natuurlijk, wie had je dan gedacht?’ Ik zie het haar zeggen, het moment dat ik het satijn van mij af weet te werpen. Vol ongeloof en totale verwarring kijk ik onze hotelkamer rond.

Compleet verbouwereerd kijk ik mijn vriendin aan en ontdek ik in het verlengde van mijn blikveld de bedjes van onze kinderen. Op Chantals schoot verschijnt ineens een tekstje: ‘Chris is aan het typen…’

By gsorsnoi | February 12, 2021 - 12:09 pm - Posted in Algemeen

De Tycoon Newspaper is aan een nieuwe reeks artikelen begonnen: portretten van haar verslaggevers. In deze serie belichten we de achtergronden van de fictieve personages die op WSNOI en vooral de Tycoon Newspaper al meer dan eens van zich hebben laten horen, maar waarvan het wel eens prettig is om er ook een gezicht bij te zien. Daar deze personen natuurlijk niet echt bestaan en dientengevolge er geen beeldmateriaal van hen te schieten valt, is gebruik gemaakt van foto’s van figuren waarop zij gebaseerd zijn (hiernaar refereert ‘modelpersoon’ hieronder). Al deze portretten zijn in feite groeiartikelen, want zodra een personage zich verder ontwikkelt op deze site, is het ook wenselijk dat dit artikel daarop bijgewerkt wordt. Zo is het voor mezelf ook te gebruiken als handvat om niet per ongeluk van het bedoelde personage af te wijken. We leiden deze artikelen even kort in met een beknopte personalia waarna we dieper inzoomen op hun oorsprong en hun betekenis voor WSNOI en de TN.

Personalia: Johannes IJzerdraat

Functie: Eigenaar dakdekkersbedrijf Lekt ’t een beetje.
Andere namen: Nog geen.
Oorsprong naam: Johannes’ naam volgt, in tegenstelling tot de meeste andere TN- en WSNOI-figuren niet het patroon van  “eerste letter voornaam + achternaam volgen samen een nieuw woord” of is een anagram van zijn beroep. Toch staat Johannes’ achternaam niet helemaal los van zijn functie; ijzerdraad maakt immers een vast onderdeel uit van het instrumentarium van een dakdekker. Johannes’ voornaam is direct afgeleid van de voornaam van mijn vader (en is tevens mijn tweede doopnaam!). Mijn vader, die zelf dakdekker is, heet namelijk John.
Modelpersoon: Ben Kingsley
Eerste oer-artikel: Geen
Eerste online-artikel: VZD (10): De rotte appel – deel 1 
Uitspraken:
“Zo doen wij dat hier. Is goed voor je weerstand,” lichtte Johannes toe toen Abdel hem vertelde dat hij geen lepeltjes voor de koffie kon vinden. Vervolgens trok de eigenaar van Lekt ’t een beetje demonstratief een schroevendraaier uit één van zijn vele broekzakken en liet deze met de achterkant in zijn koffiebekertje dalen.

Wie is de eigenaar van Lekt ’t een beetje?

Met deze vraag, zoals in het interactieve detectivespel de VZD het gebruik was, begon het idee om meer over de dakdekker te schrijven die we nu kennen als Johannes IJzerdraat. Alhoewel Johannes zelf slechts in twee alinea’s voorkomt in deze tweedelige VZD, heeft de beste man toch best wat indruk achtergelaten op mijzelf en op de lezers. Zijn naam wordt later in VZD (10): De rotte appel – deel 1 en daarna in Aantekeningen in de Zaak Roerling nog wel een keer aangehaald, maar daar blijft het daarna ook wel bij.
De reden waarom Johannes meteen zo’n indruk heeft achtergelaten is natuurlijk omdat ik voor zijn personage vooral inspiratie heb gevonden in mijn eigen vader, die we op zichzelf al een heel kleurrijk figuur mogen noemen. Dat hij dan toch niet wordt genoemd als zijn modelpersoon kom ik later even op terug.
De associatie met een echte dakdekker en hoe zo’n bestaan eruit ziet wordt meteen uit de doeken gedaan zodra ik – met het beeld van mijn vader in dat beroep in mijn achterhoofd – in VZD (10): De rotte appel – deel 1 begin te beschrijven hoe een dakdekker erbij zit. Letterlijk zit in dit geval, want Johannes IJzerdraat wordt voor een eerste verhoor door inspecteur Abdel naar de keet geroepen waar ze op klapstoeltjes plaatsnemen. We leren Johannes kennen als een hardwerkende vakman bij wie je zijn verrichte arbeid terugziet in zijn huid, houding en doen en laten. Zo worden de nog net niet slagaderlijke uitschieters met Stanleymessen in zijn gekloofde huid beschreven alsook het teer dat in de loop der jaren zijn pigment een beetje heeft overgenomen. Ook worden we even getrakteerd op de mengeling van zweet en eveneens teer die er uit Johannes’ lichtbruine coltrui opstijgt. Mijn vader draagt zo’n trui weleens om hem te beschermen tegen de kou op het dak, maar door de intensieve arbeid gaat het er allemaal niet frisser op ruiken natuurlijk. De kromgegroeide rug komt nog net niet in de tekst terug, maar het beeld van een klimgeit die zijn dagen gebogen op de daken doorbrengt is gauw geschetst. Het enige wat echt nog in de tekst ontbreekt en typisch een uitspraak van mijn vader zou kunnen zijn, is: “Hé gadver, dakgruis in m’n bek,” om vervolgens als een doorgewinterde tabakspruimspuger de bende uit zijn mond weg te kwatten.
De hele beschrijving van Johannes (en daarmee natuurlijk ook mijn vader) wordt er niet minder flatteus op wanneer ik zijn gelaat begint te beschrijven:
‘(…) Johannes’ voorkomen werd gekenmerkt door een flinke haviksneus die pontificaal en ietwat scheef in zijn eigen absurde glorie pronkte tussen zijn blauwe kijkers. Een borstelig stel wenkbrauwen daarboven vormde de laatste grens van beharing in het aangezicht en reikte daarbij naar een zee van kaalhoofdigheid die pas weer eindigde zodra het nekhaar aan de horizon verscheen. Als een Franse Rivièra omarmde de rest van zijn hoofdhaar zijn schedel waarbij zijn gehoororganen er als grote zeildoeken bol leken te staan van de zeewind. Johannes kneusde de binnenzijde van zijn hand zo mogelijk nog meer toen hij ermee langs zijn ongeschoren kin wreef.
(…)’
Sorry paps! 😀
En zo komen we toch wel tot een vrij complete beschrijving van ‘Mijnheer IJzerdraat’, zoals Abdel hem aanvankelijk in VZD (10): De rotte appel – deel 1 aanspreekt.
“Johannes asjeblieft,” antwoordt hij dan.
Elkaar tutoyeren is namelijk een gebruik wat we veel terugzien in het dakdekkersbestaan. De oer-Hollandse uitdrukking: ‘Doe maar normaal dan doe je al gek genoeg’ typeert ook deze man.

Salmay, Dolmay, Adomay of toch maar Kingsley?

Wie in de begin jaren ’70 voor de tv heeft gezet en de NOS op had staan kon er haast niet omheen. Ik heb het natuurlijk over de Engelse tv-kinderserie Catweazle die twee seizoenen lang werd uitgezonden in 1970 en 1971. Het personage, gespeeld door Geoffrey Bayldon, die evenals de naam van de serie tot Catweazle werd gedoopt, is onlosmakelijk verbonden aan mijn vader. Hij is dan gelukkig wel niet zo incapabel, maar excentriek en (door zijn werk) niet zo heel welriekend als de  aandoenlijke tovenaar Catweazle kun je mijn vader wel noemen.
Dus ligt het dan niet voor de hand om Catweazle als modelpersonage voor Johannes IJzerdraat te kiezen? En waarom überhaupt niet gewoon mijn vader?
Wel, ondanks de gelijkenissen die er tussen deze personen en personages bestaat, vond ik het zelf niet zo gepast om de pasfoto van mijn vader hier tussen al mijn TN-portretten te hangen. Ik geloof dat hij daar zelf ook niet zo op zit te wachten. En wat Catweazle betreft: ik keek zelf vroeger toch vooral naar andere kindertelevisie, dus de échte Catweazle-beleving heb ik ondanks de imitaties van
mijn vader nooit echt zo meegekregen. Dus je mag met uitgestrekte vingers naar lichtbronnen gebaren terwijl je een lichtknopje beroert tot je een ons weegt, maar dat maakt van mijn Johannes IJzerdraat nog geen Catweazle.
Heel anders geldt dit voor Ben Kingsley. De Britse acteur die er een imposante filmografie op nahoudt, maar toch vooral wereldberoemd is geworden door zijn vertolking als Mahatma Gandhi, vind ik vele malen beter passend bij het beeld dat ik van zowel mijn vader als Johannes IJzerdraat heb. Vooral uiterlijk dan! De twee zouden dubbelgangers van elkaar kunnen spelen. Ben ken ik vooral van zijn “recentere” klassiekers zoals Schindler’s List (Itzhak Stern), Prince of Persia: The Sands of Time (Nazim) en Hugo (Georges Méliès), maar dat is echt nog maar een fractie van alle fantastische rollen die hij gespeeld heeft. Ik ben al jaren fan van deze acteur en hoop wat dat betreft dat hij nog lang onder ons blijft om nieuwe rollen te blijven spelen, maar de beste man is op het moment van schrijven ook al 77, dus er zal helaas een moment komen dat ik Sir Ben ook zal moeten missen. Dus ik geloof dat ik hem maar snel moet boeken als Johannes IJzerdaat in de nieuwe speelfilm “Lekt ’t een beetje – capriolen op het dak”.
Hoewel… zou hij het dak nog wel op durven?

Overige kenmerken van Johannes IJzerdraat:

  • Droeg een maatje 43 bouwschoenen van het merk Timberlands tijdens zijn eerste ontmoeting met Koen Voet en Abdel Dezertecon Kretonshos in VZD (10): De rotte appel – deel 1.
  • Grof uitziende kale dunne man met een verweerd uiterlijk door zijn jarenlange inspanningen in de dakbranch. Stinkt naar zweet en teer.
  • Roert zijn koffie met de achterkant van een schroevendraaier. Is goed voor de weerstand meent hij.
  • Wilde tijdens de eerste ondervraging in VZD (10): De rotte appel – deel 1 eigenlijk zo snel mogelijk zijn ‘jongens’ zien. De anders zo hardvochtige werkdrijver schoot vol bij de confrontatie van het slechte nieuws en ging een lang gesprek in.
  • Krijgt nog geld van enkele ‘grote jongens’ waar hij zaken mee doet…

Verhaallijn(en)

Nieuw bij de portretten is dit onderdeel ‘Verhaallijn(en)’. Ik gebruik het voor mezelf om wat aantekeningen kwijt te kunnen om een startpunt te hebben waar ik met het TN/WSNOI-karakter naar toe wil. Als je helemaal nog geen idee wilt hebben wat ik voor deze figuren in petto heb en dat liever gewoon gaandeweg in het boek leest, dan adviseer ik je deze tekst over te slaan. Het kan plotspoilers bevatten.

Met Johannes IJzerdraat heb ik nog geen concrete andere verhaallijn(en) voor ogen, maar Johannes leent zich wel uitstekend voor een cameo in verhalen en/of artikelen die ik nog zal schrijven.

TN-artikelen waar Johannes IJzerdraat in voorkomt:

STEM OP HET VOLGENDE PORTRET!

Even als met het voorgaande ‘Een portret van…’ trakteer ik jullie wederom op de mogelijkheid om jullie zelf over het volgende portret te laten beslissen.

Voor de volgende editie kunnen jullie bepalen over wie ik een portret zal schrijven. Je mag stemmen op de volgende personages:

  1. Charlene Latan
  2. Ko Mentator
  3. Nikki Nancy Werth

Het stemmen werkt zo:

  • Jouw absolute voorkeur geef je 5 punten.
  • Hij of zij waar je ook tevreden mee bent 3 punten.
  • Wie nog wel even kan wachten geef je 1 punt.
  • Jouw stem telt alleen indien je een totaal van 9 punten hebt uitgedeeld.
  • Je kunt stemmen tot precies 1 maand na het verschijnen van dit portret (12-04-2021 is dus de laatste stemmogelijkheid)

Let op met op wie je stemt want:

  • Na de volgende twee portretten kun je in elk geval weer op het personage stemmen die als tweede eindigt. Lees: het eerstvolgende en daarop volgende portret wordt dit personage niet als keuze aangeboden.
  • Het personage met de minste stemmen komt op z’n vroegste over drie portretten pas terug.
  • Op wie je stemt kan ook invloed hebben op de sterren die je kunt verdienen met de actie hieronder.

Je kunt met het stemmen zelf niets winnen.

RAAD HET MODELPERSOON EN WIN STERREN!

Ook nieuw vanaf het komende portret is het winnen van sterren door te gokken wie ik als modelpersoon voor mijn personages hanteer. Kijk op de pagina met redactieleden om te ontdekken hoeveel sterren je per personage kunt verdienen en geef hieronder bij de commentaren door wie jij denkt wie de modelpersonen zijn. Vermeld dus bij iedere stem wie het modelpersoon van jouw keuze is. Let op: per karakter mag je maar één keer gokken.

EXTRA: Is jouw 5 punten-stem het eerstvolgende portret én je hebt het modelpersoon correct geraden? Dan verdien je een extra cheque van 500 sterren!

De volgende morgen was een hele andere dag. Ik was weliswaar nog iets beduusd van de belevenissen van de voorgaande dagen, maar ik had de afgelopen nacht opmerkelijk goed geslapen. Ik had mijn stoel juist aangeschoven aan de Vlammentafel toen de laatste genodigden voor een belangrijke vergadering de Ontwakende Draak binnentraden. Diverse prominenten waren opgeroepen om aan de bijeenkomst van vandaag deel te nemen. De aanwezigheid was verplicht. Het was nog erg vroeg op de ochtend, zodat een aangename gouden gloed van buiten over het tafelblad scheen. Het kristallen servies weerkaatste het schijnsel, zonder hinderlijk in de ogen te prikken. Rina Oddel liep langs om ieder uit een karaf wat water in te schenken en vulde hiermee de tijd totdat iedereen op zijn plek was gaan zitten. De opkomst was flink, zodat ik vermoedde dat er niemand was die de oproep had gemist of had verzaakt. Links van mij zat Barbara Abbel, die ik wel eens voorbij had zien schuiven op de afdeling van de Riooljournalistiek. In vele opzichten deed ze mij aan Rina denken, al had ze niet van die typerende pijpenkrullen. Blond was ze wel. Maar volgens mij liet ze het in permanent zetten, waar Rina de krullen van zichzelf had. Meer opmerkelijk aan Barbara was haar prachtige sopraanstem en haar gezette voorkomen. Ik had haar nog niet zo heel vaak gezien, maar de eerste indruk die ze op me maakte was dat het een goedlachse tuttebel was, voor wie ik moest uitkijken dat ze me niet per ongeluk doodknuffelde. Ze was erg aanwezig en kon geen minuut stil zitten. De collega rechts van mij zag met lede ogen aan dat ze zo zat te schuiven op haar stoel het geschuif op haar stoel. Hij had kennelijk medelijden met mij dat ze naast mij was komen zitten. Door zijn besnorde en bebaarde gelaat kon ik amper verstaan wat hij zei, maar ik meen dat ik deze bromsnor iets van ‘heb jij even mazzel’ heb horen mompelen. Patrick-Paul Razzi was met z’n walrusachtige verschijning niet bepaald een sportatleet te noemen, maar paste ondanks z’n bolle buik toch nog bijna twee keer in de tante die aan mijn andere kant zat. De gedrongen persfotograaf was met z’n bolhoed en z’n ietwat stoffige pandjesjas verder keurig gekleed en kennelijk was hij erg tevreden met z’n verzorgde snor, waar hij geregeld puntjes aan draaide. Hij keek me minutenlang aan met zijn doktersbril en bezorgde mij daardoor even de kriebels. Ten slotte schoof ik toch maar weer wat richting Barbara Abbel en liet mijn blik langs de andere aanwezigen glijden.
Twee dames tegenover mij waren nog achter hun plaatsen blijven staan. Het waren Crystal Iticus en Astrid O’Loog. Ze stonden zich nog te verwonderen over het imposante interieur van deze zaal. Kennelijk waren ze hier nog niet eerder geweest. En ze hadden alle reden om hier door de opstelling en de hele entourage opgenomen te raken. De eerste keer dat ik hier met Rina kwam, hebben we ons ook laten verbazen door de aandacht die er aan alle details in deze ruimte was besteed. Je bleef dingen ontdekken die je eerder nog niet waren opgevallen. Zo merkte ik vandaag het krab- of kreeftachtige beest pas op, dat je met zijn levensechte scharen leek te willen bewerken. Het was in reliëf op de binnenzijde van de deur aangebracht, de deur waarmee je hier binnen kwam. Het bleek te verwijzen naar de grote krab die volgens de Griekse mythologie ooit door Hera was gestuurd om het veelkoppige monster Hydra te helpen. Hydra van Lerna, de draak waar het allemaal om draaide in deze ruimte, was namelijk één van de twaalf werken van Herakles. Ik was dat te weten gekomen toen ik Ed de Dozensjouwer in de bibliotheek eens vroeg naar de achtergronden van de draak uit deze zaal. Dat bespaarde mij tijd in het opzoeken. Met Ed Cetera hoef je namelijk maar één vraag te stellen en je trekt door zijn manier van antwoorden meteen een hele encyclopedie open. Zo leerde ik door hem dat de waterpoel in de conferentiezaal symbool stond voor het meer van Lerna en dat er aan de denkbeeldige oever in de vloer de tekst ‘Hydra’ moest staan gekerfd. En inderdaad, zojuist bij het binnenlopen had ik ernaar gezocht en ik vond inderdaad de naam van het beest, recht onder zijn kop. Het enige wat ik sinds deze opgedane kennis wel bleef bezig houden is dat ik nu door Ed ook wist dat Hydra een veelkoppig monster was. Dus waarom had onze draak hier er maar één? Wellicht dat ik daar later nog eens achter zou komen.
In het gesprek tussen Crystal en Astrid ving ik op dat Hera de krab later als het sterrenbeeld Kreeft aan de hemel geplaatst had, omdat Herakles de krab volgens de overlevering had gedood. Deze toelichting kon alleen maar van Astrid komen, die bij de Tycoon Newspaper verantwoordelijk is voor de dagelijkse horoscopen. Ze bevestigde daarmee wat ik Ed eerder had horen zeggen, maar het was ook wel eens leuk om dergelijke informatie via een andere collega te horen. Al bracht zij het verhaal vele malen zweveriger én wolliger. Toch kon je haar altijd goed begrijpen, door haar rustige en heldere manier van spreken. Ze was een lief mens, al wat op leeftijd. Echt een omaatje dat haar haar zwart verfde, maar ze liep nog niet al te overdreven krom. Crystal Iticus, de dame die naast de astrologe stond, nam haar uitweidingen op met een van haar kenmerkende bedenkelijke blikken. De twee stonden erbij alsof ze beste vriendinnen waren. En ik mocht die Crystal wel, de politiek commentator met haar soms wat rommelige zwarte krullen – ongeveer net zoveel en rommelig als ik ze zelf soms had. Met haar politieke opvattingen was ik het niet altijd even eens, maar ik was snel fan geworden van de schijnbare eenvoud waarmee ze haar gevleugelde uitspraken wist te produceren. Alsof het haar tweede natuur was. Ik moest ze nu echter missen, doordat iedereen nu wel zo’n beetje aanwezig was en de dialoog van deze twee dames opging in gesprekken van de massa. Het geroezemoes verstomde langzaam zodra er een bel klonk die erop duidde dat de vergadering werd geopend.
Verschillende blikken zochten naar waar het geluid vandaan kwam en keken vragend naar de lege stoel aan het hoofd van de Vlammentafel. Ik verwonderde me slechts over de beeltenissen achter de zetel, tegen de marmeren buitenmuur, waar ik de Griekse goden Echidna en Typhon herkende, die samen Hydra hadden voortgebracht. Maar ook mijn blik werd van deze chtonische goden afgeleid toen er ineens een luik in het plafond open ging waar een vreemd metalen voorwerp uit verscheen. Monden vielen open toen er een soort zilvergrijze stang met een ronde kop neerdaalde en ratelende mechanische geluiden uit het plafond klonken. De ronde kop aan het onderste uiteinde van de stang draaide negentig graden richting de drakenkop. Het geheel daalde nog zo’n halve meter totdat het ongeveer op het niveau hing waar men het gezicht van de voorzitter had verwacht. Zodra het stil kwam te hangen was er in het plafond een luide klik hoorbaar. En daarna was alles stil. Iedereen, inclusief ikzelf keek verbijsterd naar het ‘ding’ dat nu boven de witte zetel hing en niemand wist nog een woord uit te brengen.
Men schrok zich dan ook een ongeluk toen er plotseling een veel te harde stem door de conferentiezaal schalde. Uit de ronde kop, die nog het meest weg had van een douchekop – zeker met de vele gaatjes – klonk de stem van Victor Anished. De aanwezigen knepen met hun ogen, zoals men wel doet bij het horen van harde geluiden, en een enkeling bedekte ter bescherming de oren.
“Waarde collega’s. Ik heet jullie allen welkom op deze bijeenkomst. Ben ik goed te verstaan?”
Hij kwam zo hard door dat Ko Mentator en Ineke ter Viewer, die direct naast de voorzitterszetel zaten, bijna van hun stoelen werden geblazen. Ik vond het effect wel komisch. Helemaal, omdat hij geen antwoord afwachtte en meteen met de reden van onze komst van wal stak. Dat was echt zijn stijl. Ik kende Victor niet anders.
“Luister iedereen. Via de Edjes is de Tycoon Newspaper te weten gekomen dat er zich op het moment in de wereld enkele mysterieuze ontwikkelingen voordoen die voor ons van grote nieuwswaarde kunnen zijn. Ed Cetera reist namelijk al enige tijd onder toeziend oog van Tinus Icket met gyrocopters over land en over zee om het nieuws vanuit alle uithoeken van de wereld te halen. En tijdens zijn tochten heeft hij ontdekkingen gedaan waar ons redactie graag van wil profiteren. Middels deze bijeenkomst wordt er daarom een dringende oproep aan een aantal vrijwilligers gedaan om morgenvroeg al de wijde wereld in te trekken en dit nieuws te gaan verslaan. De ontwikkelingen zijn dusdanig veelbelovend dat we deze kans niet mogen laten liggen. We zijn het daarom aan onszelf verplicht om hier direct bovenop te zitten. We moeten koste wat kost onze concurrenten voor zijn. De Tycoon Newspaper moet de eerste zijn die met de headlines komt. Ik wil daarom namen horen. Wie van jullie sluit zich aan bij deze groep van reizende reporters?”
Victor wond er duidelijk geen doekjes om. Hij was ook aannemelijk korter van stof dan ik normaal van hem gewend was. Het deed het ook voorkomen alsof hier iets groots stond te gebeuren. Waarom zou hij anders zo kort dag een meeting organiseren waar per se alle prominente medewerkers van de TN voor werden opgeroepen? Hijzelf klonk trouwens niet best. Zijn stem klonk doorrookt en hij wekte de indruk dat hij wat beroerd was. Kennelijk was hij ziek. Misschien was dat ook wel de reden waarom hij nu niet fysiek bij deze vergadering aanwezig was.
Mijn collega’s dachten er mogelijk hetzelfde over. Maar ze keken vooral elkaar verdwaasd aan en waren overduidelijk wat overvallen met deze plotselinge oproep. De gezichtsuitdrukkingen waren erg wisselend en er werd duidelijk onder elkaar gepeild hoe men hierop zou reageren. Toch was men overwegend positief verrast met deze ontwikkeling. We mochten op reis, moest de overtuiging van velen geweest zijn.
“Zeg, Anna, is dat niet iets voor jou?” kwam al heel vlot de suggestie van Ko Mentator richting Anna Falbeet. De rest van het gezelschap hield zich stil toen men Ko Anna hoorde aanspreken. Ko had het gemeend bedoeld, maar zo werd het helaas niet door de letterzetter opgevat. De eerste reactie van Anna Falbeet was daarom koud en verbaasd en ze toonde zich direct gepikeerd.
“Wat? Wie, ik?” antwoordde ze. “Wat brengt jou op het zotte idee dat ik met zoiets mee moet? Denk je dat ik niets beters te doen heb? En de hoogdrukkerij dan, en de handzetters? Moet ik die maar gewoon aan hun lot kon overlaten? De zetsels vullen zichzelf niet, weet je.”
Ze nam een actieve houding aan en toonde zich al weerbaar, terwijl ze klaar stond om een deel twee van haar rede in te zetten.
“Oh gut, daar gáán we weer!” prevelde Barbara Abbel al steunend naast me.
Ook Ko Mentator ging alweer naar achteren zitten en had al spijt dat hij de suggestie had gedaan.
Anna Falbeet, die als hoofd letterzetster verantwoordelijk is voor de productie van de hoogdrukkerij, voelt zich altijd erg belangrijk, hetgeen zowel door de smoutzetters als de platzetters wordt betwist. Ze doet zich doorgaans hooghartig voorkomen en spreekt vaak met opgericht hoofd over haar prestaties en met dunne mond over die van haar collega’s. Men grapt weleens dat ze als een draconisch hoefdier met een letterhaak achter haar medewerkers aan zit om ze aan het werk te houden, terwijl ze meer klaagt dan dat ze zelf een galei met letters vult. Die omschrijving past ook goed bij het beeld wat men van haar heeft wanneer ze over de afdeling huppelt. Met haar 1 meter 71 en haar ranke postuur toont ze veel gelijkenis met een slanke reegeit, die met haar stiletto’s compleet uit de toon valt en door weinig collega’s echt wordt benijd.
Toch was het niet haar meerdere An de Gang die haar een sneer uitdeelde, maar Meta Voorn die een eerste cynische opmerking plaatste.f
“En vervuld van werklust was zij de eerste die een hand toestak bij de wederopbouw van het Aquaduct op de Dam.”
De ongewoon mannelijke koningin der beeldspraken leunde met haar getatoeëerde onderarm op het tafelblad, terwijl een schamper lachje vuil om haar gehoekte mond speelde.
“Wanneer de dorst in onze kelen snijdt, ben jij de zwartste vloeistof die onze leegtes vult. Mens, wat kan jij je nodeloos onmisbaar tonen. Alanis’ duizend lepels zijn er niets bij. Is het niet ironisch? De bevolking lijdt honger, maar uitgerekend de vrouw van Marcos kan geen schoentje missen. Wel, als het al moet aankomen op altruïstische types zoals jij, dan offer ik mij wel op. De Tycoon Newspaper kan het vast wel even zonder mijn gevleugelde uitspraken stellen.”
De transgender van het gezelschap was van haar stoel opgestaan en trakteerde de letterzetster op een bitse glimlach.
“Nou, nou, dames,” kwam Chris Kras sussend tussenbeide en hij spreidde zijn lange armen als een vredebewaarder boven de Vlammentafel. Hij keek de twee beurtelings aan en sprak rustig: “Is dit gekibbel echt iets waar we nu op zitten te wachten? Excusez moi, maar als je het mij vraagt dan zou ik me vereerd voelen als ik op zo’n tocht zou mogen. Echt waar.”
De bezielde spreker, die overal voor in was, kwam nauwelijks overtuigend over, omdat hij toch al als reizende reporter bekend stond. Maar hij leek met zijn tandpasta witte glimlach toch wat sympathie te kweken.
“Wel, dan meld jij je toch aan, snoes?” opperde Meta zuur met haar diepe brommende stem. Ze stond fier in haar flatteuze jurk en rechtte de dikke vlecht die ze als een kroon op haar hoofd gebonden had. Chris deed in lengte nauwelijks voor haar onder, maar toonde zich ineens toch wat geïntimideerd door haar optreden. Anna Falbeet, om wie al het getwist begonnen was, ging met een energieke beweging weer op haar stoel zitten en sloeg de armen over elkaar alsof ze een puber was die uit een discussie stapte.
Chris Kras was de enige die was blijven staan en keek verwachtingsvol naar zijn collega’s, niemand in het bijzonder. Hij zei niets, maar wachtte alleen, met een inmiddels wat klungelig uitziende lach op zijn gezicht. Uiteindelijk werd hij er wat ongemakkelijk van en ging daarom na een verontschuldigende knik toch maar weer zitten.
“Dus… Zijn we er al over uit?” bracht An de Gang kalm en gearticuleerd uit met haar dikke Britse accent. De teamleider van de drukkerij doorbrak daarmee de korte stilte die na deze discussie was ontstaan, maar nam – in tegenstelling tot de reizende reporter – geen enkele moeite om ook maar iemand aan te kijken. In plaats daarvan tuurde ze met opgeheven kin over haar rechthoekige brilletje naar wat papierwerk wat ze had meegebracht.
“Dank je wel, An” galmde het kort uit de ‘douchekop’.
Ook de reactie van Victor liet An onverschillig. Haar aandacht bleef bij haar paperassen, waar ze her en der met een rode pen wat correcties in aanbracht. Door haar houding, haar brede dunne lippen en haar ogen die mij gigantisch leken, deed ze me soms erg aan de Hartenkoningin uit Alice in Wonderland denken. Ze commandeerde graag en hield erg van aanpakken, maar het waren vooral haar onorthodoxe manieren om zaken op te lossen die mij op die vergelijking brachten. Chris Kras leek de moed en energie weer gevonden te hebben om iets te zeggen, toen ieders blik gevangen werd door een vette spin die plotseling over de tafel liep. Chris hield in en huiverde zodra het vette beest zijn richting op leek te komen. Iets gespannen volgden de meesten het achtpotige dier en hoopten dat het zich weer snel van de Vlammentafel zou verdwijnen. Alleen Kornelis, die afgezonderd van het gezelschap bij Echidna stond, werd enthousiast van de aanwezigheid van de spin en ik zou zweren dat ik hem zag likkebaarden. Zonder enig aarzelen hief An de Gang haar rode pen en doorboorde de spin met de achterkant. Iedereen was geschokt. Maar er ontstond nog meer afgrijzen toen ze met een brede haal de stervende spin langs het hoofd van Ko Mentator en de ‘douchekop’ naar buiten wierp en vervolgens de besmeurde kant van haar pen aflikte. Onverstoord ging ze verder met haar aantekeningen en maakte zich geen moment druk om de magen die ze hiermee liet omdraaien. Kornelis glunderde opgewonden.
“Nou?!” klonk het uiteindelijk schel uit de ‘douchekop’. “Zijn jullie er nou al uit wie er mee wil? Of zal ik deze snoepreisjes voor jullie voortaan maar achterwege laten?”
Een mompelend ‘stelletje ondankbare krekels’ volgde, maar dit bracht Victor zo ingehouden en onverstaanbaar dat zelfs de veel te harde douchekop dit niet wist over te brengen.
Chris Kras kreeg weer wat kleur op zijn gezicht en stak zijn vinger op, maar voordat hij een enthousiast ‘ja, ik wil wel’ kon uitbrengen, sprong Suzanne Trips van haar stoel op en sprak luid:
“Ja, ik!”
Al veel langer had ze willen laten blijken dat zij wel in was voor dit avontuur, maar ze had steeds niet het gepaste moment gevonden om het te zeggen. De medewerkster die de strips verzorgde, trappelde als een stuiterbal met haar voeten, maar ze werd vervolgens compleet door haar collega’s genegeerd.
“Nou, doe mij dan maar,” sprak Ineke ter Viewer, de veldjournaliste, en rees rustig haar hand in de lucht.
“Ikke, ikke, ikke. Toe nou, toe nou, ah toe…?” klonk Suzanne hyper. En ze keek erbij alsof ze nodig naar het toilet moest.
“Anders wil ik wel,” spraken Crystal Iticus en Astrid O’Loog in koor.
Geamuseerd hield ik mijn mond en zat met mijn benen over elkaar, terwijl ik met een vuist m’n lach maskeerde. Wat een circus was dit.
“Ik onthoud mij dit keer van commentaar,” reageerde Ko Mentator, de geprezen sportverslaggever en alleskunner “Of nee, weet je wat? Laat ik eens gek doen. Laat ik dit nou gewoon eens overwegen. Soms moet je gewoon ergens ‘ja’ op zeggen, omdat je je dan openstelt om meer mogelijkheden te zien. De kunst van het leven is, volgens mij, om dingen te ervaren die jou op den duur zullen vormen. Dus misschien moest ik dit maar op mijn pad laten komen. Bij twijfel moet je soms gewoon kiezen. Zo is het toch? Of zou ik…”
Was dit echt Ko Mentator? Het leek wel of ik Ed hoorde spreken.
“Ah, cut the crap! En zeg gewoon dat je het wil doen, Ko,” foeterde An de Gang met rood aangelopen hoofd. Ik schrok zo van An dat ik bijna mijn koffie omstootte; ze mengde zich in het gesprek. En hoe! Ze had haar bril afgezet en keek voor het eerst tijdens deze vergadering iemand echt recht aan.
Ko verschoot van kleur.
“In plaats van onze tijd te verspillen over wie zich geroepen voelt om de wereld rond te gaan voor wat spannende verhaaltjes, had meneer De Grote Afwezige ook gewoon kunnen laten loten om wie er mee zal gaan. Nu worden we allemaal, op het deel van de dag dat we normaal op ons productiefst zijn, van ons werk gehouden en verspillen we koffie en thee met wat geleuter. Wanneer leren we nou eens om vlot een besluit te nemen? Als wij als de Tycoon Newspaper de concurrent altijd tien passen voor willen zijn, dan is er geen tijd voor dit gekeuvel. Kom op. Chop, chop. Wie gaat er mee?”
Maar niemand wist ook maar een woord uit te brengen. Zelfs uit de ‘douchekop’ klonk geen geluid.
Als een compacte versie van tante Sidonia stond An de Gang tegenover de groep. Ze hijgde als een paard en keek iedere aanwezige beurtelings aan.
Dit was het moment waarop Katharina Webbel, eveneens van de afdeling Riooljournalistiek, de energie naar wat vrolijkers wist om te buigen.
“Wel, als we die koffie toch niet willen verkwisten, dan kunnen we de potten beter leegmaken, nietwaar? Wie wil er nog wat?”
En terwijl ze de deksel van één van de koffiepotten trok, zag ze dat ze precies een pot had gepakt die al leeg was.
“Zeg, heeft iemand Ed de Koffiejuf eigenlijk al gezien?” merkte ze op, omdat ze had verwacht dat Ed de Koffiejuf de pot normaal zou hebben vervangen voor een volle.
“Maak je niet zo druk over die ene kabouter, Katharina. Er lopen nog zat andere Edjes ro-“
En juist toen An een sneer naar Katharina uitdeelde, nam Victor het woord weer.
“De keuze is gemaakt,” begon hij kort en helder.
Katharina plaatste de deksel weer op de lege pot en ging zitten.
“Kornelis Oflook, Tinus Icket en Pierre Kwadraat kunnen zich morgen melden bij Volière voor de grote reis. Jullie vertrekken nog voor de middag met het grootste luchtschip van onze vloot.”
“Wat?!” klonk de normaal zo beheerste stem van Kornelis Oflook. Hij was uit de schaduw naar voren gekomen, zodat de meeste van zijn collega’s al achteruit deinsden. Ook ik was erg verrast met deze opmerkelijk samenstelling. Deze leden hadden zich niet eens uitgesproken of ze wel mee wilden. Of had Victor ze juist daarom gekozen? Dat lag nu eigenlijk wel voor de hand. Tinus en Pierre hielden zich stil. Toch viel ook aan hen de verbazing van de gezichten af te lezen.
“Mij krijg je nog voor geen goud is zo’n onding,” vervolgde Kornelis in overduidelijk protest. “Ik verplaats me nog liever met een Huiverkracht. Je vliegt er zelf maar mee over de aardkloot.”
“Kor, luister…” reageerde Victor.
“Niks ‘luister’. Je wilt gewoon van me af. Je bent zo getergd met mijn aanwezigheid, dat je naar creatieve oplossingen zoekt om mij niet hier te houden. Ik ken je langer dan vandaag, Victor. ‘Om de concurrent voor te zijn’, m’n poezelige neus! Een zeppelin nota bene. Je hebt geen idee hoe graag ik daarop over de wereld vlieg.”
“Hoe haal je het in je hoofd om hier meteen conclusies aan te verbinden? Je bent de meest onderhoudende schrijver die we op het moment hebben.”
“Meest onderhoudend? Ik kost je het meeste onderhoud zul je bedoelen. Victor, ik zeg het je, ik heb hier duidelijk geen behoefte aan. Je mag het dan presenteren als een snoepreisje, maar ik blijf echt liever met beide benen op de vloer.”
“Kornelis! Vergeet niet dat je-“
Maar verder kwam Victor niet. Uit de ‘douchekop’ klonk een kort moment enkel wat gekraak en iets wat op kuchen leek. Victor probeerde autoritair over te komen, maar ik had de indruk dat zijn conditie hem parten speelden.
Kornelis toonde zich koppig als een ezel en liep door de deur naar het dakterras. De rest van die dag heb ik hem niet meer gezien.
“Korne-“ en opnieuw verstomde Victor’s woorden in een eindeloos gehoest.
Met plaatsvervangende schaamte zag de groep de situatie aan. Van Kornelis hoorden of zagen we niets meer, hoewel Ineke Ter Viewer, die het dichtst bij de deur zat, even opstond om te controleren of hij wel in orde was.
Op het moment dat Victor zich in staat voelde om weer het woord te nemen, kwam Meta Voorn ineens met een opmerkelijk tegenvoorstel.
“Zeg, waarom zenden we Achmed niet in Kornelis’ plaats? Achmed is toch degene die zich bezig met die monsterverhalen? Ik kan me goed voorstellen dat zo’n reis hem van een hoop achtergronden voorziet bij de creaturen in zijn verhalen.”
“Wat een puik idee!” reageerde Katharina meteen. “Oh, ik verheug me nu al op de smakelijke achtergronden.”
“Anders ik wel,” sprak An de Gang zonder vertoon van enige emotie.
“Ja, dat is eigenlijk wel een mooie kans voor je,” klonk Ko Mentator bemoedigend. “Ik gun het je van harte kerel. Waar wacht je nog op?”
Van zijn innemende verweerde glimlachen smolt menig vrouwelijk collega. Ko’s oprechte glunderoogjes trokken de laatste collega’s die aan mijn deelname twijfelden over de streep, zodat in mum van tijd de meerderheid voor leek te stemmen.
“Woh, allemaal. Wacht even,” sprak ik zelf aarzelend. “M-moeten we Victor niet even vragen of hij wel akkoord is met dit plan? Als je begrijpt wat ik bedoel. Ik bedoel…”
Maar ik wist eigenlijk helemaal niet wat ik bedoelde. Ik was zo overvallen door de groepssteun om mij op reis te sturen. En wat te denken van het zo plotseling aan gaan van zo’n enorm avontuur? Dit moest ik eerst even verwerken. Maar voor verwerking werd mij geen kans gegund. Victor leek niet lang over dit tegenvoorstel te hoeven nadenken en zag, zeker gezien het eerder door Katharina aangehaalde argument, ineens heel wat voordelen in het mij in Kornelis plaats sturen.
“Akkoord,” sprak hij als iemand die z’n kans schoon zag. “Achmed gaat in de plaats van Kornelis. We besluiten hiermee de bijeenkomst.”
Ach, dacht ik toen heel plotseling, waarom ook niet? Dit was toch precies de variatie waar ik al die tijd naar zocht? Victor had zich gemakkelijk laten overhalen, maar het leek haast wel alsof iedereen met de uitkomst van dit gesprek tevreden was. En hoewel ik hem vanaf m’n stoel niet kon zien, zou ik toch zweren dat ik Kornelis had horen zuchten van opluchting. De genodigden stonden al napratend op van hun stoelen en begaven zich langzaam richting de lift. Dit was mijn moment om tevreden te kijken, toen ik in een koffiepot geen inhoud meer aantrof en terugdacht aan de reactie van Katherina. Ik wachtte tot op Kornelis na de laatste persoon de vergaderzaal verliet en begaf me vervolgens naar het rommelhok in de gang. Na het open trekken van de deur stak ik met een vette grijns m’n hand naar een verontwaardigd mannetje. Het mannetje dat voor de verandering z’n tong leek te hebben verloren, had zijn tijd gedurende de vergadering tussen de mop en bezem in de kast met schoonmaakspullen gekneveld doorgebracht. Met een ferme ruk trok ik het plakband los dat ik op zijn mond had aangebracht en sprak:
“Zo, Ed, met al dat gekakel tijdens de vergadering had ik vandaag even niet zoveel behoefte aan nóg een spraakwaterval.”

BEVERWIJK – Iedereen die door Slegtman was afgekocht, wist dat ze dadelijk langskwam. Het was muisstil in de Breestraat. Enkel een houtduif hoorde je koeren. Heel even liet Slegtman zich er door afleiden. Maar zijn aandacht was vooral bij Elisabeth en zijn eigen drang.
Minutenlang staarde hij ademloos naar het laken dat hij voor het venster had bevestigd. Het was het enige wat hij zo gauw had kunnen vinden. Het felle lentelicht priemde er langs de spleten. Hij slikte zwaar. Als de andere mannen hun ramen en deuren nu maar goed gesloten hielden, zoals hij met ze was overeen gekomen.
Het had hem een vermogen gekost om zijn buren niet naar buiten te laten kijken. Spieken mocht hij echter beslist niet en dat vreet toch aan je als je zo graag je geliefde wilt zien. Zijn hart bonsde daarom als een waanzinnige. Normaal kon hij zijn ogen al zo moeilijk van haar afhouden. Hij begon wat nerveus heen en weer te lopen, ook gewoon om een beetje de tijd te doden. En met zijn geijsbeer zorgde hij voor de eerste slijtage aan de pas ingelegde vloer, maar daar hield hij zich nu allerminst mee bezig. Eerdaags zou het gebouw worden opgeleverd. Het was het statige pand wat uiteindelijk ‘De Hollandsche Maagd’ zou gaan heten, vernoemd naar de maagd Elisabeth.
Hij verbeet zich. Hij vervloekte zichzelf dat hij deze ochtend vast zat in dit kale interieur, met niets anders ter afleiding dan de wetenschap dat enkel een stuk stof hem verhinderde om dadelijk zijn geliefde te zien passeren. Maar ja, dat was juiste de hele opzet. Hij had namelijk een test voorgelegd gekregen van de vader van Elisabeth, die in Beverwijk bekend stond als een gerespecteerd en gevreesd magiër. Slegtman probeerde Elisabeth al veel langer het hof te maken, maar keer op keer wees zij hem af. En dat terwijl haar vader Elisabeth veel liever zag trouwen met de zoon van de burgemeester: de jonge apotheker Johannes.
Op een dag was de magiër het zo zat, dat hij Slegtman één kans gunde. Deze ochtend zou zijn dochter, net als Lady Godiva, geheel naakt op een paard gezeten door de Breestraat trekken. Geen enkele andere man mocht naar haar kijken, behalve de reeds toegewezen Johannes, die haar aan het begin van de winkelstraat zou opwachten en haar daar voor het eerst poedelnaakt zou zien. De magiër stelde dat als het iemand zou lukken een oergevoel als jaloezie zo goed te temmen, deze persoon dan wel een hoffelijke echtgenoot moest wezen. Slegtman had dus een ultieme beproeving te doorstaan.
Johannes was zelf helemaal niet in Elisabeth geïnteresseerd, maar hij moest van zijn vader op de bewuste ochtend met haar kennismaken, niet wetende hoe zij aan hem zou verschijnen. Met tegenzin stemde hij hiermee in, omdat hij zijn hart al aan een ander had verpand. Al menigmaal had hij aan zijn vader verteld dat hij liever bij zijn Annemarie was. Zijn vader wilde daar echter nooit iets over horen, omdat zij ver weg woonde, helemaal in Zupthen, en omdat zij uit een lagere klasse kwam. Slegtman had dus wel degelijk een kans om Elisabeth voor zich te winnen.

De magiër had daarom iets bedacht ingeval Slegtman zou falen. Om te voorkomen dat hij zijn dochter nog langer zou lastigvallen, sprak hij eerder tegenover Slegtman de bezwerende woorden:
“Zou een man verteerd worden door jaloezie, dan zal hij veranderen in het Groene Monster.”
Kennelijk speculeerde hij erop dat niemand het zover zou laten komen…
Met die gedachten viel Slegtmans blik ineens op iets wat hem nog niet eerder was opgevallen; in het laken dat hij zo zorgvuldig tegen het venster had bevestigd, was een klein gaatje gevallen. De schrik sloeg hem om het lijf. Hij had er namelijk geen idee van hoe de magiër erachter zou komen of hij naar zijn dochter zou kijken. Dus dat gaatje zou heel goed de indruk kunnen wekken dat hij dat juist wel deed.
Zijn ademhaling versnelde. Hij moest als de sodemieter dat gaatje ergens mee dichten en wel voordat zij dadelijk voorbij kwam. Naarstig zocht hij om zich heen, in het lege vertrek, of hij misschien toch iets kon vinden om de kleine opening mee te stoppen. Hij zocht naar het kleinste pluisje stof of ander klein object wat normaliter onbeduidend zou zijn geweest, maar hij kon niets geschikts vinden.
Ten slotte bedacht hij dat een stukje stof van zijn eigen kleding dit probleem wel zou kunnen oplossen. Hij scheurde daarom een reepje katoen uit zijn hemd en liep er voorzichtig mee naar het laken, maar juist op het moment dat hij met het propje katoen het laken naderde, hoorde hij het onmiskenbare draven van paardenhoeven.
De angst verlamde hem. Wat moest hij nu doen? Duizend gedachten flitsten door zijn hoofd. Er drong zich het beeld op van hoe ze geheel onbedekt in amazonezit in het dameszadel was gehesen, en hoe haar roomkleurige huid contrasteerde met de bruine merrie waar ze vaak op reed. Hoe zou ze zich tonen aan Johannes? Zou ze haar borsten met haar lange koperbruine lokken afdekken, of liet ze hem toe om alles te zien?
Slegtman had zichzelf bezworen dat hij zichzelf geen ruimte zou geven voor dergelijke gedachten, maar hij kon de instinctieve neiging maar moeilijk onderdrukken om zichzelf te kwellen met de ideeën die de apotheker hierbij zou hebben.
Op nog geen meter verwijderd van het vensterlaken keek de aannemer geschokt naar het witte katoenen propje in zijn hand, maar nog meer naar zijn hand zelf. Een lichtbundel viel er juist op, precies door het gat wat hij had willen dichten. Hij zag hoe de kleur van zijn huid extra werd versterkt door de lichtinval.
Als door de bliksem getroffen liet hij het propje uit zijn hand vallen, zodra hij door had dat zijn hand juist groen aan het kleuren was. Hij draaide de palm van zijn hand naar zich toe en wankelde naar achteren, toen hij zag dat de spieren in zijn hand en arm begonnen te tanen en zijn nagels zwart, lang en puntig werden.
Een intens gevoel van hulpeloosheid maakte zich van hem meester. Instinctief greep hij met zijn groen gekleurde armen naar zijn buik en boog ineen. Ziek voelde hij zich. Hij verlangde er ineens intens naar om dat te krijgen wat een ander wel werd toegestaan. Slegtman werd groen van afgunst en hij zwalkte richting een van de muren om er steun te vinden.
Met zijn lang geworden nagels trok hij krassen in het pleisterwerk. Vervolgens zakte hij op de grond, plantte hij zijn beide vuisten hard in de vloer en putte diep in zichzelf. Want hij vocht. Stekels groeiden er reeds uit zijn rug toen hij beelden door zijn hoofd zag flitsen van een vrijende Elisabeth, onder de dekens met Johannes, hem liefkozend, strelend, met hem op iedere mogelijke manier de daad verrichtend.
Hij was woedend. Maar meer nog dan hij woedend was op al deze theoretische toekomstbeelden, die hem knetter maakten, was hij giftig over het feit dat hij de jaloezie zo gemakkelijk toeliet. Dus hij worstelde.
Slegtman schreeuwde het uit. En hij schreeuwde zo hard dat Elisabeth in het passeren de hand waarmee ze haar borsten inderdaad had bedekt naar het zadel van het paard moest verplaatsen om er niet vanaf te vallen.
Vanuit de Zeestraat, die de Koningstraat met de Breestraat verbindt voordat ze in de punt van een ‘V’ bij elkaar komen, grijnsde haar vader.
Toen gebeurde het onverwachte. Zodra Elisabeth bij Johannes arriveerde en hem verraste met alles wat er te zien viel aan haar maagdelijke vrouwenlijf, werd de magiër al evenzeer verrast met het optreden vanuit het statige pand dat vanuit zijn positie recht tegenover hem stond.
Precies wanneer Johannes de blote Elisabeth koud in zich opnam, rukte Slegtman het laken van het venster weg. En daar stond hij: met zijn rug naar de Breestraat toe had ook Slegtman zich deels ontkleed. Zijn huid had de normale kleur weer gekregen en zijn rug en armen zagen er ook weer gewoon uit. Op zijn achterhoofd lag een dikke witte knoop, waar hij demonstratief met zijn rechterhand naar wees, omdat hij de kwelling en deze beproeving zat was. Hij had zichzelf geblinddoekt en slikte eerst diep voordat hij sprak:
“Neem haar in je op, Johannes. En berijd haar als je wilt. Het kan mij geen donder schelen!”
Door het venster kon alleen niemand werkelijk begrijpen wat Slegtman zei.
Toch had de magiër genoeg gezien en hij besefte dat de aannemer de proef wel degelijk had doorstaan.
En zo geschiedde het dat Slegtman Elisabeth toch om de hand mocht vragen. Hij keek al uit naar de dag waarop ze zouden gaan trouwen. De aannemer was verrukt toen zij een paar dagen later naar hem toe kwam om als eerste het nu fraai ingerichte pand te komen bewonderen. In een luchtige witte wikkeljurk was ze voor zijn deur verschenen.
Nerveus liep ze met hem mee de trap op, want Elisabeth had zich voorheen nooit echt op haar gemak bij hem gevoeld. Maar misschien zou dat nu veranderen, nam ze zich voor. Slegtman had er immers alles aan gedaan om het haar naar haar zin te maken. En dat viel ook af te lezen aan de aandacht die hij aan het interieur had besteed. Vertwijfeld af en toe kijkend naar de man die ze eerder niet had gemogen, nam ze haar nieuwe huis in haar op en liep vervolgens naar het venster. Zou ze het kunnen opbrengen om een goede vrouw voor hem te zijn?
Afwezig staarde ze naar de daken van de winkelpanden aan de overzijde van de Breestraat, waar de ochtendzon de eerste schitteringen in de vensters creëerde. In een mengeling van melancholie en verlangen naar vrijheid vormde zich in haar ooghoek een eerste zilte traan, een traan die was gereserveerd voor het geluk dat haar met Slegtman werd voorgespiegeld.
Maar die traan werd spoedig vervangen door een stortvloed aan emoties van paniek, toen haar blik werd gevangen door het tafereel wat zich vooraan in de Breestraat afspeelde. Een vette zwarte kolom van rook markeerde de plek waar haar op hol geslagen merrie door de winkelstraat galoppeerde, vluchtend voor het levensbedreigende gevaar dat zij op haar eigen rug met zich mee zeulde. De rook en geeloranje gloed maakten het voor Elisabeth bijna onmogelijk om te zien wie er bovenop haar zadel in lichterlaaie stond.
In complete doodsangst rende de merrie voort, inmiddels minderend in vaart, tot zij al slenterend en zwalkend vlak voor het pand van Slegtman levenloos met het brandende persoon op de straatklinkers ineenstortte.
Elisabeth sloeg het middelste raam open, omdat ze er zeker van wilde zijn dat haar vermoedens niet werden bevestigd. Maar haar diepste angsten werden juist bewaarheid, toen zij in de smeulende gelaatstrekken van de menselijke fakkel het gezicht van haar vader herkende.
“Aanschouw de prijs die jouw vader betaalt voor het ontzeggen van mijn geliefde,” sneerde een krachtige, boosaardige stem die door de gehele winkelstraat galmde.
Zelfs bij de Agatha Kerk was het gesprokene te verstaan. Elisabeths adem stokte en ze zocht naar waar de stem vandaan kwam.
Aan de kruising van de Breestraat met de Velserweg en de Koningstraat was een afschrikwekkend monster verschenen, die nog het meest weg had van een grote groene oger. Gescheurde stof hing slap rond zijn lendenen en inktzwarte stekels op zijn rug waren zo lang, dat je ze nog kon zien als je schuin voor hem stond. Magere armen zo donkergroen als de leerachtige bladeren van een giftige klimop hield hij straf omhoog, terwijl hij met zijn bloeddoorlopen ogen langs zijn lange zwarte nagels naar het statige pand keek, waar hij Slegtman en Elisabeth ontwaarde.
“Hoe durfde hij?” vervolgde het gruwelijke wezen. “Mijn Annemarie, vermoord toen ze onderweg was naar hier, op de ochtend dat ik jou moest bekijken. Alsof ik ooit voor jóu zou kiezen.”
Het verschrikkelijke monster bracht een enorme brul ten gehore.
“Wat dacht die vader van jou wel niet? Ik ben er zo zeker van dat die zelfingenomen vader van jou hier verantwoordelijk voor was…”
Slegtman, die evenals Elisabeth uit het venster hing, liet alle gebeurtenissen in zijn hoofd passeren en maakte de puzzel compleet. Hij dacht daarbij aan de woorden die de magiër had gesproken: ‘Zou een man verteerd worden door jaloezie, dan zal hij veranderen in het Groene Monster’ – nee, het zal toch niet? Elisabeths vader, de magiër, zou het kunnen? bedacht hij zich. Zou hij Annemarie inderdaad hebben vermoord? Was het Johannes die hier in het monster was veranderd, omdat hij groen zag van jaloezie nu Slegtman wel had gekregen waar hij zo naar verlangde? Had hij haar door iemand laten vermoorden?
Het deed er eigenlijk niet toe, maar het was beslist waarschijnlijk. Vooropgesteld dat Slegtman toch zelf in het Groene Monster was veranderd, dan was het nog maar de vraag geweest of Johannes voor Elisabeth zou hebben gekozen. Want dit wás de zoon van de burgemeester, de knappe jonge apotheker met wie de magiër zijn dochter nog liever zou zien trouwen, maar waarvan hij ook wist dat hij toch voor zijn Annemarie zou hebben gekozen. Het was inderdaad aannemelijk dat Elisabeths vader had afgerekend met de concurrent.
En nu lag de magiër hier zelf, brandend in de vuurzee waar de lucht van brandend vlees je naar de neus greep. Misschien wel bedwelmd in zijn slaap door één van de middeltjes van de apotheker… het was beslist niet onwaarschijnlijk.

Wat de waarheid ook was, het kon Elisabeth gestolen worden. De strijd om haar hand, de toorn van haar vader, de machteloosheid die zij altijd had gevoeld niet zelf voor de ware te kunnen kiezen en nu de dood van haar merrie en haar vader.
Het was haar allemaal te veel geworden. Verbeten keek ze in Slegtmans ogen – en hij zou zweren dat hij een groene twinkeling in de hare zag – toen ze hem naar achteren duwde en op de rand van het venster klom.
“Nee! Elisabeth!” schreeuwde hij haar nog na.
Maar ze had haar beslissing reeds genomen en hij kon haar niet meer stoppen. Ze gaf zichzelf over aan de wetten der natuur en liet zich vallen. De lange mouw van Elisabeths wikkeljurk bleef hangen aan de haak van de hijsinstallatie die was bestemd voor het naar binnen takelen van meubels.
Ditmaal zou het geen meubels optillen, maar de ‘Hollandsche Maagd’ tot haar slip doen uitkleden. Tweemaal draaide ze om haar as, terwijl de jurk werd afgewikkeld.
Uiteindelijk viel ze zo ongelukkig naast haar vader en de merrie op straat, dat ze op slag het leven liet.

By gsorsnoi | February 5, 2020 - 12:30 pm - Posted in Algemeen, Nederlands, Scherpe Blik

Vlak voor mij bruist het van de activiteiten en het ziet werkelijk zwart van mensen. Met een geweldig aanbod van Oosterse versproducten is dit het walhalla voor elke liefhebber van groente, fruit, noten, thee en nog heel veel meer. Het brede scala aan cultuurgewassen, vruchten en allerhande zaken die de kookkunsten prikkelen, ik geniet ervan. Alleen al de kleurenpracht en het typerende tegen elkaar op schreeuwen, werken als een geweldige magneet waar ik bijna geen weerstand tegen bieden kan. Het is weer de tijd van de maand voor mijn kappersbezoek en daarvoor ga ik altijd naar de Zwarte Markt. Daar heb ik zo mijn redenen voor. Niet alleen kan ik daar wel voor een heel zacht prijsje mijn laten knippen, de kapper die ik er gevonden heb kent ook enkele andere voordelen.
Vlak voor de ‘Groentestraat’ sla ik linksaf, meteen de trap op en word ik bovenaan de trap altijd meteen begroet door één van de kappers. Of het is de immer goedlachse Turkse man, met z’n lange zwarte krullen, die alle klanten naar binnen praat, maar waar mijn eigen kapper zelf niet zo’n hoge pet van op heeft. Hij noemt hem steevast de ‘kapperpooier’, een niet zo’n hele charmante bijnaam, maar waar hij zich amper voor schaamt en hij deelt dit dan ook zonder enige gene met al zijn klanten. Volgens Sulaiman, zo heet mijn kapper, moeten zij niet alleen een deel van hun opbrengsten met de kapperpooier delen, maar houdt hij ook het hand boven het hoofd van enkele kappers die de kantjes eraf zouden lopen. Het zijn vaak wat van dit soort meningen die ik van hem aanhoor en waar ik verder maar niet op in ga, maar stiekem hou ik toch ook wel een beetje van dat geroddel. Sulaiman zelf is een al even goedlachse kalende en, in zijn geval, Marokkaanse man en draagt altijd een veelkleurig rond mutsje bovenop zijn kruin. Het is zijn typische kufi of gebedscap die mij door de kleuren vaak eerder aan Zuid-Afrika dan aan Marokko doen denken.
Rechts van de stoel waar hij me in laat plaatsnemen hangt een foto van hem en zijn vader en daaronder nog eentje met een jongere versie van Sulaiman. Hierop heeft hij nog een volle bos haar, zoals de leden van de Jackson 5ive. Hij draagt er zelfs een caramelbruine broek met wijde pijpen. Helemaal uit die tijd! Het contrast met hoe hij er tegenwoordig uitziet kan bijna niet groter. Direct naast zijn foto’s hangt zijn afsprakenkaartje. Mijn kapper is nogal eigenzinnig en heeft als enige van deze kappers zo’n kaartje. Iedere keer dat ik hier de trap op loop, bedank ik voor het aanbod om bij één van de vrije kappers in de stoel plaats te nemen en wacht ik liever tot Sulaiman klaar is. Zodoende heeft hij altijd een stencilblaadje tegen het kurk gedrukt waarop onder elkaar in zijn doktershandschrift nog net wat namen te herkennen zijn.
Mijn kapper weet altijd precies hoe ik mijn haar wil hebben, zoals een goede kapper betaamt, dus hij begint mij vrolijk te knippen. Hij doet rustig en gedreven zijn werk en hij maakt alleen een praatje als hij merkt dat ik daar zelf ook behoefte aan heb. Een andere reden waarom ik mij altijd erg op mijn gemak bij hem voel, is omdat ik gewoon kan zien hoeveel liefde hij geeft aan zijn vak. Er ontgaat hem geen millimeter. Geregeld geef ik hem daarom ook een euro meer tijdens het afrekenen.
En zo is Sulaiman lekker bezig met mijn kapsel tot er op een moment een man in de portiek bij hem komt hangen om te polsen wanneer hij plek heeft. De man is duidelijk Nederlands en hij wordt vergezeld door zijn vrouw en drie werkelijk bloedmooie dochters. Drie maar liefst en duidelijk halfbloedjes. Bij het gissen naar de afkomst van hun moeder kom ik niet veel dan ‘ergens uit het Oosten’, maar mijn kapper is daar duidelijk directer in en vraagt vanuit dezelfde interesse waar zijn vrouw vandaan komt.
“Tunesië,” antwoordt de man, duidelijk trots op zijn eega en hun kroost die uit hun relatie is voortgekomen.
Mijn kapper bespreekt uitvoerig met hem hoe trots hij daar inderdaad op mag zijn en zoekt ondertussen op zijn stencilblaadje met hem naar een plekje. Zo wordt ook mijn aandacht naar dat blaadje getrokken en ik zie juist hoe hij onder mijn – in drie letters opgeschreven – naam aangeeft dat hij na mij eerst nog ‘Johanis’ heeft. Grappig, realiseer ik mij dan, Johannes is mijn tweede doopnaam. Vervolgens zie ik hem naar een onleesbare naam helemaal onderop het rijtje wijzen, waar hij een pijltje bij tekent en deze trekt naar de plek direct na Johanis.
“Na deze man komt … (onverstaanbaar),” legt Sulaiman uit, “… en dan heb ik eerst nog (nog een even onverstaanbare als onleesbare naam) en dan kan ik jou knippen. Is dat goed?”
“Oké,” antwoordt de man, “dus hoe laat is dat dan ongeveer?”
“Over ongeveer één uur van nu,” antwoordt mijn kapper.
“Prima,” reageert de man tevreden, “Oké, dan gaan wij nog even de markt over. Zie je ons zo weer.”
“Dat is prima,” stemt mijn kapper meteen in, “Mag ik nog even je naam?” en hij staat al klaar om onder op het stencilblaadje de naam van deze klant op te schrijven.
Dus de man antwoordt en geeft hem zijn naam: “Harm.”
Via de spiegel zie ik mijn kapper tevreden lachen, terwijl hij de naam opschrijft. En op het stencilblaadje schrijft hij keurig, precies zoals hij het zelf hardop uitspreekt: H-A-R-E-M.

( Voor GG – hoofdstuk 8 – Een Stymphalische vlucht )

Soms lijkt het alsof het volkomen duidelijk is wat er van je wordt verwacht in het leven, wat je plek is in het grotere geheel. Je bent onverwacht succesvol en je levert een grote bijdrage aan de organisatie waar je voor bent komen te werken. Jouw inzet blijft niet onopgemerkt. Sterker nog, dankzij jou slaagt het bedrijf erin om haar monopolypositie in de markt te verstevigen. Zonder jou zou dat in elk geval een stuk moeilijker zijn geweest. Het lijkt er dus op dat je bezig bent jezelf onsterfelijk te maken. Je bent van grote meerwaarde voor het bedrijf. Dat is duidelijk. Niemand neemt je nog af wat je tot noch toe hebt bereikt. Je hebt nieuwe vrienden gemaakt, jouw leidinggevende loopt met jou weg en je hebt, goed beschouwd, het grootste kantoor van het hele bedrijf. Ik ben dan weliswaar formeel nog geen verslaggever, zoals aanvankelijk mijn eigenlijke ambitie zou zijn geweest, maar als ik er zo over nadenk, heb ik in principe de top al bereikt en behoud ik zelfs vanuit die positie nog steeds mijn doorgroeimogelijkheden.
Mijmerend met die gedachten bevond ik mij op een zekere dag op de 97e etage van het redactiegebouw, leunend tegen de sokkel van één van de 16 replica’s van de Nikè van Samothrake tussen de Oudgriekse en gotische verfraaiingen op het dakterras voor de conferentiezaal ‘De Ontwakende Draak’. Onder een verkoelend briesje keek ik uit over de glanzende daken van het centrum en was voor het eerst dat de lucht er weer bij stond zoals toen ik op mijn eerste werkdag hier bij de Tycoon Newspaper het plein op kwam wandelen richting de Entree met haar Volière en Glazen Tong, vlak voor mijn eerste ontmoeting met Rina Oddel. In gedachten zag ik hoe wij hand in hand vanaf de ‘vlammentafel’ in de vergaderzaal naar het plateau hier buiten liepen. En ik trachtte mij daarbij te herinneren hoe zoet onze gevoelens toen waren toen ik haar het hof probeerde te maken en hoe zij mij voor het eerste verklapte wat voor verschrikkelijke hoogtevrees ze eigenlijk had. Ik probeerde terug te gaan naar dat moment, naar de sensatie die ik had toen ik haar arm teder had beet gepakt en haar naar binnen escorteerde, in plaats van nabij de waterspuwers waar de angst voor hoogtes haar naar de keel greep. Nog voelde ik hoe haar pijpenkrullen door mijn vingers gleden en zij mij minutenlang aanstaarde met die machtige ogen van haar. De wereld om ons heen had opgehouden met bestaan en het had geleken alsof onze liefde voor eeuwig zou zijn. Maar nu ik zo melancholisch en met gesloten ogen terug zocht naar die momenten, merkte ik hoe een beklemmend gevoel zich ineens van mij meester maakte. Ik trachtte de blonde pijpenkrullen nog eens door mijn handen te laten glijden en ik probeerde mij voor te stellen hoe het voelde om mijn handen op haar heupen te laten rusten. Haar jurk was karmozijn rood, dat wist ik nog. Alleen kreeg ik die precieze kleur niet meer goed scherp. Het was alsof de herinneringen eraan vervaagden. En waar hadden wij buiten gezeten? Of hadden we al die tijd gelopen en gestaan? Wat was toen het weer? Genoten we van een ondergaande zon of was onze date eerder op de dag?
Langzaam maar zeker kreeg ik het steeds warmer en benauwder toen ik bezig was om deze fijne gedachten weer naar boven te halen, omdat het mij maar niet lukte om het verleden scherp te stellen. En terwijl ik geleidelijk een andere sensatie door mijn vingertoppen voelde trekken, waren enkele zwartwit beelden het laatste wat ik mij nog voor de geest kon halen. In het verleden betrok de lucht en trok alle inkt weg uit de filmische momenten die ik met mijn Rina Oddel had beleefd. Ik plaatste één hand voor mijn ogen alsof ik pijn had rond mijn oogkassen en ik wankelde weg van de sokkel waar ik tegenaan had gestaan. Wat gebeurde er in vredesnaam met mij? In blinde paniek rende ik richting de vergaderzaal en ik struikelde daarbij over de drempel zodat ik pijnlijk naast vlammentafel op de grond belandde. Op dat moment, toen ik mij iets trachtte op te richten en recht in de bek van de Ontwakend Draak keek, realiseerde ik dat de verslavende hormonen die mij dat lekkere irrationele en primitieve gevoel van verliefdheid gaven in moordend tempo aan het kwijt raken was. Het was een proces dat langer beslist veel langer had geduurd dan alleen toen op dat ene moment, maar het feitelijk besef kwam toen als een mokerslag bij me aan. De emoties die mij eerder nog als zo vanzelfsprekend hadden geleken, waren als sneeuw voor de zon verdwenen. Rina Oddel betekende op dat moment niets meer voor mij, niets meer dan de bevallige receptioniste die ze was bij de Tycoon Newspaper.
En met het vuur dat toen in mij gedoofd werd, was ik nog niet eens zozeer gealarmeerd. Met name wat er daarna met mij gebeurde, joeg mij een vreselijke angst toe. De tinteling in mijn vingers werd heviger. Bezweet richtte ik mij op van de grond en trok mij op aan de Vlammentafel.
Je moet schrijven. Achmed, je moet schrijven…
Met een heftig schuddende pols hield ik de Bronzen Pen vast. Zenuwachtig draaide mijn hand alsof ik leed aan Parkinson. Ik kon niet eens een duidelijk beeld van mijn eigen duim krijgen, zo flink ging mijn hand tekeer. Ik werd er bloednerveus van, maar ik kon tegelijkertijd mijn blik er ook niet van afwenden. Het leek haast alsof ik zelf één of ander gedrocht was dar op het punt stond om een soort transformatie te ondergaan. Maar na flink wat keren heen en weer schudden, kwam mijn hand dan toch tot rust en klemden mijn vingers zich rond de Bronzen Pen alsof er kluisdeur in het slot viel.
Je moet schrijven, Achmed…
De Bronzen Pen voelde warm. Zo warm, dat ik hem maar net kon vasthouden.
Je moet schrijven…
Willoos begon ik het schrijfgerei te volgen en ontdekte ik dat ik naar de lift begon te lopen. Met mijn andere hand trok ik kort daarna Ed Cetera uit de lift en koos ik de Grote Bibliotheek als mijn bestemming. Wat gebeurde hier met me?
Dimensies bestaan bij de graties dat wij ze verzinnen…
Ik werd helemaal gek. Het zweet gutste langs mijn voorhoofd en ik had er niet eens de controle over om het er vanaf te vegen. Ik voelde een vreselijk drukkend gevoel langs mij slapen opkomen, terwijl de lift al onderweg was naar de hoogste etage. Mijn pols begon te verkrampen en ik wenste op dat moment dat dit gauw over zou gaan. Waanzinnig werd ik ervan niet te weten waarom dit met mij gebeurde, maar ik had nog voldoende helderheid van geest om te beseffen dat dit niet slechts begonnen kon zijn toen ik van Victor deze vervloekte pen had gekregen. Heel vaag herinnerde ik ineens dat ik een sollicitatiegesprek bij de Tycoon Newspaper had gehad, met een man waarvan ik zijn gezicht niet kon zien. Of ik kom zijn gezicht gewoon niet meer herinneren. Dat moet enkele dag zijn geweest voordat ik Rina Oddel en de andere collega’s had ontmoet. Maar wat was dat toch? Waarom kwam die herinnering nu zo spontaan ineens naar boven? Ik merkte dat ik mijzelf aan het kwijtraken was. In het voorbij gaan trok wat paperassen uit Kornelis’ werkkamer en ik begon er ongecontroleerd op te schrijven. En ik hoopte maar dat ik er iets zinnigs op schreef, want ik zou er op dat moment het best aan hebben gedaan al mijn herinneringen nog op te schrijven, voordat ik straks niet meer wist wie ik zelf was.
Het volgende moment duizelde ik door de Grote Bibliotheek, waar ik werd begroet door enkele honderden individuen. Kleine wezens met grote glasachtige ogen en veel te kleinen lichamen stonden mij letterlijk met open armen op te wachten. Hun vingers waren akelig dun en liepen uit in opgezette vingertoppen. Hun veel te dunne monden glimlachten hartelijk naar me, alsof ze in mij een één of andere Messias zagen die de wereld moest verlossen van het Kwaad.
In koor spraken zij toen telepathisch tegen mij, de woorden die ik nu al zo vaak had gehoord:
“Je moet schrijven Achmed… Dimensies bestaan bij de gratie dat wij ze verzinnen…”
De beelden van deze buitenaardse wezens flitsten door mijn gedachten toen ik door mijn knieën zakte en mijn bewustzijn verloor. In mijn laatste gedachte maakte ik mezelf maar wijs dat zij het moesten zijn geweest die mij van mijn herinneringen hadden beroofd. Want het enige waar ik nu nog aan kon denken, was het schrijven van monsterverhalen…

“Goedenavond, meneer. Ik zoek het boek met de titel ‘Wetten der Natuurkunde’. Kun u mij vertellen waar ik deze kan vinden?” informeerde een jonge bezoeker enkele dagen na de opening van de Grote Bibliotheek hoopvol.
“Jazeker. Die kun je vinden in de sectie ‘Mysteriewetenschappen’,” legde ik het kereltje uit, “in het vierde pad links, derde vak, direct onder de ‘N’ van ‘Natuurlijk Medeweten’.”
Zonder om te kijken wees ik instinctief schuin achter mij, precies naar het pad waar de jongeman het gevraagde boekwerk kon vinden. Hij zal het vast nodig hebben gehad voor zijn studie.
Na enige tijd verwijderde ook deze laatste bezoeker zich uit de Grote Bibliotheek en kwam er weer een werkdag tot een einde, wat dikwijls betekende dat ik dan juist bleef hangen en ik wat boeken ging lezen. Althans, zo zou het normaal moeten gaan. De jonge student oogde tevreden met het gevonden exemplaar en verdween met het sluiten van de deur via de trechtervormige hal. Vervolgens stond ik langzaam op en sloeg juist wat eigen leeswerk dicht toen de entree opnieuw gesloten leek te worden, een soort déjà vu ervaring. Het kereltje was niet opnieuw naar binnen gelopen en er viel ook niemand anders bij de dubbele deuren te bespeuren.
Dat was natuurlijk Victor, was meteen mijn overtuiging. Ik had hem eigenlijk al wat eerder verwacht.
“Mijn complimenten voor je mooie werk,” sprak zoals verwacht de stem van Victor. Hij deed dat zonder mij vooraf te groeten en het liet mij niet eens meer schrikken zoals hij zo plotseling, zonder evenredige verplaatsing vanaf de dubbele deuren, in mijn ooghoek verscheen. “Je mag trots zijn op de inspanningen die je de afgelopen maanden hebt verricht, jongeman.”
“Dank je,” antwoordde ik trots, met iets parmantigs in mijn stem. “Is er iets wat ik voor kan je doen?”
“Oh nee, nee, niet meer vandaag,” protesteerde Victor met geforceerde vriendelijke toon. “Jij gaat zo lekker naar huis. Of je dat nu wilt of niet. Behalve dat ik hoop dat je nog even voor me hebt om te horen wat ik de komende tijd voor je heb bedacht.”
Victor deed zich gemakkelijk voorkomen, net zoals ikzelf overigens. Toch was het autoritaire aan de manier waarop hij de woorden sprak niet te missen. Hij had een belangrijke boodschap voor me. Dat leidde ik er meteen uit af.
“Maar natuurlijk,” reageerde ik geïnteresseerd. “Je hebt een nieuwe uitdaging voor me, neem ik aan?”
“Zeker,” sprak hij beslist. “Ik wil namelijk dat jij je de komende periode vooral op het schrijven gaat storten.”
“Oh, maar daar ben ik erg blij mee,” reageerde ik verheugd en mijn stem maakte een sprongetje. “Dat wil ik graag gaan doen.”
“Mooi zo,” grijnsde Victor. “Daar rekende ik al op.”
Met een rechte rug kwam hij naast mijn bureau staan en plaatste zijn vingers van één hand gespreid op mij bureaublad. Hier kwam de ernst.
“Luister goed, mijn vriend. Zoals je weet heb ik mijn handen vol met jullie, als het gaat om het leiding geven op onze afdeling, dus ik zou het erg plezierig vinden wanneer jij een last van mij kunt overnemen.”
Victor schraapte zijn keel.
Hierop bracht ik rustig, maar bijna niet te verstaan het woord ‘oké’ uit en luisterde verder aandachtig.
“Ons nieuwsblad mag zich op dit moment al erg tevreden stellen met de huidige oplage, maar een krachtige impuls is beslist nodig, als we met de ontwikkelingen van de toekomst rekening willen houden. We zijn daarom met een taak belast die het aanzien van de Tycoon Newspaper moet doen veranderen. Ons blad onderscheidt zich nu al van de rest van de wereld, alleen is ‘bestverkopend’ tegenwoordig niet meer genoeg. Die respectabele positie is zowel benijdenswaardig als fragiel, zeker op dit moment nog. Er hoeft maar ergens een halfbakken superheld op te staan en de concurrent ziet kans om hier op in te haken en zich op te werken door een dergelijke ontwikkeling om te zetten naar een mediasensatie. De Tycoon Newspaper zal in zo’n geval vanzelfsprekend niet in achterblijven, maar de concurrent mag niet de kans krijgen zich te accelereren. Wat ons blad daarom nog mist, is zoiets als een ‘Page Three girl’, een pagina waarvoor…”
Hier moest ik Victor toch even onderbreken.
“Sorry, Victor, maar bedoel je nu werkelijk dat ik me op centrefolds moet gaan richten?” Ik was zowel geschokt als geamuseerd en proestte daarom een beetje. Tussen mijn gefronste wenkbrauwen trok zich spontaan een diepe rimpel. “Dat is in elk geval een stuk minder stoffig dan mijn werk hier in de bibliotheek!” concludeerde ik met een dikke lach in mijn stem.
“Hou je kop er even bij, Achmed,” reageerde Victor ineens behoorlijk geagiteerd. “De kranten werken zich op dit moment op in hun posities binnen de markt, in een tijd waarbij de wereldpers ‘booming business’ is en jij zit hier op voorhand mijn voorstellen belachelijk te maken? Hou je hoofd er even bij, wil je?”
Hij hief z’n gespreide vingers in een snelle beweging van mijn bureau op en verborg ze gebelgd onder zijn mantel.
“Het zou je sieren wanneer je wat meer respect toont voor de kansen die de Tycoon Newspaper je biedt.”
Om zijn woorden extra kracht bij zetten, wendde mijn meerdere zich van mij af en liet ik onwillekeurig mijn blik naar de Bronzen Pen glijden, die fier in een sierlijke houder op mijn bureau prijkte. In gedachten verzonken realiseerde ik dat het helemaal niet zo vanzelfsprekend was dat ik hier nu op deze stoel zat. Als ik dacht hoe mijn collega’s nog weleens terecht of onterecht een veeg uit de pan van hem kregen, dan had Victor mij tot dan toe steeds het hand boven mijn hoofd gehouden. Gevoed door het standje van Victor van zojuist voelde ik mij op dat moment meer beschaamd dan ik waarschijnlijk had hoeven zijn. Zijn toorn had in elk geval z’n uitwerking niet gemist.
“Het spijt me,” bracht ik na een kort moment voorzichtig uit. “Ik had niet zo…”
“Het is al goed, Achmed,” reageerde Victor kort.
Hij bekoelde en keerde zich weer naar mij om. Een slinkse glimlach krulde zich zelfs rond zijn mondhoeken.
“Waar ik wil dat jij over gaat schrijven zijn monsters, gedrochten zoals draken, weerwolven, serpenten, kwelgeesten, watermonsters, bosgeesten, aardmannen, fantomen en andere boosaardige wezens die het volgens de overleveringen op onze levens hebben gemunt.” Bij ieder wezen dat door Victor werd opgenoemd had zijn stem steeds een octaaf hoger geklonken.
Monsters? dacht ik. Dat klonk toch ineens een stuk minder ‘opwindend’ dan het idee van de ‘Page Three girl’ mij had voorgekomen. In plaats van ontblote dames in ons dagblad, zouden onze lezers griezels voorgeschoteld krijgen? Ik hoopte toch dat hier een goed doordacht commercieel plan achter schuilging. Toch, ditmaal hield ik mijn opmerkingen voor me en luisterde ik met gepaste belangstelling.
“Je denkt nu vast aan waarom we het vrouwelijk schoon voor gedrochten vervangen, is het niet?”
Victors eerdere glimlach had nu plaats gemaakt voor een milde grijns. Ikzelf knikte en bloosde, hetgeen Victor van genoot.
“Waarom monsters?” durfde ik hem duidelijk gearticuleerd te vragen, om geen afbreuk te doen aan mijn verbazing.
Zijn grijns werd nu scherper en de twinkeling in Victors ogen verried dat hij zich op dit moment verheugd had. Zijn met verband omwikkelde handen werden weer zichtbaar. Hij vouwde ze statig voor zijn buik.
“Je zou trouwens moeten weten dat centrefolds en Page Three girls niet op dezelfde pagina te vinden zijn.” Hiermee greep Victor nog even terug op het voorgaande en knipoogde. Op mijn vraag kreeg ik geen antwoord.
Het was zijn stelling die mij aan het denken bracht, zodat ik het voor het antwoord in mijn linker ooghoek zocht. Het volgde moment zag ik Victor ineens in het verlengde van die richting staan, waar hij kort daarvoor nog rechts van me had gestaan. Tijd om me te verbazen over eveneens een onevenredige verplaatsing kreeg ik niet, nu Victor mij van mijn nieuwe taakinvulling op de hoogte bracht:
“Wat jij gaat doen, Achmed, is het zo zorgvuldig mogelijk documenteren van alle mogelijke monsterverhalen die je maar kunt verzinnen. En met ‘alle mogelijke monsterverhaal’ bedoel ik ook echt dat je voorlopig wel even zoet zult zijn met het schrijven van deze verhalen, want ik zie er persoonlijk op toe dat er geen monster is die je zult vergeten. Vampieren, vleesetende stieren, verschrikkelijke meerminnen, harpijen, het monster van Frankenstein, kraken, gremlins, cyclopen en zelfs Bigfoot en het monster van Loch Ness. Je mag er niet één overslaan. Al deze monsters zul je tot in het fijnste detail met inkt op papier invangen, vastleggen in het grote monsterboek van de Tycoon Newspaper alsof alleen hoe jij het schrijft de absolute waarheid over deze gedrochten kan zijn. En ik noem ze de ‘gedrochten’, omdat dat de term is die jij voorlopig voor deze afzichtelijke wezens zult bezigen. Het boek dat jij zult schrijven… heet…”
Victor sloot heel even zijn ogen om zijn longen vol lucht te zuigen en sprak zorgvuldig:
“… de Gekalibreerde gedrochten.”
Met verwijde pupillen keek ik mijn mentor aan. Ik keek hem recht op zijn rug, waar hoofdzakelijk zijn mantel mijn beeld vulde, zo dicht bij mijn bureau stond hij. Ik kon ieder pluisje van de dikke lichtbruine stof onderscheiden. In het grauwe schijnsel hief hij vervolgens zijn kin op en keek hij naar de glas-in-lood-voorstelling hoog boven ons.
“De Gekalibreerde gedrochten…” herhaalde hij op fluistertoon.
Op de achtergrond viel er een boek om. Onder de ‘N’ van ‘Natuurlijk Medeweten’ gokte ik. Een bladwijzer die ik aldoor in mijn hand had gehouden, terwijl ik een boek dat ik las met het andere geopend hield, plaatste ik tussen de pagina’s en legde het terzijde.
“Maar ik dacht dat ik artikelen voor een krant moest gaan schrijven?” vroeg ik ineens, terwijl Victor nog zweverig voor door de Grote Bibliotheek staarde. “En niet een heel boek.”
“Het zijn de verhalen uit het boek, de Gekalibreerde gedrochten, waarmee je het katern zul gaan voeden, sufferd,” verklaarde Victor, terwijl hij zich weer naar mij toekeerde. “En het is deze pen waarmee ik wil dat je de verhalen zult gaan schrijven.” In dezelfde beweging waarin hij zijn woorden bracht, nam hij de Bronzen Pen in zijn handen en hij bracht het demonstratief tussen zijn duim en wijsvinger voor mijn neus. “Het is de hele reden waarom ik jou deze pen heb laten geven. Want het schrijven van deze verhalen moet speciaal voelen. Ik wil dat je het als een eer beschouwt dat je deze kans krijgt en daarom deze pen als waardevol instrument respecteert en je jouw ziel in het schrijven zult leggen.”
Victor keek me strak aan. De Bronzen Pen hing als een waas in mijn blikveld zoals Victor mij van zijn boodschap probeerde te overtuigen.
“Achmed, zul je mij beloven dat je vol toewijding en naar mijn instructies aan deze monsterklus zult beginnen?”
Daar was dat woord weer, dat ik zelf eerder had gehanteerd voor het inruimen van deze bibliotheek. Alleen drong het toen pas tot mij door waarom Victor Anished en Fritsz Otto Graaf mijn woordkeuze toen zo ‘interessant’ hadden gevonden.
“J-ja natuurlijk,” antwoordde ik hem, terwijl ik mij bewust werd van het speeksel dat zich onderin mijn mond had gevormd doordat ik enige tijd met open mond naar hem had zitten luisteren. “M-moet ik echt over álle monsters iets schrijven?” wilde ik nog van hem weten.
“Absoluut,” antwoordde hij gedecideerd, “van ieder gedrocht wil ik dat jij er een eigen verhaal van vastlegt.”
“Maar, als ik vragen mag, waarom moet ik eigenlijk van deze toch wel bekende monsters nieuwe verhalen schrijven? Er zijn toch al zoveel boekwerken waar eerdere auteurs hun mythes en legendes in beschreven hebben? Hoe verwacht je dat dit een onderscheidend impuls voor de Tycoon Newspaper zal opleveren?”
Hierop pakte Victor mijn beide schouders stevig vast, zodat de muffe geur van zijn verband mij tegemoet kwam.
“Dat is omdat jij de verhalen zult schrijven, Achmed, én omdat jij deze gedrochten zal kalibreren.”
“Kalibreren? Maar wat heeft kalibreren überhaupt met monsters te maken? Heeft dat niet meer met afstellen en bijstellen van apparaten te maken?” protesteerde ik voorzichtig.
“Dat kan misschien zo wezen, maar hou jij jezelf maar gewoon voor dat het betekent dat je de verhalen zó schrijft zoals nog nooit iemand anders naar deze gedrochten gekeken heeft. Jij legt ze op een uiterst unieke manier vast, met déze pen. En je zult zien dat je alle kranten die het vrouwelijk schoon aangrijpen om er het imago van hun dagblad mee op te leuken het nakijken geeft.”
Voor een moment leek de kans dat uitgerekend ík dat kon mij zo onwaarschijnlijk dat ik erg mijn best moest doen om mijn natuurlijke reactie om het tegen te willen spreken moest onderdrukken. Victors autoriteit drukte te zwaar op mij, zodat ik niets anders kon uitbrengen dan een instemmend ‘oké’.
Verrukt schudde hij mij nog eens aan mijn schouders en liep vervolgens breed glimlachend naar achteren.
“Fantastisch! Ik wist dat ik op je kon rekenen.”
Hij wreef even in zijn handen en liep verblijd op zijn tenen naar achteren.
“Achmed, ik beloof je dat je er helemaal in op zult gaan.” Met duim en wijsvinger hief hij een hand op om zijn woorden te ondersteunen en draaide zich vervolgens om richting de uitgang.
“Dank je, Achmed,” zei hij terwijl hij nog even omkeek. Maar zodra hij bijna bij de deur was, bedacht hij zich nog even.
“Oh, wacht even,” en hij draaide zich nog een laatste maal naar mij om.
Ik was ondertussen gaan staan en richtte mij nog altijd tot mijn leidinggevende, mijn mentor.
“Ja, Victor?”
“Er is toch wel een monster waarvan ik liever heb, nee, waarvan ik beslist wil, dat je daar niet over schrijft.”
“En dat is?”
Victor liet zijn blik ergens in de bibliotheek rusten en sprak na opnieuw een teug lucht te nemen: “De Schaduwman. Daar mag je onder geen beding een verhaal over schrijven.”
De blik waar Victor mij nu mee aankeek was überhaupt met geen pen te beschrijven. Maar ik kon koude rillingen door mijn ruggenwervels voelen trekken als een dunne staal bloed dat zich langzaam een weg naar mijn onderrug zocht. Zo kil als hij mij aanstaarde hield ik niet lang vol. Daarom keek ik even opzij en zodra ik besloot om weer in zijn richting te kijken, was Victor weg, zoals alleen hij dat zó abrupt kon.

Voor een moment keek ik langs de rand van mijn koffiekopje om mij ervan te vergewissen dat er zich niet alweer een bizarre trilling had voorgedaan. Het moet zeker een week zijn geweest na het accepteren van de ‘monsterklus’, toen ik weer eens als laatste achterbleef in de Grote Bibliotheek. Opmerkelijke verschijnselen hadden mij op die avond al meer dan eens aan mijn verstand doen twijfelen. En het werd hoe langer ik aan de ‘Gekalibreerde gedrochten’ schreef hoe erger. Hele boekenplanken leken soms te zuchten wanneer ik mijn ritmische halen maakte met mijn Bronzen Pen. Stof dwarrelde neer op de rug van mijn handen als gevolg van deze onverklaarbare, subtiele luchtverplaatsingen. En, als ik niet beter wist, zou ik nog haast gaan denken dat de energie waarmee het op mij neerdaalde, zachtjes bezig was om wreed in mijn huid te branden.
Te laat besefte ik dat ik een sprong in het diepe had gemaakt, zonder tijdig een hap lucht te nemen. Mijn rechterhand maakte aanvankelijk nog sierlijke bewegingen als die van een dirigent tegenover zijn orkest. Alleen was het hier geen muziekgezelschap dat zich aan mijn aanwijzingen onderwierp, het was de roodbruine inkt uit de Bronzen Pen dat lijdzaam vloeide en willoos op het gedoemde papier neerstreek. Met intense krachten beet het zich in het perkament en vormde het er de zware woorden die lange sporen trokken in mijn armzalige bestaan. Op de achtergrond knisperde er iets onaards, dat klagerig schrapend en onaangenaam van links naar rechts door mijn schedel schoof, vergezeld door diepe steunende pianoklanken. Het was er voortdurend, zolang als dat ik schreef, en ik twijfelde er nog aan of ik deze geluiden wel echt aan het inbeelden was. Dit was groot. Vele malen groter dan ikzelf. Ritmisch danste mijn pols op en neer. Mijn vingers musiceerden. Mijn focus op wat ik voor gruwelijks aan het oppennen was, trok al mijn aandacht naar het papier, zodat al het andere er omheen verdween. Rondom mijn tunnel was alles één grote waas. De Grote Bibliotheek vervaagde snel en al wat ik nog zag waren de tekens die mijn hand beschreef. Gejaagd vlogen ze door mijn beeld en ik bereikte al ras het punt dat de kroon opnieuw in de inktpot zeeg. Compulsief reeg ik woord aan woord en kreeg ik door wat ik op het papier aan het overbrengen was zowaar bijna hoogtevrees. Een ongrijpbare energie, die samenwerking weigerde met die van de zwaartekracht, dreef mijn geest door een bergachtig landschap, zodat mijn lijf onderdanig bij de schrijftafel achterbleef. Mijn schrijvende ziel had zich losgerukt uit mijn stoffelijk gedaante en was zo opgestegen naar een alternatieve realiteit. Krassende geluiden drongen zich plots aan mijn zintuigen op, toen de lucht almaar ijler werd en ik een soort motor hoorde ronken. Ik had het idee dat ik vloog. En hoewel ik mij tot het uiterst inspande om mijn geest weer helder te krijgen, kreeg mijn onderbewuste de overhand en beleefde ik in eigen persoon de inspiratie van mijn monsterverhaal. Het zou mijn eerste echte uittreding worden van de ettelijke astrale projecties die ik nog zou doormaken die in dienst stonden van mijn maniakale research voor mijn verhalen. Het helse beest waarvoor ik buiten mijn lichaam mijn inspiratie kwam opdoen was een vliegende gedrocht. En het was er niet één. Nee, het waren er misschien wel duizenden. De beschrijvingen over dit monster, dit wanstaltelijke gedrocht, moesten compleet zijn, en, bovenal, het moest origineler zijn dan iedere eerdere publicatie.
Voor ik het wist, vloog ik zelf door de Grote Bibliotheek – of althans in de denkbeeldige alternatieve versie ervan – en werd ik door de lange gangen getrokken, langer dan ze werkelijkheid waren. Stellingen vol met de boeken die ik er zelf had geplaatst, raasden aan mij voorbij. Met kosmische snelheden flitsten de titels door mijn hoofd en aanschouwde ik iedere kaft tot op het kleinste detail. Op de achtergrond kon ik nu ook heel duidelijk de trillingen onderscheiden. Het waren de trillingen die mij normaal al bezig hielden. Maar nu waren ze scherper en prominenter dan ooit. Ze bedreigden mij in het verkrijgen van mijn inspiratie. Ze kringelden langs de randen van de stellingen, alsof het een afzichtelijk en enorm zwart wezen betrof dat met imposante proportie boven de stad bewoog. Alleen was die stad nu mijn bibliotheek. Het leek haast wel alsof die trillingen in de gaten hielden hoe ik mijn informatie verkreeg. Met een snelheden van wel honderden kilometers per uur vloog mijn geest voorbij wel duizenden boekwerken. Dit ging aan alle realiteit voorbij. De trillingen kregen nu langzaam een gestalte en terwijl ik op mijn onmogelijke tempo door een boekerij schoot die nog onmogelijk veel groter was, bleef het immense trillingenmonster als een constante factor hoog boven mij op de achtergrond. En het vrat aan mij; nu de trillingen langzaam opgingen in dikke inktzwarte slierten. Ik zocht koortsachtig naar wat ik nodig had. Ik realiseerde me, dat er noodzaak aan kleefde dat ik tijdig mijn gegevens vond, zodat ik het er misschien wel levend vanaf kon brengen. Maar als de slierten van deze trillingen mij eerder bereikten, dan was ik er geweest.
Ondertussen, in de fysieke wereld, ging het perkament gebukt onder de nu heftiger geworden trillende bewegingen van mijn arm, alsof het een seismogram tijdens een zware aardbeving betrof. Rook steeg langzaam op van het perkament. In mijn recht vooruit kijkende ogen scheen slechts een glazig lichtje en ikzelf zag helemaal niets. Apathisch staarde ik voor mij uit, terwijl de Bronzen Pen leidde een eigen leven leidde. Het laatste flakkerende schijnsel in de olielamp schuin boven mij brandde nu helemaal op en doofde uit. Het was mijn op één na laatste lamp, zodat mijn lichaam nu baadde in het laatste valse licht van een lamp een aantal stellingen verder van mij. Ondertussen begon mijn hele lijf te schudden en draaiden mijn pupillen volledig weg, zodat enkel mijn oogwit nog zichtbaar was.
Sneller dan ik voor mogelijk hield, diepte ik uit de verschillende gewrochten kennis op en wist ik nog maar net op tijd aan de klauwen van de trillingen te ontsnappen. Het schouwspel met het trillingenmonster verdween en mijn geest schoot weer terug naar mijn lijf zoals het deze achter mijn bureau had achtergelaten. Dit terugschieten in mijn stoel ging gepaard wel met zoveel geweld, dat ik er door van mijn stoel viel en er prompt de Bronzen Pen van uit mijn handen liet vallen.

Het volgende moment voelde ik hoe mijn maag opspeelde, toen G-krachten mij een tuimelende sensatie bezorgden. Met de reflexen die in werking treden wanneer je uit je bed valt, zocht ik naar iets om mij aan vast te klampen. Paniekerig trok ik mij met links aan iets op wat mij een metalen romp leek, terwijl ik me met mijn rechterhand aan iets vasthield wat een stuur bleek te zijn.
“Achmed, wat bezielt je!? Trek ons op. Nu!” klonk ineens koortsachtig de stem van Tinus Icket, “Optrekken, of we slaan nog op het Spui te pletter!”
Een stoot adrenaline waar je ‘U’ tegen zegt, maakte zich plots van mij meester, terwijl ik ijlings probeerde vat te krijgen op mijn nieuwe werkelijkheid. In plaats van het glas-in-lood van het dak van het redactiegebouw was nu ineens op dezelfde plek de hemelboog zichtbaar, al draaide deze in een verontrustend tempo om mij heen. In mijn strottenhoofd begon zich uit misselijkheid een voorraad maaginhoud te verzamelen. Van de gehele bibliotheek, of het nu de echte of mijn ingebeelde grotere versie ervan betrof, was geen spoor meer te bekennen. De strakblauwe lucht hield maar niet op met cirkelen, terwijl oplagen van de Tycoon Newspaper door mijn beeld vlogen alsof we samen in een tornado terecht waren gekomen. Mijn aandacht voor de inspiratie van mijn verhaal vervloog en maakte plaats voor overlevingsdrang. Waar was ik in hemelsnaam in beland? Het was een vraag waar ik gauw antwoord op kreeg toen twee mannenhanden zich plotseling tegen de mijne aan het stuur vastklemden en er de controle overnamen. Het waren de handen van Tinus, die het vliegende gevaarte waar ik kennelijk in zat, trachtten te stabiliseren door het stuur recht te trekken. Op één of andere manier zat ik vanuit het niets in één van de Postduiven uit onze vloot en was ik blijkbaar bezig deze in kurkentrekkende beweging op het Spui te laten neerdalen. Om te voorkomen dat we er onfortuinlijk mee zouden neerstorten, trok Tinus uit alle macht aan de trekknop die de mechanisch klapwiekende vleugels deed inklappen, omdat we anders niet uit de tollende beweging zouden raken. Zoals verwacht vouwden de vleugels zich in zoals een ijsvogel deze langs het lijf zou plaatsen voor een duikvlucht, maar daarmee gingen we nog niet terug de lucht in.
“Trek aan het stuur, Achmed! Trek het omlaag!” schreeuwde Tinus naast mij in mijn oor. Hij was uit zijn stoel geklommen om de besturing over te nemen, maar hij kwam niet ver genoeg om de neus met een dergelijke actie op te trekken. Dat moest ik doen. Mijn nieuwe werkelijkheid accepterend, trok ik het stuur zo ver mogelijk naar beneden als maar mogelijk was, waardoor mijn knokkels haast de bodemplaat raakten. Door het inklappen van de vleugels was de gyrocopter nu meer gestroomlijnd, zodat ik merkte dat we sneller gingen. En die gedachte beangstigde me, want ik voelde dat we zouden neerstorten. Boven ons hoofd hoorde ik de rotorbladen al akelig piepen, omdat het mechanisme niet op zulke vervaarlijk steile duikvluchten berekend was. Gyrocopters zijn standaard van propellers voorzien, zodat rechtop stijgen of loodrecht dalen veel natuurlijker voor de constructie van het toestel was. Uit alle macht hield ik het stuur daarom dicht bij de bodemplaat, zodat we deze Postduif in elk geval met in scherpe curve boven het Spuiplein wisten te houden. Op de plek waar één van de twee wielen in de romp zat opgeborgen, schampte de behuizing plotseling een amsterdammertje, net toen ik de helderheid van geest had om een steeg op te zoeken, waarbinnen we onze vaart konden verminderen en we weer langzaam de klim naar veiligere hoogten konden maken. Aan het einde van de Voetboogsteeg week nog juist een aantal mensen die voor friet stonden te wachten uiteen toen wij er precies overheen suisden, maar een echte bedreiging voor hun vormde onze Postduif toen al niet meer.
Een weinig later kwam Tinus vloekend onder de romp van de gyrocopter vandaan, toen we met de Postduif weer veilig op het platform boven de Volière waren geland en kreeg ik van hem de volle laag. Hij had juist de schade opgenomen die het amsterdammertje had aangericht en hij was furieus tegen mij.
“Wat bezielde je in vredesnaam? Achmed, man, was je in slaap gevallen of zo?”
Nog amper bewust van wat zich precies allemaal had voorgedaan, probeerde ik te bevatten wat er aan de hand was.
“Het s-s-spijt me, Tinus. Ik… ik…”
Maar ik wist eigenlijk geen verklaring te geven voor wat er was gebeurd. Het ene moment was ik nog aan het schrijven aan de Gekalibreerde gedrochten in de Grote Bibliotheek en deed ik mijn inspiratie op alsof ik aan het uittreden was. Het andere moment zat ik ineens in een gyrocopter met Tinus de krant rond te brengen. Er zat totaal geen logische opvolging tussen deze twee gebeurtenissen. Niet tenzij je de nacht er tussenuit zou halen.
Toen drong het tot me door: op de dag na mijn avond in de Grote Bibliotheek zou ik met Tinus mijn eerste proefvlucht gaan maken. Om reden van vervangbaarheid, maar ook puur vanwege mijn interesse, had ik mij bij hem aangemeld om zelf ook ons nieuwsblad te kunnen rondvliegen. Maar jeetje, daar zat ruim twaalf uur tussen. Had ik dan zoveel tijd gemist? Hoe bestond het dat ik van het ene naar het andere moment was geflitst? Ik voelde hoe de wind de kraag van mijn vliegeniersjack tegen mijn kin op blies, waardoor ik begreep dat ik inmiddels ook andere kleren aan had. Verwonderd bekeek ik mijzelf en liep ik een paar passen op het landingsplatform. Ik was zo door mijn gedachten opgenomen dat ik Tinus’ verzoek om een verklaring alweer vergeten was.
“Wel, Achmed,” vervolgde Tinus scherp, “krijg ik nog een antwoord van je!?”
Afwezig zocht ik naar woorden.
“Het s-spijt me,” was alles wat ik er uit kreeg. Meer kans om iets te zeggen kreeg ik ook niet, toen bleek dat Victor Anished uit de koepelvormige Volìere naar het platform was geklommen en uitzinnig van vreugde over het platform naar ons toe kwam zetten.
“Dit is geweldig, Achmed!” begon hij verrukt. “Dit is werkelijk subliem!”
Hij stormde met enkele paperassen in zijn handen op me af en greep me ferm en hartelijk bij mijn schouders.
“Ik wist het! Ik was er vanaf het begin al van overtuigd. De Tycoon Newspaper heeft werkelijk goud met jou in handen. Hoe je die vlucht beschreef, die monsterlijke vogels, de vallei, die…”
En terwijl Tinus perplex terzijde stond en gade sloeg hoe Victor in al zijn extase lomp het toneel opeiste, trachtte ik slechts te bevatten wat hier allemaal gaande was. Victor toonde mij opgetogen zijn hagelwitte tandpastalach en trok vervolgens het papierwerk wat hij had meegebracht tevoorschijn. Hierdoor werd mijn aandacht getrokken naar een titel wat in iets grotere letters boven de tekst op het document stond geschreven. In de roodbruine inkt herkende ik mijn eigen handschrift en las er de woorden: ‘Een Stymphalische vlucht’.
“Een meesterwerk,” dikte Victor het nog wat aan, “gefeliciteerd, Achmed, met je eerste monsterverhaal…”

“Monsterlijk…” sprak ik content voor mij uit, terwijl ik verrukt de kaft tegen de laatste pagina plaatste van het boekwerk waar ik eerder deze dag aan was begonnen. Bijna eerbiedig streelde ik onbewust langs de rug van het boek en keerde het een paar maal rond in mijn handen alsof ik moeite had om er afscheid van te nemen en het ergens in de bibliotheek te plaatsen. Het was een gewoonte van me geworden, om tijdens mijn werkzaamheden hier bovenin de Tycoon Newspaper een van de vele werken tot mij te nemen om maar niet alleen bezig te zijn met het uitruimen van dozen en de inhoud ervan hun definitieve bestemmingen te geven. Ik bracht hier boven gemakkelijk anderhalf keer zoveel tijd door dan Victor van mij verlangde, zodat ik mij geen moment schuldig voelde wanneer ik mijn tijdverdrijf wat afwisselde door wat te gaan lezen. Daarbij, hij moedigde me juist aan om mijn geest te verrijken met de dikwijls aanzienlijke exotische mix van lectuur en literatuur die de Tycoon Newspaper rijk was, zodat ik gulzig de inkt uit al het leesvoer tot mij nam al ware het een culinaire explosie van smaakvolle passages uit alle windstreken van de wereld zonder dat er ook maar één kookboek aan te pas kwam.
“Heeft iemand je al wel eens verteld dat je een interessante woordkeuze hebt?” klonk plotseling geheel vanuit het niets een onbekende stem. Het was alsof ik werd losgeschud uit een wilde avontuurlijke droom en mijn ontwaker mij op de harde aardbodem liet donderen door simpelweg met een speld in de zeepbel te prikken waar ik al die tijd in had rondgezweefd.
“Huh? Wie? Wat?” reageerde ik geschokt met in figuurlijke zin het slaap nog in mijn ogen. Ik keek in de richting vanwaar ik had horen spreken en liet prompt het boek, dat ik zo teder had betast, op een tafeltje vallen.
“Knap hè, hoe de schrijver je pas op het laatste moment laat inzien dat je steeds naar zijn andere ik hebt staan kijken?”
Verwonderd over wie er op dit uur na kantoortijd nog een bezoek aan de Grote Bibliotheek zou brengen, speurde ik naar de aanwezigheid van enig individu.
“Wie is daar? Wie ben je? Laat jezelf eens zien!”
En terwijl ik de onbekende spreker gebood om zichzelf kenbaar te maken, zochten mijn ogen vragend langs een met jute omvlochten pilaar vanwaar ik de stem de zojuist nog heersende rust had horen doorbreken.
“Goed volk, beste man,” verzekerde deze stem mij opgetogen. “Ik ben hier niet om jou schrik aan te jagen of je echt van jouw werk te houden. Hoewel het wel laat is en ik mij serieus afvraag of je hier op dit uur niet voor je ontspanning bent.”
Een lange man van ver voorbij de 1 meter 80 met witte gympen en gestoken in een deftig donkerblauw pak toonde zichzelf pontificaal aan het einde van het pad waarin ik aan een credenstafeltje mijn boek had zitten lezen. Met een korte blik opzij controleerde ik of mijn boek niet van dit typische ceremonieel meubilair was gevallen. Maar het lag er onbewogen en exact in het midden, alsof het zo bestemd was. De vreemdeling was niet precies heel knap, maar voor vrouwen onaantrekkelijk kon je hem toch ook niet noemen. Met zijn ontspannen postuur en keurige colbert deed hij zich verzorgd en gemakkelijk voorkomen, maar zodra je zijn ietwat piekerig grijzende kapsel en dito slordige baard bekeek dan kon het je moeilijk ontkennen dat dit een man van tegenstellingen moest zijn. Hij had zich zeker drie weken niet geschoren, al kon deze man dat heel goed hebben. Toch was het vooral zijn dictie die mij intrigeerde. De keurige en uiterst gearticuleerde wijze waarop hij sprak gaven mij de indruk dat hij een figuur moest zijn waarop eenieder in een gezelschap zich wilde focussen, om te horen met welke verhalen deze man van zijn veronderstelde reizen was thuisgekomen. Ik werd compleet door zijn verschijning ontwapend en ik richtte mij daarom geïnteresseerd naar hem.
“Eén goede avond, vanwaar je komst en herkenning in wat ik zojuist heb gelezen?”
Er verscheen een ruime lach op het gezicht van deze man en een twinkeling in zijn zachtbruine ogen waarna hij mij even in stilte in zich opnam.
“Is het omdat je zelf ook schrijver wil worden dat dit boek jou zo aanspreekt?” vroeg hij niet onvriendelijk aan mij, zonder antwoord te geven op wat ik hem kort daarvoor had gevraagd.
“Pardon,” sprak ik scherper dan ik bedoeld had. “Misschien is dit je gewoonte, maar ik geloof dat ik je al een aantal vragen gesteld had. Zouden we elkaar niet eerst antwoorden voordat we verder gaan?”
“Fair enough,” gaf hij mij vrolijk toe. “Maar dan was ik toch echt eerst. Heeft iemand je al wel eens verteld dat je een interessante woordkeuze hebt?”
En zodra hij zijn eerste vraag in een aangepast octaaf had herhaald, kleurden mijn kaken rood en moest ik toegeven dat hij gelijk had. Hoewel hij zich nog niet had voorgesteld, was hij wel de eerste geweest die zich tot een ander had gericht.
“Goed dan, jij was inderdaad eerder dan ik. Misschien zijn we verkeerd begonnen. Victor heeft mij daar wel eens op gewezen. Ik ben Achmed Liën, de archivaris alhier. Op mijn collega’s Rina, Kornelis, Tinus, Victor en een aantal Edjes na ben ik niet gewend van iemand anders op dit late uur nog bezoek te krijgen. En er zijn zeker wat elementen in dit boek die mij aanspreken. De ambitie om schrijver te worden is er beslist één van.”
“Aangenaam, Achmed,” hernam mijn bezoeker met een tevreden uitdrukking op zijn gelaat en hij boog zich naar voren om mij een hand te schudden. “Mijn naam is Fritsz-Otto Graaf, eveneens een collega van je. Al hebben we elkaar nog niet eerder ontmoet. Ik heb veel over je gehoord. Van alle boeken die je hier kon kiezen verheugt het me dat je precies deze vandaag gelezen hebt.”
“Ah, we zijn nu op de stellingen aangekomen,” merkte ik oplettend op, ditmaal ook met een ruime glimlach. “Het is absoluut een bijzonder boek. Het viel uit een doos, zodat het mijn aandacht trok. Opvallend als je het mij vraagt.”
“Wat? Dat het boek opvallend is of dat het uit de doos viel?”
“Beide wellicht,” besloot ik.
“Wel monsterlijk is het zeker. Je krijgt er nachtmerries van.”
“Maar het is desondanks een favoriet boek van je?” wilde ik van hem weten.
Met een glimlach keek Fritsz-Otto even kort opzij.
“Wel, dat is beslist één manier om het te omschrijven.”
Bij die reactie trok ik vooral mijn wenkbrauw even op.
“Stel je voor,” vervolgde hij vriendelijk doch bijna listig, “je sluit een pact met de duivel en je kunt alles worden wat je zou wensen, maar je moet er wel alles voor laten wat je lief is. Zou jij dat dan doen, net zoals het personage in dit boek dat heeft gedaan?”
Ietwat verrast met deze bijzondere, zo plotseling gestelde vraag keek ik de beste man nog eens goed aan. Hij bracht het alsof hij buurtroddel aan zijn buurman verklapte, terwijl de vraag op zich er één was alsof deze van een advocaat van de duivel afkomstig kon zijn. Toch kwam hij mij met een vraag als deze eerder over als een kwajongen die een beetje plagerig wilde doen, dan dat hij het echt slecht bedoelde. Met mijn eigen Rina Oddel in het achterhoofd en de grote verliezen die het karakter uit dit boek had geleden had ik niet lang nodig om tot mijn antwoord te komen.
“Nee natuurlijk niet,” besloot ik resoluut.
Fritsz-Otto had eigenlijk geen ander antwoord verwacht en glimlachte hartelijk terug.
Geprikkeld door het onderwerp keek ik hem nu recht aan, alsof ik hem uitnodigde mij nog eens te bevragen. Mijn bezoeker kauwde daarop zichtbaar op een gedachte en liep nadenkend naar de met jute omvlochten pilaar. Met zijn gezicht van mij afgewend stond hij daar voor een moment onder de sfeervolle doch onbeduidende versiering. Met één vinger streek hij onder de lederen spantouwen waarmee de decoratie was vast gezet over het pleisterwerk van de pilaar en keerde zich weer naar mij om.
“Weet je trouwens wie dat is, die Old Hag, die deze man tijdens één van zijn nachtmerries ontmoet en van wie hij dit duivelse voorstel kreeg? In het boek vind je hier namelijk bijna geen achtergronden over terug.”
Fritsz-Otto wreef wat afgenomen stof tussen zijn vingers vandaan, maar gaf mij geen moment de indruk dat hij zich hiermee hooghartig wilde tonen. Het was meer alsof hij er wat klungelig spijt van had dat hij zijn vingers vies had gemaakt en keek er ook wat vies bij. Met de figuur waar hij aan refereerde bedoelde hij de antagonist die helemaal aan het begin van het boek voor het eerst aan de lezer wordt voorgesteld en goed bekend lijkt met de hoofdpersoon. Deze antagonist weet dat de man een beroemd schrijver wil worden, maar ook dat deze ondanks zijn pogingen om zijn verhalen aan het grote publiek over te brengen zichzelf tevreden moet stellen met het karige loontje dat hij verdient als krantenbezorger. Met zijn vrouw en dochter leidt hij een eenvoudig bijna saai te noemen bestaan en heeft de grootste moeite om rond te komen. De antagonist komt in beeld zodra de hoofdpersoon tijdens een onrustige nacht zijn eerste slaapverlamming ervaart, wat bij herhaaldelijk optreden ook wel bekend staat als het ‘Old Hag-syndroom’. De persoon die zo’n verlamming ondergaat verkeert dan in feite tussen droom en ontwaaktoestand, waardoor hij niet kan praten en zich ook niet kan bewegen. Alleen de oogspieren, de longen en het hart zijn dan nog actief, omdat de remslaap is ingezet en lichamelijke verlamming optreedt ter voorkoming dat bewegingen uit dromen ook echt uitgevoerd worden. Tijdens specifieke hallucinaties die dan kunnen optreden – en opmerkelijk vaak door mensen met deze stoornis wordt ervaren – krijgt men het gevoel dat er een soort demonisch figuur op de borst komt zitten die de persoon probeert te verstikken. Het is daarom niet zo verwonderlijk dat de Old Hag waar Fritsz-Otto naar verwees veel van de hoofdpersoon uit het boek afweet, aangenomen dat hij een hersenspinsel is van de persoon in kwestie. Maar door de mysterieuze onderklank waarmee hij zijn vraag had ingekleed, begon ik stilaan te vermoeden dat deze kwelgeest meer moest zijn dan slechts een zinsbegoocheling.
“Ik heb geen idee wie dat is,” antwoordde ik wat gezapig nadat ik terugdacht aan wat ik hierover gelezen had. “Licht mij eens bij.”
“Prima,” hernam Fritsz-Otto. “Luister goed, beste man.”
Hij nam het toneel waar wij ons die avond bevonden nog eens goed op en begon op ontspannen wijze te vertellen:
“Er wordt veel gesuggereerd dat de boosaardige figuur Old Hag een demon is die ‘s nachts tijdens de slaapverlamming op de borst van zijn slachtoffers komt zitten, niet alleen om ze te verstikken, maar ook om ze te verkrachten. Aangezien de hoofdpersoon van ons verhaal een man is, ligt het voor de hand te veronderstellen dat de demon dus vrouwelijk is. De demon komt echter in beide seksen voor. Heinrich Füssli, de Zwitserse schilder uit de Vroege Romantiek, was ook bekend met deze demon. Hij werd wereldberoemd om zijn doek De Nachtmerrie uit 1781, misschien wel zijn bekendste werk. Hierop is een vrouwspersoon in een luchtig gewaad te zien. Zij ligt extreem uitgestrekt op een bed met op haar borst een Old Hag. Maar als je het mij vraagt zit deze eerder bovenop haar onderbuik geplakt dan op haar borsten, waar hij echt kans zou hebben om haar te verstikken. De aanname dat hij bezig is haar te verkrachten ligt dus meer voor de hand. In een brief aan zijn boezemvriend maakte Füssli een eerste verwijzing dat de vrouw op het doek zijn onbeantwoord gebleven liefde Anna Landholdt moest zijn geweest. Over de achtergrond en zijn motivaties om haar op het doek te vereeuwigen zal ik je verder niet vermoeien. Dat is niet de reden waarom ik deze voorstelling aanhaal. Maar dan heb je even een beeld bij wat een Old Hag is en wat zo’n demon doet, snap je?”
Ik knikte slechts.
“Wat een veel interessanter detail op deze prent is, die je, wanneer je er meer over weet en meer aandacht voor hebt wel echt duivels mag noemen, is het zwarte paard dat op de achtergrond spookachtig zijn hoofd door de gordijnen steekt. Kunsthistorici leggen de symboliek in zijn aanwezigheid wel uit als ‘nachtelijk bezoek’, maar ik weet inmiddels dat daar veel meer achter steekt…”
Dit begon steeds interessanter te klinken. Ik schikte mij daarom even wat anders op de stoel waarop ik was blijven zitten terwijl ik omgedraaid naar Fritsz-Otto zat te luisteren.
“Je maakt me nu wel erg nieuwsgierig, Frits,” merkte ik vol aandacht naar hem op.
“Fritsz-Otto,” corrigeerde hij mij en schraapte zijn keel. “Fritsz met ‘sz’ om precies te zijn. Maar ik begrijp je verwarring. De meesten denken al snel dan ik Frits heet.”
“Oh sorry.”
“Nee, dat is helemaal niet erg. Het is heel begrijpelijk zelfs.”
De korte onderbreking over zijn naam zorgde ervoor dat het gesprek tussen ons opeens een wat gemoedelijker karakter kreeg. De onbedoelde spanning die er toch altijd een beetje lijkt te ontstaan zodra mensen zich nog maar net aan elkaar hebben voorgesteld verdween daarmee nu helemaal.
“Maar goed, wat ik wilde zeggen…” hernam Fritsz-Otto, een korte blik op het boek werpend, “is dat het zwarte paard van het schilderij wat mij betreft een nóg huiveringwekkendere betekenis heeft wanneer je weet dat Füssli de aanwezigheid ervan slechts als paard geïnterpreteerd heeft, maar niet wist dat dit wezen uit De Nachtmerrie eigenlijk helemaal geen paard ís.”
Hierop keek ik Fritsz-Otto opeens bevreemd aan.
“Sorry, ik geloof dat ik je nu niet helemaal kan volgen.”
“Dat kan ik begrijpen,” gaf hij toe. “Luister goed. Ik zal het je uitleggen.”
Fritsz-Otto ging dichter bij mij naast mijn tafeltje staan en zocht een gemakkelijke houding door met zijn rug tegen een stelling geleund te staan.
“Füssli heeft dit schilderij gebaseerd op een van zijn nachtmerries en de hallucinaties waarover ik je zojuist wat achtergronden heb gegeven. Door zijn eigen ‘Old Hag’-ervaringen heeft hij kennelijk voldoende kennis over deze verschijning opgedaan, waardoor hij de symboliek in de voorstelling heeft kunnen leggen zoals hij deze bedoeld had. Wat hij echter niet kon weten, was dat het paard, dat hij er ook in heeft vastgelegd, in werkelijkheid eveneens een demon is. En dan niet een die eruit ziet als de gnoomachtige verschijning die er op zijn borst was komen zitten, maar een één of ander duister wezen dat er wel wat gelijkenissen heeft met een donker paard, maar enkel door hem zo geïnterpreteerd werd omdat Füssli niet beter wist…”
Ik probeerde ondertussen voor mezelf te begrijpen wat Fritsz-Otto mij hiermee precies probeerde duidelijk te maken.
“Wil je daarmee zeggen dat het wezen uit zijn hallucinatie helemaal geen paard is, maar een heel ander wezen?”
Fritsz-Otto was blijkbaar verheugd toen hij mij dit hoorde vragen.
“Sterker nog, het zou niet eens te vergelijken zijn met dieren of andere wezens waarmee wij bekend zijn. Zoals ik net al zei gaat het in dit geval ook om een demon. Of dit echt een hallucinatie betrof waag ik daarom nog te betwijfelen. Maar daar komen we wellicht later nog eens op terug. Wat ik je vooral wil duidelijk maken is dat het ‘paard’ van Füssli en de Old Hag demon beide geen entiteiten zijn die van de Aarde afkomstig zijn, maar mogelijk vanuit een andere dimensie of universum naar hier zijn afgereisd. En, geloof me, dat hebben ze vast niet gedaan met de beste bedoelingen.”
Na een dergelijke betoog voelde ik me inmiddels toch wat ongemakkelijk. Fritsz-Otto leek mij een prima kerel, maar wat hij hier naar mij op stak, had iets weg van de bezielde overtuiging van een dorpsgek. Het klonk mij in elk geval erg onwaarschijnlijk. Mijn wangen kleurden rood van plaatsvervangende schaamte en ongeloof.
“I-ik hoor wat je zegt,” bracht ik wat ongemakkelijk uit, “maar, als ik eerlijk ben, weet ik niet heel goed wat ik ervan moet vinden, Fritsz-Otto. We praten hier over één specifiek onderdeel van het boek wat ik net gelezen heb, en waar jij toevallig ook wat van weet, maar je doet het nu voorkomen alsof de achtergronden van deze antagonist en zijn ‘paard-die-toch-eigenlijk-geen-paard-is’ deel uitmaken van een één of ander groter geheel of zo. En kennelijk ben je er zelf van overtuigd dat dit ook echt zo is. Dus, ik hoop niet dat je het vervelend vindt dat ik dit zeg, maar snap je dat ik het wat onwaarschijnlijk vind klinken?”
“Beste man,” reageerde Fritsz-Otto even verbijsterd als resoluut, “ik kan mij goed voorstellen dat je dit wat vreemd in de oren klinkt. Maar zeg nu zelf, vind jij jezelf dan erg geloofwaardig wanneer je jouw nieuwe collega’s al op dag één ervan probeert te overtuigen dat je iedere dag wordt ontvoerd door aliens?”
Touché.
Daar had hij natuurlijk wel een punt. Ik voelde mij ineens betrapt en krabde onwillekeurig wat op mij achterhoofd. Het was niet dat ik me er onplezierig bij voelde, maar het was wel opmerkelijk hoe hij mij zo meende te kennen, alsof hij zelf een soort Old Hag was. Bij deze vergelijking dacht ik automatisch aan de verschrikkelijk gevolgen van de deal die de hoofdpersoon uit het verhaal had gemaakt met dit duivelachtige wezen. Zonder bij de consequenties stil te staan, had de hoofdpersoon ermee ingestemd om ‘alles’ op te geven, zodat hij die succesvolle schrijver kon zijn die hij altijd al wilde worden. Hierdoor had hij het aangedurfd om hele boekwerken, in opdracht van Old Hag, onder de aandacht te brengen bij grote uitgeverijen. Met succes, want in mum van tijd steeg zijn naamsbekendheid en brachten zijn publicaties veel geld in het laatje. De dubbele agenda van zijn opdrachtgever werd echter al spoedig duidelijk, toen de schrijver langzaam tot de schokkende ontdekking kwam dat hij zijn fysische bestaan aan het verruilen was voor het eeuwige. Uiteindelijk bleek het dat er een monsterlijk motief schuilde achter deze onschuldig ogende schrijfopdrachten; Old Hag was namelijk uit op zijn ziel. Hoewel hij ze nog wel kon gebruiken begonnen de handen van de schrijver te vervagen en werd hij ten overstaan van zijn gezin steeds vaker deels onzichtbaar. In het boek over de Old Hag en de schrijver wordt al vroeg duidelijk dat hij zijn vrouw en zijn kinderen hierdoor grote schrik aanjaagt, waarop hij zich genoodzaakt ziet om zich af te zonderen. De schrijver vervolgt succesvol doch dolend zijn bestaan en krijgt van zijn werkgever Old Hag een nieuwe, vreselijke opdracht. De schrijver is voortaan gedoemd om er ‘s nachts op uit te trekken en mensen gruwelijke nachtmerries te bezorgen, waar hij, op zijn beurt, weer meesterwerken van moet schrijven.
Na deze relativerende gedachten monsterde ik Fritsz-Otto nog eens en concludeerde ik dat ik niet zo wantrouwend over hem moest denken. De man met z’n marineblauwe pak en doorgelopen gympen mocht met zijn goedlachse voorkomen en zijn wilde grijzende haren een vat vol tegenstellingen zijn, een dorpsgek met waanideeën zocht ik toch niet echt achter hem.
Desalniettemin riep zijn confrontatie kennis te hebben van mijn nachtelijke relazen vragen bij mij op. Anders dan Rina, Kornelis, Tinus, Victor en enkele Edjes had ik niemand iets verteld van de wezens die ik ‘s nachts ontmoette, de wezens die Fritsz-Otto hier ‘aliens’ noemde.
“Maar… hèh? Hoe kun jij daar iets van weten?” merkte ik daarom op, ” Je was daar toch helemaal niet bij?”
Mijn reactie was helemaal niet verwijtend bedoeld, maar ik denk dat Fritsz-Otto wel begreep waarom ik zo reageerde.
Tegen mijn verwachtingen in kneep hij mij toen zachtjes in mijn schouder. Een mengeling van tabak en een duidelijke mannengeur vertelde veel over hem. “Beste vriend, je werkt voor een krant. Nieuws verspreidt zich hier soms als een lopend vuurtje.”
En hij knipoogde naar me.
Hiervoor was Rina Oddel verantwoordelijk, glimlachte ik inwendig. Ik wist het meteen.
Hij schudde mij wat aan mijn schouder en sprak:
“Kom op, makker. Volgens mij ben jij allang door die fase heen, dat je hier bij de Tycoon Newspaper de gekste dingen beleeft. Het is soms net de chocoladefabriek van Willy Wonka hier. Wat dacht je ervan dat we het hier eens afsloten voor vandaag en dat ik met je mee op naar huis loop?”
Een laatste blik op het boek werpend besloot ik dat dat wellicht nog niet zo’n gek idee was.

Dat het in je eentje op orde brengen van een complete bibliotheek niet voor iedereen was weggelegd, daar was ik het, na 11 maanden met boeken te hebben gesjouwd, met mezelf wel over eens. Het is een klus die je veel voldoening geeft, maar je moet er wel tegen kunnen. Vooral omdat je afgezonderd van de rest opereert en in je eentje verantwoordelijk bent voor een berg werk waar niemand anders zin in heeft. Daar moet je wel echt de persoon voor zijn. Het betekent ook dat je bereid moet zijn om voldoening te vinden in je innerlijke wereld en dat je weet hoe je moet omgaan met beperkte verbondenheid. Het snelle, luidruchtige en op de buitenkant gerichte mediabedrijf waar ik terecht was gekomen, mag misschien ongeschikt lijken voor introverten, juist hier had ik mijn plek gevonden. En met dat gebrek aan verbondenheid viel het eigenlijk ook wel mee. Natuurlijk was ik het grootste gedeelte van de tijd in mijn uppie, toch kreeg ik de indruk dat je hier meer aanloop had – van vrijpostige collega’s – dan waar ook op de talrijke redactievloeren de die Tycoon Newspaper rijk is. Sociale vervreemding hoefde je dus echt niet bang voor te zijn.
Nu het einde in zicht kwam, en ik met een voldaan gevoel het resultaat van mijn werk overzag, begon ik me af te vragen wat Victor na deze ‘monsterklus’ nou uiteindelijk nog meer voor me had bedacht. Met een kop kamillethee, die Rina zo liefdevol voor me had bereid, in de kom van mijn beide handen, hing ik over een gietijzeren balustrade. Mijmerend over de toekomst tuurde ik door de transparante, bijna okergele restanten van het aftreksel, alsof ik deze met eenzelfde blik trachtte te doorgronden. Ver eronder lag de houten mozaïekvloer, nu vrijwel geheel vrijgemaakt van de vele dozen. Ed had de 666 lege dozen opgevouwen en afgevoerd. Een onbestemd gevoel maakte zich van mij meester, toen mijn hoofd eens niet bezig was met boze geesten en ik tijd had om mij tot de glasvoorstelling van het wild te richten, dat niet zo heel gek ver boven mij tussen loodlijsten zat ingevangen. Ik had er geen idee van dat ik het oogstrelende interieur van de Grote Bibliotheek, dat ondertussen mijn tweede thuis was geworden, op niet al te lange termijn zou moeten verruilen voor het avontuur waar ik al veel langer op zat te hopen. Mijn grote wens om als nieuwsreporter uit te mogen vliegen, brak weldra aan. Hoe groot was dan het contrast met de beproevingen die ons uiteindelijk te wachten stonden, als uitwerkingen van mijn roeping! Na de opening, morgen, van de Grote Bibliotheek, zou ‘monsterklus’ een hele andere betekenis voor mij gaan krijgen.

Even doortastend als de vos uit de beeltenis in het plafond recht boven ons, was de sluwheid op Victors lippen, die je voortdurend het gevoel gaf dat het laatste avondmaal aanstonds was. Voor de gelegenheid gestoken in een reebruine mantel met talrijke borduursels van klaverblad stond hij statig naast mij op een verhoging dat ons van de rest van de aanwezigen scheidde, in het verlengde van de mozaïekvloer, met achter ons een rood gordijn waar enkele bijzondere werken stonden opgesteld. Van de zenuwen frunnikte ik onwillekeurig wat aan mijn gilet en ik voelde mij onderhand behoorlijk opgelaten. In mijn hoofd maakte me ik druk over zaken als de kleur van mijn pak en of men het wondje van het scheren van vanochtend nog kon zien, terwijl Victor nu bijna met zijn voordracht en speech aanving. De geruststellende glimlach van Rina, in het publiek voor ons, deed de drukte in mijn hoofd weer wat bekoelen.
Enig gestommel stierf weg, zodra Victor – die overduidelijk ook behoorlijk gespannen was – luid z’n keel schraapte en driemaal in zijn handen klapte.
Zijn speech begon met een raadselachtige vers, waarvan ik mij afvroeg of er überhaupt iemand tussen de aanwezigen was die er de bedoeling wel van begreep. Hoewel het voor iedereen natuurlijk wel duidelijk was dat het thema met ‘boeken’ en ‘bibliotheek’ verband hield. Maar of men het bij de opening van een bibliotheek vond passen, daar plaatste ik ernstig mijn vraagtekens bij.
“Woorden die geen mens meer kent,” begon Victor plechtig vanaf zijn lessenaar, de titel van het vers benoemend.

“Het oord was verlaten, stoffig en donker
Gelijk het woord van ieder beduimeld deel

Verwikkeld in de oude steegjes
Nabij een kade of twee
Stonk het er naar vreemde geuren
Zilte aanslag van de zee
Eigenaardige krullen
Wierp de westenwind er in
Ezelsoren op menig geschrift
Intrigerend, tegen beter weten in

Kleine vensters, verduisterd door rook en vorst
Verrieden stapels en stapels boeken
Kronkelend van de vloer tot aan de nok
Beschroomd of ik dit dorst

Sprakeloos betrad ik en bukte voor een web of tien
Nam het eerste gewrocht ter hand
Geschokt toen ik de inhoud had gezien
Nerveus beefde ik bij de bizarre woorden
Sommige ervan geheim en monsterlijk bovendien
Ik zocht daarop naar de meester in dezen ambacht
Maar vond niets anders dan de stem
Die in mijn angstdromen naargeestig naar me lacht

Met dit schriftuur luid ik thans de officiële opening in van de Grote Bibliotheek van ons redactiegebouw.”
Victor liet hier expliciet een pauze vallen, voordat hij verderging met zijn speech.
De oorverdovende stilte galmde door de zaal.
Wenkbrauwen werden her en der opgehaald. Men wilde graag door met het volgende onderdeel.
“Geachte aanwezigen. Ik ervaar het als een grote eer om hier vanmiddag de Grote Bibliotheek van de Tycoon Newspaper te mogen openen. We staan hier allen te midden van het domein van rust en het onderkomen van enkele duizenden fysieke informatiedragers, waarmee ons een rijk scala aan literatuur en allerhande naslagwerk wordt aangereikt. Het dient om ons, als leden van de organisatie van ons nieuwsblad een plezierig oord te verschaffen waarin we ons kunnen terugtrekken uit ons tumultueuze bestaan als ‘TN’ medewerkers. Dat geldt zowel voor de mensen van de redactievloeren en piloten op de buitendienst als voor onze ambtgenoten van alle ondersteunende afdelingen, zodat ook de typisten, de documentalisten, de medewerkers van de gehele infrastructuur, het magazijn, de bediening en de keuken hier hun plek kunnen vinden, en eenieder die ik hier nu niet heb genoemd. Jawel, iedereen die werkt voor de Tycoon Newspaper en vanuit zijn functie direct of indirect een bijdrage levert aan de vormgeving van ons blad, verdient het om zich, ook buiten pauzetijden, hier te kunnen terugtrekken. Het recht op de tijdvakken waarin medewerkers met een ondersteunde functie in enige vorm ‘leestijd’ mogen opnemen, dient te worden afgestemd met de betrokken leidinggevenden…”
Deze aankondiging en enig uitweiding over de invulling ervan deed de stemming van de genodigden direct naar het positieve omslaan. Gereserveerdheid maakte plaats voor geestkracht en in de zaal ontstond een opgewekt geroezemoes. Victor ging in zijn overigens briljante maar iets te lange speech nog dieper in op de totstandkoming van ons redactiebestaan en haar immense boekerij. Vanaf de bouw ervan tot en met het aanhalen van enkele, aan de bibliotheek gerelateerde anekdotes, geen detail liet hij onbenoemd. Victor toonde zich en uitmuntend spreker en zo liet hij ons een kant van zichzelf zien die geen van ons allen op onze afdeling van hem kende. Het was een erg amusante middag.
Hij sloot zijn speech af met een uitgebreid dankwoord. Na het bedanken van enkele andere leden van de ‘TN’, die zich hard voor de totstandkoming hadden ingezet, richtte hij zich tot mij.
“Nu dan… Vóór de symbolische opening, door het opentrekken van dit gordijn achter mij, wil ik nog een laatste dankbetuiging uitspreken over een erg bijzonder persoon, hier in ons midden…”
Hierop plaatste hij zijn hand kort op mijn schouder ten teken dat ik mij niet meer naar het publiek, maar naar hem moest richten. Victor draaide zich naar een tafeltje achter hem, waar hij een voorwerp in cadeauverpakking in zijn handen nam en draaide zich toen weer naar mij.
“Ed Cetera en ik hebben het eens zitten narekenen,” sprak hij met deftige aanzet, “En we zijn op een schatting uitgekomen van zo’n 68.250 boeken die jij, Achmed Liën, de officiële archivaris van de Tycoon Newspaper, in een tijdsbestek van grofweg dertien weken uit dozen hebt gestapeld en op thema’s hebt weten te rangschikken en hebt kunnen alfabetiseren, opdat je ze vervolgens tot in de kleine uurtjes in deze 182 stellingen tellende bibliotheek ieder hun eigen plek hebt kunnen geven. Het tempo waarin je dit voor elkaar hebt gekregen mag best een wereldprestatie worden genoemd, als je het mij vraagt. Jouw directe collega’s van de redactievloer en zelfs onze receptioniste Rina Oddel hebben je er op je lange werkdagen meer dan eens aan moeten herinneren dat je ook nog een bed thuis hebt staan, zodat we je hier niet de volgende dag bedolven onder de boeken al ronkend tussen de stellingen zouden aantreffen. Werken zoals de complete bibliografie van Jules Verne, De Ramp met het Aquaduct op de Dam, De Bouw van de Tycoon Newspaper, De Grootste Zeppelinraces uit de 19e eeuw, De Gohes City Almanak, Culturele Antropologie der Nesnemenienen, Het Warwinkels Woordenboek en natuurlijk De Biografie van de Voorbijwandelaar, het is slechts een greep uit vooraanstaande publicaties waar jij tijdens jouw isolatie tussen al deze geschriften kennis van hebt genomen, of je ze allemaal al gelezen hebt of niet, jij weet vanaf het kleinste onbenullige documentje tot en met het dikste, ettelijke pagina’s tellende gewrocht hier in de Grote Bibliotheek van de Tycoon Newspaper blindelings aan te wijzen waar het gevonden kan worden. We komen hiermee tot het einde van deze officiële opening van onze prestigieuze bibliotheek en ik zou deze gelegenheid daarom nog graag willen aangrijpen om jou, Achmed Liën, als blijk van waardering voor al het werk wat je tot noch toe hebt verzet, te bedanken met een klein presentje.”
Hierop overhandigde hij mij het verpakte voorwerp en hij drong er daarbij op aan dat ik het direct openmaakte. Niet mijn, maar zijn handen beefden toen ik het al in mijn handen had genomen. En als ik op dit punt naar hem had opgekeken in plaats van mij op het cadeau te richten, dan had ik kunnen zien hoe Victor glunderde zoals alleen de tegenspeler uit Aladin dat kon bij het bemachtigen van de lamp. Zijn met verband omwikkelde armen bleven bij mij en het cadeau in de buurt hangen. De aders op zijn kale slapen klopten zichtbaar. Voorzichtig, en dus naar het oordeel van mijn leidinggevende tergend traag, opende ik het verpakkingsmateriaal en nog voordat ik er zelfs de kans toe kreeg om het voorwerp dat het bevatte in mij op te nemen, nam Victor mijn handen en het voorwerp op naar het publiek en riep hij opgewekt:
“De Bronzen Pen!”
In dezelfde beweging trok hij met zijn andere hand aan het koord van het gordijn en werden de eerder door hem opgesomde werken onder luid trompetgeschal aan eenieder zichtbaar gemaakt. De nadruk kwam door Victors zenuwen hierdoor veel meer op mijn cadeau te liggen, maar de kans was groot dat slechts een enkeling onder de aanwezigen dat en het potsierlijke van de presentatie echt opmerkte.
Na de ceremonie was er gelegenheid om de bibliotheek te verkennen onder het genot van een hapje en een drankje en ontmoetten Victor en ik mijn directe collega’s tussen de bijzondere werken, die eerder nog achter het gordijn hadden gestaan. Je kon collega’s als Rina en Tinus gewoon zien denken, toen ze terugdachten aan lovende woorden die Victor aan het einde van de opening over mij had uitgesproken. Ze kenden hem natuurlijk vooral als een erg cynisch en egocentrisch man. Niemand liet zich er echter echt over uit. Zelfs Rina verschoot niet van kleur, noch vouwde zij de rug van haar hand langs haar gezicht om iemand toe te fluisteren hoe ze over hem dacht. Over de boodschap die Victor hiermee aan mij en alle aanwezigen had overgebracht was iedereen het mogelijk ook wel eens, maar om zulke vleiende woorden over zijn tong te horen rollen, moet voor velen kennelijk een eerste keer zijn geweest. Ook tijdens dit intieme moment tussen de verschillende lessenaren waar de werken op stonden opgesteld, toonde Victor zich als een prettig persoon en was hij opvallend amicaal. Waar Victor eerder nog onverschillig deed over deze imposante leesinrichting toen hij mij er voor het eerst toegang toe gaf, leek het nu ineens wel alsof hij verheugd was om het interieur van de Grote Bibliotheek met ons te delen. Of was hij gewoon blij dat er iemand was geweest die de taak op zich had genomen om al die honderden boeken op te ruimen, een vervelende klus waarvan hij het erg fijn vond dat het eindelijk achter de rug was? Tijdens deze opening zou hij mij daar voorlopig nog naar laten gissen. Maar spoedig zou hij mij er wel achter laten komen dat vooral hij het was die stond te popelen om mij aan mijn volgende opdracht te laten beginnen.