image by torture-city, edited by Gsorsnoi

 “Vanuit studio 69 is dit de 2487e aflevering van Die ene vraag. Eén iemand uit ons publiek neemt het op tegen duizend streng geselecteerde kandidaten. Van nautisch kapitein tot luchtfotopiraat en van zeppelin ontwerper tot stofbrillen reparateur, wie heeft de meeste kennis in huis en beschikt over stalen zenuwen? Allemaal strijden ze om die ene felbegeerde plek in Die ene vraag. Vanavond spelen we weer een finaleronde waarbij onze kandidaat van deze maand in de honderd laatste vragen terecht is gekomen. Bob de Winter speelde vorige week alweer 162 kandidaten weg zodat er nu in totaal 995 lege stoelen op tribune zijn ontstaan. Speelt hij die laatste vijf ook weg? Want u weet het, één fout antwoord is al fataal. Het is alles of niets in Die ene vraag. Dit is Nationale WSNOI Loterij’s Die ene vraag, hier is uw gastvrouw Vicky Rhaagbaack!”

Er klinkt een oorverdovend handgeklap uit de applausmachine wanneer achter in de studio twee grote decorwanden voor elkaar langs schuiven. De artistieke deuren, die bezet zijn met meer dan vijfhonderd raderen van uiteenlopende grootte, verdwijnen links en rechts in de sleuven van twee enorme bogen die in de vorm van een halve maan het leeuwendeel van het podium omarmen. Gehuld in een flinke maar zichzelf snel oplossende wolk van stoom komt de altijd zeer modieuze presentatrice tevoorschijn. Vandaag is ze gekleed in een wijde witte Victoriaanse rok met daarbovenop een zwart korset jasje. De jas valt op door een brede serie van riemen op beide mouwen en versiersels van knopen die her en der op de stof te zien zijn. Onder het jasje draagt ze een gekruld koperbruin met rood gouverneurs shirt en op het hoofd een eenvoudige vilten hoed. Onder begeleiding van twee felle spotlights die haar volgen, loopt ze naar voren en begroet de kijkers thuis en het publiek in de zaal.
“Een hele goede avond, het is de laatste zondag van de maand, dus het is weer de hoogste tijd voor de finale van Die ene vraag.”
Dit is het moment dat de openingstune de laatste noten bereikt, de organist deze met een spetterende finale beëindigt en laat uitdoven.

In Nederlands langstlopende televisiespel komt er steeds één speler in de stoel op het podium en krijgt een categorie voorgeschoteld. Na het verschijnen van de naam van de categorie mag hij of zij kiezen voor een makkelijke of moeilijke vraag. Bij iedere vraag staan drie antwoorden, waarvan er altijd slechts ééntje goed is. Terwijl de speler in de stoel zich voorbereidt op het juiste en beslissende antwoord moeten de duizend tegenspelers ook hun antwoord intoetsen. Wie het fout heeft, valt direct af en wordt in een arena tussen het publiek en het podium in een kuil geworpen waar het monster Dishmeier ongeduldig op zijn volgende maal ligt te wachten. Dishmeier is één van de duizend jongeren van Shub-Niggurath, een duistere godin die deel uitmaakt van de Grote Ouden uit vervlogen tijden. Het is die offerande aan dit monster dat van de spelshow een kijkcijferkanon heeft gemaakt en tegelijkertijd een luguber en omstreden karakter heeft toebedeeld. Zij die aan de gang naar deze voortijdige dood ontsnappen worden pas bekend gemaakt zodra de speler in de stoel zijn eigen antwoord heeft gegeven en daarvan duidelijkheid krijgt of dat antwoord goed is. Dit gaat net zolang door tot er van de kandidaten in de zaal minder dan honderd overblijven. Is dat het geval en heeft de speler in de stoel voortdurend goede antwoorden gegeven dan is hij van een finaleplaats verzekerd. Het finalespel wordt eens per maand gespeeld en op de laatste zondag van de maand uitgezonden. Die aflevering gaat alleen door indien een speler zich zolang staande heeft kunnen houden.

“Welkom Bob,” begint Vicky na enige commerciële introducties en verplichtingen. Kijkers kunnen bellen naar de show om prijzen te winnen en leden van de Nationale WSNOI Loterij werden er nog eens extra op geattendeerd hoe belangrijk hun loten zijn voor de jackpot. Rhaagbaack laat Bob zich even kort opnieuw voorstellen aan de mensen die zijn ontwikkelingen niet hebben gevolgd; hij vertelt nog eens dat hij van spelletjes spelen houdt, woonachtig is in Breindorp en veel leest. In de voorgaande weken is Bob veel in dit programma verschenen. Hij is inmiddels aan zijn 352e vraag toe en heeft door zijn speltechnieken maar liefst ZB 874.000,- in de kluis. Van zijn troefkaarten heeft hij zijn drie uitvluchten en elimineerkaarten verspeeld, maar heeft nog wel zijn verdubbelmaar overgehouden, iets wat de programmamakers steekt. Mocht Bob er namelijk toe komen zijn verdubbelmaar op één van de resterende vragen in te zetten dan betekent dit dat hij zijn geldbedrag tot boven de miljoen kan verdubbelen, een geldsom die in Nederland nog nooit aan een deelnemer in een show is uitgekeerd en menigeen zich afvraagt wat dit voor het voortbestaan van het programma zal betekenen. Of Bob zijn laatste kaart ook echt kan inzetten is niet waarschijnlijk. Het wegspelen van de laatste tegenspelers zal geen eenvoudige opgave zijn daar de vragen alsmaar moeilijker worden. En zelfs al kiest Bob voor een makkelijke vraag dan valt zo’n vraag niet mee in de finale.

Het spel krijgt echter een hele bijzondere wending wanneer hij er toch in slaagt tot de voorlaatste vraag door te breken. Niet dat dit veel kijkers thuis nog verbaast nu zij al zoveel van hem hebben gezien, maar ondanks dat breken de kijkcijfers door tot ongekende hoogte en wacht heel Nederland gespannen af of Bob als eerste de finale weet te winnen. Behalve de laatste heeft hij nu iedere resterende speler op de tribune één voor één kunnen elimineren en ze voor zijn voeten uit elkaar gerukt zien worden door de vele tentakels van Dishmeier, een beeld waaraan hij inmiddels gewend is geraakt en hem nauwelijks nog kan deren. De overblijver trekt steeds witter weg en ziet zijn kansen nog verder verschrompelen om zelf in de stoel op het podium te raken. Bob is gewoon te sterk.

“Dan volgt nu de voorlaatste vraag Bob en je weet wat dat betekent hè?” vraagt de presentatrice met enig venijn aan hem. Hij knikt en neemt gretig de gelegenheid zijn instemming te verklaren.
“Ja Vicky, hierna komt de open vraag en wordt de inzet automatisch verdubbeld wanneer ik die goed beantwoord, toch?” daarbij gaat hij er al zowat vanuit dat die vraag hem ook echt gesteld zal worden.
“Juist ja,” geeft zij als antwoord, een afkeurende blik niet nalatend. Ze pakt een volgende kaart tevoorschijn en wil deze al op haar strenge toon aan hem gaan voorlezen.
“Mag ik mijn verdubbelmaar nog inzetten?” is Bob haar nog net op tijd voor en herinnert haar hiermee aan de spelregels. Vicky klikt geërgerd met haar speeksel tussen de tanden en stemt toe omdat de regels nou eenmaal zo zijn. Uiteindelijk begint ze hem toch die op één na laatste vraag te stellen, wetende dat het programma daarmee bijna twee miljoen aan Bob schuldig is mocht hij er na het correct beantwoorden van deze vraag toe besluiten de open vraag te laten voor wat die is en met het geldbedrag naar huis te gaan.
“Wat is waar: A, als je koffie 4 dagen laat staan kun je het ondersteboven houden zonder dat het er uit valt, B, de nagel van een middelvinger groeit het snelst, C, ja-schudden gaat makkelijker dan nee-knikken of D, bij rechtshandigen groeit het hoofdhaar naar links?”
De laatste persoon in het publiek krijgt even de kans zijn antwoord in te toetsen. Met een bevende hand en het zweet op zijn rug druk deze op de ‘D’ hopende dat hij het al die tijd net een beetje beter heeft gedaan dan zijn grote rivaal. De man tegenover hem blijft echter heel koel en lijkt nauwelijks tijd nodig te hebben om over de vraag na te denken.
“Ik dacht dat je een moeilijke vraag zou stellen?” vraagt Bob zodra Vicky haar mond opent om iets te gaan zeggen. Een vernietigende blik krijgt hij daarop als antwoord. Over het antwoord op de hem gestelde vraag laat hij weinig twijfel bestaan “…dat antwoord is natuurlijk B,” Vicky kijkt hem direct indringend aan en heeft moeite dit juiste antwoord te accepteren “…de ‘B’ van Bob.”
Vicky smijt ineens woedend haar laatste twee kaarten op de grond. Dit keer had ze toch echt gehoopt dat haar kandidaat het antwoord niet zou weten, maar die allesweter van een Bob bleek ook hier weer van de meest nutteloze feiten op de hoogte te zijn. De show is hiermee bijna letterlijk en figuurlijk ten einde gekomen. De presentatrice zuigt haar longen vol lucht en balt haar vuisten. Ze is verschrikkelijk boos en laat dat blijken ook. Bob kijkt haar nogal verbaasd aan en begrijpt helemaal niets van de reactie van de gastvrouw. Het is toch zeker de bedoeling dat iemand dit spel wint, of niet soms? Het lijkt de enige vraag die er die avond niet beantwoord wordt, want juist nu het tijd zou zijn voor de open vraag gebeurt er iets waar hij zich nooit op voor had kunnen bereiden.
De studio begint plotseling te trillen als de lucht erin zich rond Vicky begint te verzamelen. Een draaikolk van lucht en de rook uit de rookmachines ontstaat. In het midden ervan zwelt de furieuze vrouw op. Haar kleren beginnen te barsten en scheuren kort daarna uit het verband. De laatste man die nog op de tribune aanwezig is en weldra door twee beulen naar de arena in het midden gesleept zou worden, duikt angstig naar achteren en zoekt instinctief naar een mogelijkheid om te ontsnappen. Aangezien zijn folteraars hem zojuist uit zijn boeien hebben bevrijd, zet hij zijn volle gewicht tegen één van deze twee en duwt hem opzij. Ook Bob is zich het apelazarus geschrokken en deinst achteruit. Vicky’s kleren hebben plaatsgemaakt voor een goudbruine vacht op het lijf dat nog wat aangroeit in volume. Bliksemschichten markeren de plaats waar de vrouw lijkt te gaan ontploffen van woede. De vrouwelijke mensvormen verliest ze compleet en transformeert in een paar seconden in een gedaante die het meest weg heeft van een leeuwin. Waar de rook langzaam optrekt schrikt Bob nog even opnieuw zodra een ruw geschubde slang haar kop laat zien. Het is niet Vicky’s nieuwe aangezicht, maar haar staart die een eigen leven heeft gekregen.

De presentatrice heeft een gedaanteverwisseling ondergaan en is veranderd in de Sfinx! Met haar scherpe zwarte klauwen stapt ze dreigend naar voren en slaat met de vleugels die uit haar rug groeiden intimiderend naar Bob uit. Hierop wankelt de spelfanaat naar achteren en verliest zijn evenwicht. Met één arm voor zijn ogen probeert hij zichzelf te beschermen op wat komen gaat.
“Zzzzooo Bob,” spreekt de Sfinx angstaanjagend en ontbloot vier vlijmscherpe tanden die boven de rest uitsteken. Bob spiekt over zijn arm en staart in eerste instantie naar twee enorme harige borsten. De Sfinx was op hem afgestapt en heeft zich over hem heen gebogen. Ontdaan kijkt hij van de borsten naar haar twee groene ogen en kan zich vervolgens niet meer van haar blik losscheuren. Met haar voorkomen is ze afgrijselijk lelijk en een betoverend schoonheid tegelijk. De Sfinx heeft een fijn dun gezichtje met weelderig koperbruin haar dat in krulletjes langs haar wangen valt.
“Ben je nu klaar voor ‘Die ene vraag’?” vraag ze hem geduldig en verleidelijk. Het is de open vraag die de laatste van de finale vormt.
“J-j-ja… d-dat d-denk ik…” stamelt Bob in de rol van Oedipus die volgens de Griekse mythologie met het antwoord op de komende vraag Thebe verloste van de Sfinx. Zou dit allemaal bij de show horen? Bedenkt hij zich ineens en tracht zichzelf gerust te stellen met die gedachten. Uiteindelijk begint ze hem dan toch die vraag te stellen.
“Wat loopt ’s ochtends op vier voeten, ’s middags op twee en ’s avonds op drie, en is zwakker naarmate hij meer voeten heeft?”
Bob likt even over zijn lippen om deze te bevochtigen en wil juist een reactie geven, maar precies wanneer hij dat wil gaan doen groeien zijn lippen samen als stalactieten die naar stalagmieten reiken. Paniekerig  grijpt hij naar zijn gezicht en probeert te bevatten wat er met hem gebeurt. De Sfinx lijkt hem te hebben betoverd en heeft hem het vermogen ontnomen te kunnen antwoorden. Zijn mond heeft zich gesloten … en is verdwenen.

“Schat! Wakker worden!” hoort hij dan ineens naast zich gezegd worden en voelt hoe er aan zijn lijf geschud wordt. Het is Ria, zijn vrouw die naast hem ligt en hem terug naar de werkelijkheid brengt.
“Je komt nog te laat op je werk!” vervolgt ze.
Bob is allerminst blij met de actie van zijn vrouw en wenst dat ze hem nog even had laten slapen. Dan had hij in elk geval de vraag van de Sfinx nog kunnen beantwoorden. Tenslotte blaft hij humeurig  naar zijn vrouw:
“Mens!”

Noot: dit is het eerste verhaal waarin drie monsters genoemd worden. Eén van de extra monsters, Shub Niggurath, komt uit de verhalen van fantasy- en horrorschrijver H.P.Lovecraft. De tweede is op zijn verhalen geïnspireerd en moet één van de kinderen van Shub verbeelden. Diens naam, Dishmeier, is weer een woordspeling op die van computerprogrammeur Sid Meier die o.a. de spellen Civilization I & II op de markt heeft gebracht.

De derde ronde van YOUZZLE’s schijfwedstrijd loopt vandaag ten einde en tezamen met één andere inzending zijn wij de enige andere in de race. Wordt het onze pikante ‘Connectie’ of toch ‘De overlevenden’ van Johan van de Velde (niet de wielrenner) die vanmiddag zal winnen en daarmee het vervolg wordt op Andrea’s deel 2 ‘Gevangen’? Onze kans is 50 – 50! Er is aangekondigd dat we dat dadelijk om 12:00 zullen weten. Hierbij in elk geval ‘Wisselwereld 3 – Connectie’ waarin Myrthe stiekem een wel heel bijzonder verjaardagscadeau opent en daarmee Evan misschien wel gemakkelijker uit zijn benaderde positie kan bevrijden dan ze zou denken.

Myrthe begon Evan nu wel echt te missen. Vandaag was ze dertig geworden en alhoewel zij beiden niet echt gaven om verjaardagen met de toeters en bellen van familie en vrienden over de vloer, een bijzonder cadeau van de partner kon er toch zeker wel vanaf. Zo was het vorig jaar ook gegaan toen Evan zijn nieuwe motor gekregen had. Hij was elf maanden ouder dan zijzelf en op Luis na hadden ze niemand op bezoek gehad. De breedsprakige Luis was in zijn eentje al een hok vol visite. Niet alleen sprak hij vlug en veel, ook wat betreft zijn lichaamsomvang had je met hem direct al drie vrienden om je heen. Zijn gewicht mat evenveel cijfers op de weegschaal als zijn IQ in wijsheid en zijn karakter in humor. Sinds hun studententijd hadden de heren veel met elkaar opgetrokken. Ook op het werk konden zij het nog steeds goed met elkaar vinden. Evan was dikwijls door zijn vriend uitgedaagd voor het spelen van online computerquizzen en ook van racespellen die je tegen elkaar kon spelen waren zij niet vies. Ja, Myrthe had in haar vriend een echte nerd leren kennen. Naast de wetenschap waren de consolespellen alles voor hem. Nu was dat ergens wel merkwaardig daar hij basale zaken als eten en slapen met pillen oploste zou je mogen verwachten dat hij het spelen van games juist een verspilling van tijd moest vinden. De prioriteiten lagen bij hem blijkbaar anders. Zich er aan storen deed ze gelukkig niet. Zo dik lag het er nou ook niet bovenop en als puntje bij paaltje kwam dan hadden Evan en zij altijd voldoende tijd voor elkaar vrij gemaakt. Evan mocht de workaholic zijn, maar zij kon er zelf ook best wat van. De onderlinge passie was er in de loop der jaren niet minder om geworden.

Niets… Behalve wat geneuzel over nanotechnologie kon ze geen informatie vinden die haar iets meer zou vertellen over het experiment van de twee heren. Ze rolde Evans laptop weer op en borg hem weg in de koker aan de wand. Wat nu, dacht ze. Er was opnieuw bijna twee uur verloren gegaan terwijl ze over Evan niets wijzer was geworden. Geïrriteerd en boos op hem beende ze naar de ijskast, trok deze open en schonk zichzelf een witte wijn in. Dat was haar derde al sinds ze achter zijn bureau was gaan zitten. Die gedachte zette haar even aan het twijfelen waarop ze besloot dat een half glas wel voldoende was. In de woonkamer ging ze even op de sofa zitten in een poging haar gedachten te ordenen. Voor haar op tafel lag het cadeau dat Evan voor haar had achtergelaten. Hij had haar op het hart gedrukt te wachten met het te openen tot het moment dat hij weer terug zou zijn. En wanneer was dat? Ergens na middernacht? Het stak haar opnieuw dat hij niets van zich had laten horen. Maar het besef dat hij daar naar alle waarschijnlijkheid niet zelf de macht over had knaagde nog meer aan haar. Die Dytre, ze haatte hem. Ze beet van venijn op haar lip tot ze de pijngrens bereikte, nam een liggende houding op de sofa aan en griste het pak van tafel. De verjaardag was verpest en het gevoel van onmacht en verbitterdheid maakte dat ze de schroom verloor om vast te kijken wat Evan voor haar gekocht. Zorgvuldig peuterde ze de fraaie strik van de verpakking. Wat cadeaus betreft kon je de verzorging wel aan hem overlaten, dat moest ze hem nageven. Ruimte voor presentjes was er ook als ze niet jarig waren. Het pakpapier zat onder de strik nog vastgesnoerd met klikband ,het laatste obstakel voor ze zich van de inhoud kon overtuigen.

“Kleding?” hoorde zij zichzelf zeggen en ze trok een zwartroze pakje uit de doos. Ze wilde niet ondankbaar overkomen, maar dit had ze na de motor niet verwacht. Met haar armen gespreid probeerde ze een beeld te vormen van het type kledingstuk en de stof waar het uit bestond. Al bij de eerste aanraking vanuit de verpakking merkte ze hoe heerlijk de stof aanvoelde. Haar vingers leken de textuur te kunnen proeven. Het weefsel gleed er soepel tussendoor en maakte er een aangename tinteling in los. Of was dat de ontspanning na de stressvolle dag die ze vandaag had ervaren? Met haar duimen wreef ze over de stof in de hoeken waar ze het vasthield. Het voelde bijzonder zacht aan. Onwillekeurig moest ze aan fluweel denken. Het was overwegend zwart van kleur, bijna oliezwart. Roze was slechts de naar zilver neigende gloed die over het donkere kledingstuk lag. Toen ze het iets hoger voor zich hield en het van beide kanten bekeek wist ze het: Evan had een catsuit voor haar gekocht. En wat voor één!

Ze vergat haar eerste oordeel over de schijnbare onevenredigheid met de motor. Maar waarom een catsuit? Nee, het was niet dat Evan nooit lingerie voor haar kocht. Ze was van hem alleen niet gewoon dat hij iets voor haar zou kopen dat zo extravagant was. Zo waren mannen nou eenmaal vaak niet, in elk geval niet vanuit zichzelf. Vaak moest je ze herhaaldelijk prikkelen met spannende ideeën en dan nog moest je maar afwachten of ze ook echt tot de daad kwamen om zoiets voor jou te kopen. Myrthe stond op. Het was niet goed wat ze deed. Evan zat opgesloten in het pand van zijn werkgever en zij was zichzelf aan het verlekkeren aan het cadeau dat ze helemaal nog niet had mogen openen. Ze moest iets doen nu. Met het spannende pakje nog in haar handen stond ze tussen de sofa en de salontafel. Ze stond al op het punt om het terug in de doos te gaan leggen, maar iets in haar kon dat niet. Ze staarde naar de stof en kreeg de neiging om er weer met haar duimen over te wrijven. Dat deed ze ook. Niet alleen was de samenstelling van de stof krachtig, het bracht haar ook in het onvermogen het los te laten. Haar ogen tastten het pakje nog eens af en haar blik gleed erlangs naar beneden. Hoe zou het haar staan? En zouden haar rondingen er wel goed in uitkomen? Was het niet een maatje te klein? Het waren die gedachten die normaal ook in haar op zouden komen bij het passen van nieuwe kleding. Nu moest ze alleen rationeel blijven en niet de prioriteit willen geven aan het bezig zijn met dergelijke vragen. Maar juist op het moment dat zij zich ertoe wilde zetten het op te vouwen en op te bergen begonnen haar handen te trillen. Haar verstand had het signaal gestuurd het terug te stoppen, maar haar lichaam reageerde er niet op. In plaats daarvan rolde er een plezierig gevoel langs de rug van haar hand en tintelden haar handpalmen. Een korte puls trok door haar beide armen en deed de orders die de hersenen hadden gezonden teniet. Spieren in haar schouders trokken haar armen even dichter tegen haar bovenlijf als reactie op het genot dat er door haar armen stroomde. Ze zette haar tanden op elkaar aan en sloot haar ogen. Toen ze deze weer opende had een onbekende macht zich van haar meester gemaakt. Alsof ze hunkerde naar een volgende beet uit een stuk chocola, keek ze naar de kleding met een blik die niet van deze wereld was. Uiteindelijk had ze zich overgegeven aan de wil van de catsuit.

Myrthe was naar de inloopkast gestapt. Nu kon ze Evan’s cadeau ineens wel loslaten, zij het slechts fysiek. Ze had het over een stoel gehangen en was voor de spiegel gaan staan. Ze kon zichzelf daarin oneindig vaak herhaald zien worden, omdat deze recht tegenover een andere spiegel stond die aan de kastdeur achter haar bevestigd zat. Met haar kin boog ze ietsjes naar beneden terwijl ze begon de knoopjes van haar bloes los te maken, maar ze bleef gefixeerd op haar reflectie. Tevreden keek ze naar haar strakke lichtblauwe spijkerbroek die ze speciaal voor vandaag had aantrokken, omdat haar dijen er goed in uitkwamen. Zou de catsuit datzelfde effect op haar rondingen kunnen hebben? Myrthe glimlachte. Nieuwsgierig gluurde ze er via de spiegel naar en durfde het in haar gedachte vast op haar lijf te projecteren. Evan’s benarde situatie was ze nu volkomen vergeten. Ze trok haar bloes uit en liet hem gedachteloos achter zich op de vloer vallen. Daarna was de spijkerbroek aan de beurt. Een aangename sensatie trok door haar hele lichaam terwijl zij zichzelf in haar ondergoed aanschouwde. Ze duwde haar bekken automatisch naar achteren en liet haar hand traag vanonder over haar navel naar de onderkant van haar beha glijden. Daar bracht ze haar duim en wijsvinger bij elkaar en ademde diep in. Haar hart sloeg als een moker in haar borstkas. Myrthe genoot met volle teugen van de spanning. Vervolgens knoopte ze achterlangs haar blauwe beha los en drukte deze nog even tegen haar volle borsten voordat ze hem liet vallen. Tenslotte kantelde ze haar heupen linksom, giechelde zacht terwijl ze haar eigen string bekeek … en trok die uit.

Ze had de catsuit van de stoel gepakt en drukte deze een ogenblik lang tegen haar borst. Een speels lachje werd door dat van haarzelf beantwoord in de spiegel toen ze ontdekte dat de bovenkant van één van haar areola’s er nog net bovenuit stak. Het spel wond haar op, maar het was vooral de stof die daar de veroorzaker van was. Wat was het toch dat Evan had bewogen haar dit cadeau te geven? Had hij haar werkelijk willen voorbereiden op een onvergetelijke nacht? Dat moest wel. Het materiaal had iets magisch over zich dat haar ernaar deed hunkeren. Toch kon het ook zijn dat hij het voor haar had gekocht om te gebruiken op de motor. Alleen kon ze haar ondergoed er dan beter onder aanhouden en moest ze er zeker van zijn dat ze het pas weer uittrok wanneer ze weer thuis was. Het was uitermate zacht en dun, maar was het geschikt om op de motor mee te rijden? Nee, bij nader inzien kon dat niet het doel zijn geweest dat Evan ermee voor ogen had. Het zou uiterlijk weinig verschil maken met de dikkere motorpakken die daar echt voor bedoeld waren, maar het was te strak om er meer onder aan te willen trekken dan je eigen ondergoed. Dan zou zij zich bijvoorbeeld op haar werk even ergens moeten omkleden. Dat zou natuurlijk wel kunnen. Haar werkkleding kon dan gewoon in de opbergbox.

Myrthe stapte in de pijpen van het pakje en probeerde het uit. Over de maat had ze al niet eens getwijfeld. Zoveel zorg kon ze wel aan Evan toevertrouwen. En waar hij er al naast zou hebben gezeten leek de catsuit er wel een oplossing voor te hebben. Wat Myrthe namelijk met het blote oog niet kon zien, was hoe deze strakke kleding zich geleidelijk naar haar contouren voegde en er perfect passend op aansloot. De sensatie die daarmee gepaard ging en door haar hele lijf een weg zocht was intens te noemen. Dezelfde nanotechnologie waarover zij eerder had gelezen in de bestanden en werken van haar vriend, was overvloedig in dit pak toegepast. Het was die techniek die ervoor verantwoordelijk was dat de materie zich op moleculair niveau precies zo schikte dat alles klopte. “Techlab?” las ze hardop voor toen ze een klein logo op de mouwen gewaar werd nog voordat ze haar armen erin gestoken had, “…ik wist niet dat ze daar ook lingerie maakten.”
Ze was wel erg verrast dat zelfs haar verjaardagscadeau bij Evan’s werkgever vandaan kwam, maar een koude douche bezorgde het haar niet. Integendeel. De temperatuur van haar lijf was alleen maar opgelopen en ze had gemerkt hoe ze licht was gaan transpireren zoals ze ook zou hebben gedaan in een sauna. Myrthes mondhoeken krulden zich even bij die gedachte en ze onderwierp haar nieuwe outfit aan een eerste inspectie. Ze was tevreden over hoe strak het haar benen maakte en kon na het slagersoordeel over haar eigen vetten alleen maar meer genieten.

Met haar bovenlijf nog ontbloot ademde ze nog eens flink in. Ze liet de mouwen tot langs haar dijen vallen toen ze bijna bibberend de ademhaling onderging. Ze spreidde haar armen met de handpalmen naar boven. Zoals ze daar stond had ze eenvoudig voor een religieuze fanaat kunnen doorgaan die contact zocht met een hogere macht om over de groep een zegen uit te spreken. Haar ogen had ze weer gesloten. Maar niet compleet. De extase die door de catsuit in haar lijf teweeg werd gebracht was wel zo nadrukkelijk dat haar oogleden ervan knipperden en van haar ogen alleen het wit was te zien. Dit griezelige verschijnsel gaf haar bijna de aanblik van iemand die een epileptische aanval onderging. Die ene rilling duurde zo lang dat er bijna een halve minuut verstreek. Het moment dat ze weer in de spiegel keek en het contact met de aarde leek te hebben hervonden stond haar volle boezem ver naar voren gestoken. Haar armen had ze gespreid . Ze vouwde deze daarop gecontroleerd voor haar onderlijf toen ze weer langzaam begon uit te ademen.

Ze hees zich in het bovendeel en was begonnen het pakje van voren beheerst vanaf haar kruis naar boven dicht te ritsen. Toen zij echter haar navel naderde met deze actie leek de rits de controle over te nemen. De rits ontworstelde zich aan haar vingers en schoot in rap tempo naar boven. Tussen haar borsten door bereikte hij haar hals waar de catsuit haar tenslotte volledig omsloot. Myrthe was geschokt. Had ze dit echt goed gezien? Of was ze zo vermoeid door de spanningen van deze dag dat ze dingen begon te zien die er helemaal niet waren? Myrthe begon het gevoel te krijgen in een droom te verkeren. Wat ze nu had gezien ging alle realiteit te boven. Toch zou dat wat haar daarna nog stond te wachten al haar verwachtingen overstijgen.

Eerst voelde het aan als een lichte, moeilijk te plaatsen hoofdpijn. Ze greep haar hoofd beet en kreeg inwendig meteen te maken met een geweldige mengeling van gewaarwordingen. Gelukkig was geen van alle echt onplezierig te noemen. Wat Evan ook voor achterliggende gedachte had gehad met zijn cadeau voor haar, het had in elk geval een groot effect bereikt. Myrthe was zowel opgewonden als gevuld met energie. Het voelde alsof ze vitamine D lag op te doen bij het bruinen in de zon. Haar huid kriebelde op alle plaatsen behalve op haar handen, voeten en hoofd,de enige lichaamsdelen die niet in het spannende pakje gestoken waren. Haar bloeddruk steeg merkbaar en ze meende zelfs dat ze kon voelen hoe het bloed door haar aderen werd geperst. De spiegel voelde als puur glas en een fijn laagje aluminium. Dat wist ze zonder dat ze het met haar lijf betaste. Maar het was meer dan dat. Zoals ze ook wist dat hun kasten uit massief grenenhout bestonden, op die onderdelen na waar kunststof nokjes en messing scharnieren de garderobekast in zijn verband hielden. Het voelde bizar, maar Myrthes zintuigen leken plotseling door alle voorwerpen heen te prikken. Zij was zich acuut bewust van de ingenieuze samenstelling van een paar lichtbronnen boven haar tot het residu van de terpentine waarmee eens verfresten uit de vloerbedekking waren weggepoetst. Ieder stukje materiaal om haar heen had zij in het vizier. Van alle bouwstenen in het penthouse wist ze aan te voelen waar ze vandaan waren gekomen en wat er de verwachte levensduur van mocht zijn. Een korte golf van misselijkheid schroeide haar keel, doofde weer uit en maakte plaats voor een nieuwe symfonie van sensuele signalen. Myrthe tolde om haar as en zocht steun aan een handgreep van de kast. Glazig keek ze om zich heen en tuurde door het waas dat zich voor haar ogen had opgetrokken. Zoveel wijn had ze deze avond toch niet gedronken?

Ze sleepte zich de slaapkamer in en liet zich vallen op het bed. De oude vloerbedekking, de minuscule krasjes in het glas van het raam, de structuur van het textiel dat op het bed lag, ja ook de hardnekkige kattenharen die door het huisdier van de vorige bewoner waren achtergelaten en zelfs na een grondige schoonmaakbeurt niet volledig waren opgelost, alles aan de ruimte waarin zij zich bevond kon ze voelen. Nee, voelen was niet het juiste woord. Myrthe werd er één mee. Ze ademde het en ze proefde het. Myrthe had een hogere staat van bewustzijn bereikt door het pak dat Evan haar gegeven had. En dat was het moment dat ze tot rust kwam en besefte waartoe de catsuit werkelijk had gediend: dit pak was voor haar meditatie bestemd! Maar natuurlijk wist ze wel dat die stiekemerd het niet alleen daarvoor had bedoeld.

Hier lag ze nu. Starend naar het plafond, waarvan ze nu de constructie en iedere verfstreek kende, enkel door ernaar te kijken en het met haar zintuigen af te tasten. Myrthe was boven zichzelf uitgestegen in haar vermogens en ze merkte dat het bovenmenselijke eigenschappen was die ze nu bezat. Het was de catsuit die haar in staat had gesteld om al deze nieuwe en krachtige indrukken gewaar te worden. Langs haar voorhoofd parelde wat zweet. Eén druppel glinsterde in de duisternis van de slaapkamer en begon geleidelijk zijn weg te zoeken in richting van haar oor. Overal op haar lichaam was Myrthe’s huid klam van het zweet en voelde zij zich warm. Ondanks het feit dat ze op de catsuit na eigenlijk niets aan had. Natuurlijk speelde de zwoele nacht daar ook een rol in, want het was werkelijk tropisch heet geweest vandaag en de hitte had hun hele woning gepenetreerd. Maar de voornaamste reden waarom haar temperatuur zo was gestegen, was de stortvloed van impressies waarmee ze te maken had gekregen en die ze niet eerder zo intens had gekend. Myrthe was in een bizarre paniektoestand geraakt zodra ze het pak had aangetrokken en bevangen werd door de onzichtbare krachten die zich van haar meester hadden gemaakt. Nu begreep ze ook waarom Evan er zo op had aangedrongen dat ze zou wachten met het cadeau uit te pakken tot hij weer thuis was. Ten eerste wilde hij natuurlijk niet dat het verrassingseffect eraf zou zijn en ten tweede zou hij haar hebben kunnen waarschuwen voor de intensiteit van de sensaties die er met het aantrekken van deze outfit gepaard gingen. In dat geval zou ze vast nog steeds geschokt zijn geweest door het bijzondere materiaal en ze zou ook zeker met dezelfde passie hebben verlangd naar een onvergetelijke nacht, maar dan zou Evan er zijn geweest om de paniek te temperen. Deze catsuit was gefabriceerd in Techlab, voor welk doel ook, en haar vriend had de kennis hoe het te gebruiken. Nu hadden alle omstandigheden elkaar versterkt. De tweeënhalve glazen wijn hadden de vurigheid van dit alles ongetwijfeld nog verder gekatalyseerd. Eindelijk zag ze dat verband en merkte ze dat haar lichaamtemperatuur en ademhaling zich weer wat aan het aanpassen waren. De rust keerde terug in haar lijf en ze zag hoe haar borstkas weer normaal op en neer ging. Ook de tinteling in haar handen, armen, bovenlijf en benen nam af en Myrthe voelde zich al minder benauwd. Ze kantelde haar hoofd iets naar achteren en zoog een diepe teug lucht in. Het was tijd om haar ogen te sluiten: nu ze wist waar dit pak toe in staat was, wist ze ook hoe ze Evan kon helpen thuis te komen.

In trance was ze teruggekeerd naar het moment dat ze haar motor naast die van Evan had geparkeerd. Myrthe zweefde in gedachte boven die plaats en daalde neer om dat moment optimaal te kunnen herbeleven. Ze zag hoe haar verleden-ik de motor vergrendelde met het horloge en dit gebruikte in een poging Evan te bellen. Tevergeefs, wist ze. Het was die verrekte communicatieblokkade die roet in het eten gooide. Dit was wel raar: zo naar zichzelf te kunnen kijken tijdens alle handelingen die ze ervoor alleen in vanuit haar eigen perspectief had kunnen zien. Alles leek zo griezelig echt. Het enige grote verschil was dat ze nu de zon niet op haar huid voelde branden zoals ze dat eerder die dag wel had gevoeld. Myrthe negeerde de acties van haar oude-ik en plaatste haar tien vingers tegen haar slapen. Dit was niet wat ze zocht. Ze had al lang geleerd dat het herhalen van vruchteloze handelingen altijd hetzelfde onbevredigende resultaat teweeg bracht. Dus ze moest iets nieuws proberen. De catsuit had haar nu in staat gesteld om dingen te doen die ze anders niet kon. Daarom sprak ze dat vermogen aan om te zien of ze de hermetische afsluiting kon doorbreken. Niet alleen had zij nu de capaciteit om de volledige samenstelling van materialen in kaart te brengen, ze wist ook welke serie van mogelijkheden aanwezig waren om bepaalde situaties te manipuleren. Daar waar een fietser in een straat zou zijn verongelukt als hij niet links maar rechts was afgeslagen, had zij nog meer mogelijkheden kunnen ontdekken om niet door een auto geraakt te worden als zij zelf op die fiets had gezeten en toch rechtsaf was geslagen. Een keten van gebeurtenissen leidt normaliter tot één onvermijdelijk resultaat. Myrthe had het gevoel dat zij door de schakels van deze keten anders te rangschikken ook het resultaat ervan zou kunnen beïnvloeden. Zo zocht zij via haar meditatie contact met de ingang van Techlab, want ze wilde weten of het mogelijk zou zijn geweest om daar toch binnen te geraken ook al was deze potdicht. Tot haar grote teleurstelling vond ze die niet. Deze poort was zo ingenieus geconstrueerd dat je er met een tank op in kon rijden zonder hem te doorbreken. Nadat ze dit had vastgesteld zocht ze de rest van het gebouw af. Deuren hoefden niet de enige wijze te zijn om een gebouw binnen te raken, ook al was dit vaak wel de meest logische keuze. De grote glazen wand die bestond uit een serie van in een metalen frame geklemde ramen behoorde ook tot de mogelijkheden. Maar zelfs al was ze in staat geweest om het glas te breken en daardoor binnen te dringen, dan was het slechts een kwestie van tijd geweest of Dytre had er zijn mannen op gezet om haar van Techlab te verwijderen.

Myrthe besloot het gebouw met haar geïntensiveerde zintuigen af te tasten en stuitte al spoedig op de communicatieblokkade waar ze eerder mee te maken had gekregen. Deze bestond uit een digitaal opgeworpen raster van signalen die voortdurend van golflengte veranderden. Eenieder die probeerde om van binnen of van buiten via enige vorm van communicatie contact te zoeken raakte verstrikt in een web van verstorende elektrische pulsen. Zodoende kreeg geen mens het voor elkaar een verbinding tot stand te brengen.
Met die kennis kon Myrthe natuurlijk wel proberen om zelf binnen te geraken, zonder gehinderd te worden door het op gang moeten houden van een verbinding. Alles wat zij nodig had was een zwak punt in de beveiligende structuur om er vervolgens met haar gedachten door heen te priemen. Door haar innerlijke krachten door het netwerk heen te weven vond Myrthe een weg tussen de lussen van elektrische pulsen. Ze wurmde zich er door om tot de eigenlijke bouwstenen van het kantoor te komen. Ook die wist ze te doorbreken, daar de catsuit het haar mogelijk maakte om door materialen heen te denken.

Volledig in haar trance verdiept bemerkte Myrthe niet dat haar handen het dekbed stevig vastgrepen. Ze had Evan ontdekt. Nu ze via haar meditatie het pand was binnengedrongen zag ze hoe hij verzwakt naar de gesloten ingang strompelde en er tot dezelfde conclusie kwam die zij eerder ook zelf had getrokken: Evan kon er niet meer uit. Ze zag hoe hij op de ramen toeliep nadat hij zich erbij had neergelegd dat de deuren geen irisscan meer registreerden. Hierna liep hij terug in de grote ontvangsthal waar hij zich beheerst op een stoel liet zakken. Man, wat zag hij er slecht uit. Even later sprong hij daar weer voor heel eventjes vreugdevol uit op, maar ging al vlug weer zitten met een expressie van teleurstelling op zijn gezicht. Zijn blik was gericht op de ramen naast de ingang en volgde een beweging die hij daar buiten gewaar was geworden. Dit was het moment dat ook Myrthe realiseerde dat hij haar gezien moest hebben. Evan had dus geweten dat zij naar hem toe was gekomen om hem van het werk op te halen of in elk geval te weten te komen waarom dit alles zo lang duurde. Dit gaf haar hoop. Het sterkte haar dat ze door hem was gezien, al was zij daar nu pas achter gekomen. Zij was daarna bij de ingang weggelopen en had een nabij gelegen bar opgezocht om haar gedachten te ordenen.  “Myrthe, help!” hoorde ze hem voor het eerst schreeuwen. De geluidsdichte wanden hadden het voor haar eerder onmogelijk gemaakt om zijn roep om hulp te ontvangen. Evan liep vervolgens weg uit de ontvangstruimte en ze zag hoe hij in de richting liep van het bedrijfsrestaurant. Myrthes schijnaanwezigheid volgde hem. Evan was tussen wat tafeltjes en stoelen door naar de bar gelopen en had erachter naar de pillen gezocht die hij normaal geduldig had besteld als er iemand was geweest om zijn bestelling in ontvangst te nemen. Wat later proefde zij het zout op haar eigen lippen toen ze zag hoe Evan aan een tafeltje zijn hoofd in zijn handen begroef en hij emotioneel opbrak. Voor het eerst deze avond joeg een koude rilling door haar strak verpakte lijf. Myrthe leefde met Evan mee, maar moest nu zelf ook te weten zien te komen waarom hij in die positie was geraakt. Daarom besloot ze Evan, die haar rondzwevende gedachten toch niet kon zien, achter te laten. Maar juist op het moment dat ze het restaurant wilde verlaten om naar een oorzaak te zoeken maakte een heftige luchtverplaatsing dat het hele bouwwerk van Techlab begon te schudden. Ze werd een akelige schokgolf gewaar en wist dat deze ergens boven het gebouw in de lucht moest zijn ontstaan. Haar balans verliezen kon ze niet, maar door een duister gevoel dat haar ziel leek te willen verscheuren kostte het haar wel veel moeite om de toestand van trance te handhaven. Uiteindelijk slaagde ze daar niet in.

Met een schok kwam ze terug tot het hier en nu. Ze was rechtop in haar bed gaan zitten en merkte dat het benauwde gevoel weer terugkwam. Ditmaal was het alleen niet de catsuit die daarvoor zorgde, maar een kwaadaardige kracht die van buiten kwam. Een frisse bries, die door het enige open raam in de kamer kwam binnenzetten, bezorgde haar kippenvel. Myrthe hijgde even, keek naar het raam en tastte de duisternis af. De eerdere ontspannenheid die de diepe concentratie had mogelijk gemaakt was volledig verdwenen en had plaats gemaakt voor een nieuwe vorm van alertheid. Adrenaline maakte nu de dienst uit, want ze wist dat er iets loos was en dat het duistere brein achter Techlab het op haar had gemunt. Toen dit besef goed tot haar was doorgedrongen haastte zij zich de trap af en rende naar het keukenblok. Ze griste haar horloge en haar sleutelbos van het keukenblad en maakte dat ze bij haar motor kwam. Kort daarop startte ze deze en maakte ze contact met het asfalt dat nog warm was van de dag. Deze nacht zou ze van Lyon afscheid moeten nemen, want Procyon was in aantocht.

Wisselwereld 3 – Connectie, 10.0 out of 10 based on 2 ratings

Inmiddels is op  YOUZZLE de tweede ronde begonnen van Nederland schrijft een boek. Helaas is onze De Chinese doolhof het de vorige keer niet geworden, maar we doen vrolijk mee aan hoofdstuk 2. Castor en Pollux is het vervolg op de Wisselwereld van Sjors Kersten. En aangezien de schrijfstijl van Sjors erg doet denken aan de schijfsels van onze Achmed Liën, konden we er aardig onze ei in kwijt!

Hoog boven Evan moest de vreemdeling door het dak van Techlab zijn geschoten. Geleidelijk verstomde het kabaal van het brekende beton. Neervallend puin maakte wel dat de stilte nog even op zich liet wachten. Lampen flitsten aan en uit en bleven uit na een kort salvo van elektrisch geknetter. Onder een enorm gerommel en gekraak donderden vele brokken beton op de vloer waarop Evan was gaan liggen. Ieder volgend blok dat voor hem neerkletterde maakte dat Evan ineen kromp. In een reflex stak hij een arm voor zijn betraande gezicht om zich te beschermen tegen de fragmenten die om zijn oren vlogen. Met de andere arm hield hij zichzelf in evenwicht. Als bij een botsing tussen twee enorme asteroïden , spatten stukken van diverse bouwmaterialen uiteen en schoten in willekeurige richtingen, gevolgd door een wolk van het stof dat erin opgesloten had gezeten. Het merendeel klapte echter in één stuk neer, waardoor een drukgolf over deze verdieping rolde. Binnen een paar seconden zag het voorste deel van het laboratorium grijs-zwart van het stof. De dikke vuile mist werd nog deels belicht door spotjes die hier en daar als bureaulampen fungeerden. Deze leken niet te willen zwichten voor al het geweld waar deze ruimte onder gebogen ging. Toch duurde het even voordat Evan ook maar iets van de lichtstralen meekreeg zolang vallende bouwlagen het zicht blokkeerden. Beton en metalen balken werden direct gevolgd door een verzameling stoelen, bureaus, computers en andere apparatuur. Ook veel glaswerk dat aan de scheidingswanden van vergaderruimtes had toebehoord, kletterde samen met al het puin naar beneden. Niet dat Evan ook maar iets kon onderscheiden van hetgeen zich voor hem aan het ophopen was. De ontstane stofwolk bleef nog altijd toenemen zolang de brokken naar beneden bleven zeilen. Het was sowieso onverstandig om de beschermende hand voor zijn gezicht vandaan te trekken voordat de instorting tot rust was gekomen. Het mocht een wonder heten dat de vloer waarop hij zich bevond stand hield onder deze intense krachten van vernieling.
Een wolkpluim, die zich door de verwrongen deuropening perste, nam naar buiten in volume toe. Vanuit de hal gezien was dat verder de enige zichtbare indicatie van de catastrofe die zich in het lab had ontvouwd. De buitenste schil bleef verder intact. Evan werd gezandstraald door het vuil dat zich om hem heen had verspreid. Onder een luid gekuch vochten zijn longen om de schaarse zuurstof binnen te krijgen. Voor zijn eerdere emoties was nu geen plaats . Lucht en beschutting hadden de prioriteit gekregen.
Nagenoeg vijf minuten verstreken voordat Evan de kans kreeg om zich staande te houden in al deze chaos. Aanvankelijk leek er totaal geen reden voor hem te zijn om nog verder in deze ruimte te willen doordringen. Hij was zelfs al bezig zichzelf weer op te richten en te vluchten toen een zwak gejammer zijn aandacht trok. Het gehuil werd steeds onderbroken door iets wat hij niet thuis kon brengen. Eén moment bedacht hij of het niet verstandiger was om gewoon te vluchten en rust en veiligheid te vinden bij zijn geliefde Myrthe thuis. Zijn verantwoordelijkheidsgevoel dat hem als bedrijfshulpverlener was aangeleerd, maakte echter dat hij besloot dat je geen slachtoffers in deze puinhopen kon achterlaten. Het besluit was snel genomen: zich vastklampend aan de verbogen randen van het gat stapte hij de duisternis tegemoet. Iemand was in nood en hij zou het zichzelf nooit kunnen vergeven als hij diegene zou laten stikken. Voorzichtig stapte hij door het gat en in de dikke mistige laag van gruis.
“Hallo?” schreeuwde hij schor in het duister en terstond hapte hij naar adem in een opstekende hoestaanval. Zijn luchtpijp was gortdroog en leek te branden bij elke stoot die er doorheen ging. Had het duister hem geantwoord dan zou zijn eigen gehoest deze respons volledig overstemd hebben. Het kostte hem een volle minuut om  zijn eigen ademhaling weer meester te worden. Meerdere klodders dik slijm sijpelden over zijn lippen toen zijn longen weer enige zuurstof binnen kregen. De jongeman snakte naar adem, omdat de ijle lucht hem de mond snoerde.
“Hé! Is daar iemand?” probeerde hij het nog eens, nadat de ergste stof was opgetrokken. En ook ditmaal moest hij hoesten en werd er niet geantwoord. Omzichtig stapte hij daarom naar voren en trachtte zich gewaar te worden uit welke richting het geluid was gekomen. De duisternis aftastend  zocht hij naar het dichtstbijzijnde object dat hij als houvast kon gebruiken. Hij vond de kunststof behuizing van een beeldscherm. Met enige moeite wist hij zijn blik scherp te stellen en ontdekte de vernielde computer waar het scherm aan toebehoorde. Het laboratorium was immers nog vooral in duisternis gehuld. Het zonlicht kreeg de kans nog niet om door het gat in het dak binnen te dringen daar een stofwolk dit belemmerde. De laatste lichtpuntjes in de ruimte waarin Evan stond waren niet langer afkomstig uit lampen die de werkplekken verlichtten. Kleine brandjes waren hier en daar ontstaan door beschadigde apparatuur en kortsluiting. Flikkerend licht priemde door de donkerte. Hij moest zich haasten wilde hij een kans maken om het huilende slachtoffer veilig te kunnen bereiken.
Evan had maar kort een indruk kunnen krijgen van de oorspronkelijke constructie van deze ruimte voordat de zwarte indringer het gebouw door het plafond verliet. Rechts van hem, wist hij, had hij een stel gigantische generatoren achter glas gezien. Of waren dat de noodaggregaten geweest? Nee, dat zou een wat onlogische plaats zijn geweest om die onder te brengen. Op deze plek was een oranjerode gloed zichtbaar, ongetwijfeld afkomstig van een brand. Links van hem flitsten blauwe sterretjes aan de uiteinden van elektriciteitskabels. Die moesten van de enorme buisvormige apparatuur afkomstig zijn die hij eerder gewaar was geworden. Vonkjes kwamen ervan los en speelden pyromaan met de inboedel.
Hij passeerde de kruk die eerder door het laboratorium was gevlogen en vond steun aan een object dat hij niet thuis kon brengen.
“Ai!” slaakte hij een kreet van pijn. Het onbekende voorwerp bleek een uit elkaar gescheurde archiefkast. Evan verwondde zijn hand aan een gekarteld stuk metaal. Voor even was al zijn aandacht gericht op de nare sensatie in zijn vingers. Zien kon hij de wonden niet, maar de pijn en de doordringende geur van zijn eigen bloed informeerde hem over de toestand waarin zijn hand verkeerde.
Nieuw gejammer trok ineens zijn aandacht en gaf hem een idee waar hij verder moest zoeken. Hij tastte naar de pols van zijn gekwetste hand en slaagde erin het knopje van het lampje te vinden dat op zijn horloge zat. Een klein schijnwerpertje drong plots door alle zwevende deeltjes en gaf Evan de kans om zich beter te oriënteren. De lichtbundel hielp hem een uitweg te vinden uit deze donkere doolhof. Diverse glasscherven kraakten daarbij onder zijn gewicht en het oortje van een drinkbeker maakte zich van zijn eigenaar los toen hij er op stapte.
Plotseling kreeg hij nieuwe vertrekken in het vizier. Eindelijk zag Evan een lichtpuntje; hij spoedde zich er heen. Bij het verlaten van het voorste laboratorium belandde hij in een bescheiden atrium dat de medewerkers een plaats van ontspanning had geboden. Daar trof hij een kunstmatig vijvertje aan. Gretig stak hij er zijn gezicht en handen in. Karpertjes schoten opzij terwijl wit stof het water troebel maakte en het bloed van zijn vingers het rood deed kleuren. Het atrium zelf was ook niet volledig vrij van vuil. De stofwolk die erin was binnengedrongen vanuit het lab liet fijn materiaal achter op zijn pas gewassen donkerblonde haar. Evan veegde het smerige water uit zijn gezicht en zocht naar de plaats vanwaar hij het geluid had gehoord. Hij ontdekte een volgend labdeel waaruit een hijgend gesnik weerklonk. Een rafelig gat bevond zich op de plaats waar eens de deur naar deze ruimte was geweest. Verder was deze verrassend goed verlicht en leek door het geweld van boven ontzien. Opgelucht verschafte hij zichzelf toegang tot die ruimte en raakte bevangen door verse indrukken.

Als een toeschouwer van een voetbalwedstrijd leek hij een arena te zijn binnen gestapt. Links en rechts van hem werd de tribune gevormd door computers en panelen die op boven elkaar liggende bouwlagen opgesteld stonden. Ze waren afgeschermd door metalen buizen die verhinderden dat de laboranten naar beneden konden vallen. Een trap van een paar meter breed strekte zich voor hem uit om te eindigen bij een ander paneel in het midden. Daarachter bepaalde een monster van mechanica het beeld en nam er een flinke ruimte van in beslag. Eveneens achter een glazen wand stond daar een kolossaal elektronisch gedrocht. Op één plaats was de glazen beschermwand uit haar sponningen gesprongen. Evan had de indruk dat hier de duistere vreemdeling gevangen was gehouden die nu was ontsnapt. Een platform in het midden besloeg op zijn minst een kwart van de totale werkruimte achter het paneel. Het was zeker een meter dik en lag vol met iets dat op roetdeeltjes leek en een blauw soort pasta. Twee aluminiumkleurige constructies van een meter of vier hoog flankeerden dit plateau. De gelijkenis met twee gigantische microscopen was treffend. Erachter liep een veelkleurige buis van zeker vijftien meter in doorsnede waaraan deze apparaten gekoppeld bleken te zijn. Daarnaast stond nog een groot cilindervormig bouwwerk dat aan een zuigermachine deed denken. De totale stellage was enorm en indrukwekkend te noemen.
Evan vond het toch wel bijzonder dat hij al deze geheime ruimtes betrad en liet zich keer op keer verbazen. De afdelingen van Techlab werkten weliswaar continu samen aan gemeenschappelijke doelen, maar de medewerkers kenden de onderlinge verbanden vaak niet. Geheimhouding stond hoog in het vaandel en wie ook maar de schijn wekte deze te willen doorbreken, mocht zijn biezen pakken en een dure advocaat in de arm nemen.
Veel van de laboratoriumwerkplekken bleken abrupt te zijn uitgeschakeld door stroomonderbrekingen of vernield door rondvliegende voorwerpen. Aan de wanden van het lab kleefden zoveel bloedsporen dat het Evan toescheen alsof hij in een enorme slagerij was binnengestapt.
Deze veelvoud van impressies werd doorbroken door een dun piepstemmetje dat naast hem klonk. Het kwam uit de richting van één van de bureaus. In eerste instantie zag hij nog niet waar het geluid vandaan kwam, maar spoedig werd hij een vrouwelijke gedaante gewaar die onder een werktafel klaarblijkelijk aan het hyperventileren was. Een waterval van tranen – van geluk of angst – maakte zich bij haar los.
“Goed volk!” bracht Evan uit in de hoop haar daarmee gerust te stellen. Het huilen hield echter niet op. Evenmin had de vrouw de controle over haar oppervlakkige ademhaling herwonnen. Een volle borstkas bleef onregelmatig op en neer gaan. Evan knielde bij haar neer en praatte zachtjes tegen haar.
“Rustig maar,” suste hij.
“…het komt nu goed. Er is nu iemand bij je.”
Hij legde zijn handen op haar schouders en zocht naar goedkeuring in haar vochtige reebruine ogen. Hij hoopte haar tot kalmte te brengen door over haar schouders te wrijven. Een knikje van haar kant bestempelde tenslotte het vertrouwen.
“Hé, het is goed nu,” sprak hij haar opnieuw vertroostend toe.
“…kom maar.”
Hij probeerde haar aan haar schouders zo te manoeuvreren dat ze vanonder het bureau zou kunnen opstaan. Anders kon hij haar niet goed bekijken om te zien of ze iets mankeerde. Aanvankelijk dorst ze niet van haar beschutte plaats te wijken en klaagde ze dat ze haar been had gebroken.
“Nee!” was alles wat ze tussen haar gehaaste ademhaling kon uitbrengen ,wijzend naar haar been. Nieuwe tranen vloeiden over haar wangen. Evan had haar zorgen om haar botbreuken niet direct herkend en moedigde haar verder aan om op te staan. Maar toen hij haar angst eenmaal doorhad, staakte hij zijn actie en liet haar zitten waar ze zat. Ze kroop wel wat dichter naar hem toe om de communicatie te vergemakkelijken en de reden van haar leed toe te lichten.
“Hier,” zei ze en wees op de gescheurde stof van haar panty. Evan zag wel dat de kleding was gescheurd en verwachtte er op z’n minst een verdikking te zullen zien. Maar behalve een hoeveelheid blauwe pasta en een aardige plas bloed onder haar lichaam was er geen breuk te zien. De huid van haar knie was ietwat besmeurd, maar strak en glooide zoals het hoorde.
“Ssssh!” kalmeerde hij haar.
“Er is geen wond te zien,” en met een zachte handbeweging streek hij over haar been, de blauwe pasta negerend die over zijn vingers trok. Teder oefende hij wat lichte druk uit.
“Zie je wel? Doet dit pijn?”
Hij wilde er zeker van zijn dat ze geen pijn ervoer. Het moest vaststaan dat er geen ernstige verwondingen waren. De vrouw was verbaasd over de afwezigheid van pijn en haar ademhaling begon zich langzaam te stabiliseren. Met grote ogen onderzocht zij nu zelf haar eigen knie.
“Euh nee, hoe kan dat nou? ”
“Het is vast de schrik geweest,” verzekerde hij haar, maar de vrouw dacht daar anders over en protesteerde:
“Nee echt! Mijn been was gebroken. Ik heb het bot zelf naar buiten zien steken. Waar komt anders al dat bloed vandaan?”
Evan moest toegeven dat dit hem wel verontrustte. Alleen een blinde kon over het hoofd zien hoe het bloedspoor naar haar lijf een route volgde over de muren en het plafond. De abstracte expressionist Jackson Pollock was beslist afgunstig geweest om zulke kwaststreken. Zeker anderhalve liter woest verspreid bloed plakte tegen de wanden. Deze jonge vrouw had op z´n minst zwaargewond moeten zijn. Evan vroeg zich verwonderd af hoe dat eigenlijk op die plek terecht was gekomen. Hij had er werkelijk geen idee van. Hij bekeek de vrouw nog eens goed en vroeg haar opnieuw of opstaan mogelijk was. Ze dacht van wel en liet dit blijken met een aarzelend lachje. Ze hees zich aan hem op en kwam overeind. Een handreiking voor haar vrije hand en een platte hand die haar rug ondersteunde waren genoeg om haar de nodige begeleiding te geven.
“Niks,” sprak ze vol verbazing door haar tranen heen, doelend op de afwezigheid van pijn. En ook Evan verwonderde zich erover hoe er zoveel bloed kon zijn zonder dat er ook maar één wond op haar ranke lijf te vinden was. Met haar goedkeuring inspecteerde hij haar hoofd, rug en benen terwijl ze zelf haar lijf van voren controleerde. Dus waar had zij zoveel bloedverlies opgelopen?
“Krijg nou wat!”
Evan bekeek zijn eigen handen. De blauwe substantie waarmee hij inmiddels veelvuldig zijn vingers had besmeurd, drong al kruipend in zijn huid. Zijn vingertoppen zogen het op alsof er een onzichtbaar mondstuk van een kruimeldief in school. Bij het binnentreden van deze opvallende pasta door de poriën sloot de huid zich waar hij deze eerder lelijk had verwond. Ieder stukje huid waar bloed nog maar net de pezen verborgen hield, trok zich nauwkeurig terug totdat zijn vingertoppen weer in staat waren een gave afdruk achter te laten. De pasta zelf verdween compleet. Het enige dat achterbleef waren zwarte spikkels gelijk aan de roetvegen die achter in dit lab op een plateau te ontdekken waren. Hij kon ze zo van zijn handen vegen.
Al even perplex als hijzelf staarde ook zijn vrouwelijk gezelschap naar het wonder op zijn handen. En van zijn handen gunde zij zichzelf een verse blik op haar eigen lijf, stomverbaasd over het effect van deze dikke blauwe gel.
“N-2-U-X,” ze bracht het alsof ze een computerspeaker was die een commando voorlas.
“Sorry? Dat is een ongebruikelijke naam!”
“Oh nee, sorry,” en ze bloosde. Alleen was dat niet zichtbaar, omdat het nog voor een groot deel verborgen zat achter het blauwe waas.
“Deidree,” zei ze en stak haar hand naar voren.
“Deidree la Paz.”
Evan beantwoordde het gebaar meteen en realiseerde alleen nu hoe warm haar hand eigenlijk was. Of kwam het doordat de zijne zo koud was nu hij het had gewassen met het vijverwater uit het atrium? Even bleef het stil en hij staarde een paar seconden te lang naar haar zachte oogopslag. Twee prachtige kijkers keken hem vragend aan. Ten slotte trok haar wenkbrauw zich op waardoor zijn trance werd doorbroken. Net niet hakkelend bracht hij uit:
“Evan. Evan Morrow,” hij herstelde zich, maar een ‘big smile’ wist hij niet meer te onderdrukken. Bloed liep naar zijn ongeschoren wangen en maakte dat hij bloosde. Ook Deidree trakteerde hem op een lachje. Het hare was alleen net iets meer cartoonesk. Jeetje, wat moest Myrthe hier wel niet van denken, bedacht hij zich. De omstandigheden waar hij deze middag in was beland maakten dat hij weerloos was geworden voor dergelijke charmes. Deidree liet haar hand uit de zijne glijden en begon aan een oppervlakkige schoonmaakbeurt door wat van de blauwe pasta van haar polsen en het gezicht te wrijven. De hyperventilatie was als voor de zon verdwenen nu ze in mannelijk gezelschap was en er haar redder in had gevonden. Toch was duidelijk te zien dan ze nog flink gespannen was en hier vlug weg wilde.
“Wat een bizarre ervaring is dit,” sprak ze, duidend op de helende werking van het blauwe goedje. Evan vond een stofdoek en hoewel deze wat aan de vuile kant was, volstond hij om Deidree te helpen haar gezicht smurrievrij te krijgen.
“Hoe ben je zo besmeurd geraakt?” wilde hij van haar weten.
“En wat is dat voor spul?”
Deidree keek van de vettige substantie kort naar Evan op en van hem naar de bron van al deze ellende. Haar blik bleef vast gericht op de enorme microscoopvormige stellage aan de andere kant van de ruimte. Ze begon weer te snikken voordat zij zich goed en wel kon verklaren. Evan strekte zijn handen weer naar haar uit.
“Het is goed. Ga anders even zitten,” stelde hij voor en greep de leuning van een bureaustoel vast die hij binnen handbereik had. Maar Deidree sloeg het aanbod af.
“Nee, het is niet goed. Ik moet vast ergens een fout hebben gemaakt en zo de dood hebben veroorzaakt van al mijn collega’s hier.”
Een nieuwe golf van tranen maakte zich bij haar los. Ze bedekte haar gezicht en ging kennelijk gebukt onder hartverscheurende emoties. Evan daarentegen keek bijna paniekerig om zich heen. Welk een horror moet zich hier hebben afgespeeld waardoor zij zich zo miserabel voelde? Maar het gissen naar het antwoord was niet heel moeilijk. Na wat hij vandaag had meegemaakt, lag de conclusie voor de hand dat dit met de duistere vreemdeling verband hield. Met een nog wat zilte ondertoon begon ze haar verhaal:
“Ik was samen met mijn collega Robin bezig aan dat apparaat daar,” ze wees naar het paneel onderaan de trap.
“… Robin was juist bezig om de lichaamsfuncties van dat monster te meten terwijl ik het paneel bediende om nieuwe instructies te kunnen invoeren.”
“Ho wacht even! Wil je zeggen dat hij daar achter het glas heeft gezeten?”
Deidree begreep wel dat hij het vroeg, maar eigenlijk lag het antwoord wel erg voor de hand.
“Ja. De duistere persoon die de boel hier aan diggelen heeft geslagen werd hier door ons vastgehouden.”
Deidree kwam zo niet echt aan haar verhaal toe, want Evan onderbrak haar opnieuw.
“Hij … hij zat hier al een tijdje?” vroeg hij. Hij kon amper bevatten wat nu pas echt tot hem doordrong.
“Zeker. Maar laat me nu even vertellen.”
Evan snapte het en gaf haar die kans.
“Dat monster dat vandaag al die chaos hier heeft aangericht werd daar tussen de armen vastgehouden,” ze wees opnieuw naar de stellage in de vorm van de microscopen.
“Met behulp van de materiezender van één van de Y-afdelingen werd hij naar hier geflitst, een onverwacht neveneffect van Techlab’s fundamentele onderzoek naar elementaire deeltjes. Ik bedoel, wij doen die experimenten hier natuurlijk niet zelf. Dat zou betekenen dat we hier over een eigen deeltjesversneller beschikken. Alleen heeft Techlab wel de apparatuur om contact te zoeken met materie van elders uit het universum. Dat doet zij met behulp van de Chronosfeer, een massief mechaniek waarmee we onlangs grote brokken materie naar hier hebben kunnen zenden.”
“Kunnen we dat echt?” onderbrak hij haar weer.
“Stil nou,” gebood zij hem.
“Ik weet enkel dat die Chronosfeer zo genoemd wordt en dat dit apparaat het hoofddoel uitmaakt van die andere afdeling. Hoe het is staat is om materie te verplaatsen en naar hier te krijgen weet ik niet. Wij kregen enkel de monsters aangeleverd, die tot voor kort alleen uit brokken ruimtepuin bestonden,” ze zuchtte even.
“…totdat híj ineens verscheen. Onze opdracht was om met de Castor, het grote bouwwerk dat je daar ziet staan, de monsters te stabiliseren en aan nadere inspectie te onderwerpen. Onder het platform wat je daarginds ziet, ligt Pollux. Dat is een soort kanon om de monsters mee door te lichten. Naar de werking daarvan moet je mij niet vragen, daar was Robin de expert in. Ik weet meer van de Castor. De Pollux werd ook niet ingezet voor onze merkwaardige bezoeker. Al stond dat wel in onze planning, omdat we meer over die vreemde substantie in zijn lijf te weten wilde komen. Dat is de N2UX waar ik het net over had, dat smerige goedje hier dat onze verwondingen genas. Het gevangen houden van dit krachtige individu en hem aan wat onderzoeken onderwerpen was ons eerste doel, maar al gauw raakten wij gefascineerd door de geneeskrachtige materie in zijn lijf waarmee hij ook zichzelf heeft hersteld. Techlab had overigens helemaal niet bewust het plan gehad om hem naar hier over te halen. Zoals ik al zei, kwam hij per ongeluk in onze wereld terecht. In eerste instantie was Procyon, eveneens vernoemd naar een ster, zwaargewond en in verdoofde toestand hier aangekomen. Geketend werd hij hier binnen gereden en op de Castor en de Pollux geplaatst. Toen we dat zagen gebeuren, hadden we direct de angst in ons hart en realiseerden we ons dat we met een serieuze taak van internationaal belang waren opgescheept. Niet alleen waren we erin geslaagd een levend organisme van een andere wereld naar hier te halen, we zaten ook met de vraag wat we nu met hem aanmoesten. Alle medewerkers die hier werkten, voelden de verantwoordelijkheid op zich drukken. Procyon mocht geen bedreiging vormen voor de buitenwereld. En ik denk dat ik voor al mijn directe collega’s spreek dat we eigenlijk wel wilden dat hij werd teruggestuurd naar de wereld waar hij vandaan kwam. Maar misschien kon dat wel helemaal niet. Wat er uiteindelijk met hem moest gebeuren wist dus ook niemand. Stabiel houden, bewaken en lichaamsfuncties meten was al wat ons te doen stond. Alleen pakte dat niet zo uit als we hadden gepland.”
Deidree’s ogen werden weer troebel. Ze gleden over de vernielde werkplekken en zochten naar de lichamen van haar collega’s. Van een enkeling was niet veel meer overgebleven dan een zielig hoopje as. Evan luisterde gespannen en gaf haar de ruimte om niet verstard achter de computers in de hoek gedrukt te blijven staan. Ze liepen een stuk weg van de plaats waar hij haar had gevonden en posteerden zich bovenaan de trap. Voor hen lag het toneel er chaotisch maar verlaten bij. Verbitterd vervolgde ze:
“Dat Procyon over ongekende krachten moest beschikken wisten we allang. Zelf hadden wij niet in de hand wat er met hem moest gebeuren. Die instructies kregen wij van een andere afdeling. Zoals je weet wordt er binnen Techlab met PDA’s gewerkt die geprogrammeerde instructies doorgeven.”
Evan was bekend met dit principe. Voor zijn functie had hij er bij indiensttreding ook één ontvangen. De PDA werkte als een doodeenvoudige handcomputer die je in de alom aanwezige geavanceerde apparatuur, die Techlab rijk was, vast kon klikken. Het hulpmiddel was iets kleiner dan een volwassen mensenhand en daarmee handzaam in gebruik. Opdrachten konden met de hand worden ingevoerd door over een toetsenbordje te ‘vegen’ dat op het display op te roepen was. Voor Evan had het inspreken met de voicerecorder echter de voorkeur.
“Vanmorgen staken we één van de ons aangereikte PDA’s in het controlepaneel waarna het ineens faliekant misging. Robin stond naast me toen het gebeurde en werd het eerste slachtoffer. Direct nadat ik de PDA in het slot had gestoken vielen de twee stabilisatorstralen van de Castor uit. Ik had de handheld nog niet losgelaten of ik zag de stralen uit de projectoren aan beide kanten uitdoven. De akelige verschijning voor mij had het direct in de gaten. Procyon boog abrupt zijn gezichtsloze hoofd opzij en beproefde of hij in staat was om zijn armen en benen te bewegen. Kort daarop volgende een dreun. Ik werd door de ruimte geslingerd en Robin werd door een hoop rondvliegend glas gedood.”
Beverig wees ze naar het paneel waar ze Robin konden zien liggen. Niet alleen was hij een speldenkussen van glas geworden, maar aan zijn verminkte gezicht en een plas bloed te zien moest deze Procyon hem nog meer leed hebben aangedaan. Zijn leeftijd viel aan zijn gezicht niet in te schatten. Oordelende aan zijn postuur en kleding moest hij een jonge dertiger zijn geweest. Evan nam Deidree in zijn armen. Ze was opnieuw in huilen uitgebarsten. Zij liet haar hoofd op zijn borst rusten en liet zich helemaal gaan. Evan, op zijn beurt, wreef over haar rug en suste.
“Oh arm ding,” fluisterde hij zachtjes. Ze was in één klap haar naaste collega kwijt en wie weet hoeveel collega’s nog meer. Evan kon, te oordelen aan de ravage waar zij in stonden, wel raden wat er gebeurd moest zijn. Een ogenblik later liet hij haar los en liep rustig over de trap naar beneden. Bij het passeren van iedere rij werkplekken trof hij daarachter en daaronder slachtoffers aan waarvan de een er nog gruwelijker bij lag dan de ander.
“Hoe kan het dan dat jij dit hebt overleefd? Je stond het dichtste bij,” hij stelde de vraag hardop aan haar zonder haar aan te kijken. Meer slachtoffers staarden hem levenloos aan. Het monster moet hen op dezelfde manier hebben gedood zoals hij ook de soldaten vermoord had zien worden. Zijn maag trok zich samen en hij voelde nieuw gal opkomen. Even kokhalsde hij. Met de rug van zijn hand voor zijn mond wist hij zich echter te bedwingen, maar bleef onpasselijk bij de aanblik van de vermoorde medewerkers.
“Eén man zag het gebeuren en schoot op hem,” antwoordde Deidree. Evan zei niets. Hij was bevangen door dit afgrijselijke tafereel.
“…ik weet niet of het schot het monster had geholpen om door het glas te breken, maar hij had hem in zijn schouder geraakt,” ze slikte en klonk hees door de tranen.
“…Procyon’s bloed is de N2UX die we hebben onderzocht. Het spoot over mij heen toen hij werd beschoten. Maar het hielp allemaal niets. Althans, voor mijn collega’s … hoe moet ik dat zeggen?”
“Ik begrijp het Deidree. Ik mag toch wel Deidree zeggen?”
Ze gaf geen antwoord, maar Evan besteedde daar geen aandacht aan. Hij was aangekomen bij het paneel en zag Robin ernaast op de vloer liggen. Hij begreep meteen waarom de jonge man het niet had overleefd en deinsde geschrokken terug van het gruwelijke beeld dat hij dacht te hebben gezien. Evan begon zich licht in het hoofd te voelen. Had hij dat nou goed gezien? Het leek wel alsof het slachtoffer een deel van zijn gezicht miste. Hoewel een stemmetje in zijn hoofd hem aanraadde om het niet te doen, werd hij door nieuwsgierigheid naar het lijk getrokken. Het was inderdaad zoals hij dacht het te hebben gezien. Van Robin’s Zuid-Amerikaans getinte uiterlijk was slechts een helft van het gezicht overgebleven. De rest was wreed weggeblazen. Het overgebleven oog staarde angstig naar het plafond. Het rode waas dat over zijn oogbol lag, zal hij niet meer hebben gezien. De plaats waar het andere oog had gezeten werd opgevuld door brokken bloed en verder alleen maar leegte. Ditmaal kon Evan zich er niet tegen verzetten; het gevoel van afkeer was te heftig. Vanuit zijn slokdarm begon hij te schokken en een zure smaak verspreidde zich door zijn hele strottenhoofd. Een klein beetje slijmerig gal spuwde hij naar buiten en moest het paneel vastgrijpen om zijn balans te hervinden. Met zijn hoofd tussen zijn schouders hing hij daar aan het metalen frame en voelde een bonkende hoofdpijn opkomen. Evan vocht ertegen en probeerde weer snel rechtop te gaan staan. Hij boog zijn armen waar hij deze eerder gestrekt hield om over te geven en staarde naar het paneel. Met wat hij daar zag verdween zijn misselijkheid onmiddellijk. Zijn gedachten waren nu op iets heel anders gefocust. Met een bonzend hart dat als een gevangen dier in zijnborstkas vocht voor vrijlating, staarde hij naar het ding dat uit het slot op het paneel stak. Een voor hem bekend geelgrijzig voorwerp zat in de sleuf geklikt. Op het display liet zich een naam lezen.
“Wat krijgen we nou?” bracht hij uit. Onbegrip straalde van zijn gezicht.
“Dat is mijn PDA!”
Evan tilde het voorwerp uit het slot en bracht het naar ooghoogte. Dit was zijn PDA. Dus hoe kon het dat hij zijn eigendom hier in een laboratoriumvertrek aantrof waar hij zelf geen toegang toe had? En welke instructies had het bevat toen deze in het paneel werd gestoken? Zelf zou hij nooit opdracht hebben gegeven om zo’n monster vrij te laten als hij vandaag had ontmoet. Daarbij, hij wist niet eens dat hier iemand werd vastgehouden! Zijn bezwete hand omklemde de PDA, maar hij had moeite het apparaat stil te houden; Evan trilde van ontzetting. Een onbedwingbaar gevoel van woede borrelde op in zijn lijf. Hij moest het weten!
“Wie heeft me dit geflikt?” foeterde hij hardop en angstig naar het apparaatje. Maar Evan wist eigenlijk heel goed wie dat geweest moest zijn. Naast hemzelf was er namelijk maar één persoon die de code van zijn kluisje kende en zo over zijn PDA kon beschikken.
“Dytre!”
Evan draaide zich om en zag zijn baas naast Deidree staan. Haar ogen stonden vol doodsangst; Dytre had de loop van zijn pistool op haar slaap gedrukt.
“Ah,dus je weet het?”

image by c&w95, edited by Gsorsnoi

“Kijk uit overstekend wild!” galmt het in de wandelgangen tussen de hutten van het cruiseschip. Een klein moedertje van hooguit 1 meter 60 met reebruin haar en dito paardenstaart waarschuwt een medepassagier voor haar energieke kroost dat door de gangen rent. Ze is Europees, maar heeft haar dat zo pluist dat deze eerder neigt naar Afrikaans kroezen. Een keurig geklede inwoner van Newcastle moet zijn buik inhouden en buigt zijn beide armen buiten het bereik van het passerend wild. John lacht de vrouw die hij niet heeft verstaan, maar wel heeft begrepen, vriendelijk toe en beent verder naar de servicebalie op een lager gelegen dek. Na stampij te hebben gemaakt over een verstopt toilet, ontmoet hij een Aziatisch crewlid bij zijn hut nog geen minuut nadat hij daar zelf was teruggekomen. Het uiterst beleefde bemanningslid knikt na een korte toelichting begrijpend en zoekt hulp via een portofoon.

Even later klinkt een luid mompelend Russisch gevloek in dezelfde gang waar twee kinderen eerder werden ontweken. Een niet dikke, maar behoorlijk grof gebouwde klusjesman in een spierwitte overall veracht zijn baan bij het besef dat hij een smerig karwei heeft op te knappen. De afvoer van toiletten uit twee aangrenzende hutten is verstopt. Aan één zijde ligt een decadente Engelse drol te wachten tot de achteloos doorgespoelde Nederlandse tampon aan de andere zijde hem voorrang verleent.

Tien passen verder kan de Rus Mario horen groeien onder een alom bekend geluidseffect na het buitmaken van een paddestoel. Vanuit een leren sofa zijn nog net de handen van een jonge knul zichtbaar die een handzame spelcomputer omklemmen. Zijn haar, nog halfnat van een vluchtige douche, plakt aan zijn voorhoofd boven de gefronste wenkbrauwen die boekdelen spreken over zijn concentratie met betrekking tot zijn spel. Toch raakt de knul voor een ogenblik afgeleid door een passerend vrouwelijk leeftijdsgenootje die samen met een oudere broer maar net een botsing met de klusjesman kan vermijden.
“Big wheels keep on turning… Oh the proud Mary keep on burning,” klinkt er in de rookruimte van de Minicruise. Een jongen van 17 passeert, onderweg naar een vrije zitplek op deze bedrijvige kant va het achtste dek. Hij wordt gevolgd door een nakomertje uit de familie. Lotte(*) probeert driftig de pas van haar broer bij te benen. Bij Bake’n Coffee vinden zij een plaats om te zitten. Terwijl ze gaan zitten trekt Ferry een stapel kaarten uit zijn broekzak en begint ze te schudden. Samen zullen ze een spelletje Uno spelen. Schuin tegenover waar Ferry zit, nemen zeven mensen een afgezonderde verzameling stoelen en tafeltjes in. Drie van de zeven hebben zojuist in de afgelopen vijftien minuten een bescheiden bestelling gedaan bij de norse dame achter de balie. De bemanning van de DFDS Seaways bestaat overwegend uit Filippijnen die met hun schamele loontje zichzelf en hele familie onderhouden in het land van herkomst. Het andere personeel, inclusief kapitein, is Oost Europees. Zo ook de humeurige dame achter de kassa waar onder andere broodjes en koffie worden verkocht.

Voordat het stel aan hun romantische trip naar de Engelse havenplaats was begonnen, behoorden Alexandra en Ruben nog tot het Aardse volk. Het ging echter mis op het moment dat de ambitieuze carrièrestarter de hand van zijn verloofde opzij schoof tijdens de betaling van twee kaas-ui broodjes. Negen zuurverdiende euro’s wisselden van eigenaar waarbij de cassiëre, afkomstig uit Oekraïne, zorgvuldig zorgde dat ze de hand van haar klant een korte aanraking deed ervaren. Op slag werd Ruben één met de Formorianen en ging op weg om de rest van de opvarenden te infecteren. Nadat hij vervolgens de gemanicuurde zachte hand van zijn aanstaande vrouw in de zijne nam, werd ook haar seksuele spanning teniet gedaan. Het plan om de tweede nacht op zee eveneens van vuurwerk te voorzien, maakte plaats voor een hele andere eenwording.

Het britse homopaar naast hen had het idee om hun geadopteerde Nigeriaanse zoontje wat van Europa te laten zien, ook laten varen. Een eerder spel met een kleine Super Mariofan had het monstervirus op de geplaagde kleurling overgebracht.
“Kun jij mij helpen? Ik kom niet verder,” bleek een uitstekende smoes. De DS werd doorgegeven en Terence, die daarvoor maar heel even uit de leren stoel opstond, had zijn slachtoffer gevonden. Als vanzelf had hij de praktisch zwarte vingers van Amechi kort beroerd. De naam van de jongeman uit Afrika betekent heel toepasselijk ‘Alleen God kent de dag van morgen’.

Het resterende en al even besmette bejaarde stel aan de andere kant moest het eerder die dag hebben van de warme hand van de Filippijn met de portofoon die later ook de hulp inriep voor de hutten met de verstopte toiletten. Hij was het die de dame van het stel in evenwicht hield door zijn hand op haar blote schouder te laten rusten. De deining van het schip had op de loer gelegen toen zij met haar man een akelige trap hadden getrotseerd om hun hut te bereiken. Een nare golf was genoeg aanleiding om de Filippijn een excuus te geven de vrouw aan te raken. Haar man, mijnheer Oosterbaan, dorst niet met de lift en alleen gaan deed ze niet.

Voor de kaartende broer en zus mocht het lijken alsof de zeven gasten aan de andere kant van de lounge onschuldige onderonsjes deelden. In werkelijkheid waren zij tot één Formorianen-eenheid versmolten en konden ze elkaars gedachten lezen over het plan dat heel lang geleden voor hun gesmeed werd. In de Ierse oudheid om precies te zijn, regeerden deze wezens over het eiland Inishmurray waar ook Partholons en Nemeds hun zinnen op hadden gezet. De Formorianen waren vervloekt en hadden daarom vanaf hun geboorte allerlei misvormingen in hun uiterlijk en misten ledematen of hadden ze juist dubbel. Hun lichamen waren nooit volledig menselijk en werd veelal ontsierd door dierlijke lichaamsdelen of soms zelfs hele monsters die uit hun lijven groeiden.

Deze slechtgehumeurde reuzen zouden volgens de Ierse overlevering tijdens een grote overstroming uit de Atlantische Oceaan zijn aangespoeld en werden kort na hun bezetting van het land geleid door Balor. Van al deze zeeduivels, die allen konden toveren, was hij de ergste. Als kind, toen de reuzen zich reeds lang op het schiereiland gevestigd hadden, was hij eens nieuwsgierig toen hij zijn vader bespiedde bij het brouwen van een toverdrank. Ongeveer gelijk aan het verhaal van de Gallische Obelix die in de ketel viel, kreeg ook Balor met een toverdrank te maken. Bij het mengen van de drank kreeg hij spetters in zijn gezicht en was vanaf dat ogenblik vervloekt. Zijn oog zwol op tot enorme proporties en had de krachten gekregen om mee te toveren en vijanden te doden. Op zijn kop werd hij bijgestaan door een soort kakkerlak, een meerogige rat, een gesnaveld wormwezen en een gekko met scherpe tanden die er allen toe dienden zijn vervaarlijke oog te openen en te sluiten. Ook zij waren Formorianen en behoorden tot zijn leger. Het oog moest steeds opnieuw gedicht worden, omdat zijn vermogen om in leven te blijven ook afhing van het gesloten houden ervan.

Echter, in de veldslag bij Moytura, waarbij de Formorianen het gebied van de Tuatha Dé Danann wilde inpikken, ging het Balor slecht af. Hij had zijn zinnen gezet op het veroveren van Ierse grondgebieden om zo langzaam maar zeker over heel Groot-Brittannië te kunnen heersen. Met als hoger doel: heerschappij over Europa en wie weet de hele wereld. De Tuahtha Dé Danann leken de strijd aanvankelijk te gaan verliezen, maar dat was tot Balor in conflict kwam met zijn kleinzoon Lugh. Deze jonge krijger was samen met twee andere broers voortgekomen uit de schoot van Balor’s dochter Ethlinn. De laatste was tevens de godin van de Noordelijke ster. De profeten hadden voorspeld dat één van haar zoons Balor zou komen verslaan, zodat Balor haar liet opsluiten in een kristallen toren op het eiland Tory om te voorkomen dat er überhaupt een zoon geboren zou worden. Die maatregel alleen bleek niet genoeg. Onderwijl was hij te weten gekomen dat zij in haar gevangenschap bezoek had gekregen van de Tuatha-krijger Cian die met haar vree. Toen Balor dit te weten was gekomen had hij één van zijn dienaren opdracht gegeven om de kinderen te vermoorden. De dienaar wikkelde de jongens in een doek en wierp ze in de draaikolk naast de toren waar ze zouden verdrinken.

Maar één van de jongens viel ongemerkt uit het doek. Lugh, die daardoor ontsnapte aan een vroege dood, bleek de door Balor gevreesde zoon die hem moest komen verslaan. Lugh stond ook wel bekend als ‘de lichtende’ of ‘de schitterende’. Hij versloeg zijn grootvader uiteindelijk door een steen naar zijn woeste oog te smijten. Deze duwde de oogbal uit de kas zodat hij naar achter vloog en Balor’s vernietigende blik over zijn metgezellen liet glijden. Zij die daardoor werden getroffen stierven hierop onmiddellijk. De overlevenden dropen af en kropen terug in de zee waar zij zich honderden jaren stil hielden.

Vele jaren later keerde één van hen terug. Het was Kal’i, de boosaardige kleinzoon die de worp in de draaikolk overleefde door zich in een aal te veranderen. Kal’i, die toen al een machtige jonge baby was, groeide in de oceaan op tot de nieuwe leider van de overgebleven Formorianen. Vele Formorianen van toen zijn allang niet meer in leven, maar Kal’i had voor zijn nageslacht gezorgd en deze voorzien van een betovering waar hij zijn nazaten mee vervloekte op de dag dat hij stierf; eenieder die voortaan door een Formoriaan zou worden aangeraakt, zou erdoor begiftigd raken. Alle Formorianen bezaten immers een giftig zweet dat Kal’i eenvoudig kon betoveren en de bloedlijn van deze gevreesde monsters kon doen voortzetten. Ieder huidcontact zou het virus overbrengen en de transformatie op gang brengen. Binnen een week zouden de geïnfecteerde afwijkingen in de vorm van mutaties gaan vertonen. Ze zouden niet langer onopgemerkt blijven en de mens zou weten dat er iets loos was. Voor de mensheid zou het dan al te laat zijn.

Voorbij de douane terug in Nederland begint Tinus ineens te lachen. Hij is zojuist met zijn vrouw en dochter van de boot afgestapt. Zij hebben er een prachtige minivakantie in New Castle op zitten. Met enkele lichte tassen om de schouders stappen zij de hal van DFDS Seaways uit en snuiven de met zout vermengde lucht van de Hoogovens van IJmuiden op.
“Wat is er schat?” wil zijn vrouw weten.
Tinus probeert zijn gelach wat te verbergen, omdat er toch eigenlijk niemand in de humor zou kunnen delen.
“Oh nee niets,” glundert hij en zijn vrouw weet genoeg. Ze was allang opgehouden door te vragen over de binnenpretjes van haar man. Het zou vast een flauwe grap zijn geweest of een hersenkronkel die hij voor zijn werk kan gebruiken. De man zat soms zo vol inspiraties dat hij gesprekken met zichzelf leek te houden. Ze vergeet de pret die haar man heeft en snijdt een ander onderwerp aan: de verdere vulling van hun dag. Tinus is echter nog in gedachten bij de reden waarom hij moest lachen. Het gaat zomaar eens niet over een geval van inspiratie. Hij denkt terug aan deze ochtend op de boot waar hij even een boek was gaan lezen tot de boot zou afmeren in de haven van IJmuiden. Op zijn weg terug naar de hut werd hij overdonderd door een stel spelende kinderen. Het was hetzelfde ‘overstekende wild’ zoals de Britse passagier ze de avond ervoor tegen het lijf was gelopen. Uitwijken had geen zin gehad. Hij kon alleen uit reflex zijn beide armen in de lucht steken waardoor hij zijn hemd uit zijn broek trok en zijn middel ontblootte. In één van zijn handen hield hij zijn boek vast. Een meisje met vlechtjes in het haar had zich in de gauwigheid achter hem verstopt. Ongetwijfeld in een poging om niet gepakt te worden in een spel dat op tikkertje leek. Guitig lachte zij naar haar speelgenoot. Tinus realiseert zich dat zijn ‘zwembandjes’ die het meisje zogenaamd uit bescherming beet pakte niet voor haar de redding in het spel was geweest. Ook voor hem was dit het begin van een nieuwe missie.
“Eerst de spullen thuisbrengen?” vraagt zijn vrouw.
“Goed plan schat,” antwoordt hij afwezig op dit voorstel.
“…en dan kunnen we daarna naar Haarlem gaan om te eten.”
Er wordt geglimlacht en met een hand op haar wang kust Tinus zijn vrouw.

( * = Lot is ook een oorlogsgodin die de Formorianen aanvoerde. Zij had lippen op haar borsten en vier ogen op haar rug )

image by Retroman, edited by Gsorsnoi

“Ja fijn dat heb ik weer,” zuchtte de man die we eerder alleen als de ninja kende. Zombie Akio Arata was de verantwoordelijke voor deze ontmaskering en had de inktzwarte stof nog vast. Met het samuraizwaard rechts van hem in beide handen geklemd bedacht Retroman zich wat het volgende zou zijn wat hij zou doen. Hij keek zijn nieuwe vriend aan en gaf hem een vriendelijke knipoog ten teken dat die zich niet om hem hoefde te bekommeren waar het op deze onthulling aankwam. Krampachtig doen omdat zijn gezicht ontbloot was, zou toch nergens op slaan. Hij kon er echt niet mee gaan zitten dat zijn identiteit was prijsgegeven. Niet dat hij die ooit hoefde te verbergen. De maskerade was meer voor de gein bedoeld toen Retroman het avontuur rook bij de eerste paddeninvasie. Sindsdien liep hij er in rond. Niet om zich te verbergen, maar gewoon omdat dit het laatste setje kleding was dat hij had aangetrokken voordat hij inzag dat hij tot de  laatste verzetstrijders zou gaan behoren.

Hij had thuis achter zijn computer gezeten en was bezig met het maken van eigen computerspelletjes toen zijn achtergrondmuziek werd overstemt door een vreemd kwakend geluid van buiten. Inmiddels weten we dat dit de eerste padden moeten zijn geweest die de wijken van Gohes City hadden bereikt. Retroman was nieuwsgierig geworden en had voorzichtig een blik naar buiten geworpen. Pixels en inspiratie maakten plaats voor een wel heel erg levendige inspiratie. Want wat hij daar kreeg te zien overtrof zijn stoutste verwachtingen. Voor het computerspel wat hij zelf aan het maken was, had hij namelijk een concept bedacht van een ninja die een invasie van gemuteerde padden voorgeschoteld kreeg. De verhaallijn was bewust heel simpel gehouden en de grafische effecten deden sterk denken aan de tijd dan de eerste computerspelletjes op de markt kwamen. Het was de stijl van games die hem het meest aanspraken. Van die heerlijke oude retrospelletjes die een heel stuk toegankelijker waren dat de omslachtige 3d avonturen waar softwaregiganten de spelliefhebbers later mee kwamen verwennen. Voor hem hoefde dat niet zo. Geef hem maar een karakter, die uit niet meer dan een handjevol pixels bestaat, een paar goede moves of een eenvoudig wapen, plaats deze in een tot de verbeelding sprekende zelf ontworpen wereldje en laat de monsters maar komen. Mierzoet achtergrondmuziekje erachter, een vooraf bepaald ‘einde van het level’ definiëren en Retroman had pret voor tien. Zelf spelletjes creëren was een nieuwe hobby van hem geworden.

Helaas bleek zijn fantasie tot leven gekomen en mocht hij zelf aan de bak. Vele bovenmaatse blauwe padden hadden het straatbeeld van Gohes City bepaald en leken kwade bedoelingen te hebben met hun komst. In niet veel meer dan zijn ondergoed – omdat hij kort daarvoor had gedoucht en zijn bed in zou gaan – stond hij als aan de grond genageld tegen zijn vensterbank geplakt. Buiten zag hij hoe de eerste twintig padden in zijn blikveld zich bruut op het volk op straat worpen. Daarbij rolden zijn ogen zowat uit zijn kassen toen hij zag hoe meerdere padden in de lijven van de mensen kropen om er volgevreten weer uit te komen. De slachtoffers die vielen bleven enkele minuten als voor dood op de grond liggen. Het kostte hem niet meer dan een enkele minuut om zijn plan te trekken. Retroman liet zijn pc voor wat het was, snelde naar zijn slaapkamer en trok zijn kledingkast open. Veel tijd voor het bladeren naar een geschikt setje had hij niet en was al tevreden met hetgeen dat hij als eerste te pakken kon krijgen. Of dit nou een kort of lang avontuur zou gaan worden, hij kon moeilijk halfbloot de straat optrekken.
“Mijn carnavalkostuum,” sprak hij zorgvuldig en pakte het eerste setje kleding vast dat binnen handbereik viel. Hij keek even met blik van iemand die een curieus cadeau voorgeschoteld kreeg, maar bood geen ruimte voor eventuele schaamte.
“..waarom ook niet?”
De keuze was gauw gemaakt. Zonder meer tijd te verspillen trok hij het ninjapak aan en griste een sporttas mee waar hij nog vluchtig wat andere kleren in propte. Momenten later verliet Retroman zijn huis via het dak en dacht nog even aan het spel dat hij op zijn computer had achtergelaten.
“Het zou toch niet waar zijn?”

Hij had inmiddels aardig wat avonturen met padden en zombies beleefd en daarbij ook een hoop familie en vrienden jammerlijk aan de strijd verloren. Amper had hij de kans gekregen om alle gebeurtenissen op een rijtje te zetten. Bepalen hoe reëel dit allemaal was kon hij dus ook niet. Het was niet te bevatten. Wat hij wel wist, omdat een collega van de Tycoon Newspaper hem dat had toegefluisterd, was dat niet zijn computerspel de oorzaak was van deze horror, maar de zieke geest van een verknipte graaf.

“Hou vol,” zei Retroman tegen de pad, die nog steeds door een andere zombie bij zijn nek in de lucht werd vastgehouden. De ontmaskerde ninja plaatste zijn rechtervoet en stukje naar voren, draaide linksom op de bal van zijn andere voet en zette zijn linkervoet iets opzij naar links nadat hij bijna driekwart rond was gedraaid. Hierdoor kwam hij face-to-face te staan met de gewezen Akio Arata die een ontmoeting ging maken met de scherpste zijde van zijn zwaard. Het zwaard had voldoende impulsmoment gekregen om de zombie de vernietigende slag toe te brengen. De kop werd bruusk van zijn romp gescheiden. In plaats van bloed schoten enkele kleine vlokjes rottend vlees over het plein. De kopromp scheiding was zo vlot en netjes dat Arata’s hoofd pas zijn vorm begon te verliezen toen deze met een harde klap op het beton belandde. Met een doffe bons volgde het lichaam dat niet langer in balans werd gehouden.

Retroman kon onmogelijk vermoeden wat er zich in Gohes City’s China Town zou hebben voorgedaan als de zus van Arata hun zoontje Tang Lee Swan had kunnen grootbrengen. Het drama wat zich juist had afgespeeld toen de pad en hij dit toneel betraden ging volledig aan hem voorbij. Zijn zwaard was links van hem geëindigd met zijn draaibeweging Arata te onthoofden. Zonder tijd of energie te verspillen bracht hij deze alweer terug in de strijd en doorkliefden twee andere zombies die zich binnen zijn werkruimte hadden gewaagd. De zombie die de Reuze Navelpad vasthield, kneep nog iets harder in het dunne keeltje van de pad en wilde hem naar de muur slingeren. Onze bruine vriend verloor daarbij de grip op zijn lange stok en liet deze op de grond kletteren. Retroman was deze actie echter voor en gaf de zombie een saltotrap. Hiermee werd de zwaaibeweging met de pad halverwege afgebroken en donderde hij uit de lucht.

Een kostbare minuut ging verloren waarin hij zichzelf moest herstellen. De zombie lag gebogen onder de benen van Retroman en was nauwelijks gedeerd door de trap die was uitgedeeld. Maar Retroman gaf hem geen kans om zich weer op zijn benen te hijsen. De zombie voelde de punt van het zwaard al gauw door zijn ribbenkast glijden. Tegen zijn hoofd kreeg hij een artistieke schop na om er zeker van te zijn dat de zombie ermee werd uitgeschakeld.

Nu was er even een kort moment voor het heldhaftige duo om zich te recapituleren. Binnen het bereik van vijf meter schuifelden enkele nieuwe zombies alweer dichterbij. De pad snakte niet langer naar adem, maar zijn eigen botjes klaagden nog jammerlijk van de smak die hij had gemaakt. Niet alleen zijn fysieke conditie ging eraan, ook zijn honger naar energie nam vormen aan waar hij maar moeilijk tegen kon vechten. Ook Retroman’s mensenvlees werkte bijzonder aantrekkelijk op dit ondode volk. Als een magneet trok hij nieuwe monsters aan die uit waren op zijn hersenen en andere organen. De meeste zombies die hun weg naar dit plein hadden gevonden kwamen door de wirwar van steegjes, trappen en straten naar deze plek. Het tweetal zette zich schrap op de nieuwe aanvallen, maar de Reuze Navelpad bedacht iets slinks. Bij het zien van de meer dan honderd zombies die op hun afkwamen zei hij:
“Dit trekken we niet. Ik ben aan het einde van mijn Latijn en jij lijkt ook niet veel energie meer te hebben.”
Retroman knikte.
“Klim langs de huizen naar boven. Lukt dat nog?”
Misschien had de Reuze Navelpad die vraag beter aan zichzelf kunnen stellen, maar hij hield zich groot.
“Euh ja, laten we het maar gewoon doen,” antwoordde Retroman.
“Het zal de zombies meer moeite koste dan wij om boven te raken. Mochten we elkaar uit het oog verliezen, probeer dan in elk geval weer bij mij te komen. Ik heb een plan.”

Wordt vervolgd.

Vorig hoofdstuk: De ontmaskering
Volgend hoofdstuk:  Honger

By retroman | February 19, 2011 - 1:18 pm - Posted in Astronomisch gedachtegoed, Duimzuigerij, Nederlands

image by informatique, edited by Gsorsnoi

Er zijn aangenamere plekken te bedenken om de nacht door te brengen dan op een kerkhof.
Toch stond daar een eenzame gedaante in de duisternis, even roerloos als de grafzerken die hem omringden.
Het statische tafereel werd plotseling in beweging gebracht door een kille herfstbries. Overal ritselden struiken en vanuit de klokkentoren galmde zachtjes een morbide gerinkel. Dichtbij schraapten dorre takken langs het toegangshek alsof ze een harp aan het bespelen waren.
Dit naargeestige schouwspel zou menigeen doen huiveren, maar Nathan was niet meer in staat om angst te voelen. Angst ervaar je wanneer je bang bent om iets te verliezen; hij had alles al verloren wat hem dierbaar was.
Een jaar geleden waren Nathan en zijn vrouw betrokken geraakt bij een tragisch verkeersongeval. Een dronken trucker was op de verkeerde weghelft beland en had in een oogwenk het asfalt getransformeerd tot een luguber tapijt van verwrongen staal, verschroeid rubber en bloed.
Hoewel Nathan op het laatste moment zijn auto uit de baan van de op hol geslagen vrachtwagen had weten te manoeuvreren, kon hij niet voorkomen dat een rondvliegend brokstuk zich door de voorruit boorde en zo genadeloos een einde maakte aan de mooie toekomst die het pasgetrouwde stel had uitgestippeld.

Hier stond nu de lege huls van een man, de glinstering in zijn ogen reeds lang verdwenen. Er was voor hem geen reden meer om te bestaan. Zonder zijn geliefde was alles ondraaglijk.
Gedreven door een obsessief verlangen naar haar affectie, was voor hem de grens tussen leven en dood dusdanig troebel geworden dat deze geheel leek te zijn verdwenen.
Soms dacht hij haar tot hem te horen spreken; troostende woorden, maar ook woorden doordrenkt van verdriet vertrouwde zij hem dan toe. Het was op momenten zoals deze dat hij haar aanwezigheid het sterkst voelde. Dit deed hem geloven dat het graf geen rustplaats was, maar een gevangenis van de ziel.
Zijn onvermogen om los te laten resulteerde in de onwrikbare overtuiging dat zelfs Magere Hein hen niet kon scheiden.
Nathan was klaar om zich weer met zijn echtgenote te herenigen.

*

Voor het eerst in tijden zag de woning er weer opgeruimd uit. Vergeelde foto’s en condoleancekaarten waren in een doos gestopt en op zolder gezet, talloze lege wijnflessen hadden de bodem van de glasbak gevonden en het bed – nu al een jaar niet beslapen – was van nieuwe lakens voorzien. Eindelijk leek het huis niet langer op een stoffig reliek uit een grijs verleden.
Geestelijk ging het ook stukken beter. Slapeloze nachten en paniekaanvallen waren minder frequent geworden, en de immense somberheid waar het afgelopen jaar door werd gedomineerd begon langzaam maar zeker plaats te maken voor een meer hoopgevende stemming.
Natuurlijk was de pijn nog lang niet geheeld, maar er was duidelijk vooruitgang geboekt.

Na de dood van haar man had Linda de buitenwereld de rug toegekeerd. Ze verwaarloosde zichzelf en zocht tevergeefs troost in drank en zware antidepressiva. Het had niet veel gescheeld of ze had de hand aan zichzelf geslagen.
Mede dankzij de steun van haar familie was het Linda met veel pijn en moeite toch nog gelukt om uit dit diepe dal te klimmen. Vooral haar zus liet geen kans onbenut om de treurende weduwe mee te sleuren naar kookcursussen, theatervoorstellingen, danslessen en dergelijke activiteiten. Alles om de aandacht af te leiden van haar verdriet en haar te beletten in een verbitterde kluizenares te veranderen.
En hoewel Linda zich in het begin hevig verzette tegen deze bemoeienissen, zag ze na verloop van tijd in hoeveel baat zij hierbij had. De dikke muur van rouw die rondom haar was opgetrokken, begon beetje bij beetje af te brokkelen. Eindelijk was ze weer in staat om te lachen.

Die avond sliep ze voor het eerst weer in haar bed in plaats van op de bank. Ze had de slaapkamer steeds ontweken omdat die zo kil en leeg had geleken zonder haar man. Een beetje onwennig was het nog wel, om daar te liggen zonder het warme en veilige gevoel van zijn lichaam tegen het hare, maar nu had ze eindelijk de moed gevonden om dat deel van haar verleden los te laten.
Al gauw viel zij in een vredige, diepe slaap.

*

Diep in de nacht strompelde een zonderlinge figuur over straat. Zijn armen hingen slap naast zijn lichaam en zijn rechterbeen sleepte over het trottoir alsof er een loden bal aan was bevestigd. De weinige passanten die op zijn pad kwamen, liepen zonder uitzondering met een grote boog om hem heen.
Hoewel zijn lijf duidelijk zwak en broos was, leek niks hem ervan te kunnen weerhouden zijn bestemming te bereiken. Met de blik op oneindig en gewapend met een onuitputtelijk doorzettingsvermogen doolde hij stug verder.
Urenlang zwierf hij door de duisternis, totdat hij uiteindelijk voor de toegangsdeur van een appartementencomplex stopte. Hij deed instinctief een graai in zijn binnenzak, maar zijn sleutels waren nergens te bekennen. Hierop begon hij aan de deurknop te morrelen in een halfbakken poging het pand te betreden.
Voordat hij tijd had om een andere aanpak te verzinnen, werd de deur geopend door een gezette vrouw die op het punt stond haar hond uit te laten. Glimlachend liet zij de man binnen en wilde hem een fijne nacht wensen, maar toen zij in zijn ogen keek bleven de woorden in haar keel steken en sleurde ze haar viervoeter haastig mee het pand uit. Geblaf schalde door de slapende stad en werd prompt vergezeld door het nerveuze getik van hoge hakken.
Terwijl achter hem de deur in het slot viel en de buitengeluiden verstomden, begon het curieuze individu de trap te beklimmen. Tree voor tree trok hij zichzelf aan de trapleuning omhoog, totdat hij de deur tegenkwam waar het juiste nummer op stond.

*

Linda sliep nog steeds als een roos. Een goede nachtrust kon ze wel gebruiken. De zware periode die zij had moeten doorstaan had zijn tol geëist; haar gelaat was erg bleek en diepe kringen stonden onder haar ogen.
Toch was er een glimlach op haar gezicht te bespeuren. Een glimlach die verraadde dat zij weer in staat was om haar ogen te sluiten zonder gekweld te worden door nachtmerries waarin piepende banden, krijsende claxons en versplinterd glas figureerden.
Lang had ze echter niet van haar slaap kunnen genieten, want gestommel in het trappenhuis deed haar verschrikt ontwaken. Ze ging rechtop zitten, streek een donkerblonde lok uit haar gezicht en tuurde naar de klok, waarna ze een diepe zucht slaakte en weer met haar hoofd op haar kussen plofte.
Ze vond haar bovenbuurvrouw een schat van een mens, maar haar gewoonte om midden in de nacht haar hond uit te laten kon ze een stuk minder waarderen.
Geïrriteerd trok ze de deken over zich heen en sloot haar ogen.
Net toen ze weer een beetje begon weg te dommelen, werd ze nogmaals opgeschrikt door lawaai in het trappenhuis. Ze probeerde het eerst nog te negeren, maar toen het aanhield besloot ze uit haar bed te stappen om de buurvrouw eens streng toe te spreken. Slaperig maar vastberaden liep ze naar de deur en opende deze met een grote zwaai.
Verbijstering, ongeloof en doodsangst maakten zich van haar meester toen zij Nathan ineens tegenover zich zag staan. De expressieloze ogen in zijn grauwe, door rotting aangetaste gezicht leken dwars door haar heen te staren. Zijn onderkaak hing scheef en er zat een gapende opening op de plek waar zijn neus ooit had gezeten. Hij droeg een stoffige zwarte smoking; dezelfde waarin hij zowel getrouwd als begraven was.
Linda wilde gillen, maar haar vrees was dermate verstikkend dat zij geen geluid meer kon uitbrengen. Als gehypnotiseerd bleef zij in de deuropening staan terwijl hij tergend langzaam dichterbij kwam.
Voorzichtig bracht hij een trillende, knokige hand naar haar gezicht. Vanuit haar ooghoeken zag Linda dat de huid van zijn vingertoppen bijna geheel was weggerot.
Hij streelde haar wang. Dat was altijd het eerste wat hij deed wanneer hij Linda begroette. Zo liefdevol als dit kleine gebaar vroeger was geweest, zo koud en mechanisch voelde het nu. Het was het product van een vage herinnering aan een oude gewoonte, ontdaan van alle menselijkheid.
Nathan leunde naar voren en drukte zijn halfvergane lippen op de hare. Het was het laatste wat Linda voelde voordat haar levenskracht onverbiddelijk werd weggenomen.

*

Verslagenheid stond op de gezichten van de veelal in het zwart geklede bezoekers die zich rond het graf hadden verzameld. In de stromende regen zochten zij troost en warmte bij elkaar, hun geweeklaag overstemd door het onophoudelijke gekletter van druppels op de eikenhouten kist. De bloemen die zij hadden meegebracht, leken op deze grauwe ochtend nagenoeg kleurloos.
Hoewel Linda’s overlijden in mysterie was gehuld en de doodsoorzaak niet kon worden achterhaald, gingen de meeste mensen er van uit dat de eenzaamheid haar te veel was geworden.
Terwijl haar doodskist langzaam in het graf naast dat van Nathan neerdaalde, vonden vrienden en familie berusting in het feit dat Linda nu tenminste niet meer alleen zou zijn.

De hereniging was voltooid.

image by Kevin-kun, edited by Gsorsnoi

De achttien jaar jonge man bewoog zich soepel door de natuurlijke obstakels van het Jiundimoeras. Hier waar de noordelijke zacht golvende plateau’s van Zambia langzaam overgaan naar een terrein met meer hoogteverschillen naarmate je meer naar het Oosten beweegt, kende Kaondé het woud als zijn broekzak. Ten noorden van het West Lunga National Park in het grensgebied met Congo en Angolo ligt Mwinilunga. Het stadje wordt doorkruist door dezelfde rivier de Lunga waar het lagergelegen park haar naam aan dankt. Het is de rivier waarlangs Kaondé bij zijn stam is opgegroeid. Gebukt onder zware depressies die de levensduur van het tropisch regenwoud verder verlengen, sleepte hij zich door de begroeiing en ontweek iedere overhangende tak met het zuiverste gemak.

Aangekomen op een bescheiden open plek tussen al dat groen kreeg deze jonge Zambiaan de schrik van zijn leven. Met haar schedel van hem afgewend lag daar iemand in de kreukels tegen de ontblote wortels van een woudreus waar mossen en zwammen zich dankbaar aan tegoed deden. Hij spoedde zich naar haar toe en moest zijn adrenaline beteugelen om zijn voet niet te verzwikken in een petieterige waterstroom die het open terrein doorsneed. Dit was de plek waar het drama zich had voltrokken. Hier sloeg eerder het noodloot van Kaondé’s zusje toe.

Zonder er al te veel aandacht aan te besteden plantte hij zijn speer tussen de varens en knielde naast haar neer. Van het lichaam was niet veel meer over dan een half kaalgevreten geraamte. Alleen pezen met repen vlees van verschillende formaten waren nog aan haar botten bevestigd.  Het monster of het dier dat zich aan haar te goed had gedaan was zich allerminste van enige tafelmanieren gewoon. Tezamen met het overgrote deel van haar rok en een stuk romp lag één van haar benen gescheiden van de rest van haar lichaam. Het andere been was verdwenen. Gevoelens van paniek en gruwel trachtten bezit te nemen van deze aangeslagen broer toen hij zijn blik vasthield op haar zwaar verminkte gelaat. Maar hij wist het zeker. Hij had geen bevestiging nodig van het patroon dat zijn zusje zelf op haar rokje geschilderd had om er bij de mannen mee in de smaak te vallen. Dit was Kwalila.

Tien vingers groeven zich verbeten in de drassige ondergrond toen een waterval van tranen zich tezamen met een ijzingwekkend kreet opbouwden om los te barsten. Kaondé zou hebben gewild dat de inboorlingen bovenin Congo hem hadden gehoord met het keelgeluid dat klaarstond om over zijn lippen gebruld te worden. Hij was alleen zo slim om dat juist niet te doen. Een overvloed van zout vocht was het enige wat loskwam. Tranen schreiden tussen de regendruppels over zijn wangen. Hartverscheurende emoties van verdriet om verlies maakten plaats voor bittere boosheid. Kwalila´s dood moest gewroken worden.

Een rood besmeurde varen die hij eerder met zijn schenen plat tegen de grond had gedrukt bleef nog onder zijn gewicht gebogen toen hij zijn bovenlichaam naar achteren liftte. De punt van de speer trok hij los uit de bodem en tuurde furieus om zich heen. Om zijn beweeglijkheid te vergroten sprong hij in één beweging vanaf zijn positie in een gehurkte stand en zocht alle bomen en planten af. Verkneukeld blad van het varen plakte onder Kwalila’s bloed aan zijn knie.
“Waar ben je?” en “Waar zijn jullie?” sprak hij woest in dezelfde taal waaraan hij zijn naam dankte. De bomen antwoordden niet, de planten al evenmin. Kaondé liet zijn blik niet meer langs het ontzielde lichaam van zijn zusje glijden. Zijn focus was erop gericht het monster te vinden dat verantwoordelijk was voor deze gruwelijke afslachting. Gefixeerd op ieder blad dat afwijkend bewoog van de rest onder de stroom van regen die uit de lucht kwam zetten probeerde hij eventuele belagers te ontwaren. Het geluk was alleen niet met hem.

Een plotselinge ferme pijnscheut in zijn rug maakte dat hij de grip op zijn speer verloor. Op dat moment wist hij dat zijn grootste kansen op succes al verkeken waren. Nu was hij ontwapend en tevens verslagen in de strijd de eerste te zijn die op de vijand toebeet. Klauwen die zo dodelijk waren als die van een adelaar hadden zich in de spiermassa van zijn rug verankerd. Twee nagels schraapten bijna evenwijdig aan elkaar langs zijn ruggengraat. De andere drie van elke klauw doorboorden aan iedere zijde de onderkant van een long.

De onzichtbare belager die de jonge Zambiaan had aangevallen was de Kongamato, een voorhistorisch vliegend reptiel die de bevolking van de Kikaondéstam nog steeds hele actuele angst inboezemen. Nog steeds hebben niet alle details van deze ongevederde schrik van het woud tot de overtuiging geleid van cryptozoölogen die zich bezig houden met het onderzoeken van de bestaanbaarheid van onbekende levensvormen met onwaarschijnlijke karakteristieken. Meldingen van ontmoetingen met dit beest zijn simpelweg te schaars, omdat de meeste mensen zo’n confrontatie niet overleefd blijken te hebben.
Eenzelfde lot was Kaondé bezegeld. Twee even kleurrijke pterodactylen verschenen vanuit het niets tussen het gebladerte, maar meer dan geamuseerd pottenkijken zouden ze op dat ogenblik niet doen. Hun maaginhoud was nog rijk van vers en onlangs buitgemaakt mensenvlees. Eén van hen stak even een lederen vleugel terug omhoog om deze beter naast zijn lijf te kunnen opvouwen. Daarbij gebruikmakend van zijn lange snavel om de boel een beetje gepast onder de oksel te krijgen. Het was niet verwonderlijk dat de Kongamato een ongemanierde tafelgast was: uit zijn snavel staken meerdere puntige tanden die netjes eten onmogelijk maakten. Onder de tak waarop hij samen met de andere zat, bungelden twee ruitvormige staarten naast elkaar. Voor hun volgende maal hoefden ze enkel te wachten tot de jongeman bezweek.

Dezelfde soort torretjes die Kwalila en Kaondé eerder die ochtend hadden buitgemaakt om zelf van te snoepen, hadden hun weg reeds gevonden naar de restanten van het jonge meisje. De twee hadden een vaartocht over de wateren van het Jiundimoeras koste wat kost willen vermijden, omdat het zwarte hart van de duisternis er waakte. De Kongamato had onder de inboorlingen de reputatie van ‘botenbijter’ gekregen. Dit monster staat erom bekend kleine boten aan te vallen en tot zinken te brengen. Nu waren zij evengoed hun dood tegemoet gelopen bij het verzamelen van voedsel in de bossen. Zij hadden zich, zonder het te weten, te dicht bij het nest van de Kongamato’s  gewaagd.

Kaondé worstelde heftig om deze ongenode gast van zijn rug te kunnen verwijderen. De monsterachtige vogel had zich echter zo vast gegrepen in zijn huid, dat hij eveneens worstelde om los te komen. Slagen daarin deed hij niet. Bloed stroomde rijkelijk over de klauwen en langs Kaondé’s rug naar beneden. Schreeuwend was de pijn die hij ervoer bij iedere poging van zichzelf, maar ook van de vogel om zich van elkaar te kunnen scheiden. Het was alsof een leeuw zijn nagels aan zijn rug wilde scherpen en er in bleef vastzitten.

Eén moment keek hij naar zijn soortgenoten die afwachtend aanschouwden hoe hij sterven zou. Hij wilde zich van hun uiterlijk en fysieke mogelijkheden vergewissen, zodat hij zijn eigen kansen op waarde kon schatten. Met de angst dat de vogel zou gaan beginnen om zijn rug open te pikken besloot hij daarom om er mee naar een boomstam te rennen. Daar was hij reeds te laat mee. De eerste hap liet een gapend heftig bloedend gat in zijn nek achter. De angst voor nieuwe helse pijnen die hij zou ervaren verdrong hij wilskrachtig. Hij moest en zou de Kongomato op zijn rug tegen de boom schuren om hem los te werken. Zijn opzet was tot mislukken gedoemd. In de botsing met de boom kwam er slechts één poot los en de jonge vogel raakte verpletterd onder het gewicht van de jongeman. Onderweg naar deze grote woudreus was Kaondé over zijn eigen speer gestruikeld en had zijn been er akelig mee ontwricht.

Zwaargewond en met de dode vogel nog aan zijn rug gekleefd was Kaondé’s situatie aan het verslechteren. Het bloedverlies liep op en maakte dat hij zichzelf niet meer op de been kon krijgen. Misschien was het toegeven aan het van achteren opgevreten worden door de vogel helemaal nog geen verkeerde optie geweest. Dat had zijn lijdensweg kunnen bekorten. In plaats daarvan lag hij nu langzaam tegenover zijn zusje te sterven in zijn eigen levenssappen. Wachtend op de hulp die nooit zou komen. Wachtend tot de twee overgebleven Kongamato’s weer honger zouden krijgen.

image by sochacki_info, edited by Gsorsnoi

Help je Karel weer met het oplossen van onderstaand mysterie?

“Dit is precies de reden waarom ze het tegenwoordig verplicht hebben gemaakt dat puntige tuinhekjes met bogen over de punten moeten worden uitgevoerd,”  vervloekte Lesley Spandabato de eigenaar van het hek bij het onderzoeken van het tuinhek waarin het slachtoffer was beland. Het ironische was dat de man die in het tuinhek gevallen was mogelijk zelf verantwoordelijk was voor deze nalatigheid. Nu stak één van de stalen spiesen door het kraakbeen van zijn neus en door zijn verhemelte naar zijn luchtpijp. Zijn benen hingen over zijn rug en hoofd heen gebogen, zoals een turner een burg ten uitvoer brengt. Het balans van het lichaam werd door zijn armen gehouden. Die waren eveneens doorboord.
“Hoe heeft hij dat in vredesnaam gedaan?” vroeg ik hardop tegen niemand in het bijzonder.
Terwijl mijn collega bezig was met de bloedspatanalyse, trachtte ik een beeld te vormen van het grotere geheel. Het glas in het raam op de eerste etage was gebroken en bijna anderhalve meter verder hing de hoofdbewoner in de tralie. Met mijn armen gespreid stond ik in hun tuin en mat de afstand die het slachtoffer had afgelegd. Op de achtergrond in de slaapkamer wachtte een zenuwachtige zoemer om ‘gesnoozed’ te worden.

Klik hier voor de spelregels.

Oorspronkelijke beloning gouden tip:  ZB 1.250,-.

<WAS HET SLACHTOFFER AL GEWOND?>
“Wat kun je mij over het slachtoffer vertellen Lesley? Enige andere verwondingen gevonden behalve die hem door zijn aanvaring met het hek zijn aangedaan?”
Lesley zette zijn studentikoze brilletje af, streek met zijn hand over zijn rode baardje en wendde zich tot mij.
“Niets chef,” de bril ging weer van het voorhoofd naar de rug van zijn neus.
“…hij kan net zo makkelijk uit een Cessna vliegtuigje gedonderd zijn.”
“Prima. Trek dat na,” ik proestte en keek op naar hoge objecten om mij heen. Deze man was misschien niet uit een vliegtuig gedonderd, de dichtstbijzijnde bomen stonden ook [AANWIJZING] te ver weg.
“… en laat iemand dat takke-ding gaan uitzetten!”

<WAS ER IEMAND ANDERS IN HUIS?>
Met de smaak van peroxide nog in mijn mond van gisterenavond liep ik het huis in om mijn andere mannen te spreken. De dag kon niet beroerder beginnen. Ondanks mijn ziekbed werd ik gebeld voor deze zaak. Mijn kaak was nog steeds niet volledig genezen van een dubbele extractie. Twee verstandskiezen.
“Appie,” ik bracht twee paar vingers naar mijn mond om te gaan fluiten en kwam daar van terug toen ik me bedacht dat het onnodige kracht op mijn kaak zou uitoefenen.  Abdel  Dezertecon Kretonshos had mij gehoord en wierp mij vanaf de master bedroom een blik toe.
“Heb je kunnen constateren of er iemand anders in huis was?”
“Nope. Maar te oordelen aan de slaapkamers verwachten we dat zijn vrouw nog thuis moet komen. Hij moet een zoontje hebben van … ik schat een jaar of acht. Die zal nog op school zitten.”
Tot mijn vreugde had iemand die irritant wekker uitgezet.
“Hoe laat stond die wekker?”
[AANWIJZING]
“Acht uur dertig.”

<EXPLOSIEVEN?>
“En verder,” ik keek de slaapkamer rond en het viel me op hoe keurig het was opgemaakt.
“…is je verder nog iets opgevallen? Je zal vast geen explosieven hebben aangetroffen.”
Abdel bevestigde dat. Het raam mocht aan diggelen liggen, het bed was opgemaakt en behoudens de glasscherven lag ook de rest van de slaapkamer er ogenschijnlijk opgeruimd bij. Ik vroeg mij hardop af:
“Dus als de vrouw en het kind beide buiten de deur waren,” Abdel en ik keken beide naar de klok waarna hij mijn zin afmaakte:
[AANWIJZING]
“…wie stond er dan om half negen op uit zijn bedje?”

{WEKKER}:
Was het de hoofdbewoner die laat opstond? Of was het een inbreker geweest die zich kapot was geschrokken van een late alarmklok? Magere Hein had een foto van een hand achtergelaten bij het lijk. De insluiper zou met zijn grijpgrage handen in de spullen van deze familie opzoek geweest kunnen zijn naar geld of sieraden. ‘Munnik’ was de naam die ik op het bordje bij de deur had gelezen. Dat zou betekenen dat de man aan het hek de heer Munnik moest zijn. Ik liet dit nagaan door het lijk te laten fouilleren op papieren die zijn identiteit konden aantonen. Lesley was mij een stap voor geweest en had een rijbewijs uit de jas gevist: de man die op zijn eigen tuinhek een geslaagde studie deed naar satévlees was de heer Munnik zelf.
“Inspecteur Riemelneel,” Lesley bleek nog meer informatie voor mij te hebben.
“Het is mij eerder niet opgevallen door het akelige tafereel, maar er is nog iets opvallends wat ik heb ontdekt bij het lijk,”
“En dat is?”
[AANWIJZING]
“…Mijnheer Munnik mist een schoen.”

<TWEEDE SCHOEN IN OMGEVING TE VINDEN?>
Dit kon wel eens een interessante aanwijzing zijn. Was mijnheer Munnik nog maar half aangekleed voor zijn werk en had hij daardoor een schoen te weinig aangetrokken of had hij deze ergens verloren? Om te zorgen dat mijn mannen niet te veel tijd kwijt raakten aan het zoeken van een linkerschoen, vroeg ik Koen Voet zich daarmee bezig te houden. Zelf zocht ik ook mee. We zochten buiten op straat, in de tuin, in het schoenenrek in het voorportaal en uiteindelijk op de slaapkamer. Onder het bed vond ik de schoen die we zochten. Nog geen vier centimeter vanaf de bedrand stond hij daar net buiten het zicht, rechtop tussen wat glassplinters. Dit was interessant: hoe kon de schoen van de heer Munnik binnen zijn terwijl hij zelf door het raam naar buiten was gevlogen? [AANWIJZING]
“Hé! Zijn veters zijn los,” prevelde ik.

{ WEKKER IN RELATIE TOT DE HEER MUNNIK ZELF}:
Dit deed mijn terugkomen op mijn eerdere bevinding. Zou deze meneer Munnik dan toch geschrokken zijn van een late wekker terwijl hij zich na het douchen half had aangekleed om naar zijn werk te gaan? Hij kon zijn veters vast hebben zitten maken toen hij zich de pleuris schrok bij het afgaan van zijn wekker. Maar de wekker stond aan de andere kant van het bed, hij moest dan bij het raam hebben gezeten en … zou je dan echt met een noodvaart door het raam springen? Dit leek me wat erg onwaarschijnlijk.
“Wacht even,” ik realiseerde mij niet eens dat ik tegen mezelf aan het praten was.
“…dit glas …” en in gedachte streken mijn handen door de scherven op het bed.
[AANWIJZING]
“…de meeste scherven liggen binnen.”

<IETS VREEMDS AAN DE SLAAPKAMER?>
Afijn. Alle objecten en aanwijzingen we tot nu toe bij deze moord hebben gevonden zijn op plaatsen waar je ze niet verwacht. Nog afgezien van de bijzonder onnatuurlijke positie waarin we het slachtoffer aantroffen.
“Die slaapkamer zit me toch niet lekker hoor inspecteur,” collega Ace die wat later op zijn Acefiets op het plaats delict was gearriveerd had een feitenanalyse opgesteld en de bevindingen verzameld.
“Is er echt niets vreemds te ontdekken aan dit slaaphonk? Zijn er geen objecten gevonden bijvoorbeeld waarmee het raam kapot kon zijn gemaakt?”
Al hoopte ik dat ik het antwoord voor hem had, ik moest het hem schuldig blijven.
“Neen, niets verdachts,” stond Koen Voet mij bij.
“De ruit is naar binnen toe gebroken. Dat mag al bijzonder merkwaardig genoemd worden,” de geur van met speeksel vermengd brood met pindakaas drong door te ruimte toen Koen luid smakkend aan zijn lunch begon. Ik had nog niets gegeten. Dus misschien was het goed om even met mijn mannen te gaan eten.
“…je zou bijna denken dat meneer Munnik als Superman van buitenaf in zijn slaapkamer probeerde te landen.”
Op dat moment had ik iedereen met mijn blik kunnen doorboren als ik diezelfde Clark Kent in zijn rol was zo groot waren mijn ogen toen ik dat hoorde. Koen had ik het eerst vermoord, maar in plaats daarvan bedankte ik hem en zei:
[AANWIJZING]
“Hij moet van hoger zijn gevallen! Dat kan ook verklaren hoe hij anderhalve meter tuin overbrugde.”

<HOEVEEL VERDIEPINGEN HEEFT HET HUIS?>
“Pauze jongens. Scoor ook even een boterham voor mij en laat iemand de jongen opvangen mocht hij tussen de middag thuiskomen,” al gokte ik er eigenlijk op dat hij wel ergens zou overblijven.  Door mijn enthousiasme donderde ik bijna van de trap en voelde het op een zekere plek in mijn hoofd opnieuw naargeestig gonzen. Met de ingeving die ik van Koen had gekregen besloot ik deze scène nog eens van een nieuw perspectief te bekijken. Wat ik al wel wist was dat dit huis bestond uit een beneden en een bovenwoning, vijf verdiepingen totaal. In de twee onderste en een deel van de derde woonde de familie Munnik en als ik het versleten naambordje erboven mocht geloven zou een familie Ruis of Kruis daarboven wonen. Van de voorkant gezien was er rechts vanaf de derde echter een hap uit de constructie waardoor het bouwwerk in de hoogte deels onvolledig bleef. De ontstane ruimte werd ingevuld door een dakterras met twee balkons daarboven.
“Bingo!” wat ik dacht was mogelijk. Vanuit de tuin keek ik naar die rechterkant die mij al eerder was opgevallen, maar eerder nog geen betekenis voor me had. [AANWIJZING] Mijnheer Munnik kon van dat balkon gestuiterd zijn. Hoe was nog even de vraag.

<SPOREN OP HET DAK?>
Vanaf het dak was ook mogelijk. Bob was bij mij blijven staan en had ook zijn interesse getoond in dit inzicht.
“Die ruit is onderweg stuk geslagen. Hij heeft tijdens zijn val gewoon zijn schoen verloren.”
“Precies wat ik ook dacht.”
“Blijft het dan toch niet raar dat het slachtoffer rond half negen op had dak of dakterras gezeten heeft? Het is er ook niet bepaald het weer voor.”
Na de lunch, waarbij ik mij tevreden had gesteld met een bakje yoghurt, offerde Lesley zich op om op het dak op sporenonderzoek uit te gaan. Toen hij terugkwam vroeg hij ons om een handdoek.
“Op het dak niets gevonden. Ik zou alleen die vogelpoep van mijn handen willen wassen. Wat me wel was opgevallen is dat het terrasje er [AANWIJZING] wat verpauperd bijligt, heeft iemand daar al gekeken?”

<GETUIGEN DIE DE HEER MUNNIK OP DAKTERRAS HEBBEN GEZIEN?>
Ace bood Lesley een handdoek aan nadat hij zijn handen had gewassen.
“Ik ga wel even kijken of ik getuigen kan vinden,” sprak deze.
“Goed plan Ace,” stemde ik in.
“…Paap en Koen kunnen het dakterras gaan verkennen. Daar moeten toch sporen te vinden zijn.”
En terwijl zij dat deden waren Bob en ik in de tuin met hetzelfde werk bezig. Eerder doorzocht terrein kreeg een tweede inspectie.
[AANWIJZING]
“We missen een vaas,” klonk het later van boven.
“Gevonden!” riep Bob twee meter naast mij vanuit een struik.
“Dus hoe wisten jullie van die vaas?” riep ik half lachend naar boven. Wat een puik team heb ik toch, bedacht ik mij ineens en vergat de pijn in mijn kaak.
“Heb je al bloemen voor Valentijn?” Paap hield met een brede glimlach een bosje rommelige tulpen omhoog.  Zijn vinding had me weer wat opgevrolijkt, maar Ace kwam daarop met slecht nieuws terug:
“Geen getuigen die meneer Munnik gezien hebben baas.”
Ik met een zuur gezicht:
“Ah, nou ja. Dat geeft niet,” ik zuchtte.
“…maar noem me geen ‘baas’ meer alsjeblieft.”

{KANDELAAR}:
“Mannen maak er geen spelletje van hè?” mopperde ik ten onrechte tegen mijn collega’s, een effect waar we allemaal wel eens mee te kampen hebben wanneer we reden hebben om humeurig te zijn.
“Welnee inspecteur,” reageerde Koen op het dakterras en hield een roestige kandelaar omhoog.
“…het was vast Kolonel Mustard met een kandelaar!”
Ik kon het niet helpen, daar moest ik erg om lachen.
“Ik weet het goed gemaakt,” en deelde een valse lach met Bob.
“…als je bloedsporen of ander DNA-materiaal aan de kandelaar kan ontdekken die de moord oplossen ga je door voor de koelkast.”
Die vond hij natuurlijk niet. Bob echter, [AANWIJZING] vond een grove splinter van een bewerkt stuk hout.

<WAAR HOORDE HET STUK HOUT BIJ?>
De grote splinter had hij uit de grond getrokken en had daar voor de helft ingestoken gezeten. Het houten fragment was bijna vijf centimeter dik en precies één meter lang. De ribbelstructuur aan de bovenkant verried direct waar het toe behoorde.
“Hey!” wierp ik naar boven, verbaal zogezegd.
“…missen jullie een stuk terrastegel?”
Paap reageerde het snelst.
“JA!”
Hij verdween heel even uit beeld. Door de balustrade en de beplanting daarachter konden wij hem niet zien. Later begreep ik dat hij een gebroken terrastegel had ontdekt waar het stuk toe behoorde. Daaronder had hij een witte [AANWIJZING] plastic zak ontdekt.

<ZAT ER EEN CADEAU VERSTOPT IN DE PLASTIC ZAK?>
Met mijn team op het terras en de toeleidende overloop was het best druk.
“Een Valentijnscadeau denk je?” vroeg Koen aan Jolien, die de knul had opgevangen en bij de buurvrouw had ondergebracht.
“Het leek me best een romantische man. Ik bedoel zo lelijk zag hij er volgens mij niet uit voordat hij er zo verschrikkelijk bij kwam te liggen.”
Paap tilde met zijn gehandschoende handen een pakketje uit het witte zakje en vond een rechthoekig voorwerp in cadeauverpakking.
“Ik vrees dat Elly Munnik een wrange verrassing te wachten staat als ze thuis komt.”
“Elly?” vroeg ik aan Paap. Het antwoord kwam van het stickertje waar achter ‘Aan:’ in pen haar naam stond.
“En zo te zien heeft Magere Hein de hulp van een bekende schrijver ingeroepen,” enkele van ons knikte instemmend toen in dikke hoofdletters [AANWIJZING] ‘STEPHEN KING’ bij het verwijderen van het cadeaupapier verscheen.

<VINGERAFDRUKKEN GEVONDEN?>
Abdel onderzocht de vingerafdrukken op de kaft, het cadeaupapier en de zak. Ze matchten allen die van meneer Munnik.
“Ik was altijd fan van Stephen King,” deelde ik met mijn collega’s.
“…maar van dit verhaal lopen de rillingen toch over mijn rug.”
“Fijn. Nu we ontdekt hebben waarom ons slachtoffer hier op het dakterras was en naar beneden kukelde, weten we nog altijd niet wat daar de oorzaak van was.”
Jolien reageerde op wat Bob zei:
[AANWIJZING]
“Misschien heeft, zoals Paap al zei, Stephen King hem daar wel bij geholpen.”

(Opgelet: dit is alles behalve een dubbele aanwijzing!)

<TITEL VAN HET BOEK?>
“Tja, dat zou ik ook zeggen met zo’n titel,” Bob wierp nog eens een blik op de kaft en wist genoeg.
Op de kaft en onder de naam van de auteur was te lezen: ‘Mobiel’.

{TELEFOON}:
Ferry Munnik had het dit keer helemaal uitgedacht. Zijn vrouw Elly was eerdaags jarig en hij zou het cadeautje wat hij voor haar had gekocht nu eindelijk eens een goede verstopplek geven. Eerder had de nieuwsgierigheid van zijn vrouw al eens bijna een breuk in hun relatie veroorzaakt. Elly kon namelijk nooit het geduld opbrengen om een verrassing tot het moment van overhandigen te laten wachten, zodat ze direct in huis op zoek ging zodra ze wist dat Ferry iets voor haar in huis had gehaald. Tot grote ergernis van haar man natuurlijk. Dit jaar zou het niet anders lopen, bedacht hij zich. En terwijl hij de lol er tenslotte van begon in te zien, had hij nu wel zo’n geweldige verstopplek gevonden: een losse tegel op het dakterras. Daar zou ze zijn presentje voor haar nooit vinden.
Ferry had die dag een late dienst en had zijn wekker om half negen gezet. Niet omdat hij anders te laat zou zijn op die late dienst – tegen twaalf uur had hij zeker al wakker geweest – hij zou het cadeautje gaan verstoppen. Normaal zou zijn vrouw Ruben al naar school hebben gebracht en zou hij zonder wekker door dat moment heen slapen om tegen het einde van de ochtend naar zijn werk te gaan. Ferry werkte als verpleger in het ziekenhuis.

Hij sloop naar boven om via de overloop het dakterras te bereiken. Met zijn jas aan stond hij daar in de regen en vond de losse tegel. Onder zijn jas beschermde hij het verpakte boek tegen het slechte weer. Niet dat dit veel toevoegde: hij had de verrassing ook nog eens in een plastic zak gewikkeld.
Net dat hij zijn taak op het terras had voltooid en wilde wegstappen van die ene tegel in de hoek klonk er een ingesproken ringtone:
“Schat… joehoe! Schatje … voor mij neem je toch wel op…?”
Ferry Munnik schrok zich te pletter van de stem van zijn vrouw waarvoor hij angstvallig zijn geheim verborgen wilde houden en had niet direct door dat het geluid van zijn telefoon kwam. Hij maakte een misstap en verloor zijn evenwicht.  Hierdoor kukelde hij over de balustrade en nam in een armbeweging een stenen vaas mee.

In dezelfde struiken waarin Bob eerder een stuk hout vond, trof hij een mobiele telefoon aan. Zijn vrouw had hem 12 keer gebeld … om even te vragen of hij een schone broek naar school kon brengen. Ruben had in zijn broek geplast.

Donker verpakt en beschermd tegen al wat er zich daarbuiten afspeelde glimlachte Stephen King vanaf zijn foto op de achterkant van het boek. Het boek was getiteld: ‘Mobiel’.
 
Beloning gouden tip van ZB 800,- toegewezen aan BoB de Winter.

image by Gsorsnoi, edited with Daz3d and Photoshop

Eén voor één lieten de duistere gedaantes zich zien. Op de balkons,  vanachter de vensters met het gebroken glas, donderend vanaf de hoogtes en nog half verborgen achter een dakrand. Zij die zich naar beneden wierpen maakten nauwelijks kans om zich nog in de strijd te werpen met hun angstige gasten. Hun hysterische honger naar menselijk vlees was zo intens geweest dat ze het geduld niet langer konden opbrengen om via ladders of trappen naar beneden af te reizen. Ze vielen in ranzige brokken uiteen op het beton.

“Dit … konden wel eens onze laatste uren worden,” sprak de ninja, zorgvuldig elke lettergreep articulerend. Als een tovenaar die een spreuk liet neerdalen over een vloeistof bracht hij zijn linkerhand met gespreide vingers naar achter waarbij hij de pad instrueerde zich achter hem op te stellen. De pad deed wat hem gevraagd werd en greep zijn stok stevig beet. Rug aan rug stonden de heren opgesteld en maakten zich klaar voor wat komen ging.

“Zeven, acht, negen, tien,” de linkerhand vergezelde de rechter aan de greep van het zwaard. Het windsel doorstond meer druk dan voorheen. Zweet trok uit de zijn poriën en maakte dat de stof om het onderste deel van het zwaard klam werd.
“…, elf, twaalf, dertien,” zowel de ninja als de pad kregen ogen te kort.
“…twintig, vijfentwintig, misschien wel dertig.”
Zenuwen gierden door beide lijven. Meerdere zombies lieten zich zien en kropen bedreigend naderbij.
“Ik heb graag met je gevochten beste man.”
“Insgelijks Pad.”
Spuwen was niet zijn gewoonte. Toch spoog de nog altijd in het zwart geklede jonge dertiger een geconcentreerde verzameling speeksel naast zich neer.

De aanval van de zombies was in gang gezet. Zombie Arata had een geduldige weg gekozen en buiten beeld geraakt. Veel van de zombies kwamen door eenzelfde steeg van de trap gezeild als de twee helden eerder het toneel waren binnen getreden.
“Kom maar op. Ik heb een zwaard!” bemoedigde de ninja zichzelf en mocht direct de eerste klap uitdelen. Drie zombies doken op het stel neer en kregen de eerste effecten van een enorme stoot adrenaline te verduren. Het blad van het zwaard groef zo’n kloof in de nekken de eerste twee belagers dat één stoot genoeg was om beide ondoden te onthoofden. De derde werd door de man in het zwart opzij geschopt waardoor zijn neus brak onder de uitzwaai van de lange stok van de pad. Pijn voelde het niet, maar er was genoeg instinct over gebleven om een reactie van het grijpen naar het gelaat te volbrengen. Lang was deze man niet van zijn stuk gebracht; hij sloeg al gauw weer toe terwijl vier anderen voldoende terrein hadden overbrugd om op een meter afstand te geraken van waar het gevecht plaatsvond.

In dezelfde moeite waarmee de rotorbladen van een helikopter op gang moeten komen creëerde de Reuze Navelpad opnieuw zo’n schild zoals hij eerder ondergronds had vertoond. Uitschakelen kon hij de zombies er niet voldoende mee. Hij moest zich tevreden stellen met het even tijdelijk afwenden van nieuw gevaar. Met dat besef besloot hij het eerder opgelegde bevel te negeren. Hij zorgde dat hij buiten het bereik van het lemmet om de ninja heen marcheerde. In een cirkelbeweging om hem heen kon hij de overmacht teniet doen waaronder de ninja kreeg te verduren. De twee wisselden een kortstondige blik van verstandhouding met elkaar uit ten teken dat dit ze hiermee de optimale samenwerking in het gevecht gevonden hadden.

Tevreden met deze gebundelde krachten verlosten zij de ene na de andere zombie uit hun lijden. Per slot van rekening waren zij allemaal het slachtoffer geworden van een daad waar geen van allen om gevraagd zou hebben. Het aanbod van nieuwe vijanden werd er echter niet bepaald minder om. Uit alle hoeken en straten van de op zich al indrukwekkende set verschenen ‘verse’ zombies die het metaal van het zwaard nog niet hadden gevoeld.

“Ga jij even liggen!” de ninja trok rimpels in de huid rondom zijn neus toen hij de zijn bovenlip kwaad optrok. Het was een uiting van de kracht die hij overbracht in zijn beenspieren bij het opzij schoppen van een vreselijk lelijke zombie. Zijn handen had hij niet vrij, zodat hij zijn benen ook iets te doen gaf. De Kung Fu die hij zichzelf in zijn jeugd had aangeleerd kwam in die beweging goed te pas.

“Tijd om op te schuiven,” adviseerde de pad hem. Samen stapten zij uit de oplopende populatie van zombies en onthoofden of de op een andere wijze zwaar toegetakelde exemplaren. De plaats waar zij zich hadden opgehouden begon hoe langer hoe meer onwerkbaar te worden door de opstapelende lijken die toch al dood waren. Door meer geluk dan wijsheid kon de ninja een haag van zombies ontwijken. Op de grond lag een arm waar nog wat leven in zat en een poging deed om hem onderuit de halen. De ninja had die actie op tijd door waardoor hij enkel wat spieren voelde protesteren in zijn voet en weer gauw op de been was. Hierdoor ontweek hij onbedoeld een paar halen van armen die allemaal tot afzonderlijke zombies behoorden. In de draai om zijn ongewenste publiek maakte hij een lage radslag en had er zijn handen niet bij nodig om in evenwicht te blijven.

Minder capriolen waren er nodig voor de pad die het voordeel had klein te zijn. Hij stapte tussen de lange stelten van benen door en hoefde enkel op te passen dat er niet één eigenaar van die ledematen zo slim was om onder zich te grijpen. De lange stok werd weer terug in de ronddraaidende beweging gebracht op het moment dat de ninja weer aanving zombies in ongelijke stukken te verdelen.

Of het met de locatieverwisseling iets van doen had kun je jezelf afvragen. De zombies waarmee ze dichter in de hoek van het plein meer te maken kregen wisten ze met meer gemak in een klem te vangen. Ineens werd de pad door één van de zombies van de grond gegrepen en voelde zijn luchtpijp nauwer worden. In een pijnlijke draai rond het lichaam van het monsterlijke figuur voelde hij zijn evenwichtsorgaan vechten tegen wat boven of onder was. Dankzij die actie hadden de andere vijanden vrij spel op de man waar het hun om ging. De ninja stond er weer alleen voor met zijn zwaard en hakte er meer wanhopig dan gecontroleerd op los.

Daar was het moment dat hij van achter werd aangevallen en één van de zombies zonder enige opzet het masker van zijn hoofd trok. Grote ogen keken een beetje dwaas en erg verbaasd onder het werkgetrokken masker vandaan. In de waas die door de afnemende zuurstof bij de pad in het zicht werd opgetrokken, keek hij zijn kompaan voor het eerst recht in het gezicht. Kennen deed hij hem niet, maar Retroman was zijn naam.

Wordt vervolgd.

Vorig hoofdstuk: Gezichtsbedrog
Volgende hoofdstuk: Het is maar een spelletje

image by Gsorsnoi, edited with Daz3d and Photoshop

Ruim dertig treden zouden afgedaald moeten worden om het plein te kunnen betreden. Het compacte plein lag zo’n tien meter lager voor de pad en de ninja tussen de woningen uitgestrekt. Monotoon gezoem was achter hen hoorbaar waar twee ventilatoren van een airconditioninginstallatie tegen een raamwerk bevestigd hingen. Het gezoem ging gepaard met hetzelfde geluid uit de ventilatoren die overal in deze straten te ontdekken waren. Op enkele plekken waren er wel twintig boven elkaar te tellen aan één enkel bouwwerk. De fabrikant van deze koelinstallatie moet miljoenen hebben verdiend aan deze wijk.

Dit onwaarschijnlijke duo besteedde er geen aandacht aan. De steeg waarin ze aan de oppervlakte waren geraakt liet zich weinig van een straat of andere doorgang onderscheiden. Links van hem liep de steeg een stuk door alvorens het in een hoek naar achteren afboog waar een nieuwe trap ontdekt kon worden die zichzelf verried door de twee onderste treden die maar net zichtbaar waren. De verleiding deze uitweg in de steeg te kiezen was allerminst logisch. Vuil dat uit drie containers leek te groeien blokkeerde het overgrote deel van het pad. Ook het ontbreken van voldoende lichtval nodigde bezoekers die op hun leven gesteld waren niet bepaald uit de donkere uitweg te kiezen.

Omzichtig trad de ninja naar voren. Vanuit het instinct koos hij de weg van de minste weerstand. Direct gevolgd door de pad. In alles was hij onzeker wat hen op het open plein te wachten zou staan. De open plaats leek akelig leeg, maar voor hoelang? Het samuraizwaard, gedragen in zijn rechterhand, blonk waakzaam in het schemerige licht. Zijn linkerhand jeukte van de neiging balans te vinden door de trapleuning in het midden van de brede trap vast te houden. Ondanks de vrees voor de dood die hij zomaar eens spoedig in de ogen zou kunnen kijken, weerhield zijn trots zich ervan zijn hand uit te steken naar de pijp in het midden. De zenuwen van de pad leken het echter te begeven toen piepend gekraak uit een boordplaat klonk. Hij greep naar hetzelfde houvast en had het willen omhelzen. Al gauw begreep hij gelukkig dat het de wind moest zijn geweest die haar krachten als een koevoet achter het boord had geplaatst. De plaat fungeerde als noodreparatie in de buitenmuur van één van de appartementen. Een scheur in het beton verried die functie. De buurt had dringend een opknapbeurt nodig.

De betonnen ondervloer van het plein was droger dan een woestijn. Scheuren bepaalde daar eveneens het beeld. Je werd omringd door kale muren, huizen, appartementen en verstrekkende trapconstructie die tot ruim 18 meter hoog boven het plein in de lucht staken. Ook boven op de gebouwen strekten nieuwe straatjes en trappen zich verder de lucht in. Spinnenwebben van elektriciteitskabels die zich soms over een lengte van enkele tientallen meters van muur naar muur verplaatsen, gaven deze buurten nou niet bepaald een bedrijvige aanblik. Niet meer althans. Verval had hier de zaken overgenomen. Negen op de tien ruiten waren gesneuveld. Glaswerk op de grond zorgde voor de weinige schittering op deze locatie. Dat wil zeggen: als het zonlicht de grond al bereikte. Je kon uren op één plek blijven staan en je blijven verbazen over al de details die je zou ontdekken. Nederlands kunstenaar M.C. Escher zou zich hier volledig thuis hebben gevoeld. Met een beetje fantasie kon je zijn Pedalternorotandomovens Centroculatus Articulosus ondersteboven tegen een uitstekend muurtje zien plakken.

Het was bijna lachwekkend hoe een wit bordje op de muur een door diverse Chinese tekens vergezelde vetgedrukte letter ‘P’ liet zien. Onder deze letter was een pijl afgebeeld die een plaats zou moeten aanduiden waar je een voertuig zou kunnen parkeren. Alleen zou je wel een erg knap navigatiesysteem nodig hebben gehad om jouw vehikel hier überhaupt te kunnen krijgen.

Lange planken lagen her en der verspreid. Ook in de poort die links zichtbaar werd nadat zij de trap waren afgedaald, was een hele stapel te vinden. Het gaf je de indruk alsof de voormalige bewoners voortdurend bezig waren pleisters op de wonden van de bouwconstructies te timmeren. Zij aan zij verkende de pad en de ninja het terrein. Was het veilig om een volgende trap te gebruiken om door te trekken? Want elke stap kon hier je laatste zijn. Het wachten was op het moment dat de stilte werd doorbroken door een kat of een rat die zich uit diens schuilplaats los zou maken. De ninja had de pad eerder bij het gekraak uit de boordplaat al gemaand zich vooral stil houden. Als ze hier al niet alleen meer waren, dan zouden zij hun aanwezigheid al snel door iets onbenulligs kunnen verraden.

Geen van de twee zag het, maar voor een kort moment trok een schaduw over dezelfde wand waar zij voor hadden gestaan toen zij uit de put waren gekomen. Op een balkon van het gebouw dat tijdens het afdalen op die ene trap rechts van ze had gelegen, kropen zes handen en voeten muisstil over de tegels. De ninja wilde de pad juist met een gebaar duidelijk maken dat ze wel verder konden trekken, toen hij beweging dacht te zien in een venster hoog boven de plek waar zij stonden.
“Sst!”
De pad wist het ook.
“Net wat ik dacht. We zijn niet alleen.”
De ninja tuurde de vensters af. Eén voor één bleef zijn blik hangen bij al het gebroken glas. Ook de balkons en daken hadden zijn aandacht. Hij voelde zich belaagd en wilde weten welke aanwezigheid op hun hielen zat.

Niets. Hij keek tussen de huizen en langs de trappen. Het was alleen nu dat de ninja tussen de huizen zag hoeveel Chinese teksten ertussen waren opgehangen. Maar waar hij dacht iets gezien te hebben, bleef het nu akelig rustig.  Een ventilator van een airconditioning sloeg aan. Nieuw gezoem trok door de lucht. Voor een kort moment was hij erdoor afgeleid.

“Shit,” verzuchte hij toen. Een koude rilling trok over zijn rug naar achteren. Hij voelde het door zijn stuitje trekken en zijn beenspieren spanden zich aan. Hij tikte de pad aan, wees naar boven en maakte dat hij daarna met zijn beide handen het zwaard vastgreep. Gehurkte achter de balustrade staarden zij naar de bloeddoorlopen ogen van een Aziatische zombie. Korsten bloed markeerden de plaats waar ooit zijn navel moest hebben gezeten. De man die ooit luisterde naar de naam Akio Arata was een paar dagen ervoor getransformeerd tot dit blauwe monsterachtig wezen.

Wordt vervolgd.

Vorig hoofdstuk: De Trap Tuk Tuk
Volgend hoofdstuk: De ontmaskering