Nadat ik in de lift weer bij kennis was gekomen, had ik direct mijn mond gehouden. Evenals de voorgaande keer bediende Ed Cetera de lift en spraken zowel Victor als ikzelf de hele rit geen woord met hem. Victor knipoogde enkel naar mij en glimlachte toen hij zag dat ik mijn ogen weer had geopend.
Ergens hoog boven in het redactiegebouw stapten we een andere etage op. De liftdeuren sloten zich achter ons en zowaar was ik aan Ed Cetera ontsnapt zonder eerst tien anderen van hem gezien te hebben.
“Hier zou ik je neus maar stevig dicht knijpen, als ik jou was,” adviseerde Victor mij, zodra wij nog niet koud op deze verdieping stonden – en te oordelen aan de lucht die je hier tegemoet kwam, begreep ik meteen waarom. “Dit is de Galbakkerij. Zo noemen we de plek waar onze stinkende collega zich steeds vaker ophoudt sinds hij aan zijn rubriek schrijft dat de ‘De Galbakkerij’ heet.”
“Kornelis bedoel je?” vroeg ik hem, terwijl ik het antwoord eigenlijk wel wist.
“Ja, wie anders?”
Een overheersende damp steeg op uit het bruinrode tapijt en liet een scherpe tinteling achter waar je huid klam van werd. Het eerstkomende uur gaf het je de behoefte om je eerst grondig te gaan wassen met groene zeep en keek je scheel van het gebrek aan frisse lucht.
Waar wij binnentraden was geen gang; bij het uit de lift stappen stond je direct tussen het meubilair. Het vertrek waar Victor over sprak was klein en overzichtelijk, maar was het ook wel erg sfeervol ingericht, met fauteuils in plaats van bureaustoelen, bijpassende salon- en bijzettafels en tegen iedere wand stond er wel een fraai afgewerkte tot de nok toe gevulde boekenkast. Alles was tot in de perfectie afgewerkt in klassiek Europees eikenhout en iedere fauteuil of stoel nodigde uit om erop plaats te nemen. Na Victors toelichting bedacht ik mij echter wel een tweede keer. Het was eigenlijk zonde; je had kans dat deze meubels voor altijd tot in het fijnste kernhout door Kornelis’ lichaamsgeur geïmpregneerd bleef.
Met de vingers op onze neuzen stapten we door deze naar slijk stinkende huiskamerachtige afdeling en kwamen vervolgens alsnog in een kort gangetje uit. Kornelis kwamen we daarbij niet tegen. Die was vast elders de boel aan het verontreinigen, of misschien was hij wel op pad om voor zijn rubriek smerige nieuwsfeiten te verzamelen. Mijn vermoeden was overigens dat Victor hier van te voren van op de hoogte was; dat hij van Kornelis’ afwezigheid afwist voordat we deze afdeling betraden. Ik had namelijk allang door dat hij Kornelis zoveel als mogelijk probeerde te mijden.
Hij sloot de ene deur achter ons en wachtte even met het openen van twee grote massieve deuren direct voor ons. In het fuikvormige gangetje stonden enkele dozen met boeken, opgestapeld links tegen de muur. Waarom die daar stonden zou mij spoedig duidelijk worden.
“Zou jij er daar één van willen meenemen naar binnen?” vroeg Victor mij toen, “dan neem ik er ook eentje mee.”
Ik deed keurig wat mij werd opgedragen en pakte een doos met boeken van een stapel.
“Oh, en als je er op wilt letten altijd eerst deze deur achter je te sluiten voordat je de dubbele deuren opent, dan scheelt dat in het fris houden van je werkplek.”
“Natuurlijk,” antwoordde ik meteen en maakte een klein lachje met mijn mondhoek. Enige vorm van gevoel van humor bleef aan de kant van Victor echter uit; hij had de opmerking serieus bedoeld. Met zijn doos met boeken in zijn handen keerde hij zich daarna naar de deur en wachtte ik geduldig wat we erachter zouden aantreffen.
“Wel,” zuchtte hij vervolgens zwaar, “dan is dit het moment. Laat mij die deuren nu maar openen.”
Ietwat gekunsteld, maar niettemin behendig, plaatste Victor de doos met boeken op z’n knie en haalde hij met een vrije hand een deurknop om. Onder enige weerstand, door het gewicht van de logge deuren, draaide één van beide langzaam naar binnen. Een bundel grauw zonlicht viel er dadelijk langs de mantel van mijn leidinggevende het relatief donkere gangetje binnen. Het was net alsof hij voorzichtig een roestige poort opende naar een tempel uit een lang vergeten oord, waarin het zonlicht mysterieus reflecteerde op het stof dat er door de ruimte dwarrelde, terwijl er diverse valstrikken op scherp stonden om je te verwelkomen.
Ik zal nooit vergeten dat ik destijds toch bijna die lading boeken uit mijn handen liet glijden, toen ik mij liet overdonderen door de visueel verbluffende voorstelling die zich langzaam voor mijn ogen ontvouwde. Snel verstevigde ik mijn grip op de kartonnen handvatten van de doos en stapte rustig achter Victor aan het enorme vertrek binnen.
Zodra ik eenmaal binnen stond keek ik geïmponeerd om mij heen. Mijn mond viel open van verbazing toen ik werd opgenomen door het sprookjesachtige interieur dat ik hier binnen aantrof. Om alles goed in mij op te kunnen nemen moest ik mijn hoofd ver naar achteren buigen en zelfs in die houding was het nog niet genoeg om alles te kunnen overzien. Ik plaatste de doos met boeken daarom tijdelijk even voor mij op de grond en draaide rond mijn as om het geheel nog eens goed te kunnen aanschouwen.
Van dwarrelend stof of hinderlagen passend bij de geheimzinnigheid van een verborgen tombe was hier geen sprake. Dit was een domein van geheel andere allure. Stellingen, te veel om in één blik te kunnen vangen, strekten zich aan weerszijden langs een pad in het midden en alle wanden rond om ons heen uit. Ieder ervan omvatte meerdere meterslange planken, die stuk voor stuk geduldig wachtten om met de inhoud van de dozen gevuld te worden. Tot drie etages hoog reikten sierlijke gietijzeren constructies die de stellingen completeerden en tot in de fijnste details waren uitgewerkt. Zowel in de stellages als in de balustrades, maar ook in de diverse wenteltrappen kwam het gietijzer als basiselement van deze ruimte in overvloed terug. Zelfs de traptreden en het hout van de vloeren op de hoger liggende etages waren in dit robuuste materiaal ingevangen. Het effect was indrukwekkend en tegelijkertijd oogstrelend, maar het loodzware metaal was vooral op die manier toegepast omdat het geluiddempende eigenschappen bezit, een welkome toevoeging voor wie zich hier wil terugtrekken en zich in alle rust op een goed verhaal wil storten. En ook daarmee was wel duidelijk waar deze sfeervolle ruimte voor was bedoeld.
“Welkom in de bibliotheek van de Tycoon Newspaper,” sprak Victor ten slotte vlak. Hij bracht het alsof hij iemand informeerde waar het toilet was en liep vervolgens nog een klein stukje voor mij uit. Trots of vreugde in zijn verkondiging was in het geheel afwezig.
Het duurde nog even voordat ik zelf in staat was een woord uit te brengen. Voor mij was een faciliteit als deze werkelijk een droom die nu stond uit te komen. Wat Victor ook voor mij in gedachten had, als hij bedoeld had dat dit mijn nieuwe werkterrein moest gaan worden, dan stond ik meteen al te popelen om te beginnen. Althans, zo dacht ik er toen nog over.
De Tycoon Newspaper zag ik inmiddels als een fantastische collectie van gebouwen, met verschillende voorzieningen samengebracht in één monumentaal bouwwerk, een overweldigend complex met – als je het mij vraagt – de bibliotheek als kers op de taart. Gezien de suikertaartstijl waarin het redactiegebouw is opgetrokken kun je dat laatste wel bijna letterlijk opvatten.
Met een zwevend loopje over de houten mozaïekvloer liep ik, mij nog altijd verwonderend over het oogstrelende interieur, verder de bibliotheek in. Tussen de gietijzeren wenteltrappen die naar de verschillende vloeren leidden, keek ik omhoog naar het glas in lood dak, waarachter de lucht inmiddels begon te betrekken. Een kunstzinnige voorstelling van rozenstruiken met dieren die in het bos leven werd hierin in een grote verzameling glasstukken ingevangen in loodlijsten. Het gebruik van warme kleuren zoals diepgroen, naar het bruin neigend oker en bloedrood maakten dat de bibliotheek bij de juiste lichtval daarmee haar uitnodigende laagdrempelige sfeer ontving.
Er was geen onderdeel van de leesinrichting die echt onderdeed voor de vele artistieke elementen waaruit alles was opgebouwd. Zelfs de noodzakelijke wandelstrook in het midden was rijk aan sierornamenten en droeg daarmee op eigen wijze bij aan het warme en intieme interieur van dit Walhalla aan fysieke informatiedragers. Leestafels, sculpturale versieringen van uiteenlopende fantasiedieren, tot en met meubelen en deurbeslag, al deze boeiende componenten pasten perfect bij dit architectonische hoogstandje.
Na lange tijd met open mond te hebben rondgelopen in deze leeszaal, waar nog zoveel boeken hun plek moesten krijgen, kwam ik eindelijk weer een beetje terug op aarde en hervond ik mijn vermogen om iets te kunnen uitbrengen.
“Dit is werkelijk…”
En heel veel verder dan dat kwam ik vervolgens niet.
“Fantastisch?” maakte Victor met een lichte zure ondertoon mijn zin af.
“Euh ja, ik bedoel, dit is nogal een ruimte met indrukken zeg. Vind je dit zelf niet machtig dan?”
“Oh ‘machtig’ is zeker een woord dat je hierop zou kunnen toepassen,” antwoordde mijn leidinggevende laconiek, “maar het is net zoals met zoveel dingen, als je eenmaal gewend bent aan wat er aan je ogen wordt gepresenteerd, verbleekt dat wat jij nu nog als schitterend ziet vanzelf wel een keer. Laat je hoofd niet te veel je op hol brengen. Het blijft werk waarvoor jij hier naar hier bent gekomen.”
“Wel, als je dit als mijn nieuwe werkplek hebt bedacht, dan vraag ik mij af hoe je hier ooit negatief over kan worden,” grinnikte ik.
Na die opmerking had ik absoluut een reactie van Victor verwacht. Hij was, sinds we hier samen binnenstapten, ineens zo onverteerbaar, dat ik mij al begon af te vragen of zijn eerdere plotselinge vriendelijkheid na mijn Ed Cetera-ervaring niet hartstikke gespeeld was. Waarom je de pracht en praal van deze toplocatie zou willen afkraken kon ik met mijn pet niet bij, daarom bereidde ik mij al voor op Victors volgende gejeremieer. Ik keek echter vreemd op toen hij daar juist niet op reageerde en dus de kans liet lopen om zich opnieuw nors uit te laten.
Toch vergat ik zijn gebrek aan interesse alweer gauw, aangezien ikzelf helemaal opging in de bibliotheek en haast niet kon wachten op wat Victor voor mij in petto had.
“Wel, dan lijkt mij dit een goed moment om je te vertellen waar jij de komende tijd jouw aandacht aan gaat besteden,” sprak Victor hardop en hij kwam met zijn armen in de mouwen van zijn mantel met een statig loopje naar mij toe. De doos die hijzelf naar binnen had gedragen had hij ondertussen al even een tijdelijke bestemming gegeven.
Een verwachtingsvolle glundering op mijn gezicht kon ik niet maskeren toen Victor mij met opgeheven kin passeerde en mij bijna en passant informeerde wat mij te doen stond:
“Jij Achmed, jij bent de eerste archivaris van de bibliotheek van de Tycoon Newspaper. Daarmee bekleed jij een eervolle en zeer bewonderenswaardige rol binnen dit bedrijf. Een grote verantwoordelijkheid rust er vanaf nu op jouw schouders. Iedereen zal jou voortaan kennen als de bibliothecaris, de wandelende encyclopedie in de ruimste zin van het woord. Jij zal zorgdragen dat alle boeken hier op alfabetische volgorde terug te vinden zullen zijn en daarmee ben jij dadelijk ook bekend met iedere kaft, inhoud en iedere titel die je hier in deze dozen zult aantreffen.”
Victor maakte deze taak duidelijk met veel opsmuk in zijn woordgebruik aan mij bekend. Maar de bedoelde glans van Victors woorden werd echter teniet gedaan door de koele wijze waarop hij zijn boodschap op mij overbracht. En of dat de glorie nog niet genoeg verpestte, klonk er hoog boven ons ineens een aanzwellend gespetter op het glas in lood dat langzaam overging in de woeste wolkbreuk die het morgenrood eerder die dag toch al had aangekondigd. Het was haast alsof het luister werd weggespoeld dat Victor aan zijn woorden had willen meegeven.
Ik bedacht mij even voordat ik op dit toch niet geheel onverwachte nieuws naar hem wilde reageren. Natuurlijk was ik blij en trots dat ik in zo’n fantastische ruimte als dit zou mogen werken, maar ik kon het gevoel niet onderdrukken dat ik een geheel andere verwachting had, aangezien mij eerder nog de functie van verslaggever voorgespiegeld was. Daardoor toch wat teleurgesteld liet ik mijn schouders afzakken en begon het in mijn hoofd te ratelen. Dit kwam natuurlijk doordat ik zo’n slechte beurt had gemaakt door onuitgeslapen aan mijn nieuwe werk te beginnen. Dit had ik gewoon aan mijzelf te danken. Het was eigenlijk niet verwonderlijk dat ik hier nu stond en min of meer toch de vuile klusjes kon gaan opknappen. Maar nee, bedacht ik mij toen, Victor had op voorhand al gewild dat ik hier in de bibliotheek zou belanden. Of had hij voldoende slechte indruk van mij gekregen toen ik met mijn collega’s in gesprek was nog voordat ik een heel circus aan Edjes te zien kreeg?
“Euhm Victor,” begon ik aarzelend na een korte stilte, “ik wil niet ondankbaar klinken, maar eet ik hiermee niet Ed Cetera het kaas van zijn brood? Ik bedoel, ik zou graag deze monsterklus met beide handen willen aanpakken, alleen is dit nou echt iets wat ik eerder onze breedsprakige collega zou zien doen.”
Victor keek mij daarop aan. Een zure glimlach vormde zich ineens rond zijn mond. Spontaan leek hij zich ergens om te kunnen amuseren.
“Een ‘monsterklus’ noem je dit, hè?” merkte hij toen op. Even moest hij hardop lachen.
Oei, dacht ik toen. Kennelijk had ik mij toch te oneerbiedig uitgedrukt. Dat had ik vast niet zo moeten zeggen.
“Wel wel. Dat noem ik nog eens een interessante woordkeuze,” vervolgde hij vlug, zonder verder in te gaan op wat hij daar zo opvallend aan vond.
Zijn glimlach veranderde in een grijns en Victor keerde zich weer van mij af. Hij liep voor een wenteltrap langs één van de paden met stellingen in waar boeken in moesten komen te staan. Luid genoeg opdat ik hem nog steeds kon verstaan beantwoordde hij alsnog mijn vraag:
“Wat Ed betreft… Zoals je inmiddels zelf eerder al hebt geconstateerd is onze Keniaanse vriend nogal een geval apart. Ik zal je daar iets meer over vertellen.”
In schril contrast met zijn koele verkondiging van zojuist, klonk Victor nu opeens weer even iets hartelijker.
“In meerdere opzichten wijkt Ed Cetera af van hoe wij onszelf als mens kennen. Behalve de feiten die je onlangs over hem hebt ontdekt is er nog iets anders wat je van hem moet weten. Door zijn vermogen om zichzelf te kunnen dupliceren zou je haast gaan denken dat de Tycoon Newspaper niemand anders meer nodig zou hebben. Het is verleidelijk om te veronderstellen dat als Ed zichzelf maar vaak genoeg zou dupliceren alle functies binnen dit bedrijf in één klap zouden zijn ingevuld. De eindredacteur zou dan nog slechts als Willy Wonka fungeren met een heel leger aan Oempa Loempa’s onder zich en de vacaturepagina uit onze krant zou je dan voorgoed kunnen schrappen. Maar zo eenvoudig ligt dat toch niet. Ed Cetera en de Nesnemenienen zijn namelijk nogal afhankelijk van een bepaald type voedsel, eten wat zij nodig hebben om überhaupt in leven te kunnen blijven. Voor ons geldt dat wanneer er op enig moment geen brood meer gemaakt zou kunnen worden, wij altijd op ander eten zouden kunnen overstappen. Maar in het geval van de Nesnemenienen zouden zij op den duur het loodje leggen. In het Land van Snooit groeit er een specifieke vrucht, de zwarte boon, die erg moeilijk te vinden is, maar waar dit volk er altijd wel voldoende van kan vinden, juist doordat zij zich zo eenvoudig kunnen dupliceren. Ze gaan dan samen op zoektocht en er is dan altijd wel een Nesnemenien die deze boon wel vinden kan. Je begrijpt inmiddels wel, dat wanneer het voor hun al zo moeilijk is om deze vrucht te kunnen vinden, dat het ook voor de Tycoon Newspaper daardoor nogal een opgave is om er voldoende van geïmporteerd te krijgen om onze Edjes in leven te houden. Hun buiken blijven wel gevuld door de boktorlarven, de zandsprinkhanen en het bloedbessensap, waar veel eenvoudiger aan te komen is, maar zouden ze voor langere tijd geen zwarte bonen eten dan loopt het niet erg best af met deze lilliputters.”
Zo pratende was Victor dieper het gangetje in gelopen en kwam hij tegen het einde van zijn uitleg terug met een voorwerp in zijn hand. Hij had dit ergens van een leestafel of boekenplank gepakt en hield het bij het terugkeren vast in zijn vuist. Zodra hij dicht genoeg bij mij stond verklaarde hij welk noodlot iedere Ed te wachten stond indien de zwarte boon niet gegeten zou worden.
“Dit, mijn waarde vriend, is wat er van Ed overblijft wanneer er te weinig van zijn bonen voorhanden zijn. Maak kennis met wie eigenlijk jouw voorganger had moeten zijn, de Ed Cetera die enkel van de bibliotheek heeft kunnen proeven.”
Hij opende zijn vuist en ik schrok mij wezenloos toen ik zag wat hij er werkelijk in vasthield. De gelijkenis was treffend. Een zo mogelijk nog kleinere versie van Ed Cetera, niet veel groter dan een miniatuur tuinkabouter, lag er op zijn palm in de vorm van een soort versteende variant van hoe ik Ed feitelijk kende. Ieder uiterlijk detail kwam exact overeen en ik kon mij haast niet voorstellen dat Ed Cetera hier werkelijk verschrompeld in Victors hand lag. Vol ontzetting en ongeloof keek ik mijn leidinggevende vervolgens aan.
“M-maar, wat verschrikkelijk. Hoe is dit mogelijk?”
Victor sloot zijn vuist weer en plaatste de gekrompen Ed achter zich, ditmaal op het einde van een van de stellingen.
“Tja, dat was ook onze reactie toen we dit voor het eerst meemaakten. Het heeft er in elk geval voor gezorgd dat we toch moesten gaan werven. Hoe cru het ook voor Ed is, de zwarte boon is duur en schaars en daardoor ziet de Tycoon Newspaper zich genoodzaakt om toch nieuwe mensen aan te trekken. Rina Oddel was erbij toen de eerste Ed verschrompelde. Het beeldje wat er van hem is overgebleven heeft ze nog steeds bij haar op de balie staan.”
“Jakkes. Wat een luguber idee.”
“Dat is ook hoe ik erover denk,” zuchtte Victor, zonder enige vorm van compassie en liep vervolgens weer wat rond in de bibliotheek. “Rina krijste het werkelijk uit toen het gebeurde. Maar om één of andere reden is ze toch gehecht geraakt aan die gekrompen dwerg. Ze wil er maar niet aan dat die Ed echt gestorven is in dat proces. Overbodig sentiment, als je het mij vraagt, maar ieder zo z’n ding. En wanneer je hier vroeg genoeg binnen komt, dan zul je ook zien dat ze hem altijd even groet wanneer ze de dag start. Maar genoeg nu over die Ed, er ligt hier werk op jou te wachten. Jij bent nu de archivaris van de bibliotheek. Ed heeft de kans nooit gehad om met zijn werk te kunnen aanvangen. Dus je bent hier hard nodig. Ik veronderstel dat je zelf wel kunt invullen wat wij hier van jou verwachten. Al deze boeken moeten een plek krijgen en ik zou het erg waarderen wanneer je daar dadelijk al mee gaat starten. Heb je nog vragen aan mij?”
Heel even keek ik nog wat glazig voor mij uit. Met mijn blik gefixeerd op het beeldje op het uiteinde van de stelling was ikzelf eigenlijk nog bezig te bevatten wat er hier aan mijn ogen en oren voorbij kwam. Hoe bestond het? Het leek hier maar niet op te houden met onwaarschijnlijke situaties, zodat ik mijn verstand er maar van probeerde te overtuigen dat ik het moest accepteren.
“Wel, wat het werk hier betreft niet,” begon ik, “daar kom ik vast wel uit. Maar er ligt mij toch een vraag op het hart dat ik je graag zou willen voorleggen.”
“En dat is?”
“Ik heb gesolliciteerd op de rol van een verslaggever. En hoewel dit werk mij ook best aanstaat, moet ik toch eerlijk naar mijzelf blijven en wil ik toch graag weten of het in de bedoeling ligt dat ik die functie hier nog zal bekleden?”
Victor schrok niet van wat ik zei en keek mij direct aan met een van zijn typische neerbuigende gezichtsuitdrukkingen. En ook bij deze vraag was het duidelijk dat hij genoot van een zekere autoriteit, dat zijn handelen kenmerkte en hij toepaste als een soort visitekaartje.
“Best aanstaat?” lichtte hij ernstig twee woorden uit van wat ik zojuist had gezegd, “is dat de waardering waarmee je tegen deze eerbare aanstelling aankijkt? Je liet mij juist nog geloven dat je niet kon wachten om met de werkzaamheden alhier aan de slag te gaan.”
Toen knipoogde hij.
“Wees gerust. De Tycoon Newspaper is nog in oprichting. Er staat nog een hoop werk te gebeuren, waarbij iedereen zijn steentje dient bij te dragen. Ook jouw collega’s heb ik al wat klusjes moeten laten opknappen die soms beneden hun niveau zijn, maar zij zijn nu toch ook aan de slag. Zie dit maar als een inwerkperiode. Al heb ik hierna ook nog wat, waar je wellicht wel langer mee bezig zult zijn. Let maar op mijn woorden, jouw tijd komt nog wel.”
Hoewel Victor nu toch weer wat innemender klonk, gaf hij mij nu nog niet echt direct het gevoel dat ik al ergens binnen een maand met mijn bloknootje erop uit kon trekken. Ik glimlachte wat moeilijk, maar vertrouwde er inmiddels toch op dat Victor het beste met me voor had.
Toen kneep hij zachtjes in mijn schouder, alsof hij daarmee moed probeerde in te masseren.
“Je zal zien, Achmed, dat je hier dadelijk nog best een afwisselend baantje aan overhoudt. Jij trekt straks de wijde wereld in en zal onze lezers trakteren op de meeste gruwelijke nieuwsfeiten die een mens ooit in een krant voorbij heeft zien komen.”
Nu begon ik toch te stralen. Het beeld wat hij mij daarmee voorhield beloofde wat. Zonder verder nog woorden over mijn functie vuil te maken greep ik al naar een doos met boeken liet daarmee blijken dat ik er geen gras over liet groeien.
“Goed, nou dan ga ik maar eens ergens beginnen,” sprak ik opgewekt tegen hem en wilde mij juist al op de inhoud van de doos storten die ikzelf had binnen gedragen. Het was duidelijk dat dit Victor tevreden stelde.
“Top,” reageerde hij prompt. Hij veegde met een hand wat stof van zijn mantel en keek er met eenzelfde blik naar zoals hij dat ook naar zijn collega’s deed. “Wel mocht er toch nog iets zijn wat je echt per se moet weten, dan weet je mij te vinden, op de zevende etage in mijn kantoortje.”
“Absoluut,” antwoordde ik en draaide mij om naar mijn nieuwe taak. Een enorme verzameling kartonnen dozen met boeken stond uitgestald langs alle stellingen, geduldig op mij te wachten om uitgepakt en ingedeeld te worden.
En precies op het moment dat ik mij opmaakte om mij daar op te storten en even terloops naar de onderzijde van de wenteltrap rechts naast mij keek, zag ik in het verlengde ervan ineens iets wat mijn wenkbrauwen weer danig deed fronzen. Mijn hemel, hoe kon dit toch steeds? Was direct mijn gedachte, toen ik het fenomeen aanschouwde dat ik nu toch al een paar keer eerder had gezien had. Lang had ik er niet voor nodig om voor mezelf te beslissen welke actie ik nu zou ondernemen en keerde mij dan ook meteen weer om zodat ik mijn observatie meteen met mijn nieuwe baas kon delen.
Een trillende sensatie van opwinding trok er door mijn lijf, nu ik deze ervaring eindelijk ook eens met een ander zou kunnen delen.
“Zeg Vict-…” begon ik al meteen – en voelde reeds hoe de bloeddruk van de spanning op mijn slapen omhoog schoot – Maar juist waar ik verwacht had om Victor nog te zullen aantreffen om zijn aandacht nog even te kunnen opeisen, was het afdelingshoofd van onze redactie al in geen velden of wegen meer te bekennen. Op de plaats waar hij zojuist had gestaan was nu helemaal niemand. “Euhm… Victor? Hallo, Victor?” probeerde ik nog terwijl ik vlot om mij heen keek, maar van Victor was ineens totaal geen spoor meer. Hij was nog maar echt pas bij mij weg gestapt, daar was ik van overtuigd, waardoor ik meende dat hij hooguit tien passen bij mij vandaan gelopen én dus nog zichtbaar moest zijn. Maar hij was toch echt weg en compleet uit het zicht verdwenen ook. Niet linksom, maar ook rechtsom, dieper de bibliotheek in, kon ik hem niet zien. Om zeker te zijn dat hij niet in één van de gangpaden was gedoken, richtte ik mij daarom maar even op en keek ik om de hoek van de stellingen.
“Victor? Hallo, Victor?”
Maar niets.
Waar Victor eerder had gestaan viel niets anders te bespeuren dan wat traag dwarrelend stof zwaarmoedig zwevend in het dompige luchtledige.
Victor was echt weg. Victor Anished was… verdwenen.
Ik vond het voorval zo curieus dat ik raadselachtig richting de dubbele deuren keek – die geen teken vertoonde dat ze zonet nog geopend en dichtgevallen waren. Ik snapte er echt helemaal niets van. Victor kon nooit zó snel naar de kamer van Kornelis verdwenen zijn.
En daarmee liet hij mij van het ene op het andere moment helemaal alleen achter met eigen mysterie, mijn andere raadsel, dat zich hier opnieuw voor mijn ogen had voorgedaan: een kortstondige vibratie achter de wenteltrap dat gepaard ging met een zoemend geluid.

Voor dit verhaal heb ik de inspiratie opgedaan in Rome, de hoofdstad van Italië, tijdens een avontuurlijke en tevens memorabele vakantie met mijn vrouw en twee van onze dochters. ‘Memorabel’ kun je na het lezen van onderstaande belevenis eigenlijk wel dubbel opvatten. Ik zal deze ervaring in elk geval niet snel vergeten.
Na Joaquima’s grote rol in ‘Raining chestnuts’ is er ditmaal een hoofdrol weggelegd voor onze jongste telg Phínique. Toen wij voor het eerst in Rome waren was zij amper 3 maanden oud. Je kunt je dus wel voorstellen dat zo’n grote reis ook voor zo’n kleintje best spannend is. Behalve de verzonnen naam van een zekere verkoper is alles wat hieronder staat beschreven tot op de letter waar gebeurd. Van de Italiaanse achtergronden tot en met een heuse miscommunicatie door een typisch taalbarrière.
Bijt je vast in een avontuur vol kleine en – zoals je dat van Tinus wel gewend bent – stuntelige ongemakken.

Dat je Rome niet in één dag kunt zien, was ook voor ons een bekend gegeven. Met de enkele week die de herfstvakantie telt én onze wens om in dat tijdsbestek toch zoveel mogelijk indrukken van Italië te kunnen te kunnen opsnuiven, kon het niet anders of we moesten keuzes maken. Zeker wanneer je kleine kinderen bij je hebt en van alle kanten wordt gewaarschuwd dat deze hoofdstad van ‘de laars’ wellicht de minst geschikte stad is om met kleintjes te bezoeken. Kinderen hebben geen boodschap aan kunstobjecten en uitgebreide stadswandelingen door de historie. Wel hebben ze geregeld een schone broek nodig of zijn ze hongerig of dorstig net wanneer je mijlenver van alle eetgelegenheden bent en juist met de grootste moeite de kinderwagen over de tweeduizend jaar oude kinderkopjes van de binnenstad voor je uit hebt geduwd. Toch hebben we ons kostelijk vermaakt en hebben wij er zelf nogal een geluk mee dat onze kids over het algemeen erg makkelijk zijn.
Ambities om behalve Vaticaanstad, Villa Borghese, de Spaanse Trappen en de Trevifontein ook het Monument van Victor Emanuel II, het Colosseum en het Forum Romanum te willen zien, hadden we in onze vakantieplanning wel al helemaal uitgemeten en voorbereid, maar we waren realistisch genoeg om erop voorbereid te zijn, dat je eenmaal in deze grote stad moet accepteren dat sommige bezienswaardigheden echt te veel lopen (lees: kuieren) en dus voor een andere keer zullen zijn. Laat staan dat je de rust en tijd vindt om deze toeristische trekpleisters, daar waar van toepassing, ook echt kunt binnen treden. Let wel: we hadden maar één dag. Uiteindelijk bleek dan natuurlijk ook wel dat we moesten gaan schrappen; het Pantheon en Villa Borghese zijn we zelfs niet eens aan begonnen. Daar hebben we slechts naar kunnen lonken. Wel hebben we wat op het plein van Vaticaanstad rondgelopen, memorabele fotomomenten gepakt in het Centro Storico, ons met vele andere toeristen over de Fontana della Barcaccia gebogen op piazza di Spagna en onze gedachten naar een lang grijs verleden laten afdwalen toen we uitkeken over het Forum. Sowieso moesten we al accepteren dat zowel de Spaanse Trappen als de Trevifontein in de steigers stonden juist toen wij in Rome waren, maar die pech hadden we anders ook gehad.
Juist, van de negen(!) Italiaanse steden die wij in zeven(!) dagen tijd met de auto bezochten, werd Rome er zeker één die we nog eens over zouden doen. En dan in alle rust, zonder kinderen of in elk geval wanneer de kinderen al iets ouder zijn.
Gelukkig hadden wij ons er al helemaal op ingesteld dat deze vakantie vooral een eerste kennismaking met Italië zou worden. We wilden van zoveel mogelijk attracties een beetje proeven, in plaats van alle indrukken tot de fijnste Italiaanse specerijen in onze poriën op te snuiven en dan ontdekken dat we na een week nog amper een idee hadden van wat dit geweldige land allemaal wel niet bieden heeft. Daarbij, fantastische schilderwerken en andere iconische kunsten bekijken, wel, dat kunnen we ook nog doen wanneer we zelf zowat een museum zijn, toch?
Deze aanpak leverde onvermijdelijk ook op dat je op enig moment noodzakelijke rustmomenten inbouwt en het oorspronkelijke plan zoals je dat eerst had voorgenomen even laat voor wat het is. Dit bracht ons ongeveer op het midden van een heerlijke nazomerse herfstdag op de Via del Lavatore, een pittoresk straatje dat piazza Barberini verbindt met de Trevifontein en waar lokale ondernemers gretig profiteren van de toeristen die zich hier te voet door de stad verplaatsen. Zoals wijzelf dus. Je vindt er een kaaswinkel, een wijnbar met een Toscaanse keuken, even onmisbaar als elders; een pizzeria, een Bed en Breakfast en een paar prima hotels, maar ook een winkel gespecialiseerd in lederwaren en een zaakje met allerhande handgemaakte houten speeltjes. Een lekker gevarieerd straatje dus, zodat je temidden van al de toerisme nog altijd dat heerlijke het zichzelf tegensprekende dorpse gevoel in de grote binnenstad ervaart.
Zodoende slenterden wij verwachtingsvol naar de Trevifontein, nog onbekend met het gegeven dat deze was drooggelegd en voorlopig nog wel in de steigers stond. Jenny had aan één hand onze Joaquima in peuterleeftijd bij zich, terwijl ik onze kleine Phínique van net een paar maanden oud voor mij in de kinderwagen had liggen. We waren er net in geslaagd de ijssalon Gelateria Valentino te passeren zonder dat Quima de breed uitgestalde lekkernijen in de smiezen kreeg, toen Jenny haar oog op het zaakje met de handgemaakte houten speelgoed liet vallen.
“Ow schat,” sprak Jenny terwijl ze daarbij haar ‘Hello Kitty’-stemmetje opzette, “ik ben even met Quima hier naar binnen hoor.” Opgewekt trok ze Joaquima met zich mee en zonder überhaupt ook maar ruimte voor tegenspraak te bieden, verdwenen ze tussen de menigte. Met een quasi-onschuldige blik wuifde ze me nog net dat we elkaar dadelijk wel weer zouden zien.
En zodoende bleef ik alleen op het eeuwenoude plaveisel, met Phínique voor mij in de kinderwagen.
Ik keek voor mij uit en kon in gedachte het water van de fontein al horen klateren, maar besefte op datzelfde moment dat mij geen andere keuze geboden was dan hier de pas in te houden en mezelf met onze jongste telg maar even te vermaken. Eveneens het zaakje met haar binnen draven was namelijk uitgesloten; de doorgang was te nauw en er stonden te veel spullen die ik met de wagen zo kapot zou rijden. Daarom liet ik mijn blik langs de kap van de kinderwagen glijden en controleerde ik of onze ‘Fifi’ nog wel tevreden op haar plekje zat om mij vervolgens te bedenken hoe wij onze tijd hier nu zouden vullen.
Terstond begon Phínique wat kreunende geluidjes te maken.
‘Miepen’ noemden we dat. Fijn. Het arme ding kon er natuurlijk ook niets aan doen, maar erg handig getimed was deze onderbreking niet. Toch moest ze even tevreden gehouden worden, zodat ik daar wat op probeerde te verzinnen. Door een open venster dat was behangen met houten sculpturen en trekpoppetjes kon ik Jenny inmiddels gepassioneerd zien praten met één van de ambachtslieden waar ze kennelijk recht op af was gelopen. Ze had weer eens iets in haar hoofd. En haar kennende kon ik haar dan beter laten gaan. Doorgaans kwamen daar alleen maar leuke verrassingen uit. Haar er vanuit mijn positie uit proberen te praten was net zoiets als tijdens een wagenrace vanaf de tribune in een ouderwets Romeins circus een goed gesprek te willen voeren met de wagenmenner terwijl deze zich op de renbaan begeeft.
Ik observeerde haar, maar ze had geen aandacht meer voor mij omdat ze opgenomen was in haar gesprek met de oude man die met een hout en gereedschappen in zijn handen stond. Hun geluiden verstomde in het beetje rumoer, dat dit bezige straatje haar levendigheid gaf. Dus ik kon haar wel zien gebaren, maar bereiken deden haar woorden mij niet. Naast mijn vrouw, nog net zichtbaar tussen alle tierelantijnen die in het brede venster tentoon stonden gesteld, stond Joaquima, enkele passen van haar verwijderd, gebiologeerd de producten van deze ambacht in zich op te nemen. Ieder stuk was een kunstwerk op zich, allemaal speelgoed, en tot in de kleinste hoekjes van de zaak gesorteerd op verschillende staten van hun voltooiing. Sommigen waren nog half bedolven onder het zaagsel, maar allen waren zij beslist tot in de fijnste details uitgewerkt.
Met dat plaatje op mijn netvlies liep ik bij het venster weg en duwde ik de kinderwagen berustend voor mij uit. Rechtdoor blijven lopen zou betekenen dat ik m’n dochter en de andere helft van mijn trouwboekje uit het oog zou kunnen verliezen, zodat ik besloot om juist maar wat in de buurt te blijven. De Via del Lavatore was iets breder op dit punt, hier vlak voor de speelgoedwinkel. Dus dat bracht mij op het idee om hier wat met de wagen heen en weer te lopen, helemaal nu de geluidjes die onze kleine Phínique voortbracht klagelijker begonnen te klinken. De verbreding had iets weg van een soort pleintje en mat een meter of tien in de lengte tegenover een straatbreedte van ongeveer een meter of vier. Ruim zat om een beetje met de wandelwagen te wiegen zou je denken. Maar op die gedachte kwam ik gauw terug. Voor ik er erg in had werd ik om de haverklap voor de voeten gelopen door toeristen, leveranciers met zwaar beladen steekwagens, zakenlui en ongetwijfeld ook de inwoners van Rome zelf. Om nog maar te zwijgen over het ongemak dat bepaalde oneffenheden in de straatstenen veroorzaakten wanneer je daar met de kinderwagen net verkeerd tegenaan liep. Op m’n onderrug voelde ik het zweet ondertussen al parelen, dus dat leken mij voldoende signalen om toch maar naar een andere plek uit te wijken, dan mij hier midden op straat onrustig te staan vergapen aan de marmeren straatbordjes. En alsof ze dacht dat papa net dat beetje extra motivatie nodig had, zette Phínique het toen ook nog op een huilen.
Het arme schatje. Ik maakte eruit op dat zij het op en neer lopen op deze straatverbreding blijkbaar ook niet zo prettig vond.
Nou, papa had ondertussen wel door hoor dat jij hier wat uit je hum bent, we zoeken wel even een rustiger plekje, sprak ik tegen mezelf.
Gezien de tijd die er was verstreken sinds haar laatste voeding was het ook denkelijk dat onze kleine ‘Fifi’ misschien wel gewoon toe was aan haar volgende voeding.
Op dat moment viel mijn oog op het pand recht tegenover het winkeltje met houtsnijwerken, waar we nog altijd voor op de straatverbreding liepen. Door enkele specifieke artikelen in het bijzonder werd toen mijn aandacht getrokken; boven elkaar stonden, in vitrine-opstelling, enkele koffiepercolators uitgestald. De Moka express, de welbekende achthoekig uitvinding uit 1933 van Alfonso Bialetti, stond er geëtaleerd in ongeveer alle kleuren van de regenboog. In ieder Italiaans huishouden tref je dit uit kunststof vervaardigde apparaatje of de originele aluminium variant tegenwoordig wel aan. En dankzij de opkomst van de kookwinkels zie je deze 1,5 bar espressomachine ook steeds vaker in andere landen opduiken.
Sinds onlangs heb ikzelf ook een exemplaar thuis en dan krijg je dat dit soort snuisterijen je vanzelf sneller opvallen. Uiteraard verkocht deze winkel veel meer kookwinkelartikelen dan de Moka express en dat is nu net waar ik vandaag mijn eerste vergissing beging. Ik zag de kookwinkel namelijk meteen voor een cafeetje aan, eentje die kennelijk ook huishoudelijke producten voor in en om de keuken verkocht, maar niettemin vooral een toevluchtsoord om even een kopje koffie te bestellen en Phínique van haar ongemakjes te ontdoen. Aan de naam van de winkel had ik het verschil ook niet echt kunnen afleiden; boven de entree pronkte aan de gevel de tekst ‘Dimensioni di casualità’. Had mijn Italiaans toen al op het niveau geweest als wat het nu is, dan had de naam van de winkel mijn veronderstelde beeld alleen maar versterkt. Maar de verwachtingen over wat ik binnen zou aantreffen kwam ik gauw van terug, toen we eenmaal binnen stonden en ik het interieur in mij opnam.
“Non può essere una coincidenza o fatumi,” klonk het ineens links van ons, “Sicuramente sei un turista? Stai sprecando il mio tempo o non che si compra davvero qualcosa? I prezzi di noleggio sono qui addominali, hai capito?”
Terwijl ik nog bezig was de kinderwagen te stabiliseren op de schuins aflopende vloer van de entree, keek ik verrast opzij. Vanachter een toonbank in de hoek, vlak bij de ingang, was een grof uitziende Italiaan van zijn stoel opgestaan en had zijn woorden aan ons gericht. Nog wat verdwaasd gaapte ik de man glazig aan. Onbewust verstevigde ik mijn grip op de kinderwagen.
“Excuse me? Sorry, I didn’t quite understand,” antwoordde ik de man uit impuls, maar vooral omdat ik geen woord begreep van wat hij had gezegd.
Phínique lag ondertussen geduldig in de wagen en gaf op dat ogenblik even geen kik. Zij keek ongetwijfeld even geschokt naar haar omgeving, waarvan het gewijzigde uitzicht voor haar een hele overgang moest zijn. En al helemaal toen een oudere vrouw, zeer goed mogelijk ook van Italiaanse komaf, geïnteresseerd over de wagen boog en mijn dochter met een innemende glimlach groette. Hoewel ik vanaf mijn positie Phínique’s gezicht niet kon zien, kon ik mij al wel indenken hoe ze deze vrouw betoverde met die met lange wimpers omlijste grote kijkers van haar.
“Scusi. That forgetfullness of me,” ging de man achter de toonbank in gebroken Engels knorrig verder, “are you to buy something here, or what do you, hm?”
Nou, dat klonk ook niet echt erg klantvriendelijk, bedacht ik mij toen. Maar ik vertrouwde er toen nog op dat de beste man het vast niet zo meende en zocht al even naar mijn portemonnaie, terwijl ik vriendelijk naar hem bleef lachen.
“Vaia compra qualcosa, o andare giù, che cosa?” sprak hij weer in het Italiaans. In het Engels probeerde hij zijn bedoelingen kracht bij te zetten: “Anything you buy?”
Oeh, dat klonk ondertussen al iets ongeduldiger. Dit had ik mij voor het binnentreden wel anders voorgesteld. Maar de manier waarop de beste man zich uitte, temperde ook meteen weer toen hij mijn portemonnaie zag. Een gretige blik maakte plaats voor zijn norse manier van kijken. Zo snel wist ik niet wat ik precies van hem moest denken.
“Is it possible to buy a coffee here?” vroeg ik hem daarom weifelend, zodra ik mijn knip had gevonden. Terwijl ik tegen hem sprak keek ik om mij heen, zoekend naar tafeltjes en vervolgens naar een bord achter de verkoper waar ik hoopte op een assortiment aan koffierecepten. Dat was meteen ook het moment dat ik mijn vergissing inzag en langzaam begon door te krijgen dat we kennelijk helemaal niet in een rustig cafeetje stonden, waar ik Phínique even de verdiende aandacht kon geven, maar dat we in een bedrijvig kookwinkeltje waren terechtgekomen waar met veel ellebogen naar koopjes werd gezocht. Wanneer ik mij later wat meer had verdiept in dit bedrijfje in culinaire artikelen, dan zou ik uit recensies gauw te weten komen dat veel winkelend publiek bij Dimensioni di casualità uiteindelijk juist afdroop door de veel te hoge prijzen waar de gierige eigenaar zijn producten mee had uitgestald.
Het duurde niet lang voordat de verkoper op mijn vraag reageerde en op de manier zoals hij dat deed klonk hij mij ietwat gebelgd.
“Cosa vuoi?! Andesso tu volete caffè? Che cosa? Quale machina o produtti? Ti sembro una macchina da caffè me stesso? Whatte you think I ame? A coffeemachine?”
Kennelijk had hij dat wel verstaan.
Uit de ogen en de paar Engelse woorden van de man leidde ik af dat hij inmiddels wat verhit en geïrriteerd was. Wat een barbaarse manier om op je klanten te reageren zeg, bedacht ik mij toen. Dat had hij best wat vriendelijker kunnen uitdrukken. Of had ik nu juist iets gezegd wat ongepast of misschien zelfs onbeschoft was? Nee, ik had volgens mij alleen om een vochtige versnapering gevraagd. Een vergissing is toch menselijk?
“Il mio tempo è denaro… Time isse money. Solo per guardare la mia roba indossa.”
“Sorry, sorry,” probeerde ik, “this must be a misunderstanding. I just wanted to buy coffee or at least find a place to sit so I can check my daughters daiper and feed her.”
Nu had ik het blijkbaar te bont gemaakt.
“Mamma mia!” reageerde de verkoper meteen en hief gefrustreerd een hand omhoog, zoals je alleen Italianen dat ziet doen. Het was alsof hij hulp zocht van hogere machten.
“Whatte do I looke? You wante whatte? Cerchi un albergo? Thisse no hotel. Tutti gli stranieri sono impazziti. All you foreigners arre crazy. Maia mai.”
Nu waren we in een Babylonische spraakverwarring verwikkeld. Ik begreep maar half wat de man mij vertelde en hij begreep ook niet wat ik echt wilde. Het Italiaans dat hij heetgebakerd voortbracht had voor mij voor hetzelfde geld een Warwinkelse variant van zijn moedertaal kunnen zijn. Niet dat het voor mij veel verschil zou maken. Of hij algemeen beschaafd Italiaans sprak of er juist een plaatselijk dialect op na hield, het verschil zou ik toen toch niet hebben opgemerkt.
“Well, I… erm….”
Ik probeerde nog wat, maar had al door dat onze pogingen om een serieuze conversatie voort te zetten gedoemd waren te mislukken, zodat ik mij al voornam om het gesprek af te breken en met de kinderwagen rechtsomkeert maakte. Maar toen gebeurde er iets wonderlijks. Het moment dat ik de wagen op de achterwielen 180 graden richting de entree draaide, verdween het chagrijn op het gezicht van de verkoper ineens als sneeuw voor de zon, alsof de veronderstelde verschillen zich niet eens hadden voorgedaan en iets alle voorgaande negatieve energie met één klap had geneutraliseerd.
Met aandachtig observerende oogjes keek Phínique verwonderd in het rond en volgde daarbij hoe het toneel om haar heen veranderde, totdat ze in die beweging recht tegenover de eigenaar van deze winkel kwam te zitten. Met open gevallen mondje staarde ze enorme man aan, die voor haar, voor hetzelfde geld, een boosaardige reus uit een sprookje had kunnen wezen. Wat er tussen haar papa en de verkoper was voorgevallen was geheel aan haar voorbij gegaan. En zelfs al had ze de woordenwisseling zojuist aanschouwd, dan nog had ze waarschijnlijk evenzo gereageerd als ze nu had gedaan. Schattig als ze was, gaapte ze de kolos voor haar met gespannen lijfje aan.
“Maio mai! Guarda quel bambino!” barstte de verkoper opgewekt in hoog spreektempo uit, “questo giorno in realtà ancora potrebbe portare qualcosa di buono! Quegli occhi! Che bellezza! Ho bisogno di vedere questo da vicino!”
Eenieder die in het directe bereik van de verkoper stond veerde verschrikt op, incluis mijzelf en uiteraard ook mijn gespannen dochtertje. Extatisch kwam hij vanaf zijn plek nabij de entree naar ons toe en boog zich zonder aarzeling over onze kinderwagen.
“Che tesoro sei tu. Sei qui da sola sulla strada con tuo padre? E tu vieni a Umberto Renti di saluto? Oh, il mio cuore! Mi sono innamorato!”
Terstond moest Phínique huilen. Tegenover deze grote boze man gedraaid worden, had ze al als erg spannend ervaren, maar het dichterbij komen en even sentimenteel een hart op haar uitgestort krijgen, was voor ons tere meisje echt even teveel. Panisch van angst schroefde ze daarom haar volumeknop nog wat omhoog en bracht Phínique een hartverscheurend keelgeluid voort waarop zelfs verkoper Umberto Renti perplex van naar achteren stoof.
“Are you out of your mind?” reageerde ik dadelijk hard naar deze man. Ik was zo dicht op hem gaan staan dat mijn speekselspetters hem haast om de oren vlogen. “Can’t you see you’re scaring the hell out of her?”
Ik trok de kinderwagen al dichter naar mij toe en stapte reeds door de entree. Wat had deze bullebak ineens in zijn hoofd gehaald? Zich zomaar ineens over mijn kleine meisje buigen en haar bang maken? Hij had het vast goed bedoeld, maar voor zo’n klein hummeltje was dit haast een traumatische ervaring. Haastig verliet ik de keukenwinkel en wilde nog iets tegen de verkoper zeggen om hem nog extra duidelijk te maken dat ik hem een stomkop vond, maar de woorden die ik had willen spreken schoten me even niet te binnen. In plaats daarvan maakte ik met mijn hand nog wel een gebaar naar mijn voorhoofd om te duiden dat er een gaatje bij hem los zat.

Met een wat verhit gevoel liep ik door, maar probeerde mijzelf er tegelijkertijd van te overtuigen dat ik het vakantiegevoel niet moest laten verpesten door een heethoofd als die Umberto Renti. Al gauw verviel ik weer in de behoefte om de straat op en neer te lopen, maar bedacht mij toen dat het misschien juist wel beter was om te controleren of Jenny en Joaquima misschien niet al klaar met hun projectje waren. In de kinderwagen lag Phínique door haar ongemakjes en het voorval van zojuist opnieuw te huilen, maar ze klonk al wel een heel stuk minder luid als zojuist toen de verkoper haar had laten schrikken. We draaiden in de richting van het zaakje met handgemaakte speelgoed en in het voorbij wandelen van het venster gluurde ik naar binnen om te zien of ik mijn meisjes kon ontdekken.
Geen Jenny. Geen Joaquima.
Daarom liepen we door naar een van de twee openingen die toegang boden tot het zaakje. Ik wilde toch eens kijken of ik op een of andere manier met de kinderwagen een veilige weg naar binnen kon vinden, maar slaagde daar andermaal niet in. Schade toebrengen aan het prachtige handwerk wilde ik echt niet op mijn geweten hebben. De kinderwagen was simpelweg te breed. Gelukkig ontdekte ik in dit onderzoeken wel waar Jenny en Joaquima waren. Ze stonden in het verlengde van waar ik naar binnen keek. Het zaakje bestond uit een bescheiden L-vormige ruimte, en ik vond ze bij de kassa aan het lange stuk. Het zag er uit alsof ze nog niet helemaal klaar waren en dat ze ook nog naar andere artikelen keken. Om mij ervan te vergewissen hoeveel tijd me nog geboden was liep ik daarom via de andere openingen op mijn dames toe. Ik keerde de kinderwagen van mij af naar de straatzijde en stond zelf half in het zaakje terwijl ik contact zocht met mijn vrouw.
“Schat, hoe lang zijn jullie hier nog bezig denk je?”
“Oh, niet zo heel lang meer. Geef mij nog vijf of tien minuten,” antwoordde ze, “kijk eens. Voor Jared, Quima en Fifi.”
Trots wees ze naar een tafeltje waar een jonge mevrouw bezig was met de voltooiing van waar Jenny haar oog op had laten vallen. Het waren drie houten naambordjes, voor ieder van onze drie dochters één. Ze stonden enkel bij de kassa, omdat hier nog werkruimte was om iemand de letters van de namen te laten aanbrengen. Jenny hielp bij de spelling van de namen.
“Ah, voor op hun kamerdeuren,” concludeerde ik. Nu begreep ik waarom ze deze winkel was binnengestapt. “Als souvenir? Heel slim.”
Ik lachte liefdevol naar Jenny en terwijl ik dat deed, was Joaquima aan mijn broek komen staat.
“Kijk papa,” sprak ze luidkeels en trots op was ze had gekregen. In haar hand hield ze fier een trekpopje vast, een typerend aandenken wat je veel in deze streek tegenkwam.
“Oh, mooi lieverd. Heeft mama die voor je gekocht?”
En ze antwoordde met een brede lach op haar gezicht dat dat natuurlijk zo was.
“Zeg, schat,” zei ik vervolgens tegen Jenny, “dan gebruik ik deze tijd even om Phínique een fles te geven. Ik denk ook dat ze gepoept heeft.”
“Oh, ja, ja, natuurlijk,” reageerde ze instemmend, “maar waar ga je dat hier doen?”
En ik wees meteen naar een bankje buiten dit winkeltje, dat ik met het op Jenny toelopen hier had ontdekt. Er was nog een plekje vrij. Dus ik moest ook haast maken. Jenny gebaarde opnieuw instemmend, zodat ik al naar buiten liep en direct het vrije plekje opeiste. Net zoals tijdens veel van onze herfstvakanties was het ook vandaag een stralende dag, dus ik hoefde me er niet druk om te maken dat Phínique er een koutje kon vatten omdat ik haar in de buitenlucht van schone billetjes zou voorzien. Ik plaatste de kinderwagen daarom voor mij, terwijl ik zelf vast op het bankje ging zitten. Ter voorbereiding trok ik wat spulletjes uit de wagen tevoorschijn en kort daarop nam ik ook de inmiddels was rustiger geworden Phínique op schoot. Tussen ons en de figuur naast ons was nog wat ruimte, zodat ik daar een en ander kon voorbereiden en haar er ook kon neerleggen om aan het verschonen te beginnen. De jongeman naast ons zou zich daar echt niet aan hebben gestoord. Evengoed bleef het behelpen, want het bankje was nu ook weer niet zo ruim. En zeker met dat gestuntel van mij af en toe, moest ik voorzichtig zijn met waar ik wat neerzette en dat Phínique ook veilig zou blijven liggen.
Ik legde haar naast mij op het bankje en begon eraan haar te verschonen. Dat dat best een gedoe is op een kort bankje, was voor eenieder die het had kunnen zien evident. Even later, zodra die klus zonder narigheid geklaard was, nam ik haar weer op schoot en wilde toen aan het geven van de fles beginnen. Toen begon de moeilijkheid pas echt. Links van mij op het bankje had ik nog spullen van het verschonen liggen en rechts van mij, op het uiterste eind van het bankje, waar ik haast met mijn billen tegenaan zat, stond het bakje met afgepaste hoeveelheden melk voor haar voeding. Voor de vieze poepluier naast mij had ik nog geen bestemming gevonden en omdat ze ook op haar rompertje gepoept had, lagen de kleertjes die ze zojuist had gedragen daar ook bij. Met mijn kont zat ik er half bovenop, de poep gelukkig wel op veilige afstand. Erg gemakkelijk zat het niet en omdat ik de fles ook nog niet klaar had zat ik enorm te stuntelen. In de kinderwagen voor mij had ik mijn jas neergelegd. Waarom ik die had meegenomen had ik mij kort na vertrek al over verwonderd. Het zorgde er in elk geval voor dat ik Phínique nu nergens anders kwijt kon dan bij mij op schoot. Haar half ondersteunend in de kuil van mijn linkerarm probeerde ik wat ik kon om toch de melk in het flesje met nog lauwwarm water te gieten. Dat lukte, maar om daarna het dopje met speen op de fles te schroeven werd de volgende uitdaging. Nu kwam ik echt een hand te kort. Ik vond het al knap dat het me was gelukt om zonder morsen de melk in de fles te krijgen, maar nu moest ik de melkcontainer, met daarin nog twee volgende voedingen, veilig terug op de rand van het bankje rechts van mij plaatsen.
Toen ook dat lukte en ik zonder de container om te stoten de melkfles op de juiste wijze in mijn hand vastpakte kon het echte voeden beginnen. Maar ik zou geen Tinus heten als ik, wanneer alle hindernissen genomen zijn, het toch nog zou presteren om juist op zo’n moment alles nog te verknallen. Hoe ik het deed deed ik het, maar precies toen ik de fles naar Phínique’s mondje bracht en zij al gretig haar mondje opende om de speen te pakken, liet ik de fles uit mijn handen glippen. De lichtweerkaatsing langs de bolling van de fles verblinde mij zowat, toen ik de fles door de lucht zag vliegen en ik probeerde te volgen waar hij ging. Links van mij raakte hij de grond ergens, zodat ik opsprong met Phínique in mijn arm geklemd en ik keek opzij om hem te vinden. Werkelijk meteen in diezelfde beweging moest ik weer met haar gaan zitten – boven op de volle luier en bevuilde kleertjes – toen een felle pijnscheut door mijn oogkas trok en mij weer naar beneden dwong. Met de hand, die ik nu vrij had nu ik daar geen fles in vasthield, greep ik uit impuls naar mijn oog. Wat een pijn had ik mij daar ineens. Wonder boven wonder had ik de melkcontainer met resterende voedingen niet op de grond gestoten. Maar geloof me, dat had mij ook nog kunnen gebeuren. Ik schreeuwde het uit van de pijn.
Phínique werd stil, in plaats van dat ze juist ging huilen, maar omstanders moesten lachen van leedvermaak. Eén van hen was echter zo vriendelijk om de gevallen fles meteen op te rapen en naast mij op de bank op een veilig plekje neer te zetten (ik zat immers met mijn gat vol in de stront). Ik bedankte de man die dit deed met een kort knikje, terwijl ik gekwetst door de tranen in mijn ogen naar hem keek. Maar, zonder er naar te hoeven omkijken, vervloekte ik mijzelf vooral waarom ik nu juist tegen dát object links van mij mijn oog moest stoten…

Een kort moment later kwamen Jenny en Joaquima op ons aflopen. Ze hadden buitenom via de andere opening het winkeltje verlaten. Ze moesten omlopen, omdat waar ik met de kinderwagen zojuist had gestaan, nu was geblokkeerd door een paar toeristen. Ik was inmiddels eindelijk met het voeden van onze jongste telg begonnen. Geschokt versnelde Jenny had tred toen ze ontdekte dat ik mij geblesseerd had.
“Schat! Wat is er gebeurd? Waarom heb je je hand op je oog?”
Ze zag hoe moeilijk en gepijnigd ik erbij zat en aanvankelijk was haar aandacht alleen daar op gericht. Maar toen ik met een erg zuur lachje en een knik naar links omhoog verzuchtend probeerde aan te geven door welk stom ongeluk ik getroffen was, barste ze al snel in lachen uit. Zo erg dat ze er haast van in haar broek pieste.
En met haar aangeboren gevoel voor ironie, hield Joaquima haar trekpopje vast, omdat ze daarin de gelijkenis zag met de levensgrote figuur naast mij op de bank. Van meet af aan wist ik al dat de jongeman, die aldoor naast ons had gezeten, zich echt niet aan de lucht van een babyluier zou storen. Daar was zijn neus nu niet bepaald gevoelig voor.
“Kijk mama! Die…” en om mij nog wat zout in mijn wond te wrijven hield zij, in al haar onschuld, haar versie van Gepetto’s creatie omhoog om deze demonstratief te vergelijken met de mascotte van het zaakje met houten speelgoed, waar boven aan de gevel het naambordje pronkte: ‘Pinocchietto’.