Fietsen naar je werk is niet zonder gevaren. Dat geldt voor automobilisten, maar net zo makkelijk voor alle andere weggebruikers. Heb je geen last van plotseling overstekende rollators, vliegende wandelende takken en andere gevaren op de weg, dan  zijn er altijd nog wel die andere gevaren die voor jou op de loer liggen.
Eerdaags ben je er ongewild toch een keer het slachtoffer van.

Inspannende ontspanning (of andersom!).

Afgerond heb ik acht kilometer voor de wielen om van mijn huis naar mijn werk te geraken. Iedere keer weer een heerlijke inspanning om ontspannen op de zaak aan te komen. Ik vind dat geen straf. Ja, in die paar gevallen zoals vandaag dat er een lichte storm staat. Dan is fietsen – zeker tegen de wind in – geen prettige belevenis. Of op dagen dat het vriest dat het kraakt. Vaak kies ik er dan toch voor om de bus te pakken, omdat ik gemiddeld na de vijfde kilometer met winterhanden kom te zitten. En blauwbekkend aankomen voel ik dan toch niet zo veel voor. Laten we over de gladheid helemaal maar niet beginnen!

Grijze luchten.

Toch zijn er andere redenen te vinden om meer plezier uit het fietsen te halen. Dat bewuste woon- werkritme heeft voor mij net wat te vaak iets monotoons gehad. De koude maanden zijn het ergst. Muts op je hoofd, herrie in je oren en je blik op oneindig tot je er eindelijk bent. Zo ben je heel erg in jezelf gekeerd en heb je weinig aandacht voor wat er om je heen gebeurt. Van kruinen tot stammen dansen en kraken de bomen in de wind; grauwe wolken trekken majestueus hoog over jouw eigen hoofd; een eend stoeit met zijn evenwicht om het wak in het ijs te bereiken in de sloot naast je; rookpluimen die ruw uit een schoorsteen vervliegen daar waar je moeder de vrouw haar kroost stevig inpakt voor hun schooldag. Het is heel gek. Op de één of andere manier kan ik in zo’n seizoen niet zo eenvoudig tot hele inspirerende observaties komen. Erg opgewekt raak ik er niet van.

Ik zag je aankomen!

Van de week was dat wel iets anders. De tocht was voor wat betreft de route weinig anders, maar het straatbeeld sprak ditmaal enorm tot de verbeelding. Rechts van mij liet ik mijn blik vallen op de artiesteningang van een verzorgingstehuis. Daarvan weet ik nu hoe het heet, omdat ik mezelf confronteerde met het bord waarop de naam was te lezen. Mijn blik werd daarop direct getrokken door een ambulance die door datzelfde bord deels uit mijn zichtveld werd onttrokken.
“Daar gaat er weer een,” denk je dan.
Van de benzinepomp, waar ik kort daarop omheen moest fietsen, heb ik eens gedaan alsof het mij iets interesseerde wat ze daar voor brandstof verkochten. En dan natuurlijk vooral voor welke prijs ze dat doen. Een andere fietspadgebruiker wist ik ruim te ontwijken terwijl deze zijn hand niet uitstak. Vervelend op zich, maar het had nog vervelender geweest als ik hem niet op tijd had opgemerkt.  Ik zou er dan vast ook geen aandacht voor hebben gehad dat deze asociale fietser een man van achter in de vijftig was. In plaats van de opgeschoten jeugd die ik hem er eerst voor had aangezien.

Mindfulness.

Zo vervolgde ik mijn al wat minder gebruikelijk geworden fietstocht en deed de ene na de andere indruk op. Verkeersborden links van mij kregen een betekenis voor me en ook zag ik dat er in die oude kerk aan de andere zijde een ruitje aan vervanging toe was. Ik fietste een opgeworpen groenstrook voorbij die fungeerde als geluidswal voor de huizen erachter en merkte een vogelhuisje op aan één van de bomen.
“Zou dat huisje al een bewoner hebben?”
Zonder een echt antwoord te verwachten fietste ik verder. Stoplichten naderden. Of ik de stoplichten. Het is maar hoe je het ziet. Wachtend op mijn beurt zag ik een wagentje van de plantsoenendienst optrekken en bedacht me hoeveel dat autootje eigenlijk op een mopshond lijkt.
Ook ontdekte ik dat er wel degelijk mensen werken in het gasbedrijf aan de overkant van de straat. Ik maakte eindelijk kennis met een jonge berk die mij eerder onopgemerkt was gebleven en zag hoe de eigenaar van een huisje de gevel had versierd met een gefiguurzaagde halve maan. Die dingen had ik toch echt allemaal niet gezien als ik er geen aandacht aan had besteed. Dus man, wat moeten die vorige acht kilometers toch saai zijn geweest!

Het zijn er veel meer.

Wat mij nog het meeste was opgevallen in die bewuste fietstocht, is  hoe rijk ons landje eigenlijk is aan de hoeveelheid eksters die je hier en daar om de oren vliegen. Het vogeltje met zijn typische zwartwitblauwe uiterlijk heb ik natuurlijk al wel eens eerder gespot. En ook in mijn eigen tuin tuur ik graag naar zijn bezigheden. Maar zo veel als in die ene rit naar mijn werk heb ik er werkelijk nog nooit gezien. Ergens tegen het einde van de tocht vloog er eentje uit een grasstrook op tussen zes of zeven anderen. De pony die hij gezelschap hield bleef rustig doorgrazen. Aan de andere zijde van de weg verbaasde ik mij evenzo over een tiental meerkoeten en was de ekster mijn aandacht alweer even kwijt. Van de meerkoetjes zie ik er altijd maar twee of hooguit vier op die dagen dat ik met mijn vrouw de eendjes voer. Dus ook bij deze samenscholing stond ik even versteld.

Knotwilgen marcheerden mij aan weerszijde voorbij en ik ontweek de jogger die ik ditmaal al van ver aan had zien komen.
“Daar was je dus.”
De grootste knotwilg op het rijtje was deels opengescheurd. En de ekster … die had er zijn nestje gevonden.

Zo zie je maar: het grootste fietspadgevaar ben je toch uiteindelijk zelf. Kijk uit je doppen en verwonder je over wat je allemaal zult zien.

By rinaoddel | February 2, 2011 - 1:39 pm - Posted in Duimzuigerij, Nederlands, Tycoon Newspaper Archieven

image by justDONQUE, edited by Gsorsnoi

‘k Ben opgetogen
Ik kijk om me heen
Alles lijkt nu anders
Mijn hoofd doet raar en ik voel me vreemd
Toch weet ik wel wat dit gevoel voor oorzaak heeft
In gedachten voel ik mij zelfs al bevrijd
Kan mijn pas niet vinden
Maar natuurlijk die heb jij

Ik moet pinnen
Pinnen om de hoek
Pinnen uit de muur
Ik wil pinnen
Pinnen sinds de dag
Dat het geld er is
Pinnen
Pinnen om te shoppen
Nee, ik kom niet tot bezinnen
’t Geld is binnen

Verplichtingen voor vandaag heb ik reeds geannuleerd
En zonder iets te zeggen, mijn pasje klaar te leggen
Ben ik naar mijn bank gesmeerd
En ik vraag me af waarom ik doe wat ik nu doe
Maar van lekker winkelen voel ik mij vrij
Ik lijk gek te worden
En man wat ben ik blij!

Ik moet pinnen
Pinnen bij de bank
Pinnen in een shop
Ik wil pinnen
Pinnen sinds de dag
Dat het geld er is
Pinnen
Pinnen om te shoppen
Nee, ik kom niet tot bezinnen
’t Geld is binnen

Aan het einde van de maand had ik bijna niets
’t Geld ging steeds iets harder
Ik pak nu gauw mijn fiets
Ik sta voor de keuze
Haal het eraf of druk op ‘NEE’
Besluit de angsten van me af te slaan
En met mijn PIN aan de gang te gaan
Mijn vinger op ‘AKKOORD’ gedrukt
‘Pas geblokkeerd’ oh nee, oh nee!

Ik moet pinnen
Pinnen om de hoek
Pinnen uit de muur
Ik wil pinnen
Pinnen sinds de dag
Dat het geld er is
Pinnen
Pinnen om te shoppen
Nee, ik kom niet tot bezinnen
’t Geld is binnen

Pinnen bij de bank
Pinnen in een shop
Pinnen sinds de dag
Dat het geld er is
Als ik ervan droom
Als ik eraan denk dat ik weet dat ik bevrijd ben
Als ik me verveel of mezelf weer eens kwijt ben
Pinnen in om de hoek

Ik moet pinnen
‘Geld is binnen
Ik wil pinnen

Pinnen…

image by Gsorsnoi, edited with Daz3d and Photoshop

Eén voor één lieten de duistere gedaantes zich zien. Op de balkons,  vanachter de vensters met het gebroken glas, donderend vanaf de hoogtes en nog half verborgen achter een dakrand. Zij die zich naar beneden wierpen maakten nauwelijks kans om zich nog in de strijd te werpen met hun angstige gasten. Hun hysterische honger naar menselijk vlees was zo intens geweest dat ze het geduld niet langer konden opbrengen om via ladders of trappen naar beneden af te reizen. Ze vielen in ranzige brokken uiteen op het beton.

“Dit … konden wel eens onze laatste uren worden,” sprak de ninja, zorgvuldig elke lettergreep articulerend. Als een tovenaar die een spreuk liet neerdalen over een vloeistof bracht hij zijn linkerhand met gespreide vingers naar achter waarbij hij de pad instrueerde zich achter hem op te stellen. De pad deed wat hem gevraagd werd en greep zijn stok stevig beet. Rug aan rug stonden de heren opgesteld en maakten zich klaar voor wat komen ging.

“Zeven, acht, negen, tien,” de linkerhand vergezelde de rechter aan de greep van het zwaard. Het windsel doorstond meer druk dan voorheen. Zweet trok uit de zijn poriën en maakte dat de stof om het onderste deel van het zwaard klam werd.
“…, elf, twaalf, dertien,” zowel de ninja als de pad kregen ogen te kort.
“…twintig, vijfentwintig, misschien wel dertig.”
Zenuwen gierden door beide lijven. Meerdere zombies lieten zich zien en kropen bedreigend naderbij.
“Ik heb graag met je gevochten beste man.”
“Insgelijks Pad.”
Spuwen was niet zijn gewoonte. Toch spoog de nog altijd in het zwart geklede jonge dertiger een geconcentreerde verzameling speeksel naast zich neer.

De aanval van de zombies was in gang gezet. Zombie Arata had een geduldige weg gekozen en buiten beeld geraakt. Veel van de zombies kwamen door eenzelfde steeg van de trap gezeild als de twee helden eerder het toneel waren binnen getreden.
“Kom maar op. Ik heb een zwaard!” bemoedigde de ninja zichzelf en mocht direct de eerste klap uitdelen. Drie zombies doken op het stel neer en kregen de eerste effecten van een enorme stoot adrenaline te verduren. Het blad van het zwaard groef zo’n kloof in de nekken de eerste twee belagers dat één stoot genoeg was om beide ondoden te onthoofden. De derde werd door de man in het zwart opzij geschopt waardoor zijn neus brak onder de uitzwaai van de lange stok van de pad. Pijn voelde het niet, maar er was genoeg instinct over gebleven om een reactie van het grijpen naar het gelaat te volbrengen. Lang was deze man niet van zijn stuk gebracht; hij sloeg al gauw weer toe terwijl vier anderen voldoende terrein hadden overbrugd om op een meter afstand te geraken van waar het gevecht plaatsvond.

In dezelfde moeite waarmee de rotorbladen van een helikopter op gang moeten komen creëerde de Reuze Navelpad opnieuw zo’n schild zoals hij eerder ondergronds had vertoond. Uitschakelen kon hij de zombies er niet voldoende mee. Hij moest zich tevreden stellen met het even tijdelijk afwenden van nieuw gevaar. Met dat besef besloot hij het eerder opgelegde bevel te negeren. Hij zorgde dat hij buiten het bereik van het lemmet om de ninja heen marcheerde. In een cirkelbeweging om hem heen kon hij de overmacht teniet doen waaronder de ninja kreeg te verduren. De twee wisselden een kortstondige blik van verstandhouding met elkaar uit ten teken dat dit ze hiermee de optimale samenwerking in het gevecht gevonden hadden.

Tevreden met deze gebundelde krachten verlosten zij de ene na de andere zombie uit hun lijden. Per slot van rekening waren zij allemaal het slachtoffer geworden van een daad waar geen van allen om gevraagd zou hebben. Het aanbod van nieuwe vijanden werd er echter niet bepaald minder om. Uit alle hoeken en straten van de op zich al indrukwekkende set verschenen ‘verse’ zombies die het metaal van het zwaard nog niet hadden gevoeld.

“Ga jij even liggen!” de ninja trok rimpels in de huid rondom zijn neus toen hij de zijn bovenlip kwaad optrok. Het was een uiting van de kracht die hij overbracht in zijn beenspieren bij het opzij schoppen van een vreselijk lelijke zombie. Zijn handen had hij niet vrij, zodat hij zijn benen ook iets te doen gaf. De Kung Fu die hij zichzelf in zijn jeugd had aangeleerd kwam in die beweging goed te pas.

“Tijd om op te schuiven,” adviseerde de pad hem. Samen stapten zij uit de oplopende populatie van zombies en onthoofden of de op een andere wijze zwaar toegetakelde exemplaren. De plaats waar zij zich hadden opgehouden begon hoe langer hoe meer onwerkbaar te worden door de opstapelende lijken die toch al dood waren. Door meer geluk dan wijsheid kon de ninja een haag van zombies ontwijken. Op de grond lag een arm waar nog wat leven in zat en een poging deed om hem onderuit de halen. De ninja had die actie op tijd door waardoor hij enkel wat spieren voelde protesteren in zijn voet en weer gauw op de been was. Hierdoor ontweek hij onbedoeld een paar halen van armen die allemaal tot afzonderlijke zombies behoorden. In de draai om zijn ongewenste publiek maakte hij een lage radslag en had er zijn handen niet bij nodig om in evenwicht te blijven.

Minder capriolen waren er nodig voor de pad die het voordeel had klein te zijn. Hij stapte tussen de lange stelten van benen door en hoefde enkel op te passen dat er niet één eigenaar van die ledematen zo slim was om onder zich te grijpen. De lange stok werd weer terug in de ronddraaidende beweging gebracht op het moment dat de ninja weer aanving zombies in ongelijke stukken te verdelen.

Of het met de locatieverwisseling iets van doen had kun je jezelf afvragen. De zombies waarmee ze dichter in de hoek van het plein meer te maken kregen wisten ze met meer gemak in een klem te vangen. Ineens werd de pad door één van de zombies van de grond gegrepen en voelde zijn luchtpijp nauwer worden. In een pijnlijke draai rond het lichaam van het monsterlijke figuur voelde hij zijn evenwichtsorgaan vechten tegen wat boven of onder was. Dankzij die actie hadden de andere vijanden vrij spel op de man waar het hun om ging. De ninja stond er weer alleen voor met zijn zwaard en hakte er meer wanhopig dan gecontroleerd op los.

Daar was het moment dat hij van achter werd aangevallen en één van de zombies zonder enige opzet het masker van zijn hoofd trok. Grote ogen keken een beetje dwaas en erg verbaasd onder het werkgetrokken masker vandaan. In de waas die door de afnemende zuurstof bij de pad in het zicht werd opgetrokken, keek hij zijn kompaan voor het eerst recht in het gezicht. Kennen deed hij hem niet, maar Retroman was zijn naam.

Wordt vervolgd.

Vorig hoofdstuk: Gezichtsbedrog
Volgende hoofdstuk: Het is maar een spelletje