By gsorsnoi | April 11, 2020 - 9:17 am - Posted in Duimzuigerij, Een portet van ..., Nederlands

De Tycoon Newspaper is aan een nieuwe reeks artikelen begonnen: portretten van haar verslaggevers. In deze serie belichten we de achtergronden van de fictieve personages die op WSNOI en vooral de Tycoon Newspaper al meer dan eens van zich hebben laten horen, maar waarvan het wel eens prettig is om er ook een gezicht bij te zien. Daar deze personen natuurlijk niet echt bestaan en dientengevolge er geen beeldmateriaal van hen te schieten valt, is gebruik gemaakt van foto’s van figuren waarop zij gebaseerd zijn (hiernaar refereert ‘modelpersoon’ hieronder). Al deze portretten zijn in feite groeiartikelen, want zodra een personage zich verder ontwikkelt op deze site, is het ook wenselijk dat dit artikel daarop bijgewerkt wordt. Zo is het voor mezelf ook te gebruiken als handvat om niet per ongeluk van het bedoelde personage af te wijken. We leiden deze artikelen even kort in met een beknopte personalia waarna we dieper inzoomen op hun oorsprong en hun betekenis voor WSNOI en de TN.

Personalia: An de Gang

Functie: Teamleider Drukkerij Tycoon Newspaper.
Andere namen: Nog geen.
Oorsprong naam: Haar voor- en achternaam samen vormen met één letter verschil de uitspraak ‘aan de gang’, wat in betekenis gelijk kan worden gesteld met ‘aan de bak’ of ‘aan de slag’. De uitspraak zegt veel over haar karakter aangezien An het type is dat van aanpakken en niet van lapzwansen en luie donders houdt.
Modelpersoon: Helena Bonham Carter
Eerste oer-artikel: Geen
Eerste online-artikel: Gekalibreerde gedrochten (11): Vliegangst
Uitspraken:
“Ah, cut the crap!”, “Kom op. Chop, chop. Wie gaat er mee?” en “Maak je niet zo druk over die ene kabouter, Katharina. Er lopen nog zat andere Edjes ro-“. Allen zijn dit uitspraken uit Gekalibreerde gedrochten (11): Vliegangst (nog niet gepubliceerd). Al zou “Praatjes vullen geen gaatjes” ook prima een uitspraak van haar kunnen zijn.

Een excuus voor Bonham Carter

Wijdbeens in barokke creaties als hoerenmadam in ‘The Lone Ranger’ of flamboyant, drankzuchtig en zich grof misdragend als prinses Margaret in ‘The Crown’, het kan soms bijna niet flatteuzer bij deze actrice die de modelpersoon vormt voor ons karakter in deze editie van ‘Een portret van…’ In haar rollen altijd ongepolijst en immer vol zelfmedelijden. We hebben het natuurlijk over Helena Bonham Carter, de ex van de regisseur Tim Burton en de vaste medespeelster van de alom bekende Johnny Depp.

Toen ik eens een wel heel flink blik met personages opentrok in alweer het elfde hoofdstuk van mijn boek ‘Gekalibreerde gedrochten’ voelde ik dat ik behoefte had aan een heerlijk ongenuanceerd en een tegelijkertijd totaal niet te peilen persoonlijkheid. Eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik vooral een excuus zocht om Bonham Carter als modelpersoon aan iemand te kunnen toewijzen, dan dat ik al een personage in mijn hoofd had waar ik nog een figuurlijke pasdame voor zocht. Dwars, geregeld dronken, overspelig en een tikje excentriek, zijn wellicht niet de eerste overeenkomsten die je tussen de gespeelde rollen van Bonham Carter en An de Gang zou zoeken, maar ik sluit niets uit in de toekomstige ontwikkeling van dit bijzondere personeelslid van de Tycoon Newspaper.
In het begin moest ik heel even wennen aan Bonham Carter, toen ik haar bij haar eerste optredens op het witte doek naast Depp zag schitteren. Het is een beetje hetzelfde effect wat ik heb ervaren met onze Nederlandse tv-persoonlijkheid Gordon. Nu zijn deze twee bekendheden totaal niet met elkaar te vergelijken, behalve dan dat zij er bij mij voor hebben gezorgd dat ik eerst echt dacht van ‘tja, wat vind ik eigenlijk van je?’ En wat dit vaak bij mij oplevert is dat ik de verschijning van zo iemand dan geleidelijk juist steeds meer ga waarderen. Zo was het dus ook met deze meesteres van de stoïcijnse blikken. Want dat is ze! En precies dat maakt dat ik graag naar de films kijkt waar zij (en dan dus ook vaak Johnny Depp) in speelt. De karikatuur die zij kan maken van compleet onverschillig lijken in situaties die een mens juist moest aangrijpen (denk maar aan diverse scènes uit de films ‘Sweeney Todd: The Demon Barber of Fleet Street’ en ‘Dark Shadows’) maken dat ik een heerlijke avond voor de buis heb. Dat is natuurlijk ook nogal mijn dingetje; ik hou van goed neergezette karikaturen.

Rillingen over je lijf

Zo kwam het dus dat ik deze mevrouw ‘klittenbos-meets-suikerspin’ al op de plank klaar had liggen (om er nog maar even een lekker plat beeld bij te krijgen) toen ik voor de grote vergadering in Gekalibreerde gedrochten (11): Vliegangst een zorgvuldige selectie van personages aan het voorbereiden was. En An de Gang mocht van mij niet zo’n typetje zijn waar je één keer even iets van hoort en daarna nooit meer. Voor haar zie ik echt nog wel een interessante toekomst bij de verhalen rondom de Tycoon Newspaper (zie verderop het kopje ‘Verhaallijn(en)’). Zij moest het toneel pakken, in al haar nonchalance en schijnstoffigheid. An is het stille element in het verhaal die voortdurend iedereen totaal onopvallend aan het observeren is om dan als een complete verrassing iets geks te doet of een bepaalde opmerking maakt waar iedereen door stil valt, zodat de aandacht ineens op haar gericht is.
En hier komen we precies bij de gelijkenis die An dan weer met mij heeft, want ook An is niet voor niets een stemmetje van me (hoeveel heb ik er al?). Net zoals An kan ik, vóóral bij vergaderingen, een volledig onzichtbaar wandportret zijn die echt wel al het geneuzel in een vergadering in zich opneemt, maar strategisch mijn moment afwacht tot ik een gaatje zie waar ik dan een rake opmerking kan plaatsen of ineens met een (hoop ik dan) goed idee kan komen.
Niemand anders, in mijn optiek, is zo’n rol in het Rijk van WSNOI zo perfect op het lijf geschreven dan An de Gang.
Mijn nu al favoriete fragment is wanneer er tijdens de vergadering in Gekalibreerde gedrochten (11): Vliegangst een vette spin over de Vlammentafel loopt. De spin haalt Ko Mentator uit zijn betoog en zorgt ervoor dat iedere aanwezige even niet meer met zijn of haar gedachte bij de besproken kwestie is. Zorgeloos en gevoelloos als ze is, ramt An de Gang de rode pen waarmee ze al die tijd onverstoorbaar aantekeningen mee heeft zitten maken, door het lijf van spin. Het arme achtpotige beest is op slag dood en wordt vrijwel in dezelfde beweging door An door de vergaderzaal en door de open deuren naar buiten geworpen. En voor wie dit deel van de scène nog niet gruwelijk genoeg is, likt ze vervolgens met haar tong langs de besmeurde kant van de pen en gaat ze weer vrolijk verder met aantekeningen zitten maken. Precies zo mag ik An graag zien.

Verderop in de vertelling van hetzelfde hoofdstuk schiet ze ook nog even flink uit haar vel. En daarmee krijgen we een hele andere echte ‘Bonham Carter’-kant van haar te zien. Maar dit is juist meteen ook het meest kenmerkende aan ons TN-personage An de Gang: de vrouw die van aanpakken houdt en erg allergisch is voor getreuzel en gekeuvel. Wederom is het Ko Mentator die haar in de scène vooraf gaat, maar ditmaal is hij ook de aanleiding van haar optreden. Ko en An zijn twee hele duidelijke tegenpolen. Ko kan oeverloos uitweiden, op een bevlogen wijze hele verhalen maken en hij kan ook heel goed niet of niet meteen tot zijn punt komen. En juist op die momenten haalt hij het bloed onder Ans nagels vandaan en krijg je van An een ‘tante Sidonia’-uitbarsting waar je ‘U’ tegen zegt.

Kortom: An de Gang is een typetje waar je nog alle kanten mee op kan, maar ze is er ook het personage naar die je allerlei onverwachte dingen kunt laten doen. Wie Bonham Carter in haar rollen een beetje kent, zal mij hier begrijpen.

Overige kenmerken van An de Gang:

  • Heeft een dik Brits accent.
  • Kan erg onverschillig overkomen of de rust zelve zijn, maar is soms ook een enorm heethoofd (net zoals de Hartenkoningin uit Alice in Wonderland).
  • An is als teamleider van de Drukkerij van de Tycoon Newspaper ook de leidinggevende van Anna Falbeet.
  • Ze ergert zich kapot aan ‘die kabouter’ (Ed Cetera). Veel TN-leden doen dat, maar An kan er helemaal wat van.
  • Kornelis smult wel van An en begint steeds meer een oogje op haar te krijgen.

Verhaallijn(en)

Nieuw bij de portretten is dit onderdeel ‘Verhaallijn(en)’. Ik gebruik het voor mezelf om wat aantekeningen kwijt te kunnen om een startpunt te hebben waar ik met het TN/WSNOI-karakter naar toe wil. Als je helemaal nog geen idee wilt hebben wat ik voor deze figuren in petto heb en dat liever gewoon gaandeweg in het boek leest, dan adviseer ik je deze tekst over te slaan. Het kan plotspoilers bevatten.

( Let op! Bevat plotspoilers! )

Veel concrete ideeën heb ik nog niet met An, maar zeker is dat ik haar in de GG-vertelling nog wel één of meerdere keren laat terugkomen. Twee ideetjes:

  • Uiteindelijk zal er in de GG tegen monsters gevochten moeten worden. En dan niet zomaar tegen één monstertje, maar bij voorkeur een epische slag tussen de mens (TN-personages) en zoveel mogelijk monsters bij elkaar. An zou zich hier kunnen ontpoppen tot een soort Jeanne d’Arc- of Kenau-achtige verschijning die de TN-medewerkers leidt in dit gevecht.
  • Een heel klein kansje is dat ik An en Kornelis ergens in de GG, op een zo onverwacht mogelijk moment, ergens in het redactiegebouw met elkaar laat vrijen. In een bezemkast zoals waar in Gekalibreerde gedrochten (11): Vliegangst Ed Cetera in verstopt bleek te zitten bijvoorbeeld. Uiteraard wordt dit door één van de hoofdkarakters ontdekt en waar Kornelis helemaal los gaat, zal An juist met hem vrijen alsof de seks haar compleet koud laat.

TN-artikelen waar An de Gang  in voorkomt:

STEM OP HET VOLGENDE PORTRET!

Even als met het voorgaande ‘Een portret van…’ trakteer ik jullie wederom op de mogelijkheid om jullie zelf over het volgende portret te laten beslissen.

Voor de volgende editie kunnen jullie bepalen over wie ik een portret zal schrijven. Je mag stemmen op de volgende personages:

  1. Victor Anished
  2. Johannes Ijzerdraat
  3. Christel Cleybroek

Het stemmen werkt zo:

  • Jouw absolute voorkeur geef je 5 punten.
  • Hij of zij waar je ook tevreden mee bent 3 punten.
  • Wie nog wel even kan wachten geef je 1 punt.
  • Jouw stem telt alleen indien je een totaal van 9 punten hebt uitgedeeld.
  • Je kunt stemmen tot precies 1 maand na het verschijnen van dit portret (11-05-2020 is dus de laatste stemmogelijkheid)

Let op met op wie je stemt want:

  • Na de volgende twee portretten kun je in elk geval weer op het personage stemmen die als tweede eindigt. Lees: het eerstvolgende en daarop volgende portret wordt dit personage niet als keuze aangeboden.
  • Het personage met de minste stemmen komt op z’n vroegste over drie portretten pas terug.
  • Op wie je stemt kan ook invloed hebben op de sterren die je kunt verdienen met de actie hieronder.

Je kunt met het stemmen zelf niets winnen.

RAAD HET MODELPERSOON EN WIN STERREN!

Ook nieuw vanaf het komende portret is het winnen van sterren door te gokken wie ik als modelpersoon voor mijn personages hanteer. Kijk op de pagina met redactieleden om te ontdekken hoeveel sterren je per personage kunt verdienen en geef hieronder bij de commentaren door wie jij denkt wie de modelpersonen zijn. Vermeld dus bij iedere stem wie het modelpersoon van jouw keuze is. Let op: per karakter mag je maar één keer gokken.

EXTRA: Is jouw 5 punten-stem het eerstvolgende portret én je hebt het modelpersoon correct geraden? Dan verdien je een extra cheque van 500 sterren!

BEVERWIJK – Iedereen die door Slegtman was afgekocht, wist dat ze dadelijk langskwam. Het was muisstil in de Breestraat. Enkel een houtduif hoorde je koeren. Heel even liet Slegtman zich er door afleiden. Maar zijn aandacht was vooral bij Elisabeth en zijn eigen drang.
Minutenlang staarde hij ademloos naar het laken dat hij voor het venster had bevestigd. Het was het enige wat hij zo gauw had kunnen vinden. Het felle lentelicht priemde er langs de spleten. Hij slikte zwaar. Als de andere mannen hun ramen en deuren nu maar goed gesloten hielden, zoals hij met ze was overeen gekomen.
Het had hem een vermogen gekost om zijn buren niet naar buiten te laten kijken. Spieken mocht hij echter beslist niet en dat vreet toch aan je als je zo graag je geliefde wilt zien. Zijn hart bonsde daarom als een waanzinnige. Normaal kon hij zijn ogen al zo moeilijk van haar afhouden. Hij begon wat nerveus heen en weer te lopen, ook gewoon om een beetje de tijd te doden. En met zijn geijsbeer zorgde hij voor de eerste slijtage aan de pas ingelegde vloer, maar daar hield hij zich nu allerminst mee bezig. Eerdaags zou het gebouw worden opgeleverd. Het was het statige pand wat uiteindelijk ‘De Hollandsche Maagd’ zou gaan heten, vernoemd naar de maagd Elisabeth.
Hij verbeet zich. Hij vervloekte zichzelf dat hij deze ochtend vast zat in dit kale interieur, met niets anders ter afleiding dan de wetenschap dat enkel een stuk stof hem verhinderde om dadelijk zijn geliefde te zien passeren. Maar ja, dat was juiste de hele opzet. Hij had namelijk een test voorgelegd gekregen van de vader van Elisabeth, die in Beverwijk bekend stond als een gerespecteerd en gevreesd magiër. Slegtman probeerde Elisabeth al veel langer het hof te maken, maar keer op keer wees zij hem af. En dat terwijl haar vader Elisabeth veel liever zag trouwen met de zoon van de burgemeester: de jonge apotheker Johannes.
Op een dag was de magiër het zo zat, dat hij Slegtman één kans gunde. Deze ochtend zou zijn dochter, net als Lady Godiva, geheel naakt op een paard gezeten door de Breestraat trekken. Geen enkele andere man mocht naar haar kijken, behalve de reeds toegewezen Johannes, die haar aan het begin van de winkelstraat zou opwachten en haar daar voor het eerst poedelnaakt zou zien. De magiër stelde dat als het iemand zou lukken een oergevoel als jaloezie zo goed te temmen, deze persoon dan wel een hoffelijke echtgenoot moest wezen. Slegtman had dus een ultieme beproeving te doorstaan.
Johannes was zelf helemaal niet in Elisabeth geïnteresseerd, maar hij moest van zijn vader op de bewuste ochtend met haar kennismaken, niet wetende hoe zij aan hem zou verschijnen. Met tegenzin stemde hij hiermee in, omdat hij zijn hart al aan een ander had verpand. Al menigmaal had hij aan zijn vader verteld dat hij liever bij zijn Annemarie was. Zijn vader wilde daar echter nooit iets over horen, omdat zij ver weg woonde, helemaal in Zupthen, en omdat zij uit een lagere klasse kwam. Slegtman had dus wel degelijk een kans om Elisabeth voor zich te winnen.

De magiër had daarom iets bedacht ingeval Slegtman zou falen. Om te voorkomen dat hij zijn dochter nog langer zou lastigvallen, sprak hij eerder tegenover Slegtman de bezwerende woorden:
“Zou een man verteerd worden door jaloezie, dan zal hij veranderen in het Groene Monster.”
Kennelijk speculeerde hij erop dat niemand het zover zou laten komen…
Met die gedachten viel Slegtmans blik ineens op iets wat hem nog niet eerder was opgevallen; in het laken dat hij zo zorgvuldig tegen het venster had bevestigd, was een klein gaatje gevallen. De schrik sloeg hem om het lijf. Hij had er namelijk geen idee van hoe de magiër erachter zou komen of hij naar zijn dochter zou kijken. Dus dat gaatje zou heel goed de indruk kunnen wekken dat hij dat juist wel deed.
Zijn ademhaling versnelde. Hij moest als de sodemieter dat gaatje ergens mee dichten en wel voordat zij dadelijk voorbij kwam. Naarstig zocht hij om zich heen, in het lege vertrek, of hij misschien toch iets kon vinden om de kleine opening mee te stoppen. Hij zocht naar het kleinste pluisje stof of ander klein object wat normaliter onbeduidend zou zijn geweest, maar hij kon niets geschikts vinden.
Ten slotte bedacht hij dat een stukje stof van zijn eigen kleding dit probleem wel zou kunnen oplossen. Hij scheurde daarom een reepje katoen uit zijn hemd en liep er voorzichtig mee naar het laken, maar juist op het moment dat hij met het propje katoen het laken naderde, hoorde hij het onmiskenbare draven van paardenhoeven.
De angst verlamde hem. Wat moest hij nu doen? Duizend gedachten flitsten door zijn hoofd. Er drong zich het beeld op van hoe ze geheel onbedekt in amazonezit in het dameszadel was gehesen, en hoe haar roomkleurige huid contrasteerde met de bruine merrie waar ze vaak op reed. Hoe zou ze zich tonen aan Johannes? Zou ze haar borsten met haar lange koperbruine lokken afdekken, of liet ze hem toe om alles te zien?
Slegtman had zichzelf bezworen dat hij zichzelf geen ruimte zou geven voor dergelijke gedachten, maar hij kon de instinctieve neiging maar moeilijk onderdrukken om zichzelf te kwellen met de ideeën die de apotheker hierbij zou hebben.
Op nog geen meter verwijderd van het vensterlaken keek de aannemer geschokt naar het witte katoenen propje in zijn hand, maar nog meer naar zijn hand zelf. Een lichtbundel viel er juist op, precies door het gat wat hij had willen dichten. Hij zag hoe de kleur van zijn huid extra werd versterkt door de lichtinval.
Als door de bliksem getroffen liet hij het propje uit zijn hand vallen, zodra hij door had dat zijn hand juist groen aan het kleuren was. Hij draaide de palm van zijn hand naar zich toe en wankelde naar achteren, toen hij zag dat de spieren in zijn hand en arm begonnen te tanen en zijn nagels zwart, lang en puntig werden.
Een intens gevoel van hulpeloosheid maakte zich van hem meester. Instinctief greep hij met zijn groen gekleurde armen naar zijn buik en boog ineen. Ziek voelde hij zich. Hij verlangde er ineens intens naar om dat te krijgen wat een ander wel werd toegestaan. Slegtman werd groen van afgunst en hij zwalkte richting een van de muren om er steun te vinden.
Met zijn lang geworden nagels trok hij krassen in het pleisterwerk. Vervolgens zakte hij op de grond, plantte hij zijn beide vuisten hard in de vloer en putte diep in zichzelf. Want hij vocht. Stekels groeiden er reeds uit zijn rug toen hij beelden door zijn hoofd zag flitsen van een vrijende Elisabeth, onder de dekens met Johannes, hem liefkozend, strelend, met hem op iedere mogelijke manier de daad verrichtend.
Hij was woedend. Maar meer nog dan hij woedend was op al deze theoretische toekomstbeelden, die hem knetter maakten, was hij giftig over het feit dat hij de jaloezie zo gemakkelijk toeliet. Dus hij worstelde.
Slegtman schreeuwde het uit. En hij schreeuwde zo hard dat Elisabeth in het passeren de hand waarmee ze haar borsten inderdaad had bedekt naar het zadel van het paard moest verplaatsen om er niet vanaf te vallen.
Vanuit de Zeestraat, die de Koningstraat met de Breestraat verbindt voordat ze in de punt van een ‘V’ bij elkaar komen, grijnsde haar vader.
Toen gebeurde het onverwachte. Zodra Elisabeth bij Johannes arriveerde en hem verraste met alles wat er te zien viel aan haar maagdelijke vrouwenlijf, werd de magiër al evenzeer verrast met het optreden vanuit het statige pand dat vanuit zijn positie recht tegenover hem stond.
Precies wanneer Johannes de blote Elisabeth koud in zich opnam, rukte Slegtman het laken van het venster weg. En daar stond hij: met zijn rug naar de Breestraat toe had ook Slegtman zich deels ontkleed. Zijn huid had de normale kleur weer gekregen en zijn rug en armen zagen er ook weer gewoon uit. Op zijn achterhoofd lag een dikke witte knoop, waar hij demonstratief met zijn rechterhand naar wees, omdat hij de kwelling en deze beproeving zat was. Hij had zichzelf geblinddoekt en slikte eerst diep voordat hij sprak:
“Neem haar in je op, Johannes. En berijd haar als je wilt. Het kan mij geen donder schelen!”
Door het venster kon alleen niemand werkelijk begrijpen wat Slegtman zei.
Toch had de magiër genoeg gezien en hij besefte dat de aannemer de proef wel degelijk had doorstaan.
En zo geschiedde het dat Slegtman Elisabeth toch om de hand mocht vragen. Hij keek al uit naar de dag waarop ze zouden gaan trouwen. De aannemer was verrukt toen zij een paar dagen later naar hem toe kwam om als eerste het nu fraai ingerichte pand te komen bewonderen. In een luchtige witte wikkeljurk was ze voor zijn deur verschenen.
Nerveus liep ze met hem mee de trap op, want Elisabeth had zich voorheen nooit echt op haar gemak bij hem gevoeld. Maar misschien zou dat nu veranderen, nam ze zich voor. Slegtman had er immers alles aan gedaan om het haar naar haar zin te maken. En dat viel ook af te lezen aan de aandacht die hij aan het interieur had besteed. Vertwijfeld af en toe kijkend naar de man die ze eerder niet had gemogen, nam ze haar nieuwe huis in haar op en liep vervolgens naar het venster. Zou ze het kunnen opbrengen om een goede vrouw voor hem te zijn?
Afwezig staarde ze naar de daken van de winkelpanden aan de overzijde van de Breestraat, waar de ochtendzon de eerste schitteringen in de vensters creëerde. In een mengeling van melancholie en verlangen naar vrijheid vormde zich in haar ooghoek een eerste zilte traan, een traan die was gereserveerd voor het geluk dat haar met Slegtman werd voorgespiegeld.
Maar die traan werd spoedig vervangen door een stortvloed aan emoties van paniek, toen haar blik werd gevangen door het tafereel wat zich vooraan in de Breestraat afspeelde. Een vette zwarte kolom van rook markeerde de plek waar haar op hol geslagen merrie door de winkelstraat galoppeerde, vluchtend voor het levensbedreigende gevaar dat zij op haar eigen rug met zich mee zeulde. De rook en geeloranje gloed maakten het voor Elisabeth bijna onmogelijk om te zien wie er bovenop haar zadel in lichterlaaie stond.
In complete doodsangst rende de merrie voort, inmiddels minderend in vaart, tot zij al slenterend en zwalkend vlak voor het pand van Slegtman levenloos met het brandende persoon op de straatklinkers ineenstortte.
Elisabeth sloeg het middelste raam open, omdat ze er zeker van wilde zijn dat haar vermoedens niet werden bevestigd. Maar haar diepste angsten werden juist bewaarheid, toen zij in de smeulende gelaatstrekken van de menselijke fakkel het gezicht van haar vader herkende.
“Aanschouw de prijs die jouw vader betaalt voor het ontzeggen van mijn geliefde,” sneerde een krachtige, boosaardige stem die door de gehele winkelstraat galmde.
Zelfs bij de Agatha Kerk was het gesprokene te verstaan. Elisabeths adem stokte en ze zocht naar waar de stem vandaan kwam.
Aan de kruising van de Breestraat met de Velserweg en de Koningstraat was een afschrikwekkend monster verschenen, die nog het meest weg had van een grote groene oger. Gescheurde stof hing slap rond zijn lendenen en inktzwarte stekels op zijn rug waren zo lang, dat je ze nog kon zien als je schuin voor hem stond. Magere armen zo donkergroen als de leerachtige bladeren van een giftige klimop hield hij straf omhoog, terwijl hij met zijn bloeddoorlopen ogen langs zijn lange zwarte nagels naar het statige pand keek, waar hij Slegtman en Elisabeth ontwaarde.
“Hoe durfde hij?” vervolgde het gruwelijke wezen. “Mijn Annemarie, vermoord toen ze onderweg was naar hier, op de ochtend dat ik jou moest bekijken. Alsof ik ooit voor jóu zou kiezen.”
Het verschrikkelijke monster bracht een enorme brul ten gehore.
“Wat dacht die vader van jou wel niet? Ik ben er zo zeker van dat die zelfingenomen vader van jou hier verantwoordelijk voor was…”
Slegtman, die evenals Elisabeth uit het venster hing, liet alle gebeurtenissen in zijn hoofd passeren en maakte de puzzel compleet. Hij dacht daarbij aan de woorden die de magiër had gesproken: ‘Zou een man verteerd worden door jaloezie, dan zal hij veranderen in het Groene Monster’ – nee, het zal toch niet? Elisabeths vader, de magiër, zou het kunnen? bedacht hij zich. Zou hij Annemarie inderdaad hebben vermoord? Was het Johannes die hier in het monster was veranderd, omdat hij groen zag van jaloezie nu Slegtman wel had gekregen waar hij zo naar verlangde? Had hij haar door iemand laten vermoorden?
Het deed er eigenlijk niet toe, maar het was beslist waarschijnlijk. Vooropgesteld dat Slegtman toch zelf in het Groene Monster was veranderd, dan was het nog maar de vraag geweest of Johannes voor Elisabeth zou hebben gekozen. Want dit wás de zoon van de burgemeester, de knappe jonge apotheker met wie de magiër zijn dochter nog liever zou zien trouwen, maar waarvan hij ook wist dat hij toch voor zijn Annemarie zou hebben gekozen. Het was inderdaad aannemelijk dat Elisabeths vader had afgerekend met de concurrent.
En nu lag de magiër hier zelf, brandend in de vuurzee waar de lucht van brandend vlees je naar de neus greep. Misschien wel bedwelmd in zijn slaap door één van de middeltjes van de apotheker… het was beslist niet onwaarschijnlijk.

Wat de waarheid ook was, het kon Elisabeth gestolen worden. De strijd om haar hand, de toorn van haar vader, de machteloosheid die zij altijd had gevoeld niet zelf voor de ware te kunnen kiezen en nu de dood van haar merrie en haar vader.
Het was haar allemaal te veel geworden. Verbeten keek ze in Slegtmans ogen – en hij zou zweren dat hij een groene twinkeling in de hare zag – toen ze hem naar achteren duwde en op de rand van het venster klom.
“Nee! Elisabeth!” schreeuwde hij haar nog na.
Maar ze had haar beslissing reeds genomen en hij kon haar niet meer stoppen. Ze gaf zichzelf over aan de wetten der natuur en liet zich vallen. De lange mouw van Elisabeths wikkeljurk bleef hangen aan de haak van de hijsinstallatie die was bestemd voor het naar binnen takelen van meubels.
Ditmaal zou het geen meubels optillen, maar de ‘Hollandsche Maagd’ tot haar slip doen uitkleden. Tweemaal draaide ze om haar as, terwijl de jurk werd afgewikkeld.
Uiteindelijk viel ze zo ongelukkig naast haar vader en de merrie op straat, dat ze op slag het leven liet.

By achmedlien | February 19, 2020 - 12:59 pm - Posted in Nederlands, Onder de boom, Schrijfwedstrijden

Schrijverspunt organiseerde in de periode van 15 mei t/m 31 juli 2019 (deelnamemogelijkheid) de schrijfwedstrijd ‘Onder de boom’. De bedoeling was dat je een kort verhaal schreef van maximaal 1250 woorden waarbij het verhaal maar op de een of andere manier iets (of juist niets) onder de boom is. Het illustere viertal Romeo Mazzei, Bob de Winter, Sjors Kersten en Paul van der Zee, die voortaan beter bekend staan als ‘De Schrijvende Legendes’ raakten spontaan geïnspireerd en klommen dadelijk in de pen (al dan niet van brons) om hun botanische schrijftalenten aan te boren.
Ieder van hen wist voor het verstrijken van de uiterste inzenddatum een pronkstuk in te sturen, maar slechts één van hen slaagde er (terecht!) in om tot één van de winnaars te worden omgedoopt. De prijs? Een eervolle plaatsing van het ingezonden verhaal in de bundel ‘Onder de boom’.

Romeo Mazzei was de gelukkige… En we kunnen hem nog steeds niet vaak genoeg hiermee feliciteren.

Een troostprijs voor de resterende Schrijvende Legendes was er niet. Hoewel,… de plaatsing van hun korte verhalen in de Tycoon Newspaper mag je toch ook best trots op wezen? Of niet soms?

Onder de boom-deelnemer: Achmed Liën

Titel: Maple

Maple

“Je moet hem nu echt loslaten, Rina,” fluisterde Achmed zijn echtgenote toe. Samen gehurkt onder de dertig meter hoge suikeresdoorn troostten de twee elkaar met de gedachte dat er geen geschiktere plek is om dit te doen dan deze. Het goudgele licht van de nazomerzon wierp een warme gloed over het stel. De zeldzame warmte voor deze tijd van het jaar werd ook door Achmed in Rina’s moederliefde gevoeld. Niemand kon zich zo aan haar kleine overgeven als zij. Zo was althans Achmeds overtuiging. Dit besef bezorgde hem kippenvel. Ook hij hield het niet droog toen hij haar voelde trillen toen ze zwaar door haar tranen in en uit ademde. Ze knikte tweemaal traag voordat ze een beetje ontspande. Achmed wreef haar liefdevol tussen haar schouderbladen om haar te motiveren het kleine schepsel los te laten. Met veel moeite ging ze toch op twee knieën zitten om haar armen uit te vouwen. Voorzichtig boog ze voorover en legde haar kleine vol zorg onder aan de stam. Achmed ging nu staan en bood zijn vrouw een hand aan om hetzelfde te doen.
“Dit is zo moeilijk,” sprak ze hem met een waterig overslaande stemmetje toe toen ze zich door hem liet optrekken. Ze plaatste haar vuist even voor haar mond om haar emoties te bedwingen, terwijl ze zich met haar andere hand door Achmed liet meevoeren. Beide stapten ze langzaam weg bij de majestueuze creatie van Moeder Natuur. Over Rina’s knokkel daalde een traan op het eerste gevallen blad neer toen ze haar hand uitvouwde en deze naar haar kleine strekte.
“Het is beter zo. Kom.” Met deze woorden draaide Achmed haar naar zich toe. Met de rug naar de solitaire esdoorn liepen ze de heuvel af, de kleine onder de boom achterlatend. Achmed plaatste Rina’s hoofd op zijn schouder en gleed teder met zijn vingers door haar blonde pijpenkrullen.
“Afscheid nemen is altijd moeilijk, lieverd, maar hier moeten we hem echt loslaten.”
Rina knikte met een zilte snik.

Onder aan de heuvel staarde het echtpaar, nu weer naar de suikeresdoorn gekeerd, naar de hemel en het prachtige eronder gelegen landschap. Melancholisch liet Rina zich terugvoeren naar het moment dat zij haar Maple hier vond. Toen had ze er nog geen idee van dat de kleine wees eigenlijk een jongetje was. Ze had hem naar de markante boom genoemd, waarvan Canada het bekende rode vijflobbige blad in de landsvlag plaatste. Het was een moeilijke en alles behalve logische beslissing geweest om hem mee te nemen, maar ze kon niet anders. Bij het zien van zijn stralende kraaloogjes was zij zich meteen aan hem gaan hechten. Moederziel alleen lag hij daar, verweesd en bijna zelf het slachtoffer geworden van de oorlog. Tegen alle logica in had zij zich over hem ontfermd. Furieus was ze op de strijder – één van haar eigen mensen – die diens moeder had omgebracht en al klaar stond om ook zijn leven te nemen. En toch, hoewel Maple het kind was van de vijand, had Rina het niet over haar hart kunnen krijgen om het hulpeloze jong aan zijn lot over te laten. Met gemengde gevoelens bij de aanblik van zijn omgebrachte moeder had ze toch besloten om hem op te pakken. Ze wierp de belager een kwade blik toe en wikkelde de kleine in haar vest. Met het kleine mannetje tegen haar borst geklemd vluchtte ze toen van het slagveld. Thuis aangekomen had ze er erg tegenop gezien hoe Achmed zou reageren toen ze met hem thuiskwam, maar gelukkig reageerde hij precies zoals zij zelf had gedaan. De twee, vader en aangenomen zoon, keken elkaar aan en waren beide meteen gek van elkaar.
En zo geschiedde dat zij Maple hadden opgevoed alsof het hun eigen kind was, al worstelden ze wel enorm hoe ze de opvoeding moesten aanpakken. Onervaren als ze waren hadden ze hem toch het beste gegeven wat ze hem konden bieden, maar beide wisten dat eens het moment zou komen dat het niet langer meer kon. Een kind grootbrengen was één ding, maar een wezen als dit vergde veel meer dan normaal ouderschap. Eerder al had Achmed zich eens ernstig verwond tijdens het stoeien met de kleine jongen, het mannetje waar hij zo verknocht aan was. En met wat hij daar toen aan had overgehouden had hij nog geluk gehad. Vijf maanden lang heeft Achmed in het verband moeten zitten en al die tijd heeft hij zijn linkerarm niet of beperkt kunnen gebruiken. Ook duurde het even voordat zijn haar weer terug groeide. Vanaf zijn slaap tot de inham herinnert de linkerzijde van zijn gezicht aan het incident dat hem bijna fataal werd.
Vanaf dat moment realiseerden zij zich dat ze afscheid moesten gaan nemen, een gruwelijke beslissing, maar het moest. Maple werd onhoudbaar, een gevaar voor zichzelf en voor zijn omgeving. Na vele slapeloze nachten besloten de twee er toch voor te gaan. Ergens zomaar achterlaten was geen optie, Maple zou simpelweg terugkeren naar zijn pleegouder. Maple moest in slaap worden gebracht.

Achmed voelde dat hij zijn vrouw moest opvangen toen het eindelijk gebeurde. Het moment was daar. Rina kreeg zowat een flauwte toen ze in de verte hun zoontje zagen opstijgen. Hoewel een geoefend oog nodig was om het goed te kunnen zien, herkenden deze twee zorgzame ouders hun mannetje meteen. Voor een kort moment trok er een silhouet langs de onderzijde van de suikeresdoorn, die tegen de ondergaande zon nu paars afstak. In een innige omhelzing staarden de twee naar zijn vlucht en volgden iedere beweging. Een koude schok sloeg er om Rina’s hart toen een oranje gloed door de hemel trok. Een vuurballetje schoot door de lucht, maar had lang de kracht nog niet als het volwassen exemplaar waar men zo voor vreesde.
Nog versuft van de verdoving worstelde het kleine drakenjong met de controle over zijn vleugels. Onvast trachtte de kleine Maple grip te krijgen over zijn eerste vrije vlucht. Instinctief sloeg hij steeds beter het gewenste ritme aan, maar hij was nog erg verward. Vaag onderscheidde hij de plek onder zich, waar hij vanaf een heuvel was opgestegen. In alle desoriëntatie waar hij nu nog tegen vocht, voelde die plek nog het meest vertrouwd. Waarom, dat wist hij alleen niet meer. Het was de sensatie van de vrijheid en het onbekende waar hij vooral door werd aangetrokken. Het instinct won het van de zorg waar hij mee was groot gebracht.

Met troebele ogen staarden zijn pleegouders hem na, totdat hij geheel uit beeld verdween.
“Geloof me, Rina, hij zal zijn soortgenoten vinden,” stelde Achmed zijn vrouw gerust.
“D-dat geloof ik ook,” antwoordde Rina in een snik die nu plaatsmaakte voor een glimlach. Toch keek ze nog eenmaal achterom, alsof ze zich ervan wilde vergewissen dat ze hem ook zouden accepteren. En juist op dat moment klonken er diverse geluiden vanachter de heuvels. Drakengeluiden.
Rina glimlachte bij het horen ervan.
“De Monsteroorlog is voorbij, mijn liefste Achmed. Zouden mensen en monsters nu in vrede naast elkaar kunnen bestaan?”

By gsorsnoi | February 16, 2020 - 12:42 pm - Posted in Games, Nederlands, WSNOI

Wie onlangs heeft ingelogd op WSNOI en op zoek is gegaan naar de voorwerpen die je verspreid over de site kunt aantreffen, heeft er misschien al op zitten ‘puzzelen’. Jawel, er is een nieuwe collectie verzamelobjecten beschikbaar. Vanaf februari 2020 is het mogelijk om een nieuwe set van verzamelobjecten compleet te maken: de Super Mario Bros-collectie! De vertrouwde figuurtjes uit het wereldberoemde spel dat in 1985 werd uitgebracht kun je nu vinden op WSNOI. Verzamel alle objecten om jouw Super Mario Bros-collectie compleet te krijgen. Om deze objecten te vinden ga je op de site op zoek naar ‘groene puzzelstukjes’.

Deze set verzamelobjecten is met 26 tegel de grootste sinds het spel ‘Jouw verzamelobjecten’ voor het eerst verscheen.

Eerder werden de volgende collecties uitgebracht:

  • Paaseieren (alleen te vinden in de maanden maart en april)
  • Chinese Horoscopen (naar de eerste en enige verzamelobjecten van WSNOI 1.0
  • Radertjes (een echte steampunk-collectie)
  • Doom I
  • Doom II
  • Bugs
  • Zakhorloges (nog zo’n steampunk-collectie)
  • Navelpadden
  • Super Space Invaders

Al deze verzamelingen van objecten kun je terugvinden in jouw WSNOI-account op de pagina ‘Jouw verzamelingen‘. Gotta catch ’em all!

Maak ook jouw collectie Paaseieren eindelijk compleet!

Maar dat is niet het enige wat er veranderd is! Want voor degene die hun collectie van Paaseieren ieder jaar maar met moeite compleet krijgen, is er nu goed nieuws: niet alleen kun je de verzamelobjecten van Paaseieren alleen in de maanden maart en april vinden, je kunt nu ook echt uitsluitend paaseieren vinden in die twee maanden. Dus lukte het jouw steeds maar niet om net dat laatste verzamelobject te bemachtigen? Dan is het vanaf dit jaar jouw kans om hem eindelijk te pakken te krijgen.

Nieuwe ‘pakketjeslocaties’

De plekken op WSNOI waar je allerhande voorwerpen kunt aantreffen die voor jou voor het oprapen liggen, noemen we de ‘pakketjeslocaties’. En het aantal locaties waarop je die ‘pakketjes’ (en dus ook puzzelstukjes) liggen is nu flink uitgebreid tot maar liefst 85 plekken. Maakt dit het zoeken makkelijker? Nee, uiteraard niet. Maar het maakt het verstoppertje spelen wel leuker 😉

Wat doe ik met mijn dubbele verzamelobjecten?

Heb je verzamelobjecten dubbel? Dan kun je deze verkopen bij Kerbert Rent. Je krijgt er van die krent maar 10 zbersibarn per stuk voor, maar toch… Je kunt verder toch niets met die dubbele objecten. Om ze te verkopen ga je in jouw WSNOI-account naar Jouw voorwerpen en verkoopt ze vanuit de lijst van de voorwerpen die je daar hebt staan of je gaat meteen naar Kerbert Rents Dumpshop en verkoopt ze direct aan hem (zie onderin bij het oranje blok ‘DUBBELE VERZAMELOBJECTEN VERKOPEN’)

By gsorsnoi | February 5, 2020 - 12:30 pm - Posted in Algemeen, Nederlands, Scherpe Blik

Vlak voor mij bruist het van de activiteiten en het ziet werkelijk zwart van mensen. Met een geweldig aanbod van Oosterse versproducten is dit het walhalla voor elke liefhebber van groente, fruit, noten, thee en nog heel veel meer. Het brede scala aan cultuurgewassen, vruchten en allerhande zaken die de kookkunsten prikkelen, ik geniet ervan. Alleen al de kleurenpracht en het typerende tegen elkaar op schreeuwen, werken als een geweldige magneet waar ik bijna geen weerstand tegen bieden kan. Het is weer de tijd van de maand voor mijn kappersbezoek en daarvoor ga ik altijd naar de Zwarte Markt. Daar heb ik zo mijn redenen voor. Niet alleen kan ik daar wel voor een heel zacht prijsje mijn laten knippen, de kapper die ik er gevonden heb kent ook enkele andere voordelen.
Vlak voor de ‘Groentestraat’ sla ik linksaf, meteen de trap op en word ik bovenaan de trap altijd meteen begroet door één van de kappers. Of het is de immer goedlachse Turkse man, met z’n lange zwarte krullen, die alle klanten naar binnen praat, maar waar mijn eigen kapper zelf niet zo’n hoge pet van op heeft. Hij noemt hem steevast de ‘kapperpooier’, een niet zo’n hele charmante bijnaam, maar waar hij zich amper voor schaamt en hij deelt dit dan ook zonder enige gene met al zijn klanten. Volgens Sulaiman, zo heet mijn kapper, moeten zij niet alleen een deel van hun opbrengsten met de kapperpooier delen, maar houdt hij ook het hand boven het hoofd van enkele kappers die de kantjes eraf zouden lopen. Het zijn vaak wat van dit soort meningen die ik van hem aanhoor en waar ik verder maar niet op in ga, maar stiekem hou ik toch ook wel een beetje van dat geroddel. Sulaiman zelf is een al even goedlachse kalende en, in zijn geval, Marokkaanse man en draagt altijd een veelkleurig rond mutsje bovenop zijn kruin. Het is zijn typische kufi of gebedscap die mij door de kleuren vaak eerder aan Zuid-Afrika dan aan Marokko doen denken.
Rechts van de stoel waar hij me in laat plaatsnemen hangt een foto van hem en zijn vader en daaronder nog eentje met een jongere versie van Sulaiman. Hierop heeft hij nog een volle bos haar, zoals de leden van de Jackson 5ive. Hij draagt er zelfs een caramelbruine broek met wijde pijpen. Helemaal uit die tijd! Het contrast met hoe hij er tegenwoordig uitziet kan bijna niet groter. Direct naast zijn foto’s hangt zijn afsprakenkaartje. Mijn kapper is nogal eigenzinnig en heeft als enige van deze kappers zo’n kaartje. Iedere keer dat ik hier de trap op loop, bedank ik voor het aanbod om bij één van de vrije kappers in de stoel plaats te nemen en wacht ik liever tot Sulaiman klaar is. Zodoende heeft hij altijd een stencilblaadje tegen het kurk gedrukt waarop onder elkaar in zijn doktershandschrift nog net wat namen te herkennen zijn.
Mijn kapper weet altijd precies hoe ik mijn haar wil hebben, zoals een goede kapper betaamt, dus hij begint mij vrolijk te knippen. Hij doet rustig en gedreven zijn werk en hij maakt alleen een praatje als hij merkt dat ik daar zelf ook behoefte aan heb. Een andere reden waarom ik mij altijd erg op mijn gemak bij hem voel, is omdat ik gewoon kan zien hoeveel liefde hij geeft aan zijn vak. Er ontgaat hem geen millimeter. Geregeld geef ik hem daarom ook een euro meer tijdens het afrekenen.
En zo is Sulaiman lekker bezig met mijn kapsel tot er op een moment een man in de portiek bij hem komt hangen om te polsen wanneer hij plek heeft. De man is duidelijk Nederlands en hij wordt vergezeld door zijn vrouw en drie werkelijk bloedmooie dochters. Drie maar liefst en duidelijk halfbloedjes. Bij het gissen naar de afkomst van hun moeder kom ik niet veel dan ‘ergens uit het Oosten’, maar mijn kapper is daar duidelijk directer in en vraagt vanuit dezelfde interesse waar zijn vrouw vandaan komt.
“Tunesië,” antwoordt de man, duidelijk trots op zijn eega en hun kroost die uit hun relatie is voortgekomen.
Mijn kapper bespreekt uitvoerig met hem hoe trots hij daar inderdaad op mag zijn en zoekt ondertussen op zijn stencilblaadje met hem naar een plekje. Zo wordt ook mijn aandacht naar dat blaadje getrokken en ik zie juist hoe hij onder mijn – in drie letters opgeschreven – naam aangeeft dat hij na mij eerst nog ‘Johanis’ heeft. Grappig, realiseer ik mij dan, Johannes is mijn tweede doopnaam. Vervolgens zie ik hem naar een onleesbare naam helemaal onderop het rijtje wijzen, waar hij een pijltje bij tekent en deze trekt naar de plek direct na Johanis.
“Na deze man komt … (onverstaanbaar),” legt Sulaiman uit, “… en dan heb ik eerst nog (nog een even onverstaanbare als onleesbare naam) en dan kan ik jou knippen. Is dat goed?”
“Oké,” antwoordt de man, “dus hoe laat is dat dan ongeveer?”
“Over ongeveer één uur van nu,” antwoordt mijn kapper.
“Prima,” reageert de man tevreden, “Oké, dan gaan wij nog even de markt over. Zie je ons zo weer.”
“Dat is prima,” stemt mijn kapper meteen in, “Mag ik nog even je naam?” en hij staat al klaar om onder op het stencilblaadje de naam van deze klant op te schrijven.
Dus de man antwoordt en geeft hem zijn naam: “Harm.”
Via de spiegel zie ik mijn kapper tevreden lachen, terwijl hij de naam opschrijft. En op het stencilblaadje schrijft hij keurig, precies zoals hij het zelf hardop uitspreekt: H-A-R-E-M.

( Voor GG – hoofdstuk 8 – Een Stymphalische vlucht )

Soms lijkt het alsof het volkomen duidelijk is wat er van je wordt verwacht in het leven, wat je plek is in het grotere geheel. Je bent onverwacht succesvol en je levert een grote bijdrage aan de organisatie waar je voor bent komen te werken. Jouw inzet blijft niet onopgemerkt. Sterker nog, dankzij jou slaagt het bedrijf erin om haar monopolypositie in de markt te verstevigen. Zonder jou zou dat in elk geval een stuk moeilijker zijn geweest. Het lijkt er dus op dat je bezig bent jezelf onsterfelijk te maken. Je bent van grote meerwaarde voor het bedrijf. Dat is duidelijk. Niemand neemt je nog af wat je tot noch toe hebt bereikt. Je hebt nieuwe vrienden gemaakt, jouw leidinggevende loopt met jou weg en je hebt, goed beschouwd, het grootste kantoor van het hele bedrijf. Ik ben dan weliswaar formeel nog geen verslaggever, zoals aanvankelijk mijn eigenlijke ambitie zou zijn geweest, maar als ik er zo over nadenk, heb ik in principe de top al bereikt en behoud ik zelfs vanuit die positie nog steeds mijn doorgroeimogelijkheden.
Mijmerend met die gedachten bevond ik mij op een zekere dag op de 97e etage van het redactiegebouw, leunend tegen de sokkel van één van de 16 replica’s van de Nikè van Samothrake tussen de Oudgriekse en gotische verfraaiingen op het dakterras voor de conferentiezaal ‘De Ontwakende Draak’. Onder een verkoelend briesje keek ik uit over de glanzende daken van het centrum en was voor het eerst dat de lucht er weer bij stond zoals toen ik op mijn eerste werkdag hier bij de Tycoon Newspaper het plein op kwam wandelen richting de Entree met haar Volière en Glazen Tong, vlak voor mijn eerste ontmoeting met Rina Oddel. In gedachten zag ik hoe wij hand in hand vanaf de ‘vlammentafel’ in de vergaderzaal naar het plateau hier buiten liepen. En ik trachtte mij daarbij te herinneren hoe zoet onze gevoelens toen waren toen ik haar het hof probeerde te maken en hoe zij mij voor het eerste verklapte wat voor verschrikkelijke hoogtevrees ze eigenlijk had. Ik probeerde terug te gaan naar dat moment, naar de sensatie die ik had toen ik haar arm teder had beet gepakt en haar naar binnen escorteerde, in plaats van nabij de waterspuwers waar de angst voor hoogtes haar naar de keel greep. Nog voelde ik hoe haar pijpenkrullen door mijn vingers gleden en zij mij minutenlang aanstaarde met die machtige ogen van haar. De wereld om ons heen had opgehouden met bestaan en het had geleken alsof onze liefde voor eeuwig zou zijn. Maar nu ik zo melancholisch en met gesloten ogen terug zocht naar die momenten, merkte ik hoe een beklemmend gevoel zich ineens van mij meester maakte. Ik trachtte de blonde pijpenkrullen nog eens door mijn handen te laten glijden en ik probeerde mij voor te stellen hoe het voelde om mijn handen op haar heupen te laten rusten. Haar jurk was karmozijn rood, dat wist ik nog. Alleen kreeg ik die precieze kleur niet meer goed scherp. Het was alsof de herinneringen eraan vervaagden. En waar hadden wij buiten gezeten? Of hadden we al die tijd gelopen en gestaan? Wat was toen het weer? Genoten we van een ondergaande zon of was onze date eerder op de dag?
Langzaam maar zeker kreeg ik het steeds warmer en benauwder toen ik bezig was om deze fijne gedachten weer naar boven te halen, omdat het mij maar niet lukte om het verleden scherp te stellen. En terwijl ik geleidelijk een andere sensatie door mijn vingertoppen voelde trekken, waren enkele zwartwit beelden het laatste wat ik mij nog voor de geest kon halen. In het verleden betrok de lucht en trok alle inkt weg uit de filmische momenten die ik met mijn Rina Oddel had beleefd. Ik plaatste één hand voor mijn ogen alsof ik pijn had rond mijn oogkassen en ik wankelde weg van de sokkel waar ik tegenaan had gestaan. Wat gebeurde er in vredesnaam met mij? In blinde paniek rende ik richting de vergaderzaal en ik struikelde daarbij over de drempel zodat ik pijnlijk naast vlammentafel op de grond belandde. Op dat moment, toen ik mij iets trachtte op te richten en recht in de bek van de Ontwakend Draak keek, realiseerde ik dat de verslavende hormonen die mij dat lekkere irrationele en primitieve gevoel van verliefdheid gaven in moordend tempo aan het kwijt raken was. Het was een proces dat langer beslist veel langer had geduurd dan alleen toen op dat ene moment, maar het feitelijk besef kwam toen als een mokerslag bij me aan. De emoties die mij eerder nog als zo vanzelfsprekend hadden geleken, waren als sneeuw voor de zon verdwenen. Rina Oddel betekende op dat moment niets meer voor mij, niets meer dan de bevallige receptioniste die ze was bij de Tycoon Newspaper.
En met het vuur dat toen in mij gedoofd werd, was ik nog niet eens zozeer gealarmeerd. Met name wat er daarna met mij gebeurde, joeg mij een vreselijke angst toe. De tinteling in mijn vingers werd heviger. Bezweet richtte ik mij op van de grond en trok mij op aan de Vlammentafel.
Je moet schrijven. Achmed, je moet schrijven…
Met een heftig schuddende pols hield ik de Bronzen Pen vast. Zenuwachtig draaide mijn hand alsof ik leed aan Parkinson. Ik kon niet eens een duidelijk beeld van mijn eigen duim krijgen, zo flink ging mijn hand tekeer. Ik werd er bloednerveus van, maar ik kon tegelijkertijd mijn blik er ook niet van afwenden. Het leek haast alsof ik zelf één of ander gedrocht was dar op het punt stond om een soort transformatie te ondergaan. Maar na flink wat keren heen en weer schudden, kwam mijn hand dan toch tot rust en klemden mijn vingers zich rond de Bronzen Pen alsof er kluisdeur in het slot viel.
Je moet schrijven, Achmed…
De Bronzen Pen voelde warm. Zo warm, dat ik hem maar net kon vasthouden.
Je moet schrijven…
Willoos begon ik het schrijfgerei te volgen en ontdekte ik dat ik naar de lift begon te lopen. Met mijn andere hand trok ik kort daarna Ed Cetera uit de lift en koos ik de Grote Bibliotheek als mijn bestemming. Wat gebeurde hier met me?
Dimensies bestaan bij de graties dat wij ze verzinnen…
Ik werd helemaal gek. Het zweet gutste langs mijn voorhoofd en ik had er niet eens de controle over om het er vanaf te vegen. Ik voelde een vreselijk drukkend gevoel langs mij slapen opkomen, terwijl de lift al onderweg was naar de hoogste etage. Mijn pols begon te verkrampen en ik wenste op dat moment dat dit gauw over zou gaan. Waanzinnig werd ik ervan niet te weten waarom dit met mij gebeurde, maar ik had nog voldoende helderheid van geest om te beseffen dat dit niet slechts begonnen kon zijn toen ik van Victor deze vervloekte pen had gekregen. Heel vaag herinnerde ik ineens dat ik een sollicitatiegesprek bij de Tycoon Newspaper had gehad, met een man waarvan ik zijn gezicht niet kon zien. Of ik kom zijn gezicht gewoon niet meer herinneren. Dat moet enkele dag zijn geweest voordat ik Rina Oddel en de andere collega’s had ontmoet. Maar wat was dat toch? Waarom kwam die herinnering nu zo spontaan ineens naar boven? Ik merkte dat ik mijzelf aan het kwijtraken was. In het voorbij gaan trok wat paperassen uit Kornelis’ werkkamer en ik begon er ongecontroleerd op te schrijven. En ik hoopte maar dat ik er iets zinnigs op schreef, want ik zou er op dat moment het best aan hebben gedaan al mijn herinneringen nog op te schrijven, voordat ik straks niet meer wist wie ik zelf was.
Het volgende moment duizelde ik door de Grote Bibliotheek, waar ik werd begroet door enkele honderden individuen. Kleine wezens met grote glasachtige ogen en veel te kleinen lichamen stonden mij letterlijk met open armen op te wachten. Hun vingers waren akelig dun en liepen uit in opgezette vingertoppen. Hun veel te dunne monden glimlachten hartelijk naar me, alsof ze in mij een één of andere Messias zagen die de wereld moest verlossen van het Kwaad.
In koor spraken zij toen telepathisch tegen mij, de woorden die ik nu al zo vaak had gehoord:
“Je moet schrijven Achmed… Dimensies bestaan bij de gratie dat wij ze verzinnen…”
De beelden van deze buitenaardse wezens flitsten door mijn gedachten toen ik door mijn knieën zakte en mijn bewustzijn verloor. In mijn laatste gedachte maakte ik mezelf maar wijs dat zij het moesten zijn geweest die mij van mijn herinneringen hadden beroofd. Want het enige waar ik nu nog aan kon denken, was het schrijven van monsterverhalen…

By de BoBfather | January 10, 2020 - 12:03 pm - Posted in Nederlands, Onder de boom, Schrijfwedstrijden

Schrijverspunt organiseerde in de periode van 15 mei t/m 31 juli 2019 (deelnamemogelijkheid) de schrijfwedstrijd ‘Onder de boom’. De bedoeling was dat je een kort verhaal schreef van maximaal 1250 woorden waarbij het verhaal maar op de een of andere manier iets (of juist niets) onder de boom is. Het illustere viertal Romeo Mazzei, Bob de Winter, Sjors Kersten en Paul van der Zee, die voortaan beter bekend staan als ‘De Schrijvende Legendes’ raakten spontaan geïnspireerd en klommen dadelijk in de pen (al dan niet van brons) om hun botanische schrijftalenten aan te boren.
Ieder van hen wist voor het verstrijken van de uiterste inzenddatum een pronkstuk in te sturen, maar slechts één van hen slaagde er (terecht!) in om tot één van de winnaars te worden omgedoopt. De prijs? Een eervolle plaatsing van het ingezonden verhaal in de bundel ‘Onder de boom’.

Romeo Mazzei was de gelukkige… En we kunnen hem nog steeds niet vaak genoeg hiermee feliciteren.

Een troostprijs voor de resterende Schrijvende Legendes was er niet. Hoewel,… de plaatsing van hun korte verhalen in de Tycoon Newspaper mag je toch ook best trots op wezen? Of niet soms?

Onder de boom-deelnemer: Bob de Winter

Titel: Sympathie

Dag 8.

Vandaag heb ik de vrouw voor het eerst gezien onder de Boom. Ik lag op mijn gewone plekje en plotseling verscheen zij voor mijn ogen. Ik had natuurlijk al gehoord van haar komst, maar ik had haar door de hectiek van de afgelopen week nog niet mogen aanschouwen. Ze is beeldschoon!
De Tiran heeft mij verboden om met haar in contact te treden, zoals hij wel vaker om onduidelijke redenen dingen verbiedt. Daarom hield ik mij voor haar schuil tussen het gebladerte, dat mij aan haar nieuwsgierige blikken onttrok. Het is wel duidelijk dat de Boom haar interesse heeft gewekt.

Dag 9.

Ze was er weer, samen met haar man. Ze hadden een heftig verschil van mening over de Boom. “Wat hebben we hier te zoeken? Je weet dat hij het niet fijn vindt als we ons hier ophouden,” hoorde ik hem verwijtend zeggen. “We hebben hier zoveel andere lieflijke plekken om ons te vermaken!”
Uit de woordenwisseling kon ik opmaken dat ook zij waren getroffen door een van de arbitraire verordeningen van de Tiran. Wat is dat toch een ongelooflijke control freak! Het wordt tijd dat hij eens op zijn nummer wordt gezet.

Dag 10.

De Boom heeft blijkbaar een enorme aantrekkingskracht op de vrouw. Opnieuw hield ze zich in de omgeving op, steelse blikken om zich heen werpend uit angst om betrapt te worden. Verlangend gluurde ze naar de sappige vruchten.
Ik twijfel… Zal ik het wagen om haar aan te spreken? Misschien kan ik van haar nieuwsgierigheid gebruik maken om de Tiran een hak te zetten. Een geslepen plannetje begint bij me op te komen.

Dag 11.

Ik heb haar aangesproken! Ze was erg geschrokken van mijn uiterlijk toen ik plotseling uit het struweel tevoorschijn kwam, maar ze leek opgelucht toen ik haar in verstaanbare taal toesprak. “Waarom mag je hier niet komen van je man?” vroeg ik haar. “Staat hij niet wat te veel onder de invloed van de Grote Baas?”
Onverschillig haalde ze haar schouders op. “Ja, hij heeft natuurlijk veel aan hem te danken. Het feit dat we hier mogen zijn is voor hem heel belangrijk.”
“Vind je het niet een beetje zwak om zo maar toe te geven aan de nukken van een meerdere? Ik zou toch wat meer manhaftigheid van een partner verwachten!”
Peinzend vervolgde ze haar weg. Ik denk dat ik wel iets bij haar heb losgemaakt.

Dag 14.

Twee dagen heeft ze zich niet bij de Boom vertoond, maar vandaag stond ze bij de stam en riep me bij zich. Ze had een vastberaden blik in haar ogen.
“Ik heb de laatste dagen eens zitten nadenken en ik geloof dat je wel een punt hebt. Maar wie ben je eigenlijk? En wat voor belang heb jij bij de Boom?”
“Zie me maar als een vriend die het goed met je voorheeft. De Grote Meneer is naar mijn smaak wat te overheersend en neerbuigend ten opzichte van jullie”.
Ze wierp een verlangende blik op de prachtige sappige vruchten aan de Boom.
“Wil je er niet eens een proberen? Ze zijn echt heerlijk!” zei ik op vleiende toon, maar de invloed van de Tiran was nog steeds te groot.

Dag 15.

Ze is woedend! Boos op haar man, die slaafs de bevelen van de Tiran opvolgt, maar nog meer op de Grote Baas zelf.
“Wie is hij om ons hier dingen te ontzeggen zonder duidelijke reden? Wat zijn zijn motieven en wat houdt hij voor ons verborgen?”.
Ik gooide nog wat olie op het vuur: “Hij is vast bang om van zijn troon gestoten te worden en de macht te verliezen die hij over jullie heeft. Ik heb zelf al ondervonden dat hij onafhankelijkheid slecht kan verdragen en het liefst alles en iedereen onder de duim houdt.”
Weifelend keek ze me aan. “Maar hij heeft toch het beste met ons voor? We hebben alles aan hem te danken!”
“Dat lijkt misschien wel zo, maar doet hij dat voor jullie of voor zichzelf? Voor hem is het één grote power trip! Kijk, aan die tak hangt een heerlijke vrucht! Zou je die niet graag eens proeven en met je geliefde willen delen? Wacht maar even, ik haal hem wel even voor je.”
Eindelijk had ik haar overtuigd. Ze nam de aangereikte vrucht aan en liep ermee weg. Gniffelend sloop ik achter haar aan, want ik wilde natuurlijk wel zien hoe dit zou aflopen.
Haar man schrok verschrikkelijk toen ze hem de vrucht liet zien.
“Maar, maar… Wat heb je gedaan? Die vrucht komt toch van de Boom? Je weet dat we daar niet van mogen eten! De Heerser zal ons straffen!”.
“Ach, dat zal toch wel loslopen? De Heerser heeft wel iets anders aan zijn hoofd. En bovendien… waarom heeft hij dat eigenlijk verboden? Ik denk dat hij al het lekkere fruit voor zichzelf wil houden. Kijk eens wat heerlijk hij er uitziet! Hier, jij mag het eerste hapje.”
Schichtig om zich heen kijkend beet de man een heel klein stukje van de aangeboden lekkernij, waarop zijn vrouw ook een flinke hap nam. Een triomfantelijk gevoel maakte zich van mij meester en breed lachend kwam ik uit mijn schuilplaats tevoorschijn.
Een donderend geraas weerklonk en plotseling was de Heerser daar. Woest schreeuwde hij naar de man en vrouw. “Alles heb ik voor jullie gedaan en nu proberen jullie mij op zo’n manier te bedriegen! Jullie zijn mijn goede zorgen en deze paradijselijke omgeving niet waard. Verdwijn hier en kom nooit meer terug!”
Sidderend wees de vrouw op mij. “Ma… ma… maar hij heeft het aan mij gegeven. Eigenlijk is hij de verantwoordelijke!”
De Heerser keerde zich om en zag mij kronkelend van plezier in het gras liggen.
Ik siste hem toe: “Pleased to meet you! Hope you guessed my name…”

By gsorsnoi | December 30, 2019 - 11:48 am - Posted in Duimzuigerij, Een portet van ..., Nederlands, WSNOI

De Tycoon Newspaper is aan een nieuwe reeks artikelen begonnen: portretten van haar verslaggevers. In deze serie belichten we de achtergronden van de fictieve personages die op WSNOI en vooral de Tycoon Newspaper al meer dan eens van zich hebben laten horen, maar waarvan het wel eens prettig is om er ook een gezicht bij te zien. Daar deze personen natuurlijk niet echt bestaan en dientengevolge er geen beeldmateriaal van hen te schieten valt, is gebruik gemaakt van foto’s van figuren waarop zij gebaseerd zijn (hiernaar refereert ‘modelpersoon’ hieronder). Al deze portretten zijn in feite groeiartikelen, want zodra een personage zich verder ontwikkelt op deze site, is het ook wenselijk dat dit artikel daarop bijgewerkt wordt. Zo is het voor mezelf ook te gebruiken als handvat om niet per ongeluk van het bedoelde personage af te wijken. We leiden deze artikelen even kort in met een beknopte personalia waarna we dieper inzoomen op hun oorsprong en hun betekenis voor WSNOI en de TN.

Personalia: Tinus Icket

Functie: Buitenlandspecialist.
Andere namen: Reizende reporter.
Oorsprong naam: Tezamen met de ‘T’ uit Tinus vormen dat en zijn achternaam samen het woord ‘ticket’, wat natuurlijk verbonden is aan zijn bestaan als reizende reporter.
Modelpersoon: Dan Dreiberg (gespeeld door Patrick Wilson in Watchmen)
Eerste oer-artikel: De Voorbijwandelaar
Eerste online-artikel: De Voorbijwandelaar
Uitspraken:
“Let u bij het verlaten van het toestel op uw eigendommen?” Mijn Peter Parker-onhandigheden (3): Het witte bloesje
“Bedankt dat je weer eens de kastanjes voor me uit het vuur hebt gehaald.” Raining Chestnuts

Meeste artikelen geschreven uit eigen persoonlijke ervaring

Er is wel vaker opgemerkt dat als er iemand model zou moeten hebben gestaan voor het karakter Tinus Icket dan zou ik dat zelf moeten zijn geweest. Die gedachte is natuurlijk ook wel erg begrijpelijk en zeker als je bedenkt dat het gros van alle artikelen die uit Tinus’ pen komen vrijwel altijd één op één verslagen zijn van zaken die ik zelf dagelijks beleef. Mensen die mij een beetje beter dan goed kennen, zullen nu misschien wel direct aan ‘Mijn Peter Parker Onhandigheden’ (MPPO) denken, maar voorgenoemde verklaring is zeker niet alleen op die stuntelige ervaringen van mij gebaseerd. Van alle personages op de Tycoon Newspaper vertoont Tinus misschien wel de meeste uitvergrote karaktereigenschappen van mijzelf. Dat heeft er deels mee te maken dat Tinus één van de eerste alterego’s was die ik in 1999 verzon, maar die overeenkomsten laten zich ook voor een groot deel verklaren doordat ik mijn persoonlijk ervaringen zo goed in zijn personage kwijt kon (en kan). We spreken hier over een tijd waarin Karel Riemelneel, Kornelis Oflook, Wilburt Eerman en Achmed Liën de enige andere mannelijke personages waren die naast Tinus het levenslicht zagen. En hoewel ons warhoofd Achmed toch ook wel griezelig veel op mij lijkt, heb ik mijzelf altijd beter kunnen spiegelen met deze reizende reporter. Wat ook zeker meespeelt is dat ik liever Tinus zou willen zijn dan Achmed.
Echt? Moet ik dat nog uitleggen? Je zou het een beetje kunnen vergelijken met de vraag of je liever de knappe held van 1 meter 90 met opaalgroene ogen uit een van de veel gelezen avonturenromans zou willen spelen of toch liever de wat meer kluizenaarachtige vreemde snuiter die zich ergens in een zolderkamertje (of Grote Bibliotheek) verstopt om uren achtereen aan rare verhalen te schrijven… Hiermee bedoel ik natuurlijk niet dat ik Tinus ooit voorgenoemde uiterlijke kenmerken heb aangemeten, maar je begrijpt het idee wel.

Het is om die reden dat Tinus zich heeft ontwikkeld als de persoon aan wie ik het eenvoudigst mijn persoonlijke ervaringen toedicht. Hij vertegenwoordigt de persoon die ik zou willen zijn, maar ook Tinus worstelt met zijn eigen onvolkomenheden in het leven en deelt ook een aantal van mijn persoonlijke ambities. Heb ik een kort lontje? Dan heeft hij deze ook. Ben ik verliefd? Dan geldt voor hem hetzelfde. Dit alles bij elkaar is nog steeds slechts een kleine greep uit onze gelijkenissen. Al deze ontwikkelingen hebben het voor mij ook eenvoudiger gemaakt om hem deels het leven te laten leven alsof dit het mijne was. De relatie met Jenny, de kinderen die uit onze liefde zijn voortgekomen, de eigen reizen rond de wereld die we samen hebben gemaakt… ik heb het allemaal aan Tinus toegedicht alsof hij dit zelf zo beleeft. Niemand staat dichter bij mij dan Tinus.

En toch… ben ik niet zijn modelpersoon…

Eerste echte kennismaking in GG-hoofdstuk ‘Lang voordat ik grijs werd’

Wie de Tycoon Newspaper al een tijdje volgt zal het volgende ook zijn opgevallen: Tinus is er altijd. Daarmee bedoel ik niet dat hij in elk verhaal optreedt, maar eerder in de zin dat hij de stabiele factor is, de man op de achtergrond waarvan je er altijd vanuit kunt gaan dat hij voor het evenwicht zorgt. Goedbeschouwd zijn alle andere personages in de vaste groep die deel uitmaken van de Tycoon Newspaper figuren waar voortdurend de aandacht op gevestigd is (mits het geen artikelen of verhalen zijn waarin Tinus zelf de hoofdrol speelt natuurlijk). Stuk voor stuk zijn het op een podium gezette karikaturen die het grootste deel van de schijnwerpers opeisen. Tinus heb ik altijd meer gezien als een ‘verteller’ en het geweten van de rest. Zo is hij bijvoorbeeld ook de persoon in ‘Gekalibreerde gedrochten’ met de witte jurk, de vleugels en het aureool die Achmed controleert en hem de goede dingen influistert. Heel prominent komen die eigenschappen nu nog niet in het verhaal naar voren, maar gedurende de vertelling maakt de lezer ook kennis met de tegenhanger van Tinus en zal Tinus zijn rol steeds duidelijker gaan invullen.
Het kon natuurlijk niet missen dat ik net als alle anderen van de in 1999 bedachte personages ook Tinus meteen in hoofdstuk 1 van de GG aan de lezer wilde voorstellen. Het is meteen duidelijk dat Tinus de leidersrol pakt in de afwezigheid van de leidinggevende van de groep (Victor Anished) en de eindredacteur (ikzelf). Deze plek neemt hij als vanzelf in. De lezer zal dit voor het eerst opmerken zodra Achmed op de afdeling wordt voorgesteld. Hij neemt Achmed spreekwoordelijk bij de hand en stelt hem aan de andere collega’s voor. Vervolgens zien we Tinus langzaam weer wat naar de achtergrond verdwijnen en komen de andere collega’s en uiteraard Achmed in het verhaal in de schijnwerpers te staan.

Zo schoon als de tijd

Kort voor Achmeds introductie wordt er in datzelfde hoofdstuk een moment besteed aan Tinus’ bezigheden en vooral ook aan zijn onberispelijkheid en dwangmatigheden worden een paar zinnen gewijd. Om hier meteen een vergelijking te trekken tussen de werkelijkheid en Tinus als karikatuur daarvan: ik ben wel wat ijdel, maar bij lange na niet zo ijdel als Tinus. Ik ben zelf wel graag wat ‘metro’, zoals ze dat tegenwoordig noemen, maar als m’n haar of kleding even een dag niet zo perfect zit zoals je het soms wilt hebben, maar het porumt nog aardig, dan vind ik het ook prima. Tinus niet. De reizende reporter vijlt zijn nagels, schikt zijn das of strik wel honderd keer als het moet en hij is er ook voortdurend mee bezig om te controleren of er geen smetje op z’n schoenen of kleding zit. Hij gaat op z’n minst eens per vier weken naar de kapper en zijn gezichtsbeharing wordt keurig iedere dag door hem schoon gehouden en gemillimeterd. Tinus zal er werkelijk alles aan doen om er piekfijn uit te zien. Voor wie dat nog niet genoeg aanleiding vormt om hem het stempel ‘OCD’ mee te geven, zal de obsessieve compulsieve stoornis wel herkennen in zijn handelen. Tinus is vooral een ‘tijdneuroot’; een klok die niet de correcte tijd aangeeft móet hij goed zetten. Een minuut te laat óf te vroeg op een afspraak verschijnen is voor hem echt uit den boze. Alles rondom het concept ‘tijd’ moet honderd procent kloppen. Anders krijgt Tinus het warm, wordt hij onrustig en slaat de angst toe, allen kenmerken van zijn dwanggedachten en dwangmatig handelen. Dat ik niet zo’n pietje precies ben als Tinus waar het op het uiterlijk aankomt, wil dat niet zeggen dat dit voor zijn dwangmatigheden ook zo geldt. Wie weleens bij mij thuis over de vloer komt, zou het kunnen zijn opgevallen dat er een aantal zaken zijn die altijd precies hetzelfde zijn. Neem bijvoorbeeld het servies in mijn buffetkast: alle oortjes van de thee- en koffiebekers wijzen altijd dezelfde kant op en staan strak tegen elkaar uitgelijnd. Ook valt er een constante lijn te ontdekken in hoe mijn meubels geschikt zijn; eettafelstoelen staan altijd recht naast elkaar en ook de geurkaarsen in mijn vensterbanken luisteren naar een exacte compositie. De deur tussen het voorportaal en de woonkamer die niet dicht kan, moet ook altijd onder dezelfde hoek staan ten opzichte van de tv, want als ik televisie wil kijken en de positie van de deur bevalt me niet, dan kan ik echt niet geconcentreerd tv kijken. Wie vervolgens denkt dat mijn huis altijd smetteloos en opgeruimd is, moet ik teleurstellen, ook bij mij is het wel eens een troep. Dat sommige zaken keurig gerangschikt moeten zijn, wil dus niet zeggen dat de boel altijd spic en span is.
Toch valt juist in dit soort merkwaardige gewoonten een opmerkelijk verschil te ontdekken tussen Tinus en mij, want van al onze obsessieve gebruiken is het ‘tijdneuroot’ zijn hét kenmerkende verschil tussen mijn karikatuur en mijzelf. Anders dan Tinus ben ik namelijk géén tijdneuroot. Lees: ik kan er prima tegen wanneer een klok niet helemaal precies op tijd staat (ik heb op de overloop twee klokken hangen die al maanden stil staan). En om mijn gewoonten met ‘OCD’ te bestempelen gaat natuurlijk ook wel wat ver.
Wat de oorzaak is van Tinus’ obsessies voor tijd en uiterlijk wordt in de verhalen over en rondom de Tycoon Newspaper (nog) niet toegelicht. Wel is duidelijk dat hij door zijn OCD extra gevoelig is om later in de vertelling het geloof te ontwikkelen in de stelling dat alles is voorbestemd en dat er dus niet zoiets bestaat als ‘toeval’. [SPOILERALERT] Op het moment van het schrijven van dit portret is dit nog niet in het verhaal Gekalibreerde gedrochten aan bod geweest, maar al gauw zal van Tinus duidelijk worden dat hij in het begin van de GG juist nog een groot voorvechter is van het bestaan van toeval. Hoe deze overtuiging bij hem uiteindelijk gaat veranderen, zal later in de GG nog verklapt worden.
Reislust
Naast alle voorgenoemde zaken vertegenwoordigt Tinus ook zeker de globetrotter in mij. Wat niet wil zeggen dat ik al zoveel van de wereld gezien heb als ik zou willen zien. Helaas, was dat maar waar. Maar als ik het me zou kunnen veroorloven om eens paar maand naar het buitenland te gaan, dan zou ik het zeker niet nalaten. Die reislust in mij zou je kunnen vergelijken met het principe dat je je als lezer graag verplaatst in je favoriete held. Denk hierbij maar aan de kloeke avonturier van 1 meter 80 met zij opaalgroene ogen, waar ik helemaal aan het begin van dit portret naar refereerde. Die wensgedachte om zo iemand te willen zijn, dat is ook het gevoel wat Tinus’ luxepositie om juist wél iedere maand tenminste één keer op reis te kunnen bij mij naar boven brengt. Dit is ook de reden waarom Tinus’ introductie in de GG begint met zijn gemijmer over Praag, een prachtige stad waarvan ik dan toevallig (zei ik echt ‘toevallig’?) kan zeggen dat ik daar wel ben geweest. Och, wat lijkt het mij toch zalig om een nieuwsreporter te zijn die voor zijn werk over de hele wereld mag vliegen! Lekker in een gyrocopter naar de verste oorden trekken of in een zeppelin boven de mooiste landschappen zweven. Dan neerdalen en de benen strekken in de meest fantastische dorpen of steden waar je voorheen zelfs het bestaan niet eens van wist. Om al die mooie gedachten vast te houden, maakte ik van de streken waar ik wel ben geweest dan ook maar wat graag rapportages in de vorm van korte artikelen die ik Tinus liet onderbrengen in zijn categorie ‘Retourtje naar hier en terug’. Van zijn op waarheid gebaseerde wonderlijke verhalen over de Filippijnen tot en met de geromantiseerde en tot moordzaak omgeslagen vertelling uit Budapest (zie ‘Raining Chestnuts’), stuk voor stuk komen ze voort uit mijn reiservaringen en pen ik ze onder Tinus’ naam op. Deze ervaringen noem ik zelf (niet op de Tycoon Newspaper trouwens) ‘de diamanten uit mijn leven’.

Toeval bestaat niet… toch?

Hoe kun je een kleurrijk personage als Tinus Icket bespreken zónder het over zijn overtuiging dat toeval niet bestaat te hebben? Want het is waar, Tinus gelooft stellig niet in het bestaan in toeval. En dit is misschien wel de allersterkste overeenkomst met mijzelf. De bakfietshaat (nog zo’n onderwerp waar je wel ongeveer een heel portret aan kunt besteden) is een wel erg sterk overdreven onderdeel van zijn karikatuur, maar over onze weerstand tegen het bestaan van toeval kunnen Tinus en ik het eens zijn. Dus wanneer je op de Tycoon Newspaper op een artikel stuit dat dit onderwerp behandelt, dan kun je het net zo goed lezen en interpreteren alsof ik het zelf geschreven heb. Euhm… wacht even… maar dat heb ik natuurlijk ook 😀 Maar je begrijpt wel wat ik bedoel!
Het allermooiste voorbeeld – zonder hier het hele artikel nog eens na te vertellen – is toch wel ‘Toevallige voorbestemming’, een verslag van een opeenstapeling van zoveel bijzondere zogenaamd ‘toevallige’ factoren die allen in dat ene moment samen kwamen dat je niet langer van toeval meer kunt spreken. Kort samengevat kwam ik eens in de Filippijnen in één van de vele miljoenen ‘jeepneys’ die er rijden (soort taxi van de Filippijnen) een Canadees tegen die uitgerekend op de dag dat ik hem trof een t-shirt droeg van de gymzaal van de school waar ik vroeger als kind in mijn geboorteplaats op had gezeten. Deze zéér onwaarschijnlijke, maar toch wel degelijk waargebeurde gebeurtenis, markeerde voor mij het begin van een reeks van dit soort bizarre ervaringen die mij er keer op keer van overtuigde dat toeval dus echt niet bestaat. Nee sorry, hier kunnen mensen hele debatten over voeren met mij, maar ik blijf bij dit geloof. In de loop der tijd is mijn visie hierop natuurlijk wel iets verfijnd, maar voor mij is de bottomline dat voor alles een zekere mate van voorbestemming geldt. Hetgeen niet wil zeggen dat wij met z’n allen volgzame individuen zijn die onderworpen zijn aan de ‘wil’ van een bovennatuurlijke regisseur, want daar geloof ik dan weer niet in. Je hebt wel degelijk invloed op het verloop van alles, maar het kan in mijn optiek niet zo zijn dat iets zo is, omdat het ‘per ongeluk’ tot die toestand is gekomen. Dat maak je mij niet wijs. De eenvoudigste manier hoe ik mijn overtuiging vaak probeer toe te lichten is middels te T-sprong-theorie. Volgens dit principe dwingt een T-sprong je altijd tenminste tot het maken van twee keuzes: je gaat links of je gaat rechts (even afgezien van de keuze om terug te lopen naar waar je vandaan kwam of eventuele andere exotische keuzes). Ga je rechts dan wordt je door de eerste de beste gemotoriseerde verkeersdeelnemer voor je potje gereden en is het einde verhaal, maar ga je links dan wacht je een fortuin, ontmoet je de liefde van je leven of wordt je misschien wel op een heel andere manier de gelukkigste persoon op aarde. Het is een wat versimpelde uitleg op een ander vergelijk wat ik geregeld maak als ik bijvoorbeeld met iemand aan het natafelen ben, met een collega, een vriend of misschien wel die nieuwe liefde van m’n leven. Vaak vertel ik mijn tafelgenoot dan dat hij of zij eens moet bedenken wat er zou gebeuren als deze persoon aan het einde van de avond eens niet rechts om het restaurant naar de auto loopt, maar eens de langere route neemt door linksom te gaan en daarmee voor lief neemt een klein stukje om te lopen. Want je weet nooit wat er dan gebeurt. Maar doordat je door die keuze drie minuten later je auto start, hoef je een keer niet voor rood licht te wachten op dat kruispunt, maar kun je in één keer doorrijden en kom je door de ‘groene golf’ zelfs 2 minuten eerder thuis dan je vooraf had bedacht. En daardoor krijg je nog net de kans om die lieve tante van je te begroeten die dezelfde avond bij je vrouw een kop thee had gedronken en vertelt ze jou iets leuks waardoor zij en jij op het idee worden geholpen om toch maar wel naar die film te gaan waar jullie eerder nog zo over twijfelden. Of, want tja, dat kan ook natuurlijk, je ontdekt nog juist, door die 2 minuten dat je door jouw keuze eerder thuis komt, hoe jullie buurman ter afscheid met jouw vrouw staat te zoenen…
Kortom: Toeval bestaat niet, alles gebeurt met een reden, maar de regie van al deze gebeurtenissen heb je voor een (zeer) groot deel wel zelf in de hand.

“Jij hebt toch nog geen vriendje? Of wel?”

En dan die ‘Mijn Peter Parker Onhandigheden’ van me. Och gut, ik maak af en toe dingen mee dat ik mij afvraag hoe het toch kan dat ik in dat soort bijzondere situaties beland. Ik heb het hier natuurlijk over mijn stuntelige ervaringen zoals toen ik per ongeluk op de schoot van een mooie dame kwam te zitten toen de trein van spoor wisselde of toen ik ineens nattigheid voelde toen er boven mij in een winkelstraat een dame haar plantjes water stond te geven. En ik maak dit soort dingen zo vaak mee dat ik nog niet eens te tijd heb gehad om al deze verhalen op te pennen. Ik moet nog steeds een keer een ‘MPPO’ schrijven over de keer dat ik uren lang in een boom vast had gezeten, omdat er een Schotse Hooglander haar jong wilde beschermen en mij ertoe dwong om naar hoger terrein te vluchten. Oké, het waren wellicht geen uren dat ik in die boom gezeten had, maar de hele actie had er wel eentje kunnen zijn uit een Disney-tekenfilm. Eén van de meest memorabele MPPO-ervaring vond ik nog wel de keer dat ik in Haarlem nietsvermoedend tijdens mijn pauze door de Grote Houtstraat liep en op TV-persoonlijkheid Gordon stuitte. Ik trachtte nog in een grote boog om hem heen te lopen, maar hij had kennelijk zijn oog(je) al op mij laten vallen, bracht mij voor de camera en vroeg of ik niet misschien al een vriendje had. Oh! Dat soort dingen moet mij dus altijd overkomen. En uiteraard beschrijf ik deze opmerkelijke ervaringen graag alsof Tinus ze beleeft heeft.

De bakfietsen-‘haat’

Wat is het toch met Tinus en mij met bakfietsen? Wel, dit is echt een nogal uit de hand gelopen reactie op de keer dat in Amste- … Gohes City een bakfietsbestuurder tegen mij en mijn fiets was aan geknald en de algehele ergernissen die ik uit het fietsen in dezelfde stad overhield aan het observeren van het gedrag van bestuurders van deze uit de kluiten gewassen tweewielers. Uiteindelijk liet ik Tinus er zelfs een hele politieke partij tegen oprichten.
Eerlijk? Nee, ik ben geen fan van bakfietsen, maar om van haat te spreken… Wel, in de eerste jaren na die vervelende ervaring had ik er echt wel even een tijd wat tegen, maar er zijn natuurlijk ook zat bestuurders van zo’n (on)ding die er prima mee overweg kunnen en ook rekening houden met hun omgeving én de inzittende(n) van hun bakfiets. De voornaamste reden waarom ik toen zo verbolgen was over een specifieke bakfietsbestuurder was omdat zijn kinderen na onze botsing uit de bak buitelden en meneer meer aandacht had voor de ‘schade’ aan zijn bakfiets en zijn kleding. Eén blik op zijn kleding, zijn bakfiets en zijn gedrag zorgde er bij mij voor dat ik vanaf dat moment met hele andere ogen naar bakfietsbestuurders keek. Wat hieraan bijdroeg is het feit dat ik in een aantal jaren in Haarlem heb gewerkt in een buurt waar een redelijk aantal mensen woonde die sommige mensen als ‘kakkers’ zouden bestempelen. En uiteraard had het gros van deze mensen een bakfiets. Ik ontmoette ze vaak in de winkel waar ik destijds werkte en werd vaak door ze aangesproken alsof ik een of andere voetveeg was. Toen in Haarlem, maar ook in de tijd dat ik in de binnenstad van onze hoofdstad werkzaam was, werkten die tweewielers me geregeld op de zenuwen.
Het is natuurlijk hartstikke generaliseren wat ik in die jaren heb gedaan, maar ach, dat is natuurlijk wel ook hoe de meeste personages in verhalen ontstaan. En stiekem smul ik er ook nog steeds van wanneer ik Tinus weer een verhaaltje kan laten schrijven over hoe hij ditmaal weer een aanvaring heeft gehad met een typetje ‘pandjesjas met retro knijptoeter’.
Nee, een fan van die bakbeesten zal ik nooit echt worden, maar wist je dat ik zelfs even een relatie heb gehad met iemand die helemaal weg is van die dingen? Goh, wie had dat gedacht? Van een gespeelde haat hebben voor zoiets tot daten met Miss Bakfiets.

Het keurige okergele pak en lakleren schoenen

Als je Patrick Wilson in de rol van Dan Dreiberg (Nite Owl) uit Watchmen had geraden als de modelpersoon van Tinus Icket, dan had ik dat wel echt heel bijzonder knap gevonden. Het leek mij ook vrijwel onmogelijk om je precies hem voor te stellen bij een complex en tegelijk zo verfijnd karakter als Tinus. Ik heb zelf ook jaren echt geen idee gehad wie ik voor mij zou moeten zien, iedere keer dat ik Tinus in mijn hoofd had. Dat veranderde echter toen 10 jaar geleden Watchmen werd verfilmd, een superheldenverhaal waar ik daarvoor het bestaan nog niet eens van kende. Een heerlijk ruig verhaal met kleurrijke personages dat zich afspeelt in een alternatieve versie van de werkelijkheid. Het was alsof het zo was voorbestemd. En, heel slecht, de eerste keer dat ik deze film zag, bekeek ik hem in een slechte camversie met belabberde geluidskwaliteit. Het gekke is echter dat dit het cultgehalte van het verhaal alleen maar versterkte, waardoor het kijken naar deze film meteen al een bijzondere zit opleverde. Toch, ik kan je aanraden, als je iets hebt met Zweedse actrices en je wilt Malin Akerman in de beste beeld- en geluidskwaliteit kunnen bewonderen in haar Silk Spectre II-kostuum, dan moet deze film écht niet in een slechte camversie gaan kijken. Daar kwam ik wel achter toen ik het genot had de film een keer in HD te zien.
Terug naar ons modelpersoon. Tinus is niet zomaar een figuur. Om hem goed te kunnen omschrijven moet je óf heel veel verhalen van hem hebben gelezen óf je moet in mijn hoofd zitten. De gewoontes en kenmerken die je een personage meegeeft, gaat vaak vanzelf en is veelal gebaseerd op een gevoel. Jouw karakter gelijkstellen aan een (werkelijk) bestaand figuur is in de meeste gevallen dus vrijwel onmogelijk. En in het geval van Tinus Icket was mijn idee van wat voor persoon hij precies moest voorstellen altijd bijzonder specifiek geweest. Tinus neigt heel erg naar de man die perfectie wil uitstralen en dat tegelijkertijd natuurlijk helemaal niet is. Hij is bijziend, heeft keurig kapsel wat helaas in geen enkel tijdperk echt in de mode is geweest, hij weet zichzelf met uiterst gemak in de meest onhandige situaties te manoeuvreren en hij lijkt ook nog eens heel erg op mij. Toch straalt Tinus wel de rust en zelfverzekerdheid uit van een man die het keurig voor elkaar heeft en zich nergens echt druk over hoeft te maken. Een antiheld is hij niet, maar hij staat ook wel erg ver van de gevierde strijder die als een voorgrondfiguur een groot verschil maakt binnen de maatschappij. Tinus is een gewone man, geen superheld, maar een reporter die zichzelf als Clark Kent ziet en hooguit wat Superman ambities heeft, maar zelf ook wel door heeft dat hij het meest doorgaat voor Peter Parker, zonder een hele webinterface. Toch staat ook Tinus graag in de sportschool en doet hij er alles aan om zo voornaam mogelijk voor te komen. Sullig op z’n tijd, maar voorbeeldig in zijn gedrag en een geweldige collega om mee samen te werken, zo heb ik mij Tinus altijd voorgesteld.
Het wachten was daarom op die ene scène die voor mij in één klap duidelijk moest maken welk gezicht ik op Tinus zou plakken. Met de filmquote “We were supposed to make the world a better place. What happened?” in het achterhoofd, kijkend naar Dan Dreiberg die moedeloos plaats neemt op de trap van een metrostation met het Nite Owl-pak op de achtergrond, wist ik meteen wie mijn Tinus Icket zou moeten worden. Vanaf dat moment had het ook geen nut meer voor mij om mij met andere potentiele modelpersonen voor hem bezig te houden. Dan Dreiberg, in zijn okergele pak en zijn brede rij witte tanden vertegenwoordigde voor mij vanaf dat moment het personage dat zo dichtbij mij staat. Zijn ongemakkelijk manier van glimlachen, zijn onbeholpen manier van doen en tegelijkertijd zo’n prominente rol in het verhaal invullen, maakte dat ik alles zag samenkomen in dit ene figuur. Tinus Icket wordt dus ook niet zomaar voorgesteld door de acteur Patrick Wilson. Want dan had ons TN-karakter net zo goed gebaseerd kunnen zijn op de schurk King Orm (Aquaman 2018), eveneens door hem vertolkt. En hij is ook niet alleen het personage Dan Dreiberg, maar echt de combinatie van Patrick Wilson in de rol van de gepensioneerde Nite Owl mét zijn okelgele pak en zijn veel te grote jaren ’80-bril. Dat is Tinus Icket.

Fragment uit ‘Lang voordat ik grijs werd’

Verwachtingsvol borg Tinus daarom de aantekeningen van zijn eigen nieuwsbijdrage op en wierp hij, ijdel als hij is, nog even een vluchtige blik in de spiegel. Hij fatsoeneerde zijn colbertje en deed zijn uilenbrilletje weer op om zijn bijziendheid te compenseren. Op dat moment zwaaiden de dubbele deuren naar de afdeling geluidloos open. Precies op het tijdstip waarop mijn introductie stond gepland, escorteerde Rina Oddel mij de redactievloer op. Meteen werd ik hartelijk verwelkomd door de goedlachse Tinus. Een brede rij witte tanden en gladgeschoren gelaat vervolmaakten zijn onberispelijke uitstraling. Ook zijn keurige okergele pak en lage lakleren schoenen droegen bij aan zijn werkelijk smetteloze uiterlijk. De pols van zijn linkerhand hield hij een fractie gebogen om zich nog even van de tijd te vergewissen, waarna een cirkelvormige lichtweerkaatsing van zijn Rado horloge over het plafond flitste en hij mij letterlijk met open armen kwam begroeten.

Overige kenmerken van Tinus Icket:

  • Tinus is super ijdel. Dat ben ik zelf ook wel een beetje, maar Tinus is en blijft een uitvergrote versie van mijn karaktertrekken. Zowel hij als ik het beide belangrijk om er goed en verzorgd uit te zien, maar Tinus slaat daar echt wel een stuk in door. Bij Tinus moet alles smetteloos zijn!
  • In tegenstelling tot ikzelf is Tinus harstikke bijziend. Dit verklaart zijn uilenbrilletje.
  • Tinus heeft hele duidelijk neurotische trekjes.
  • Tinus trekt de rol van leider naar zich toe bij afwezigheid van Victor Anished.
  • Tinus is ook uiterst zorgvuldig in zijn manier van spreken. Hij denkt altijd goed na voordat hij iets zegt om er zeker van de zijn dat hij niet iemand tegen de borst stuit of iemand kwetst. Wat anderen van hem denken, vindt hij ook erg belangrijk.
  • Tinus is de kleinzoon van een duivenmelker. Hier opnieuw een overeenkomst: mijn opa was duivenmelker!
  • Is het iemand trouwens wel eens opgevallen dat het artikel ‘Stationsbevolking’2x op de TN staat? Hoewel, op 1 mei 2009 staat het artikel geplaatst onder de naam ‘Stationbevolking’ en op 31 mei 2009 staat het onder de naam ‘Stationsbevolking’. Dat zal toch geen … zijn? Ik ga er maar vanuit dat Tinus in beide gevallen op platform 9 ¾ stond (zie verderop ‘Verhaallijn(en) en de opmerking over verschillende tijdlijnen).

Verhaallijn(en)

Nieuw bij de portretten is dit onderdeel ‘Verhaallijn(en)’. Ik gebruik het voor mezelf om wat aantekeningen kwijt te kunnen om een startpunt te hebben waar ik met het TN/WSNOI-karakter naar toe wil. Als je helemaal nog geen idee wilt hebben wat ik voor deze figuren in petto heb en dat liever gewoon gaandeweg in het boek leest, dan adviseer ik je deze tekst over te slaan. Het kan plotspoilers bevatten.

( Let op! Bevat serieuze plotspoilers! )

Eén van de eerste boeken waar ik mij na het gereedkomen van ‘Gekalibreerde gedrochten’ op wil storten is ‘Het toeval wil…’, met daarin een beschrijving van de visie van Tinus/mijzelf waarom ik er zo sterk in geloof dat toeval niet bestaat tezamen met enkele eerdere hier op de TN gepubliceerde artikelen die gerelateerd zijn aan het al dan niet bestaan van toeval.
Mensen die eerder dan op de Tycoon Newspaper al in hoofdstuk ‘Knetter’ al hebben kunnen lezen dat er twee karakters in de GG voorkomen die Joaquima en Phínique heten, zouden zich kunnen hebben afgevraagd of er dan niet een enorme plot hole in het Rijk van WSNOI aan het optreden is. Immers: uit ‘Lang voordat ik grijs was’ hebben we kunnen opmaken dat zowel Achmed en Rina jonge mensen zijn en dat Tinus in elk geval ‘iets ouder is dat een jonge twintiger’, maar wanneer Joaquima zich voor het eerst aan Achmed voorstelt, meent Achmed toch stellig dat zij er jonger uit ziet dan hem. Wanneer je dan bedenkt dat in een losstaand verhaal als ‘Raining Chestnuts’ Joaquima en Phínique in de familie Icket nog hele jonge meisjes zijn, dan zou je gauw gaan denken dat ‘Raining Chestnuts’ zich dus afspeelt ruim vóór de GG. Wel, tot zover klopt dat, maar dat zou ook betekenen dat Tinus Icket in het begin van de GG al met Jenny Icket samen is en dat – aangenomen dat Phínique en Joaquima dan tenminste al iets ouder zijn dan 18 – hij wel tegen de veertig moet zijn. Wel, hier lijkt er toch iets mis te gaan: Patrick Wilson was 36 toen hij de rol van Dan Dreiberg vertolkte. Dus, hoewel ik mijn karakters niet werkelijk een leeftijd wil meegeven, zou dit impliceren dat Tinus Icket aan het begin van de GG rond de 36 was. Prima, laat dat een paar jaar meer of minder zijn. Stel dat Joaquima pak ‘em beet 20 was toen Achmed haar voor het eerst ontmoette, dan moet Tinus toch evengoed een hele jonge vader zijn geweest als hij de vader is van beide meisjes van de zeppelincrew. Hier komt de twist: zodra Tinus in ‘Knetter’ aan boord stapt van ‘Groen Licht’ hebben Tinus en Jenny elkaar nog helemaal niet ontmoet.
En wat nog meer is: Tinus Icket gelooft op dat punt nog helemaal niet in voorbestemming… (vanaf hoofdstuk 16 ongeveer zal daar verandering in komen).
Hoe deze hele samenstelling van feiten dan toch kan blijven kloppen, kan alleen als er sprake is van meerdere tijdlijnen…
… of… Tinus Icket is niet de vader van Joaquima en Phínique…
Ach. Ben je serieus nog verbaasd in een wereld waarin karakters worden verzonnen die zelf personages bedenken/ voortbrengen (denk aan Kornelis Oflook en Graaf Schaurig)?
Niet Karel Riemelneel maar Tinus Icket zal (vooral in de vertelling van de GG) verantwoordelijk zijn voor het op de redactie aannemen van enkele ‘oude vertrouwde’ zoals Wilburt Eerman én Karel Riemelneel zelf. Over Karels aanstelling is zelfs eerder in de Tycoon Newspaper Archieven al iets verschenen: De Tycoon Newspaper is een groot journalist rijker
Tinus zal in GG boek 2 het eerste geheim ontdekken van de repeterende zinsnede ‘Dimensies bestaan bij de gratie dat we ze verzinnen’.
Dat Victor vroeg in de vertelling van de GG protesteerde toen Tinus opperde om Achmed mee te laten gaan naar de plaats van de beving komt heel veel later in de GG nog eens terug, met de reden waarom…

TN-artikelen waar Tinus in voorkomt of door hem geschreven zijn:

(aangezien dit er nogal wat zijn, heb ik ervoor gekozen om alleen mijn persoonlijke favoriete, de beste en meest noemenswaardige artikelen hier te vermelden)

STEM OP HET VOLGENDE PORTRET!

Even als met het voorgaande ‘Een portret van…’ trakteer ik jullie wederom op de mogelijkheid om jullie zelf over het volgende portret te laten beslissen.
Voor de volgende editie kunnen jullie bepalen over wie ik een portret zal schrijven. Je mag stemmen op de volgende personages:

  1. An de Gang
  2. Abdel Dezertecon Kretonshos
  3. Ed Cetera

Het stemmen werkt zo:

  • Jouw absolute voorkeur geef je 5 punten.
  • Hij of zij waar je ook tevreden mee bent 3 punten.
  • Wie nog wel even kan wachten geef je 1 punt.
  • Jouw stem telt alleen indien je een totaal van 9 punten hebt uitgedeeld.
  • Je kunt stemmen tot precies 1 maand na het verschijnen van dit portret (30-01-2020 is dus de laatste stemmogelijkheid)

Let op met op wie je stemt want:

  • Na de volgende twee portretten kun je in elk geval weer op het personage stemmen die als tweede eindigt. Lees: het eerstvolgende en daarop volgende portret wordt dit personage niet als keuze aangeboden.
  • Het personage met de minste stemmen komt op z’n vroegste over drie portretten pas terug.
  • Op wie je stemt kan ook invloed hebben op de sterren die je kunt verdienen met de actie hieronder.
    Je kunt met het stemmen zelf niets winnen.

RAAD HET MODELPERSOON EN WIN STERREN!

Ook nieuw vanaf het komende portret is het winnen van sterren door te gokken wie ik als modelpersoon voor mijn personages hanteer. Kijk op de nieuwe pagina met redactieleden om te ontdekken hoeveel sterren je per personage kunt verdienen en geef hieronder bij de commentaren door wie jij denkt wie de modelpersonen zijn. Vermeld dus bij iedere stem wie het modelpersoon van jouw keuze is. Let op: per karakter mag je maar één keer gokken.
EXTRA: Is jouw 5 punten-stem het eerstvolgende portret én je hebt het modelpersoon correct geraden? Dan verdien je een extra cheque van 500 sterren!

By Zombie | September 27, 2019 - 12:04 pm - Posted in Nederlands, Onder de boom, Schrijfwedstrijden

Schrijverspunt organiseerde in de periode van 15 mei t/m 31 juli 2019 (deelnamemogelijkheid) de schrijfwedstrijd ‘Onder de boom’. De bedoeling was dat je een kort verhaal schreef van maximaal 1250 woorden waarbij het verhaal maar op de een of andere manier iets (of juist niets) onder de boom is. Het illustere viertal Romeo Mazzei, Bob de Winter, Sjors Kersten en Paul van der Zee, die voortaan beter bekend staan als ‘De Schrijvende Legendes’ raakten spontaan geïnspireerd en klommen dadelijk in de pen (al dan niet van brons) om hun botanische schrijftalenten aan te boren.
Ieder van hen wist voor het verstrijken van de uiterste inzenddatum een pronkstuk in te sturen, maar slechts één van hen slaagde er (terecht!) in om tot één van de winnaars te worden omgedoopt. De prijs? Een eervolle plaatsing van het ingezonden verhaal in de bundel ‘Onder de boom’.

Romeo Mazzei was de gelukkige… En we kunnen hem nog steeds niet vaak genoeg hiermee feliciteren.

Een troostprijs voor de resterende Schrijvende Legendes was er niet. Hoewel,… de plaatsing van hun korte verhalen in de Tycoon Newspaper mag je toch ook best trots op wezen? Of niet soms?

Onder de boom-deelnemer: Sjors Kersten

Titel: Bonsai

Japan, 11 augustus 1945

Vermoeid fietste Tadashi over een zandweg die in enkele decennia was uitgesleten door boeren die hier normaliter met hun ossen van en naar hun rijstvelden liepen. Nu was er echter niemand te bekennen.

Tadashi’s hele lichaam deed pijn, maar hij trapte stug door. Met een kleine rugzak proviand was hij aan het eind van de vorige middag vertrokken en sindsdien had hij zichzelf enkel in het holst van de nacht enkele uren rust gegund.
Een vreselijke nachtmerrie had hem doen ontwaken en bij het zien van het eerste ochtendlicht was hij weer op zijn fiets gestapt om zijn tocht voort te zetten. Zijn lichaam protesteerde direct, maar er was niets dat hem nu zou kunnen stoppen.

Vijf dagen eerder werd het stadje waar Tadashi woonde opgeschrikt door het nieuws dat er iets vreselijks was gebeurd in Hiroshima; de stad was compleet weggevaagd door een Amerikaanse bom.
Tadashi had zichzelf altijd zoveel mogelijk afzijdig gehouden van de overzeese oorlogen die zijn vaderland al zoveel jaren voerde en hoopte dat er spoedig een tijd van vrede aan zou breken, maar de verwoesting van Hiroshima had hem wakker geschud. Als de Amerikanen zo’n grote vernietiging binnen de Japanse archipel teweeg konden brengen, was niemand meer veilig.
Na het radiobericht over de ramp in Hiroshima had Tadashi direct geprobeerd om zijn ouders en broers te bereiken. Gelukkig hadden hij of mensen die hij kende hen allen diezelfde dag nog weten te spreken en bleek iedereen ongedeerd.
De dagen erna waren als een waas aan Tadashi voorbij getrokken. Er heersten chaos en angst op straat en van zijn werk als beginnend architect was weinig terechtgekomen. Hij wist zichzelf uiteindelijk af te leiden door te starten met een nieuwe klus, tot hij geschreeuw op straat hoorde.
Buiten zag Tadashi dat de mensen in paniek waren. Het duurde even voor hij doorhad wat er gebeurd was, maar toen het tot hem doordrong, was het alsof de grond onder zijn voeten wegzakte. Nagasaki was gebombardeerd; eenzelfde verwoesting als drie dagen eerder.
Tadashi rende naar huis, pakte wat te eten en drinken bij elkaar en vertrok op zijn fiets. Bij het treinstation bleek het treinverkeer compleet stil te liggen en de weinige auto’s in het stadje waren al ingezet voor noodhulp aan Hiroshima. Er zat niets anders op dan naar Nagasaki te fietsen.
De mensen aan wie hij de weg vroeg, probeerden hem te overtuigen om rechtsomkeert te maken tot ze hoorden wat zijn doel was en ze hem met gemengde gevoelens verder hielpen.

Na zijn korte nachtrust duurde het niet lang voor Tadashi de omgeving begon te herkennen, maar het was compleet anders dan in zijn jeugdherinneringen. Hij passeerde vele mensen die in tegenovergestelde richting reisden, vluchtend van de stad. Hij zag ontroostbaar verdriet, onheelbare wonden en karren met opgestapelde lijken. Met tranen in zijn ogen fietste Tadashi verbeten door; hij mocht de hoop niet verliezen.
Het moment dat hij door de straat van zijn ouderlijk huis zou rijden had hij al tientallen malen in zijn hoofd afgespeeld toen hij in de verte de kruin van de Witte Den zag. Tijdens zijn jeugd was het al een herkenningspunt geweest; deze boom die door zijn overgrootouders werd geplant om de geboorte van zijn grootvader te vieren en uiteindelijk tot machtige hoogte gegroeid was.
Toen de boom een paar jaar oud was gebruikte Tadashi’s overgrootvader een gesnoeid takje van de Witte Den om een bonsai te kweken. Dit werkte zo goed, dat hij vol enthousiasme meerdere stekjes van de boom begon te planten.
Hij was ongelofelijk trots op zijn bonsais en terwijl de Witte Den tot steeds grotere hoogtes reikte, groeide zijn zoon op met een grote passie voor het kweken en vormen van bonsais. Zijn talent bleek zo groot, dat mensen van heinde en ver kwamen om de boompjes te bewonderen. Zo ontstond er een traditie die ook door Tadashi’s vader werd voortgezet.
Maar ook om een andere reden was er een bijzondere band met deze boom ontstaan, die door ieder familielid gekoesterd werd. Tadashi’s grootouders, later zijn eigen ouders en nog niet zo heel lang geleden zijn broers, waren allemaal onder deze boom getrouwd.
Tadashi stelde zichzelf altijd voor dat hij onder de Witte Den zijn toekomstige bruid ten huwelijk zou vragen en daar later op een feestelijke dag zou trouwen met de vrouw van zijn dromen en met haar zou dansen onder een dak van dennentakken en gekleurde lampionnen.

Hoe dichter Tadashi bij zijn ouderlijk huis kwam, hoe meer leed hij zag. Mensen die huilend op straat zaten naast het levenloze lichaam van een geliefde, verwarde kinderen die hun ouders kwijt waren en een halfnaakte vrouw die met brandwonden over haar hele lichaam midden over straat strompelde. Tadashi wendde zijn blik af en schaamde zich dat hij niet afstapte om deze mensen te helpen, maar hij kon niet anders dan blijven trappen.
Bij een gebouwtje waar het dak van was afgebrand, sloeg hij de straat in waar het huis van zijn ouders stond. Tadashi durfde niet meer om zich heen te kijken, omdat hij niet geconfronteerd wilde worden met het verdriet in de straat waar hij was opgegroeid en fixeerde zijn blik op de poort waar hij naar binnen zou lopen.
Langzaam kwam zijn fiets tot stilstand en toen hij afstapte schoot er zo’n pijnlijke steek door zijn lichaam dat hij voor een moment dacht dat hij flauw zou vallen. Tadashi haalde diep adem en liet zijn fiets los, die op de grond kletterde. Hij legde zijn hand op de handgreep van de poort en duwde die voorzichtig open.
Het kleine binnenplaatsje was verlaten. Het enige dat opviel waren de gebroken dakpannen die van het huis waren geblazen. Zo snel als zijn pijnlijke benen hem konden dragen liep Tadashi het huis in.
‘Vader?’ riep hij. ‘Moeder?’
Er kwam geen reactie en binnen leek het alsof er niets gebeurd was. Alles zag er precies zo uit als normaal. Het enige wat Tadashi miste was de geur van eten uit de keuken, waar zijn moeder normaliter op dit tijdstip druk in de weer zou zijn. Hij klampte zich vast aan de hoop dat zijn ouders elders in veiligheid waren.

Nadat Tadashi het hele huis gecontroleerd had, stapte hij naar buiten. Deze prachtige tuin was de trots van zijn ouders, maar nu lagen er bonsais op de grond, omringd door scherven van gebroken potten en het grind was bezaaid met ontzettend veel naalden die de Witte Den verloren was. Tadashi keek naar de boom en zag dat de stam grotendeels zwart was, alsof deze in brand had gestaan.
Aan de voet van de grote boom zag hij iets vreemds. Hij herkende het eerst niet, of wilde het niet herkennen, maar de tranen sprongen in zijn ogen toen hij zich realiseerde waar hij naar keek.
Tadashi rende naar de boom en wilde helpen, maar zag dat het al te laat was. Voor hem op de grond zaten zijn ouders, die in een innige omhelzing gestorven waren. Net als bij de Witte Den was hun huid op veel plekken verbrand, blootgesteld aan de vernietigende kracht van de bom.
De laatste energie verdween uit Tadashi’s lichaam en verslagen zakte hij op zijn knieën. Voorovergebogen en steunend op zijn armen zag hij door zijn opwellende tranen heen iets tussen de lichamen van zijn ouders in staan. Het was een aardewerken potje met een nieuw bonsaistekje van de Witte Den, dat ze hadden beschermd met hun leven. Hun laatste daad uit liefde voor hun familie.

“Goedenavond, meneer. Ik zoek het boek met de titel ‘Wetten der Natuurkunde’. Kun u mij vertellen waar ik deze kan vinden?” informeerde een jonge bezoeker enkele dagen na de opening van de Grote Bibliotheek hoopvol.
“Jazeker. Die kun je vinden in de sectie ‘Mysteriewetenschappen’,” legde ik het kereltje uit, “in het vierde pad links, derde vak, direct onder de ‘N’ van ‘Natuurlijk Medeweten’.”
Zonder om te kijken wees ik instinctief schuin achter mij, precies naar het pad waar de jongeman het gevraagde boekwerk kon vinden. Hij zal het vast nodig hebben gehad voor zijn studie.
Na enige tijd verwijderde ook deze laatste bezoeker zich uit de Grote Bibliotheek en kwam er weer een werkdag tot een einde, wat dikwijls betekende dat ik dan juist bleef hangen en ik wat boeken ging lezen. Althans, zo zou het normaal moeten gaan. De jonge student oogde tevreden met het gevonden exemplaar en verdween met het sluiten van de deur via de trechtervormige hal. Vervolgens stond ik langzaam op en sloeg juist wat eigen leeswerk dicht toen de entree opnieuw gesloten leek te worden, een soort déjà vu ervaring. Het kereltje was niet opnieuw naar binnen gelopen en er viel ook niemand anders bij de dubbele deuren te bespeuren.
Dat was natuurlijk Victor, was meteen mijn overtuiging. Ik had hem eigenlijk al wat eerder verwacht.
“Mijn complimenten voor je mooie werk,” sprak zoals verwacht de stem van Victor. Hij deed dat zonder mij vooraf te groeten en het liet mij niet eens meer schrikken zoals hij zo plotseling, zonder evenredige verplaatsing vanaf de dubbele deuren, in mijn ooghoek verscheen. “Je mag trots zijn op de inspanningen die je de afgelopen maanden hebt verricht, jongeman.”
“Dank je,” antwoordde ik trots, met iets parmantigs in mijn stem. “Is er iets wat ik voor kan je doen?”
“Oh nee, nee, niet meer vandaag,” protesteerde Victor met geforceerde vriendelijke toon. “Jij gaat zo lekker naar huis. Of je dat nu wilt of niet. Behalve dat ik hoop dat je nog even voor me hebt om te horen wat ik de komende tijd voor je heb bedacht.”
Victor deed zich gemakkelijk voorkomen, net zoals ikzelf overigens. Toch was het autoritaire aan de manier waarop hij de woorden sprak niet te missen. Hij had een belangrijke boodschap voor me. Dat leidde ik er meteen uit af.
“Maar natuurlijk,” reageerde ik geïnteresseerd. “Je hebt een nieuwe uitdaging voor me, neem ik aan?”
“Zeker,” sprak hij beslist. “Ik wil namelijk dat jij je de komende periode vooral op het schrijven gaat storten.”
“Oh, maar daar ben ik erg blij mee,” reageerde ik verheugd en mijn stem maakte een sprongetje. “Dat wil ik graag gaan doen.”
“Mooi zo,” grijnsde Victor. “Daar rekende ik al op.”
Met een rechte rug kwam hij naast mijn bureau staan en plaatste zijn vingers van één hand gespreid op mij bureaublad. Hier kwam de ernst.
“Luister goed, mijn vriend. Zoals je weet heb ik mijn handen vol met jullie, als het gaat om het leiding geven op onze afdeling, dus ik zou het erg plezierig vinden wanneer jij een last van mij kunt overnemen.”
Victor schraapte zijn keel.
Hierop bracht ik rustig, maar bijna niet te verstaan het woord ‘oké’ uit en luisterde verder aandachtig.
“Ons nieuwsblad mag zich op dit moment al erg tevreden stellen met de huidige oplage, maar een krachtige impuls is beslist nodig, als we met de ontwikkelingen van de toekomst rekening willen houden. We zijn daarom met een taak belast die het aanzien van de Tycoon Newspaper moet doen veranderen. Ons blad onderscheidt zich nu al van de rest van de wereld, alleen is ‘bestverkopend’ tegenwoordig niet meer genoeg. Die respectabele positie is zowel benijdenswaardig als fragiel, zeker op dit moment nog. Er hoeft maar ergens een halfbakken superheld op te staan en de concurrent ziet kans om hier op in te haken en zich op te werken door een dergelijke ontwikkeling om te zetten naar een mediasensatie. De Tycoon Newspaper zal in zo’n geval vanzelfsprekend niet in achterblijven, maar de concurrent mag niet de kans krijgen zich te accelereren. Wat ons blad daarom nog mist, is zoiets als een ‘Page Three girl’, een pagina waarvoor…”
Hier moest ik Victor toch even onderbreken.
“Sorry, Victor, maar bedoel je nu werkelijk dat ik me op centrefolds moet gaan richten?” Ik was zowel geschokt als geamuseerd en proestte daarom een beetje. Tussen mijn gefronste wenkbrauwen trok zich spontaan een diepe rimpel. “Dat is in elk geval een stuk minder stoffig dan mijn werk hier in de bibliotheek!” concludeerde ik met een dikke lach in mijn stem.
“Hou je kop er even bij, Achmed,” reageerde Victor ineens behoorlijk geagiteerd. “De kranten werken zich op dit moment op in hun posities binnen de markt, in een tijd waarbij de wereldpers ‘booming business’ is en jij zit hier op voorhand mijn voorstellen belachelijk te maken? Hou je hoofd er even bij, wil je?”
Hij hief z’n gespreide vingers in een snelle beweging van mijn bureau op en verborg ze gebelgd onder zijn mantel.
“Het zou je sieren wanneer je wat meer respect toont voor de kansen die de Tycoon Newspaper je biedt.”
Om zijn woorden extra kracht bij zetten, wendde mijn meerdere zich van mij af en liet ik onwillekeurig mijn blik naar de Bronzen Pen glijden, die fier in een sierlijke houder op mijn bureau prijkte. In gedachten verzonken realiseerde ik dat het helemaal niet zo vanzelfsprekend was dat ik hier nu op deze stoel zat. Als ik dacht hoe mijn collega’s nog weleens terecht of onterecht een veeg uit de pan van hem kregen, dan had Victor mij tot dan toe steeds het hand boven mijn hoofd gehouden. Gevoed door het standje van Victor van zojuist voelde ik mij op dat moment meer beschaamd dan ik waarschijnlijk had hoeven zijn. Zijn toorn had in elk geval z’n uitwerking niet gemist.
“Het spijt me,” bracht ik na een kort moment voorzichtig uit. “Ik had niet zo…”
“Het is al goed, Achmed,” reageerde Victor kort.
Hij bekoelde en keerde zich weer naar mij om. Een slinkse glimlach krulde zich zelfs rond zijn mondhoeken.
“Waar ik wil dat jij over gaat schrijven zijn monsters, gedrochten zoals draken, weerwolven, serpenten, kwelgeesten, watermonsters, bosgeesten, aardmannen, fantomen en andere boosaardige wezens die het volgens de overleveringen op onze levens hebben gemunt.” Bij ieder wezen dat door Victor werd opgenoemd had zijn stem steeds een octaaf hoger geklonken.
Monsters? dacht ik. Dat klonk toch ineens een stuk minder ‘opwindend’ dan het idee van de ‘Page Three girl’ mij had voorgekomen. In plaats van ontblote dames in ons dagblad, zouden onze lezers griezels voorgeschoteld krijgen? Ik hoopte toch dat hier een goed doordacht commercieel plan achter schuilging. Toch, ditmaal hield ik mijn opmerkingen voor me en luisterde ik met gepaste belangstelling.
“Je denkt nu vast aan waarom we het vrouwelijk schoon voor gedrochten vervangen, is het niet?”
Victors eerdere glimlach had nu plaats gemaakt voor een milde grijns. Ikzelf knikte en bloosde, hetgeen Victor van genoot.
“Waarom monsters?” durfde ik hem duidelijk gearticuleerd te vragen, om geen afbreuk te doen aan mijn verbazing.
Zijn grijns werd nu scherper en de twinkeling in Victors ogen verried dat hij zich op dit moment verheugd had. Zijn met verband omwikkelde handen werden weer zichtbaar. Hij vouwde ze statig voor zijn buik.
“Je zou trouwens moeten weten dat centrefolds en Page Three girls niet op dezelfde pagina te vinden zijn.” Hiermee greep Victor nog even terug op het voorgaande en knipoogde. Op mijn vraag kreeg ik geen antwoord.
Het was zijn stelling die mij aan het denken bracht, zodat ik het voor het antwoord in mijn linker ooghoek zocht. Het volgde moment zag ik Victor ineens in het verlengde van die richting staan, waar hij kort daarvoor nog rechts van me had gestaan. Tijd om me te verbazen over eveneens een onevenredige verplaatsing kreeg ik niet, nu Victor mij van mijn nieuwe taakinvulling op de hoogte bracht:
“Wat jij gaat doen, Achmed, is het zo zorgvuldig mogelijk documenteren van alle mogelijke monsterverhalen die je maar kunt verzinnen. En met ‘alle mogelijke monsterverhaal’ bedoel ik ook echt dat je voorlopig wel even zoet zult zijn met het schrijven van deze verhalen, want ik zie er persoonlijk op toe dat er geen monster is die je zult vergeten. Vampieren, vleesetende stieren, verschrikkelijke meerminnen, harpijen, het monster van Frankenstein, kraken, gremlins, cyclopen en zelfs Bigfoot en het monster van Loch Ness. Je mag er niet één overslaan. Al deze monsters zul je tot in het fijnste detail met inkt op papier invangen, vastleggen in het grote monsterboek van de Tycoon Newspaper alsof alleen hoe jij het schrijft de absolute waarheid over deze gedrochten kan zijn. En ik noem ze de ‘gedrochten’, omdat dat de term is die jij voorlopig voor deze afzichtelijke wezens zult bezigen. Het boek dat jij zult schrijven… heet…”
Victor sloot heel even zijn ogen om zijn longen vol lucht te zuigen en sprak zorgvuldig:
“… de Gekalibreerde gedrochten.”
Met verwijde pupillen keek ik mijn mentor aan. Ik keek hem recht op zijn rug, waar hoofdzakelijk zijn mantel mijn beeld vulde, zo dicht bij mijn bureau stond hij. Ik kon ieder pluisje van de dikke lichtbruine stof onderscheiden. In het grauwe schijnsel hief hij vervolgens zijn kin op en keek hij naar de glas-in-lood-voorstelling hoog boven ons.
“De Gekalibreerde gedrochten…” herhaalde hij op fluistertoon.
Op de achtergrond viel er een boek om. Onder de ‘N’ van ‘Natuurlijk Medeweten’ gokte ik. Een bladwijzer die ik aldoor in mijn hand had gehouden, terwijl ik een boek dat ik las met het andere geopend hield, plaatste ik tussen de pagina’s en legde het terzijde.
“Maar ik dacht dat ik artikelen voor een krant moest gaan schrijven?” vroeg ik ineens, terwijl Victor nog zweverig voor door de Grote Bibliotheek staarde. “En niet een heel boek.”
“Het zijn de verhalen uit het boek, de Gekalibreerde gedrochten, waarmee je het katern zul gaan voeden, sufferd,” verklaarde Victor, terwijl hij zich weer naar mij toekeerde. “En het is deze pen waarmee ik wil dat je de verhalen zult gaan schrijven.” In dezelfde beweging waarin hij zijn woorden bracht, nam hij de Bronzen Pen in zijn handen en hij bracht het demonstratief tussen zijn duim en wijsvinger voor mijn neus. “Het is de hele reden waarom ik jou deze pen heb laten geven. Want het schrijven van deze verhalen moet speciaal voelen. Ik wil dat je het als een eer beschouwt dat je deze kans krijgt en daarom deze pen als waardevol instrument respecteert en je jouw ziel in het schrijven zult leggen.”
Victor keek me strak aan. De Bronzen Pen hing als een waas in mijn blikveld zoals Victor mij van zijn boodschap probeerde te overtuigen.
“Achmed, zul je mij beloven dat je vol toewijding en naar mijn instructies aan deze monsterklus zult beginnen?”
Daar was dat woord weer, dat ik zelf eerder had gehanteerd voor het inruimen van deze bibliotheek. Alleen drong het toen pas tot mij door waarom Victor Anished en Fritsz Otto Graaf mijn woordkeuze toen zo ‘interessant’ hadden gevonden.
“J-ja natuurlijk,” antwoordde ik hem, terwijl ik mij bewust werd van het speeksel dat zich onderin mijn mond had gevormd doordat ik enige tijd met open mond naar hem had zitten luisteren. “M-moet ik echt over álle monsters iets schrijven?” wilde ik nog van hem weten.
“Absoluut,” antwoordde hij gedecideerd, “van ieder gedrocht wil ik dat jij er een eigen verhaal van vastlegt.”
“Maar, als ik vragen mag, waarom moet ik eigenlijk van deze toch wel bekende monsters nieuwe verhalen schrijven? Er zijn toch al zoveel boekwerken waar eerdere auteurs hun mythes en legendes in beschreven hebben? Hoe verwacht je dat dit een onderscheidend impuls voor de Tycoon Newspaper zal opleveren?”
Hierop pakte Victor mijn beide schouders stevig vast, zodat de muffe geur van zijn verband mij tegemoet kwam.
“Dat is omdat jij de verhalen zult schrijven, Achmed, én omdat jij deze gedrochten zal kalibreren.”
“Kalibreren? Maar wat heeft kalibreren überhaupt met monsters te maken? Heeft dat niet meer met afstellen en bijstellen van apparaten te maken?” protesteerde ik voorzichtig.
“Dat kan misschien zo wezen, maar hou jij jezelf maar gewoon voor dat het betekent dat je de verhalen zó schrijft zoals nog nooit iemand anders naar deze gedrochten gekeken heeft. Jij legt ze op een uiterst unieke manier vast, met déze pen. En je zult zien dat je alle kranten die het vrouwelijk schoon aangrijpen om er het imago van hun dagblad mee op te leuken het nakijken geeft.”
Voor een moment leek de kans dat uitgerekend ík dat kon mij zo onwaarschijnlijk dat ik erg mijn best moest doen om mijn natuurlijke reactie om het tegen te willen spreken moest onderdrukken. Victors autoriteit drukte te zwaar op mij, zodat ik niets anders kon uitbrengen dan een instemmend ‘oké’.
Verrukt schudde hij mij nog eens aan mijn schouders en liep vervolgens breed glimlachend naar achteren.
“Fantastisch! Ik wist dat ik op je kon rekenen.”
Hij wreef even in zijn handen en liep verblijd op zijn tenen naar achteren.
“Achmed, ik beloof je dat je er helemaal in op zult gaan.” Met duim en wijsvinger hief hij een hand op om zijn woorden te ondersteunen en draaide zich vervolgens om richting de uitgang.
“Dank je, Achmed,” zei hij terwijl hij nog even omkeek. Maar zodra hij bijna bij de deur was, bedacht hij zich nog even.
“Oh, wacht even,” en hij draaide zich nog een laatste maal naar mij om.
Ik was ondertussen gaan staan en richtte mij nog altijd tot mijn leidinggevende, mijn mentor.
“Ja, Victor?”
“Er is toch wel een monster waarvan ik liever heb, nee, waarvan ik beslist wil, dat je daar niet over schrijft.”
“En dat is?”
Victor liet zijn blik ergens in de bibliotheek rusten en sprak na opnieuw een teug lucht te nemen: “De Schaduwman. Daar mag je onder geen beding een verhaal over schrijven.”
De blik waar Victor mij nu mee aankeek was überhaupt met geen pen te beschrijven. Maar ik kon koude rillingen door mijn ruggenwervels voelen trekken als een dunne staal bloed dat zich langzaam een weg naar mijn onderrug zocht. Zo kil als hij mij aanstaarde hield ik niet lang vol. Daarom keek ik even opzij en zodra ik besloot om weer in zijn richting te kijken, was Victor weg, zoals alleen hij dat zó abrupt kon.

Voor een moment keek ik langs de rand van mijn koffiekopje om mij ervan te vergewissen dat er zich niet alweer een bizarre trilling had voorgedaan. Het moet zeker een week zijn geweest na het accepteren van de ‘monsterklus’, toen ik weer eens als laatste achterbleef in de Grote Bibliotheek. Opmerkelijke verschijnselen hadden mij op die avond al meer dan eens aan mijn verstand doen twijfelen. En het werd hoe langer ik aan de ‘Gekalibreerde gedrochten’ schreef hoe erger. Hele boekenplanken leken soms te zuchten wanneer ik mijn ritmische halen maakte met mijn Bronzen Pen. Stof dwarrelde neer op de rug van mijn handen als gevolg van deze onverklaarbare, subtiele luchtverplaatsingen. En, als ik niet beter wist, zou ik nog haast gaan denken dat de energie waarmee het op mij neerdaalde, zachtjes bezig was om wreed in mijn huid te branden.
Te laat besefte ik dat ik een sprong in het diepe had gemaakt, zonder tijdig een hap lucht te nemen. Mijn rechterhand maakte aanvankelijk nog sierlijke bewegingen als die van een dirigent tegenover zijn orkest. Alleen was het hier geen muziekgezelschap dat zich aan mijn aanwijzingen onderwierp, het was de roodbruine inkt uit de Bronzen Pen dat lijdzaam vloeide en willoos op het gedoemde papier neerstreek. Met intense krachten beet het zich in het perkament en vormde het er de zware woorden die lange sporen trokken in mijn armzalige bestaan. Op de achtergrond knisperde er iets onaards, dat klagerig schrapend en onaangenaam van links naar rechts door mijn schedel schoof, vergezeld door diepe steunende pianoklanken. Het was er voortdurend, zolang als dat ik schreef, en ik twijfelde er nog aan of ik deze geluiden wel echt aan het inbeelden was. Dit was groot. Vele malen groter dan ikzelf. Ritmisch danste mijn pols op en neer. Mijn vingers musiceerden. Mijn focus op wat ik voor gruwelijks aan het oppennen was, trok al mijn aandacht naar het papier, zodat al het andere er omheen verdween. Rondom mijn tunnel was alles één grote waas. De Grote Bibliotheek vervaagde snel en al wat ik nog zag waren de tekens die mijn hand beschreef. Gejaagd vlogen ze door mijn beeld en ik bereikte al ras het punt dat de kroon opnieuw in de inktpot zeeg. Compulsief reeg ik woord aan woord en kreeg ik door wat ik op het papier aan het overbrengen was zowaar bijna hoogtevrees. Een ongrijpbare energie, die samenwerking weigerde met die van de zwaartekracht, dreef mijn geest door een bergachtig landschap, zodat mijn lijf onderdanig bij de schrijftafel achterbleef. Mijn schrijvende ziel had zich losgerukt uit mijn stoffelijk gedaante en was zo opgestegen naar een alternatieve realiteit. Krassende geluiden drongen zich plots aan mijn zintuigen op, toen de lucht almaar ijler werd en ik een soort motor hoorde ronken. Ik had het idee dat ik vloog. En hoewel ik mij tot het uiterst inspande om mijn geest weer helder te krijgen, kreeg mijn onderbewuste de overhand en beleefde ik in eigen persoon de inspiratie van mijn monsterverhaal. Het zou mijn eerste echte uittreding worden van de ettelijke astrale projecties die ik nog zou doormaken die in dienst stonden van mijn maniakale research voor mijn verhalen. Het helse beest waarvoor ik buiten mijn lichaam mijn inspiratie kwam opdoen was een vliegende gedrocht. En het was er niet één. Nee, het waren er misschien wel duizenden. De beschrijvingen over dit monster, dit wanstaltelijke gedrocht, moesten compleet zijn, en, bovenal, het moest origineler zijn dan iedere eerdere publicatie.
Voor ik het wist, vloog ik zelf door de Grote Bibliotheek – of althans in de denkbeeldige alternatieve versie ervan – en werd ik door de lange gangen getrokken, langer dan ze werkelijkheid waren. Stellingen vol met de boeken die ik er zelf had geplaatst, raasden aan mij voorbij. Met kosmische snelheden flitsten de titels door mijn hoofd en aanschouwde ik iedere kaft tot op het kleinste detail. Op de achtergrond kon ik nu ook heel duidelijk de trillingen onderscheiden. Het waren de trillingen die mij normaal al bezig hielden. Maar nu waren ze scherper en prominenter dan ooit. Ze bedreigden mij in het verkrijgen van mijn inspiratie. Ze kringelden langs de randen van de stellingen, alsof het een afzichtelijk en enorm zwart wezen betrof dat met imposante proportie boven de stad bewoog. Alleen was die stad nu mijn bibliotheek. Het leek haast wel alsof die trillingen in de gaten hielden hoe ik mijn informatie verkreeg. Met een snelheden van wel honderden kilometers per uur vloog mijn geest voorbij wel duizenden boekwerken. Dit ging aan alle realiteit voorbij. De trillingen kregen nu langzaam een gestalte en terwijl ik op mijn onmogelijke tempo door een boekerij schoot die nog onmogelijk veel groter was, bleef het immense trillingenmonster als een constante factor hoog boven mij op de achtergrond. En het vrat aan mij; nu de trillingen langzaam opgingen in dikke inktzwarte slierten. Ik zocht koortsachtig naar wat ik nodig had. Ik realiseerde me, dat er noodzaak aan kleefde dat ik tijdig mijn gegevens vond, zodat ik het er misschien wel levend vanaf kon brengen. Maar als de slierten van deze trillingen mij eerder bereikten, dan was ik er geweest.
Ondertussen, in de fysieke wereld, ging het perkament gebukt onder de nu heftiger geworden trillende bewegingen van mijn arm, alsof het een seismogram tijdens een zware aardbeving betrof. Rook steeg langzaam op van het perkament. In mijn recht vooruit kijkende ogen scheen slechts een glazig lichtje en ikzelf zag helemaal niets. Apathisch staarde ik voor mij uit, terwijl de Bronzen Pen leidde een eigen leven leidde. Het laatste flakkerende schijnsel in de olielamp schuin boven mij brandde nu helemaal op en doofde uit. Het was mijn op één na laatste lamp, zodat mijn lichaam nu baadde in het laatste valse licht van een lamp een aantal stellingen verder van mij. Ondertussen begon mijn hele lijf te schudden en draaiden mijn pupillen volledig weg, zodat enkel mijn oogwit nog zichtbaar was.
Sneller dan ik voor mogelijk hield, diepte ik uit de verschillende gewrochten kennis op en wist ik nog maar net op tijd aan de klauwen van de trillingen te ontsnappen. Het schouwspel met het trillingenmonster verdween en mijn geest schoot weer terug naar mijn lijf zoals het deze achter mijn bureau had achtergelaten. Dit terugschieten in mijn stoel ging gepaard wel met zoveel geweld, dat ik er door van mijn stoel viel en er prompt de Bronzen Pen van uit mijn handen liet vallen.

Het volgende moment voelde ik hoe mijn maag opspeelde, toen G-krachten mij een tuimelende sensatie bezorgden. Met de reflexen die in werking treden wanneer je uit je bed valt, zocht ik naar iets om mij aan vast te klampen. Paniekerig trok ik mij met links aan iets op wat mij een metalen romp leek, terwijl ik me met mijn rechterhand aan iets vasthield wat een stuur bleek te zijn.
“Achmed, wat bezielt je!? Trek ons op. Nu!” klonk ineens koortsachtig de stem van Tinus Icket, “Optrekken, of we slaan nog op het Spui te pletter!”
Een stoot adrenaline waar je ‘U’ tegen zegt, maakte zich plots van mij meester, terwijl ik ijlings probeerde vat te krijgen op mijn nieuwe werkelijkheid. In plaats van het glas-in-lood van het dak van het redactiegebouw was nu ineens op dezelfde plek de hemelboog zichtbaar, al draaide deze in een verontrustend tempo om mij heen. In mijn strottenhoofd begon zich uit misselijkheid een voorraad maaginhoud te verzamelen. Van de gehele bibliotheek, of het nu de echte of mijn ingebeelde grotere versie ervan betrof, was geen spoor meer te bekennen. De strakblauwe lucht hield maar niet op met cirkelen, terwijl oplagen van de Tycoon Newspaper door mijn beeld vlogen alsof we samen in een tornado terecht waren gekomen. Mijn aandacht voor de inspiratie van mijn verhaal vervloog en maakte plaats voor overlevingsdrang. Waar was ik in hemelsnaam in beland? Het was een vraag waar ik gauw antwoord op kreeg toen twee mannenhanden zich plotseling tegen de mijne aan het stuur vastklemden en er de controle overnamen. Het waren de handen van Tinus, die het vliegende gevaarte waar ik kennelijk in zat, trachtten te stabiliseren door het stuur recht te trekken. Op één of andere manier zat ik vanuit het niets in één van de Postduiven uit onze vloot en was ik blijkbaar bezig deze in kurkentrekkende beweging op het Spui te laten neerdalen. Om te voorkomen dat we er onfortuinlijk mee zouden neerstorten, trok Tinus uit alle macht aan de trekknop die de mechanisch klapwiekende vleugels deed inklappen, omdat we anders niet uit de tollende beweging zouden raken. Zoals verwacht vouwden de vleugels zich in zoals een ijsvogel deze langs het lijf zou plaatsen voor een duikvlucht, maar daarmee gingen we nog niet terug de lucht in.
“Trek aan het stuur, Achmed! Trek het omlaag!” schreeuwde Tinus naast mij in mijn oor. Hij was uit zijn stoel geklommen om de besturing over te nemen, maar hij kwam niet ver genoeg om de neus met een dergelijke actie op te trekken. Dat moest ik doen. Mijn nieuwe werkelijkheid accepterend, trok ik het stuur zo ver mogelijk naar beneden als maar mogelijk was, waardoor mijn knokkels haast de bodemplaat raakten. Door het inklappen van de vleugels was de gyrocopter nu meer gestroomlijnd, zodat ik merkte dat we sneller gingen. En die gedachte beangstigde me, want ik voelde dat we zouden neerstorten. Boven ons hoofd hoorde ik de rotorbladen al akelig piepen, omdat het mechanisme niet op zulke vervaarlijk steile duikvluchten berekend was. Gyrocopters zijn standaard van propellers voorzien, zodat rechtop stijgen of loodrecht dalen veel natuurlijker voor de constructie van het toestel was. Uit alle macht hield ik het stuur daarom dicht bij de bodemplaat, zodat we deze Postduif in elk geval met in scherpe curve boven het Spuiplein wisten te houden. Op de plek waar één van de twee wielen in de romp zat opgeborgen, schampte de behuizing plotseling een amsterdammertje, net toen ik de helderheid van geest had om een steeg op te zoeken, waarbinnen we onze vaart konden verminderen en we weer langzaam de klim naar veiligere hoogten konden maken. Aan het einde van de Voetboogsteeg week nog juist een aantal mensen die voor friet stonden te wachten uiteen toen wij er precies overheen suisden, maar een echte bedreiging voor hun vormde onze Postduif toen al niet meer.
Een weinig later kwam Tinus vloekend onder de romp van de gyrocopter vandaan, toen we met de Postduif weer veilig op het platform boven de Volière waren geland en kreeg ik van hem de volle laag. Hij had juist de schade opgenomen die het amsterdammertje had aangericht en hij was furieus tegen mij.
“Wat bezielde je in vredesnaam? Achmed, man, was je in slaap gevallen of zo?”
Nog amper bewust van wat zich precies allemaal had voorgedaan, probeerde ik te bevatten wat er aan de hand was.
“Het s-s-spijt me, Tinus. Ik… ik…”
Maar ik wist eigenlijk geen verklaring te geven voor wat er was gebeurd. Het ene moment was ik nog aan het schrijven aan de Gekalibreerde gedrochten in de Grote Bibliotheek en deed ik mijn inspiratie op alsof ik aan het uittreden was. Het andere moment zat ik ineens in een gyrocopter met Tinus de krant rond te brengen. Er zat totaal geen logische opvolging tussen deze twee gebeurtenissen. Niet tenzij je de nacht er tussenuit zou halen.
Toen drong het tot me door: op de dag na mijn avond in de Grote Bibliotheek zou ik met Tinus mijn eerste proefvlucht gaan maken. Om reden van vervangbaarheid, maar ook puur vanwege mijn interesse, had ik mij bij hem aangemeld om zelf ook ons nieuwsblad te kunnen rondvliegen. Maar jeetje, daar zat ruim twaalf uur tussen. Had ik dan zoveel tijd gemist? Hoe bestond het dat ik van het ene naar het andere moment was geflitst? Ik voelde hoe de wind de kraag van mijn vliegeniersjack tegen mijn kin op blies, waardoor ik begreep dat ik inmiddels ook andere kleren aan had. Verwonderd bekeek ik mijzelf en liep ik een paar passen op het landingsplatform. Ik was zo door mijn gedachten opgenomen dat ik Tinus’ verzoek om een verklaring alweer vergeten was.
“Wel, Achmed,” vervolgde Tinus scherp, “krijg ik nog een antwoord van je!?”
Afwezig zocht ik naar woorden.
“Het s-spijt me,” was alles wat ik er uit kreeg. Meer kans om iets te zeggen kreeg ik ook niet, toen bleek dat Victor Anished uit de koepelvormige Volìere naar het platform was geklommen en uitzinnig van vreugde over het platform naar ons toe kwam zetten.
“Dit is geweldig, Achmed!” begon hij verrukt. “Dit is werkelijk subliem!”
Hij stormde met enkele paperassen in zijn handen op me af en greep me ferm en hartelijk bij mijn schouders.
“Ik wist het! Ik was er vanaf het begin al van overtuigd. De Tycoon Newspaper heeft werkelijk goud met jou in handen. Hoe je die vlucht beschreef, die monsterlijke vogels, de vallei, die…”
En terwijl Tinus perplex terzijde stond en gade sloeg hoe Victor in al zijn extase lomp het toneel opeiste, trachtte ik slechts te bevatten wat hier allemaal gaande was. Victor toonde mij opgetogen zijn hagelwitte tandpastalach en trok vervolgens het papierwerk wat hij had meegebracht tevoorschijn. Hierdoor werd mijn aandacht getrokken naar een titel wat in iets grotere letters boven de tekst op het document stond geschreven. In de roodbruine inkt herkende ik mijn eigen handschrift en las er de woorden: ‘Een Stymphalische vlucht’.
“Een meesterwerk,” dikte Victor het nog wat aan, “gefeliciteerd, Achmed, met je eerste monsterverhaal…”