image by Darn_Mesh, edited by Gsorsnoi

STYMFALIA – KORINTHE:  Het bergachtige gebied met veel ravijnen, ruige rotsen, vruchtbare vlakten, groene rivierdalen en prachtige bossen strekt zich uit over Korinthe, één van de Griekse departementen van de regio Peloponnesos. Hoog boven deze ongerepte natuur en eeuwenoude dorpjes met haar archeologisch bijzondere vondsten zette Dus Brenner zijn landing in. Met zijn kaken opeengeklemd staarde hij verwachtingsvol voor zich uit en hield zijn blik gefocust op zijn doel. Hij wreef de condens van zijn bril en luisterde naar de prachtige schone klank van de 75 kilowatt Gnome Monosoupape rotatiemotor waarop zijn Sopwith Camel voortjakkerde. Een constante wind dreef haast door zijn vliegeniersvest en masseerde zijn armen die hij voor zich uit gestrekt had om het vliegtuigje te kunnen bedienen. Zijn zicht werd deels geblokkeerd door de 7.7 mm mitrailleurs die onder de kap vóór de cockpit waren gemonteerd en zo een bult vormden waaraan de Camel haar naam ontleende. Het vergde talent om een Sopwith van dit type in de lucht te kunnen houden. Veel van deze Camels, waar er naar schatting ongeveer 5500 van zijn gemaakt, crashten al meteen bij het opstijgen. Dit viel te wijten aan het verschoven zwaartepunt in geval van volle brandstoftanks, waar menig piloot niet mee om wist te gaan. Alleen in handen van behendige piloten kon een vliegtuig als dit tijdens de Eerste Wereldoorlog effectief worden ingezet om het op te nemen tegen de Duitse Albatros scouts. 1294 vijandelijke toestellen werden ermee neergehaald. En dat is meer dan alle andere geallieerde jagers voor elkaar kregen. Brenner mocht dan wel niet zo succesvol zijn geweest als Majoor William Barker – recordhouder met het neerhalen van 46 vliegtuigen en zeppelins – hij wist de bak minstens zo soepel te manoeuvreren als de Canadese jachtvlieger.
Brenners greep op de stuurknuppel werd geleidelijk iets intenser toen hij weerstand moest bieden aan een stukje turbulentie waarmee hij even te maken kreeg. Zaag-getande bergen marcheerden vanaf de horizon langs hem voorbij. Miniatuurdorpjes klampten zich als decoraties uit een Märklin landschap vast aan de paarsgroene glooiingen in de valleien onder hem. Het enige wat er aan ontbrak was dat Korinthe lang niet zo rijk bezaaid was met spoorrails zoals het geval in de Alpenlanden. Grove gaten in het pluizige wolkendek legden vlakten bloot die met groene dennenbossen en moeraslanden waren afgezet. Een nat voorjaar was juist ten einde, wat maakte dat de landerijen er niet zo kurkdroog bijlagen als in andere jaren. Welig tierden de klaprozen in de graslanden als ware het penseelstreken die er door een impressionistische schilder op waren aangebracht. Voor Brenner leken ze echter een bloederige markering te zijn voor wat komen ging.

Nog iets minder dan een uur en Brenners laatste missie zou erop zitten. Voldaan rechtte hij zijn stijf geworden schouders en bedacht wat hij zou gaan zeggen tegen de kardinaal. Nabij Akrata, ergens voorbij de bergruggen, lag de geïmproviseerde luchthaven waar hij zijn beloning tegemoet kon zien voor het afleveren van een uiterst geheime lading. In ruil voor het tot een goed einde brengen van deze bijzondere taak zou hij worden ontslagen van verdere militaire verplichtingen en kon hij genieten van zijn vervroegd pensioen. Allereerst wenste hij een uitgebreid bad te kunnen nemen. De open kuip waarin hij zat bood hem weinig bewegingsruimte. Zijn lichaam was ingepakt in een met bont gevoerde leren jas om weerstand te kunnen bieden tegen de koudere luchtlagen in de atmosfeer. Handschoenen en een wollen sjaal gaven hem nog wat extra warmte. Ironisch genoeg zweette hij hierdoor wel als een otter, zodat zijn lichaam in temperatuur kon compenseren wanneer dat nodig was.

De lagere pieken vooruit gaven aan dat het einde van zijn lange reis naderde. Brenner liet zijn tweedekker langzaam door het wolkendek glijden. Hij dwong zijn verdoofde gelaat om in beweging te komen en nam een slok uit zijn flacon. Als warme gesmolten chocola gulpte de jenever zijn mond in. Maar halverwege de tweede teug liet hij de slanke zilverkleurige fles ineens uit zijn handen klappen. Over de fles zelf hoefde hij zich geen zorgen te maken, die was in de kuip beland. De inhoud, daar viel nog veel over te zeggen. Onderweg in de daling door de wolkenpluim had iets de stuurboordvleugel van zijn vliegtuig geraakt. Stof was losgekomen en weggerukt. Flarden van het weefsel waren afgepeld en wapperden in de luchtstroom. Dit was een gevaarlijke ontwikkeling. Het rafelige gat van enkele centimeters kwam de aërodynamica van zijn toestel niet ten goede, wist Brenner. Hij boog zich even over de multiplex panelen rondom de cockpit, niet alleen om de schade te kunnen opnemen, maar ook om langs de watergekoelde Vicker mitrailleurs te kijken naar waar het onbekende object vandaan moest zijn gekomen. Omzichtig liet hij het toestel naar rechts hellen om meer van de horizon te kunnen zien en speurde het af op de aanwezigheid van eventuele belagers. Hier kon maar één verklaring voor zijn: zijn vleugel was geraakt door geweervuur.
Uit respect voor het knap geloste schot op een door de wolken vrijwel onzichtbaar gemaakt object, bleef hij dicht in de buurt van de witte pluimen. Het zou hem nog van pas kunnen komen erbij in de buurt te blijven als vijandig vuur inderdaad op de loer lag. Op deze hoogte was het in horizontale vlucht nog mogelijk om in “hands off”-modus te vliegen, dit in tegenstelling tot lagere hoogtes waarbij het noodzakelijk was een constante voorwaartse druk op de stuurknuppel uit te oefenen om te verhinderen dat het staartvlak een eigen koers zou kiezen. Desondanks koos hij ervoor om zijn handen om het richtingsroer geklemd te houden, om te kunnen anticiperen op het onbekende. En dat was maar goed ook. Kort daarop was het raak. In plaats van beschutting te zoeken voor de Duitse gevechtsvliegtuigen, waarop hij zich had voorbereid, dook er een omvangrijke zwerm vogels voor hem op. Honderden kleine zwarte vlekken blokkeerden van het één op het andere moment compleet het zicht. Brenner had geen idee waar ze zo plotseling vandaan kwamen. Nog maar net wist hij ervoor uit te wijken, maar dit leverde wel op dat hij zich in een schroefdraai om de groep vogels heen moest buigen om het er levend vanaf te brengen. Het gevreesde gyroscopische effect door de rotatiemotor lag in het vooruitzicht toen hij zich in deze halsbrekende toer stortte. Als een punt die zich over de lijn van een touw beweegt, waarmee wordt touwtje gesprongen, boog Brenner de Sopwith onder de kolossale groep vogels door. Terwijl hij dat deed zeilde er een regen van vogelpoep uit de lucht, waar zijn vliegtuig her en der mee werd besmeurd.  Perplex van het volume en de onwaarschijnlijk hoogte waarop deze zwerm zich ophield, wist hij het toestel in bedwang te houden. Ondersteboven hangende om zich vanuit de tweede schroefbeweging te kunnen herstellen in een normale vlucht dook hij noodgedwongen naar rechts tussen twee bergen een vallei in. Eenmaal terug in een gezonde vliegorde waarbij de hemel weer boven en de grond weer beneden hem was, trachtte hij te bevatten wat hem zojuist was overkomen. Met open mond nam hij de conditie van de dubbele rij vleugels op. Zijn blik bleef daarbij rusten op de kleine putjes die hij ontdekte in de stoffen bespanning. Kleine beschadigingen die aan de randen waren afgezet door een soort oxidatie gaven hem de indruk dat hij door een bijtende regen was gevlogen. Dezelfde putjes hadden de wind vrij spel gegeven en meer stof losgetrokken. Er was zoveel bekleding losgescheurd dat de houten ribben van de vleugel werden blootgesteld. De romp was er al even slecht aan toe. Brenner vloekte vanonder zijn sjaal. Hij had gehoopt dat hij bij het achter zich laten van de vogels, dit  superieure vliegtuig nu eindelijk aan de grond kon zetten. Dus Brenner was een nauwgezet man. Achter raken op schema kwam onder normale omstandigheden niet in zijn vocabulaire voor. Zijn zakhorloge waarschuwde hem echter, dat als hij een man wilde blijven van zijn woord, hij nu direct zijn koers moest bijstellen. Maar toen hij opkeek van zijn kompas ontdekte hij een nieuwe formatie vogels die uit een mist te voorschijn kwam die tussen de bergen hing. Het waren er minstens zoveel als daarnet, zo niet meer. Nu hij er schuin boven hing, kon hij zich er een betere voorstelling van maken. En al gauw zag hij dat het niet bij dit aantal bleef. Nadere beschouwing maakte duidelijk dat wat hij eerder had aangezien voor donkere accenten aan de berghellingen, eveneens groepen vogels waren. De donkere vlekken werden zwarter naarmate zij compacter waren. Vielen ze uiteen dan verwaterde dat en werden de vogels slechter zichtbaar. De situatie voor Brenner zag er nu bijzonder akelig uit, want hij ontdekte door het effect van deze superorganismen nu ook meer vogels boven hem. Had hij nu nog maar hoger gevlogen, dan had hij er uit kunnen opstijgen en eraan kunnen ontsnappen. De enige uitweg die hem op dit ogenblik werd geboden was omdraaien en via dezelfde weg terug tussen de bergen door. Onvermijdelijk was daarbij wel, dat hij in een deel van zijn te nemen bocht een route moest kiezen tussen de vogels door of doorvliegen in de hoop op betere omstandigheden. Het perspectief te laat op zijn afspraak te arriveren scheen hem ineens veel behaaglijker, helemaal toen hij besloot voor het laatste te kiezen en door de muur van mist af te zakken om een beter totaalbeeld te krijgen van de vallei; in het dal van Stymfalia werd Brenner verwelkomd door een massa vogels van apocalyptische omvang.  Je kon met geen mogelijkheid bevatten om hoeveel vogels het hier ging.

De Stymfalische vallei is omringd door de berg Trachi op het zuiden, Pharmakás naar het oosten en torenhoge berg Kyllini op het westelijke deel. Brenner en zijn vogels werden door het massief omringd. Meer naar het noorden was het opener, daar waar een reeks van gecultiveerde velden afbogen en allen naar het rietomringde ondiepe meer leken te wijzen. Culminerende naar het westen, waar we de dorpjes Láfka en Karteri vinden, meet de vallei ongeveer twee bij zes kilometer, met op het andere uiterste de plaats Stymfalia.
Laatstgenoemde was getuige van één van de twaalf werken van Heracles. Stinkende mensetende vogels, zo talrijk dat zij het zicht op de lucht blokkeerden wanneer zij oprezen uit hun moerassige oorsprong, terroriseerden de bewoners ongenadig met hun monsterlijke snavels, klauwen en veren welke uit brons vervaardigd. De één meter hoge vogels hadden de afmeting van een kraanvogel en het uiterlijk van een ibis. Vermoedelijk waren ze afkomstig uit de Arabische woestijnen. Ze vervuilden het land met hun giftige uitwerpselen, verwoestten het gewas en doodden het vee. Alleen Heracles was ze te slim af door met een ratel te schudden die door Hephaestos was gemaakt. Hij schoot ze daarna uit de lucht, totdat de overblijvende vogels op vlucht sloegen en later neerstreken op het eiland Ares in de Zwarte Zee.
Jason en de Argonauten zouden ze later nog zijn tegengekomen toen zij op zoek gingen naar het Gulden Vlies. Zij waren gedwongen om op weg naar Colchis langs het eiland te varen. Door vlug hun helmen op te zetten en luidkeels naar de vogels te schreeuwen, bleven zij beschermd tegen de vallende veren. Hiermee werden ze van het eiland verjaagd en is er sindsdien nooit meer iets van ze vernomen.

Onbekend met deze geschiedenis vloog Dus Brenner dieper de nauwe vallei in. Veel keuze had hij niet. De Stymphalische vogels verplaatsten zich en kozen voor een frontale aanpak. Dit liet hem weinig ruimte over om te manoeuvreren zodat hij de flanken van het dal opzocht. Hiermee zag hij zijn kans schoon en liet de Sopwith Camel dwarshellen om aan een klim rechtsom te beginnen. Zo kon hij de neus in een richting duwen waarin hij meende een doorgang tussen de bergtoppen te vinden. Al snel kwam hij erachter dat hij te hoog had ingezet en moest zijn actie staken. Voor hem hadden de vogels zich alweer verzameld. De afstand tussen het gat in de bergen en zijn vliegmachine was simpelweg te groot. Nog verder naar rechts afbuigen zou er nu toe leiden dat hij te dicht op een majestueuze uitstulping uitkwam en een gerede kans maakte te pletter te slaan. Aan zijn andere zijde was meer bewegingsruimte, maar daar bevonden zich ook de vogels. Zijn munitie hamsterend als een vrek vuurde Brenner met zijn Vickers in korte uitbarstingen. De Sopwith rolde naar links en naar rechts en de Stymphalische vogels gingen aan beide zijden aan hem voorbij. Zijn gedurfde aanval werd beantwoord met een regen van bronzen veren die door de vogels over het toestel werden uitgeworpen. Maar aan de kant van deze mythische monsters vielen ook slachtoffers. Onsterfelijk waren ze niet. Alleen waren zij met zoveel meer. En vlogen zij lager, om te proberen onder het schootsbereik van Brenner te blijven met zijn dodelijke machine geweer, dan liet hij zijn kist weer zakken en maakte hij nieuwe slachtoffers. Wat dat betreft was het vliegen met een Sopwith Camel geen sinecure. Daar de mitrailleurs boven bevestigd zaten, was hij voortdurend in het voordeel wanneer hij als jager onder zijn prooi vloog, maar zodra de kaarten gekeerd werden, had hij niets om zich mee te verdedigen. Dit ging om begrijpelijk redenen overigens ook op voor de vogels, alleen dan contra. Zij hadden de kracht niet om de veren naar boven te smijten, laat staan hun uitwerpselen.

Zo ging het kat en muis spelletje nog even door, totdat Brenner zich noodgedwongen uit deze groep vogels moest losmaken. Nog eenmaal probeerde hij een line-up shot in dezelfde groep, maar aan het hoge schelle gebrul van de motor te horen moest hij zichzelf dwingen tot ander maatregelen. Het lawaai dat uit de aluminium behuizing van zijn rotatiemotor kwam, duidde erop dat hij spoedig zonder brandstof zou raken. Hierdoor moest hij lager afdalen in de vallei om de motor niet te veel te laten slurpen. Daarbij zorgde het vliegen in de eerdere omstandigheden ervoor dat zijn romp en vleugels te veel bloot stonden en daardoor het risico liepen op nog meer schade op te lopen. Vliegen op de maximale snelheid van 115 kilometer per uur, waar de Britse tweedekker op gemaakt was, lag ondertussen ver buiten het bereik wat hij normaal zou kunnen trekken. Nog even en hij dreigde door de geleden schade zelfs onder de overtreksnelheid te raken, waardoor beklimmingen haast niet meer mogelijk werden. Met een snelheid van een magere negentig kilometer per uur scheerde hij amper vijftig meter boven de grond en over de landerijen. Onderweg haalde hij de ene na de andere vogel neer. Hier had hij verwacht vee in doodsangst verspreid te zien uitwaaieren als bladeren de door de lucht werden gegrepen. In plaats daarvan werd hij verrast met het morbide plaatje van tientallen karkassen van dezelfde dieren. In sommige gevallen was er van de koeien en geiten enkel nog een geraamte overgebleven. De vogels hadden ze onder gescheten waardoor ze ziek werden of ze hadden ze direct afgeslacht door ze met hun puntige snavels te doorboren en op te vreten. De Stymphalische vogels hadden de achtervolging op Brenner ingezet en kronkelden als één onheilspellende massa door de lucht. Ook voor hem waren diverse zwermen aanwezig die hij maar al te graag als schietschijven uit elkaar schoot. Het mocht een wonder heten dat Brenner hier überhaupt nog vloog. Enkele bronzen veren hadden reeds gaten geslagen in zijn vleugels en het was overduidelijk dat hij de afgesproken landingsplaats niet meer halen zou. De rollende contouren van de grond die onder hem voorbij raasde bemoeilijkten hem tot het maken van een zuiver schot.
Het landschap was een waas van glooiende weiden die snel overging in het moerasland van het Stymfalische Meer. De boerderijen en hun gronden waren verdwenen en hadden plaatsgemaakt voor het gifgroene water dat rijkelijk met algen was begroeid. Brenner moest zich concentreren op het heelhuids tot een goed einde brengen van deze doodsvlucht. Hij was aan de oversteek van het meer begonnen en zag dat dit het uiterlijk had van een hele dikke erwtensoep. De piloot vloog zo laag dat zijn wielen bijna het water raakten. Voor hem uit, stak een schilderachtige veldstenen ruïne van een brug uit het water alsof het een lang vergaan tijdperk wilde markeren. Het meer besloeg amper een kilometer in lengte, maar voor Brenner leek het alsof iedere druppel waaruit het was samengesteld onder hem voorbij kroop. Hij keek omhoog en zag hoe een dikke geconcentreerde wolk van Stymphalische vogels boven hem vlogen. Op een afstand van minder dan vijftig meter leken ze dadelijk een verenregen op hem te willen loslaten. En zouden ze daarin slagen, dan zou het brons hem niet alleen een kopje kleiner maken, het gewicht van de veren zou hem ook doen zinken. Hij omklemde daarom te trekker van zijn enige geautomatiseerde vuurwapen en bedacht zich hoe hij de vogels in zijn vizier kon krijgen. De verenregen begon reeds. Brenner ontspande daarop de greep op de trekker en veranderde terstond zijn tactiek nadat hij de omgeving goed in zich had opgenomen. Links van hem verscheen de brug en het was duidelijk dat de vogels hem vanuit de rechterzijde er tegenaan wilde laten vliegen. Hij hoefde geen geleerde te zijn om te weten dat hij met zijn spanwijdte van 8,5 meter onmogelijk de doorgang van de oude kleine brug als vluchtweg kon gebruiken. Wel liet hij zich verleiden om die richting uit te vliegen en trok in diezelfde beweging een groot volume van de donkerbronzen vogels mee. Het oude bruggetje had de verbinding met de kade eeuwen geleden verloren, zodat er een uitsparing was ontstaan die Brenner benutte om er zijn vliegtuig tussen de kantelen. De kunstige toeren die hij met zijn tweedekker uithaalde zou nog dikke punten hebben gescoord op een vliegshow. Achter de ruimte die hij tussen de kade en de brug had ontdekt, had hij een leegte in een rij hoge dennenbomen gezien, waar hij zijn geluk maar al te graag op beproefde. Het resulteerde erin dat hij tussen de stammen door kon vliegen met een marge van nog geen tien centimeter aan beide uiteinden van de vleugels. Achter hem stortte een flink groep veren en vogels neer in het water en tegen het stenen bruggetje. Zij konden niet meer tijdig reageren op deze voortreffelijke kunstgreep. Enkele raakten daarbij bedolven onder de stenen die onder deze onnoemelijke kracht werden losgerukt.
Dus Brenner zelf bleef even uit het zicht. Eventuele toeschouwers zouden verbijsterd zijn geweest waarom een crash uitbleef en zouden vol ontzag de vliegende kist hebben staan nastaren met oh’s en ah’s toen deze even later weer relatief ongeschonden tussen de kruinen van de dennen opsteeg. Tevreden gluurde deze over zijn schouder naar achter om zich te overtuigen van het staaltje dat hij had laten zien.

Veel tijd om te kunnen genieten van deze schamele overwinning was er echter niet. Brenner had de noordoostelijke opening in de vallei eindelijk bereikt, maar werd opnieuw door vogels gehinderd. Daarbij, hij was in zijn dijbeen getroffen door een bronzen veer. Zijn broek zag donkerrood van het bloed. En een nog grotere wolk met Stymphalische vogels stond hem inmiddels alweer op te wachten tussen de bergwanden en ontnamen hem de enige mogelijkheid om rechtuit de vallei uit te vliegen. Zijn nederlaag accepterende, deed hij daarom het enige mogelijke wat hij nog kon doen. In plaats van nu opnieuw naar rechts af te buigen om nieuwe confrontaties aan te gaan, zocht hij de hellingen op van de imposante bergketen Kyllini. Hierbij vloog hij recht over het plaatsje Stymfalia heen, waaraan de vogels hun naam hadden te danken. Warm bloed gutste uit zijn bovenbeen en droop over zijn stoel. Ook in zijn mond was een bronzen smaak aanwezig, omdat er bloed in terecht was gekomen. Met een vroege klim trachtte hij zoveel mogelijk terrein te winnen op de berghelling, omdat hij wist dat hij het uiterste van zijn rotatiemotor vroeg. Het was net genoeg om op het steiler wordend stuk boven een dichtbegroeid bos uit te komen. Hier gespte hij zijn veiligheidsgordel los. Daar had hij wat moeite mee door zijn dikke handschoenen. Maar toen dat eenmaal lukte opende hij zijn cabine en trapte er een pakketje uit. Een voorwerp ter grootte van een flink rugzak buitelde naar beneden en kwam in een bos met loofbomen terecht nog voordat de Stymphalische vogels in de buurt waren en het konden onderscheppen. Voor Dus Brenner had het alle belang dat zijn geheime lading niet zouden worden terug gevonden door enig individu die er kwade bedoelingen mee had. Liever nog, hij hoopte dat niemand het Gulden Vlies hier ooit nog terug zou vinden.
Gealarmeerd door de nu bijna lege tank zocht hij driftig naar een geschikte plaats voor een noodlanding, wetende dat dit in een onmogelijke opgaaf zou blijken te zijn. Het voortdurend van hoogte veranderende bergterrein stond geen landing toe dat een normaal mens zou overleven.
Tot grote vreugde echter, vond hij toch een recht stuk terrein waar hij een poging tot landen zou kunnen ondernemen.
Maar op dat moment sloeg het noodlot toe. De zure uitwerpselen hadden zich zo ver door de stof van de vleugels gebeten, dat het gewichtsverschil tussen de vleugels en de rest van het vliegtuig een maximum had bereikt. Hierdoor dreigde de Sopwith Camel scherp naar rechts te draaien en door het sterke gyroscopische effect van de rotatiemotor zou dit onvermijdelijk resulteren in een heftige dodelijke spin. Brenner stond hiermee voor een onmogelijk dilemma: in de ten dode opgeschreven kist blijven zitten of zichzelf overgeven aan de Stymphalische vogels door uit het vliegtuig te springen.

Had hij nou maar in het vliegtuig blijven zitten. Maar zijn woede jegens de vogels was zo ver opgelopen dat hij een even suïcidale keuze maakte door uit de Sopwith te springen. Na even te hebben moeten worstelen met onder en boven trok hij aan een koordje en opende hij zijn parachute. Achter hem klonk een luide explosie ten teken dat zijn trouwe Sopwith Camel in een vuurbal uiteen was gespat. Ook dit was een wanhoopsdaad, want hij wist dat hij nu een vrij hangende schietschijf was geworden. Nog even slaagde Dus Brenner er in om zijn karabijn tevoorschijn te halen en een tiental Stymphalische vogels uit de lucht te knallen, maar nog voordat Brenners lijf met de parachute tussen de bomen haakte, werd het in een tijdsbestek van enkele seconden tot het bot toe afgekloven.

By wilburteerman | September 5, 2011 - 6:21 am - Posted in Alweerwolven, Duimzuigerij, Galbakkerij, Nederlands

Verkoudheid. Bij iedere seizoenswisseling heb ik wel weer last. Wanneer het weer weerbarstig wordt barst bij mij de verkoudheid los. Het is de plotselinge ommezwaai waar ik geen weerstand tegen bieden kan. In één week tijd verdwijnt de schaarse hoeveelheid zon die Nederland bereikt en reikt de herfst met haar buien naar ons uit om ons met een kille knuffel welkom te heten in een nieuw jaargetijde.

Het maakt mij tot een kettingroker, maar dan één zonder nicotine en zonder die stinkende rook. De ene zakdoek heeft haar ondankbare taak nog niet uitgevoerd en via de dichtstbijzijnde prullenbak afscheid van ons genomen of de volgende papieren lap trek ik alweer tevoorschijn uit haar plastic zak. Deze aan een verslaving gelijkende gewoonte begint doorgaans met een paar droge dagen, vooraf gegaan door enkele stille. Laatstgenoemde is de incubatietijd.
Zonder direct al te opvallend de beschuldigende vingers te wijzen, verdenk ik de zondag van 28 augustus jl. ervan mij aangestoken te hebben. Zaterdag en zondag waren de ergste dagen. Je kon geen ‘boe’ of ‘ba’ zeggen – laat staan ‘Warschau‘  – of de bacillen schoten met 150 kilometer per uur door de lucht. Nu kan ik een interessante theorie gaan willen loslaten over waar die bacillen dan blijven als je daarmee moedwillig op de snelweg de maximum snelheid wilt overtreden, maar dat schiet het doel van dit artikel een beetje voorbij. Belangrijker is je te realiseren dat een boterham met pindakaas willen eten op de natte verkoudheidsdagen normaliter niet tot hele smakelijke resultaten leidt. In elk geval niet als je besluit een hap te nemen vlak voor een explosief niesmoment. Ook afwassen heb ik nooit echt praktisch gevonden onder deze condities. Zeker niet met de wetenschap dat er een uitgebreide barbecue vooraf is gegaan aan de totstandkoming hiervan. Dan ben ik meer bezig mijn handen weer af te drogen om een volgende niesbui te ondervangen dan dat ik echt aan het schone sopje toekom. Wat zullen onze gasten opgelucht zijn geweest dat vrouwlief het vlees heeft willen bereiden.
“Iemand nog wat extra saus? Die groene zei je?”

Vandaag is de groene dag aangebroken. Blijkbaar heeft mijn immuunsysteem voldoende kans gehad om de zoute lading naar buiten te bonjouren. Nu is de hardnekkige harde kern aan de beurt. Het zijn die dwarsliggers die zich ongegeneerd ophouden in mijn reukorgaan. Samengeklonterd als een stel opgeschoten tieners schoolt de dikke brei zich samen. Brokken slijm verhinderen mij het gemak er met twee keer snuiten vanaf te komen. Charmant is het nooit en smakelijk allerminst. De zware groene pitten zijn veelal de hardnekkigste. Toch ervaar ik de groene dagen altijd als een stuk effectiever dan de natte. De substanties zijn dan veel meer omvattend en soms lijkt het bijna of er geen einde aan komen zal. Maar het bewijs heb je dan tenminste nog in handen en kun je met een kundig oog inschatten wat hierna nog komen zal. Voor de rode accenten moet je trouwens wel oppassen. Zij waarschuwen je dikwijls tijdig om niet te hard door te blijven baggeren. Het is een alarm waar je niet omheen kunt en voorkomt dat de hersenen niet meer naar buiten komen. Wel zo veilig, en verstandig om het niet te forceren.

Veeg dat zakdoekje nog maar eens nadrukkelijk over die grote dubbele opening om maar zoveel mogelijk bewijsmateriaal bijeen te harken ten teken dat het einde nu eindelijk in zicht is. Gezondheid!

Inmiddels is op  YOUZZLE de tweede ronde begonnen van Nederland schrijft een boek. Helaas is onze De Chinese doolhof het de vorige keer niet geworden, maar we doen vrolijk mee aan hoofdstuk 2. Castor en Pollux is het vervolg op de Wisselwereld van Sjors Kersten. En aangezien de schrijfstijl van Sjors erg doet denken aan de schijfsels van onze Achmed Liën, konden we er aardig onze ei in kwijt!

Hoog boven Evan moest de vreemdeling door het dak van Techlab zijn geschoten. Geleidelijk verstomde het kabaal van het brekende beton. Neervallend puin maakte wel dat de stilte nog even op zich liet wachten. Lampen flitsten aan en uit en bleven uit na een kort salvo van elektrisch geknetter. Onder een enorm gerommel en gekraak donderden vele brokken beton op de vloer waarop Evan was gaan liggen. Ieder volgend blok dat voor hem neerkletterde maakte dat Evan ineen kromp. In een reflex stak hij een arm voor zijn betraande gezicht om zich te beschermen tegen de fragmenten die om zijn oren vlogen. Met de andere arm hield hij zichzelf in evenwicht. Als bij een botsing tussen twee enorme asteroïden , spatten stukken van diverse bouwmaterialen uiteen en schoten in willekeurige richtingen, gevolgd door een wolk van het stof dat erin opgesloten had gezeten. Het merendeel klapte echter in één stuk neer, waardoor een drukgolf over deze verdieping rolde. Binnen een paar seconden zag het voorste deel van het laboratorium grijs-zwart van het stof. De dikke vuile mist werd nog deels belicht door spotjes die hier en daar als bureaulampen fungeerden. Deze leken niet te willen zwichten voor al het geweld waar deze ruimte onder gebogen ging. Toch duurde het even voordat Evan ook maar iets van de lichtstralen meekreeg zolang vallende bouwlagen het zicht blokkeerden. Beton en metalen balken werden direct gevolgd door een verzameling stoelen, bureaus, computers en andere apparatuur. Ook veel glaswerk dat aan de scheidingswanden van vergaderruimtes had toebehoord, kletterde samen met al het puin naar beneden. Niet dat Evan ook maar iets kon onderscheiden van hetgeen zich voor hem aan het ophopen was. De ontstane stofwolk bleef nog altijd toenemen zolang de brokken naar beneden bleven zeilen. Het was sowieso onverstandig om de beschermende hand voor zijn gezicht vandaan te trekken voordat de instorting tot rust was gekomen. Het mocht een wonder heten dat de vloer waarop hij zich bevond stand hield onder deze intense krachten van vernieling.
Een wolkpluim, die zich door de verwrongen deuropening perste, nam naar buiten in volume toe. Vanuit de hal gezien was dat verder de enige zichtbare indicatie van de catastrofe die zich in het lab had ontvouwd. De buitenste schil bleef verder intact. Evan werd gezandstraald door het vuil dat zich om hem heen had verspreid. Onder een luid gekuch vochten zijn longen om de schaarse zuurstof binnen te krijgen. Voor zijn eerdere emoties was nu geen plaats . Lucht en beschutting hadden de prioriteit gekregen.
Nagenoeg vijf minuten verstreken voordat Evan de kans kreeg om zich staande te houden in al deze chaos. Aanvankelijk leek er totaal geen reden voor hem te zijn om nog verder in deze ruimte te willen doordringen. Hij was zelfs al bezig zichzelf weer op te richten en te vluchten toen een zwak gejammer zijn aandacht trok. Het gehuil werd steeds onderbroken door iets wat hij niet thuis kon brengen. Eén moment bedacht hij of het niet verstandiger was om gewoon te vluchten en rust en veiligheid te vinden bij zijn geliefde Myrthe thuis. Zijn verantwoordelijkheidsgevoel dat hem als bedrijfshulpverlener was aangeleerd, maakte echter dat hij besloot dat je geen slachtoffers in deze puinhopen kon achterlaten. Het besluit was snel genomen: zich vastklampend aan de verbogen randen van het gat stapte hij de duisternis tegemoet. Iemand was in nood en hij zou het zichzelf nooit kunnen vergeven als hij diegene zou laten stikken. Voorzichtig stapte hij door het gat en in de dikke mistige laag van gruis.
“Hallo?” schreeuwde hij schor in het duister en terstond hapte hij naar adem in een opstekende hoestaanval. Zijn luchtpijp was gortdroog en leek te branden bij elke stoot die er doorheen ging. Had het duister hem geantwoord dan zou zijn eigen gehoest deze respons volledig overstemd hebben. Het kostte hem een volle minuut om  zijn eigen ademhaling weer meester te worden. Meerdere klodders dik slijm sijpelden over zijn lippen toen zijn longen weer enige zuurstof binnen kregen. De jongeman snakte naar adem, omdat de ijle lucht hem de mond snoerde.
“Hé! Is daar iemand?” probeerde hij het nog eens, nadat de ergste stof was opgetrokken. En ook ditmaal moest hij hoesten en werd er niet geantwoord. Omzichtig stapte hij daarom naar voren en trachtte zich gewaar te worden uit welke richting het geluid was gekomen. De duisternis aftastend  zocht hij naar het dichtstbijzijnde object dat hij als houvast kon gebruiken. Hij vond de kunststof behuizing van een beeldscherm. Met enige moeite wist hij zijn blik scherp te stellen en ontdekte de vernielde computer waar het scherm aan toebehoorde. Het laboratorium was immers nog vooral in duisternis gehuld. Het zonlicht kreeg de kans nog niet om door het gat in het dak binnen te dringen daar een stofwolk dit belemmerde. De laatste lichtpuntjes in de ruimte waarin Evan stond waren niet langer afkomstig uit lampen die de werkplekken verlichtten. Kleine brandjes waren hier en daar ontstaan door beschadigde apparatuur en kortsluiting. Flikkerend licht priemde door de donkerte. Hij moest zich haasten wilde hij een kans maken om het huilende slachtoffer veilig te kunnen bereiken.
Evan had maar kort een indruk kunnen krijgen van de oorspronkelijke constructie van deze ruimte voordat de zwarte indringer het gebouw door het plafond verliet. Rechts van hem, wist hij, had hij een stel gigantische generatoren achter glas gezien. Of waren dat de noodaggregaten geweest? Nee, dat zou een wat onlogische plaats zijn geweest om die onder te brengen. Op deze plek was een oranjerode gloed zichtbaar, ongetwijfeld afkomstig van een brand. Links van hem flitsten blauwe sterretjes aan de uiteinden van elektriciteitskabels. Die moesten van de enorme buisvormige apparatuur afkomstig zijn die hij eerder gewaar was geworden. Vonkjes kwamen ervan los en speelden pyromaan met de inboedel.
Hij passeerde de kruk die eerder door het laboratorium was gevlogen en vond steun aan een object dat hij niet thuis kon brengen.
“Ai!” slaakte hij een kreet van pijn. Het onbekende voorwerp bleek een uit elkaar gescheurde archiefkast. Evan verwondde zijn hand aan een gekarteld stuk metaal. Voor even was al zijn aandacht gericht op de nare sensatie in zijn vingers. Zien kon hij de wonden niet, maar de pijn en de doordringende geur van zijn eigen bloed informeerde hem over de toestand waarin zijn hand verkeerde.
Nieuw gejammer trok ineens zijn aandacht en gaf hem een idee waar hij verder moest zoeken. Hij tastte naar de pols van zijn gekwetste hand en slaagde erin het knopje van het lampje te vinden dat op zijn horloge zat. Een klein schijnwerpertje drong plots door alle zwevende deeltjes en gaf Evan de kans om zich beter te oriënteren. De lichtbundel hielp hem een uitweg te vinden uit deze donkere doolhof. Diverse glasscherven kraakten daarbij onder zijn gewicht en het oortje van een drinkbeker maakte zich van zijn eigenaar los toen hij er op stapte.
Plotseling kreeg hij nieuwe vertrekken in het vizier. Eindelijk zag Evan een lichtpuntje; hij spoedde zich er heen. Bij het verlaten van het voorste laboratorium belandde hij in een bescheiden atrium dat de medewerkers een plaats van ontspanning had geboden. Daar trof hij een kunstmatig vijvertje aan. Gretig stak hij er zijn gezicht en handen in. Karpertjes schoten opzij terwijl wit stof het water troebel maakte en het bloed van zijn vingers het rood deed kleuren. Het atrium zelf was ook niet volledig vrij van vuil. De stofwolk die erin was binnengedrongen vanuit het lab liet fijn materiaal achter op zijn pas gewassen donkerblonde haar. Evan veegde het smerige water uit zijn gezicht en zocht naar de plaats vanwaar hij het geluid had gehoord. Hij ontdekte een volgend labdeel waaruit een hijgend gesnik weerklonk. Een rafelig gat bevond zich op de plaats waar eens de deur naar deze ruimte was geweest. Verder was deze verrassend goed verlicht en leek door het geweld van boven ontzien. Opgelucht verschafte hij zichzelf toegang tot die ruimte en raakte bevangen door verse indrukken.

Als een toeschouwer van een voetbalwedstrijd leek hij een arena te zijn binnen gestapt. Links en rechts van hem werd de tribune gevormd door computers en panelen die op boven elkaar liggende bouwlagen opgesteld stonden. Ze waren afgeschermd door metalen buizen die verhinderden dat de laboranten naar beneden konden vallen. Een trap van een paar meter breed strekte zich voor hem uit om te eindigen bij een ander paneel in het midden. Daarachter bepaalde een monster van mechanica het beeld en nam er een flinke ruimte van in beslag. Eveneens achter een glazen wand stond daar een kolossaal elektronisch gedrocht. Op één plaats was de glazen beschermwand uit haar sponningen gesprongen. Evan had de indruk dat hier de duistere vreemdeling gevangen was gehouden die nu was ontsnapt. Een platform in het midden besloeg op zijn minst een kwart van de totale werkruimte achter het paneel. Het was zeker een meter dik en lag vol met iets dat op roetdeeltjes leek en een blauw soort pasta. Twee aluminiumkleurige constructies van een meter of vier hoog flankeerden dit plateau. De gelijkenis met twee gigantische microscopen was treffend. Erachter liep een veelkleurige buis van zeker vijftien meter in doorsnede waaraan deze apparaten gekoppeld bleken te zijn. Daarnaast stond nog een groot cilindervormig bouwwerk dat aan een zuigermachine deed denken. De totale stellage was enorm en indrukwekkend te noemen.
Evan vond het toch wel bijzonder dat hij al deze geheime ruimtes betrad en liet zich keer op keer verbazen. De afdelingen van Techlab werkten weliswaar continu samen aan gemeenschappelijke doelen, maar de medewerkers kenden de onderlinge verbanden vaak niet. Geheimhouding stond hoog in het vaandel en wie ook maar de schijn wekte deze te willen doorbreken, mocht zijn biezen pakken en een dure advocaat in de arm nemen.
Veel van de laboratoriumwerkplekken bleken abrupt te zijn uitgeschakeld door stroomonderbrekingen of vernield door rondvliegende voorwerpen. Aan de wanden van het lab kleefden zoveel bloedsporen dat het Evan toescheen alsof hij in een enorme slagerij was binnengestapt.
Deze veelvoud van impressies werd doorbroken door een dun piepstemmetje dat naast hem klonk. Het kwam uit de richting van één van de bureaus. In eerste instantie zag hij nog niet waar het geluid vandaan kwam, maar spoedig werd hij een vrouwelijke gedaante gewaar die onder een werktafel klaarblijkelijk aan het hyperventileren was. Een waterval van tranen – van geluk of angst – maakte zich bij haar los.
“Goed volk!” bracht Evan uit in de hoop haar daarmee gerust te stellen. Het huilen hield echter niet op. Evenmin had de vrouw de controle over haar oppervlakkige ademhaling herwonnen. Een volle borstkas bleef onregelmatig op en neer gaan. Evan knielde bij haar neer en praatte zachtjes tegen haar.
“Rustig maar,” suste hij.
“…het komt nu goed. Er is nu iemand bij je.”
Hij legde zijn handen op haar schouders en zocht naar goedkeuring in haar vochtige reebruine ogen. Hij hoopte haar tot kalmte te brengen door over haar schouders te wrijven. Een knikje van haar kant bestempelde tenslotte het vertrouwen.
“Hé, het is goed nu,” sprak hij haar opnieuw vertroostend toe.
“…kom maar.”
Hij probeerde haar aan haar schouders zo te manoeuvreren dat ze vanonder het bureau zou kunnen opstaan. Anders kon hij haar niet goed bekijken om te zien of ze iets mankeerde. Aanvankelijk dorst ze niet van haar beschutte plaats te wijken en klaagde ze dat ze haar been had gebroken.
“Nee!” was alles wat ze tussen haar gehaaste ademhaling kon uitbrengen ,wijzend naar haar been. Nieuwe tranen vloeiden over haar wangen. Evan had haar zorgen om haar botbreuken niet direct herkend en moedigde haar verder aan om op te staan. Maar toen hij haar angst eenmaal doorhad, staakte hij zijn actie en liet haar zitten waar ze zat. Ze kroop wel wat dichter naar hem toe om de communicatie te vergemakkelijken en de reden van haar leed toe te lichten.
“Hier,” zei ze en wees op de gescheurde stof van haar panty. Evan zag wel dat de kleding was gescheurd en verwachtte er op z’n minst een verdikking te zullen zien. Maar behalve een hoeveelheid blauwe pasta en een aardige plas bloed onder haar lichaam was er geen breuk te zien. De huid van haar knie was ietwat besmeurd, maar strak en glooide zoals het hoorde.
“Ssssh!” kalmeerde hij haar.
“Er is geen wond te zien,” en met een zachte handbeweging streek hij over haar been, de blauwe pasta negerend die over zijn vingers trok. Teder oefende hij wat lichte druk uit.
“Zie je wel? Doet dit pijn?”
Hij wilde er zeker van zijn dat ze geen pijn ervoer. Het moest vaststaan dat er geen ernstige verwondingen waren. De vrouw was verbaasd over de afwezigheid van pijn en haar ademhaling begon zich langzaam te stabiliseren. Met grote ogen onderzocht zij nu zelf haar eigen knie.
“Euh nee, hoe kan dat nou? ”
“Het is vast de schrik geweest,” verzekerde hij haar, maar de vrouw dacht daar anders over en protesteerde:
“Nee echt! Mijn been was gebroken. Ik heb het bot zelf naar buiten zien steken. Waar komt anders al dat bloed vandaan?”
Evan moest toegeven dat dit hem wel verontrustte. Alleen een blinde kon over het hoofd zien hoe het bloedspoor naar haar lijf een route volgde over de muren en het plafond. De abstracte expressionist Jackson Pollock was beslist afgunstig geweest om zulke kwaststreken. Zeker anderhalve liter woest verspreid bloed plakte tegen de wanden. Deze jonge vrouw had op z´n minst zwaargewond moeten zijn. Evan vroeg zich verwonderd af hoe dat eigenlijk op die plek terecht was gekomen. Hij had er werkelijk geen idee van. Hij bekeek de vrouw nog eens goed en vroeg haar opnieuw of opstaan mogelijk was. Ze dacht van wel en liet dit blijken met een aarzelend lachje. Ze hees zich aan hem op en kwam overeind. Een handreiking voor haar vrije hand en een platte hand die haar rug ondersteunde waren genoeg om haar de nodige begeleiding te geven.
“Niks,” sprak ze vol verbazing door haar tranen heen, doelend op de afwezigheid van pijn. En ook Evan verwonderde zich erover hoe er zoveel bloed kon zijn zonder dat er ook maar één wond op haar ranke lijf te vinden was. Met haar goedkeuring inspecteerde hij haar hoofd, rug en benen terwijl ze zelf haar lijf van voren controleerde. Dus waar had zij zoveel bloedverlies opgelopen?
“Krijg nou wat!”
Evan bekeek zijn eigen handen. De blauwe substantie waarmee hij inmiddels veelvuldig zijn vingers had besmeurd, drong al kruipend in zijn huid. Zijn vingertoppen zogen het op alsof er een onzichtbaar mondstuk van een kruimeldief in school. Bij het binnentreden van deze opvallende pasta door de poriën sloot de huid zich waar hij deze eerder lelijk had verwond. Ieder stukje huid waar bloed nog maar net de pezen verborgen hield, trok zich nauwkeurig terug totdat zijn vingertoppen weer in staat waren een gave afdruk achter te laten. De pasta zelf verdween compleet. Het enige dat achterbleef waren zwarte spikkels gelijk aan de roetvegen die achter in dit lab op een plateau te ontdekken waren. Hij kon ze zo van zijn handen vegen.
Al even perplex als hijzelf staarde ook zijn vrouwelijk gezelschap naar het wonder op zijn handen. En van zijn handen gunde zij zichzelf een verse blik op haar eigen lijf, stomverbaasd over het effect van deze dikke blauwe gel.
“N-2-U-X,” ze bracht het alsof ze een computerspeaker was die een commando voorlas.
“Sorry? Dat is een ongebruikelijke naam!”
“Oh nee, sorry,” en ze bloosde. Alleen was dat niet zichtbaar, omdat het nog voor een groot deel verborgen zat achter het blauwe waas.
“Deidree,” zei ze en stak haar hand naar voren.
“Deidree la Paz.”
Evan beantwoordde het gebaar meteen en realiseerde alleen nu hoe warm haar hand eigenlijk was. Of kwam het doordat de zijne zo koud was nu hij het had gewassen met het vijverwater uit het atrium? Even bleef het stil en hij staarde een paar seconden te lang naar haar zachte oogopslag. Twee prachtige kijkers keken hem vragend aan. Ten slotte trok haar wenkbrauw zich op waardoor zijn trance werd doorbroken. Net niet hakkelend bracht hij uit:
“Evan. Evan Morrow,” hij herstelde zich, maar een ‘big smile’ wist hij niet meer te onderdrukken. Bloed liep naar zijn ongeschoren wangen en maakte dat hij bloosde. Ook Deidree trakteerde hem op een lachje. Het hare was alleen net iets meer cartoonesk. Jeetje, wat moest Myrthe hier wel niet van denken, bedacht hij zich. De omstandigheden waar hij deze middag in was beland maakten dat hij weerloos was geworden voor dergelijke charmes. Deidree liet haar hand uit de zijne glijden en begon aan een oppervlakkige schoonmaakbeurt door wat van de blauwe pasta van haar polsen en het gezicht te wrijven. De hyperventilatie was als voor de zon verdwenen nu ze in mannelijk gezelschap was en er haar redder in had gevonden. Toch was duidelijk te zien dan ze nog flink gespannen was en hier vlug weg wilde.
“Wat een bizarre ervaring is dit,” sprak ze, duidend op de helende werking van het blauwe goedje. Evan vond een stofdoek en hoewel deze wat aan de vuile kant was, volstond hij om Deidree te helpen haar gezicht smurrievrij te krijgen.
“Hoe ben je zo besmeurd geraakt?” wilde hij van haar weten.
“En wat is dat voor spul?”
Deidree keek van de vettige substantie kort naar Evan op en van hem naar de bron van al deze ellende. Haar blik bleef vast gericht op de enorme microscoopvormige stellage aan de andere kant van de ruimte. Ze begon weer te snikken voordat zij zich goed en wel kon verklaren. Evan strekte zijn handen weer naar haar uit.
“Het is goed. Ga anders even zitten,” stelde hij voor en greep de leuning van een bureaustoel vast die hij binnen handbereik had. Maar Deidree sloeg het aanbod af.
“Nee, het is niet goed. Ik moet vast ergens een fout hebben gemaakt en zo de dood hebben veroorzaakt van al mijn collega’s hier.”
Een nieuwe golf van tranen maakte zich bij haar los. Ze bedekte haar gezicht en ging kennelijk gebukt onder hartverscheurende emoties. Evan daarentegen keek bijna paniekerig om zich heen. Welk een horror moet zich hier hebben afgespeeld waardoor zij zich zo miserabel voelde? Maar het gissen naar het antwoord was niet heel moeilijk. Na wat hij vandaag had meegemaakt, lag de conclusie voor de hand dat dit met de duistere vreemdeling verband hield. Met een nog wat zilte ondertoon begon ze haar verhaal:
“Ik was samen met mijn collega Robin bezig aan dat apparaat daar,” ze wees naar het paneel onderaan de trap.
“… Robin was juist bezig om de lichaamsfuncties van dat monster te meten terwijl ik het paneel bediende om nieuwe instructies te kunnen invoeren.”
“Ho wacht even! Wil je zeggen dat hij daar achter het glas heeft gezeten?”
Deidree begreep wel dat hij het vroeg, maar eigenlijk lag het antwoord wel erg voor de hand.
“Ja. De duistere persoon die de boel hier aan diggelen heeft geslagen werd hier door ons vastgehouden.”
Deidree kwam zo niet echt aan haar verhaal toe, want Evan onderbrak haar opnieuw.
“Hij … hij zat hier al een tijdje?” vroeg hij. Hij kon amper bevatten wat nu pas echt tot hem doordrong.
“Zeker. Maar laat me nu even vertellen.”
Evan snapte het en gaf haar die kans.
“Dat monster dat vandaag al die chaos hier heeft aangericht werd daar tussen de armen vastgehouden,” ze wees opnieuw naar de stellage in de vorm van de microscopen.
“Met behulp van de materiezender van één van de Y-afdelingen werd hij naar hier geflitst, een onverwacht neveneffect van Techlab’s fundamentele onderzoek naar elementaire deeltjes. Ik bedoel, wij doen die experimenten hier natuurlijk niet zelf. Dat zou betekenen dat we hier over een eigen deeltjesversneller beschikken. Alleen heeft Techlab wel de apparatuur om contact te zoeken met materie van elders uit het universum. Dat doet zij met behulp van de Chronosfeer, een massief mechaniek waarmee we onlangs grote brokken materie naar hier hebben kunnen zenden.”
“Kunnen we dat echt?” onderbrak hij haar weer.
“Stil nou,” gebood zij hem.
“Ik weet enkel dat die Chronosfeer zo genoemd wordt en dat dit apparaat het hoofddoel uitmaakt van die andere afdeling. Hoe het is staat is om materie te verplaatsen en naar hier te krijgen weet ik niet. Wij kregen enkel de monsters aangeleverd, die tot voor kort alleen uit brokken ruimtepuin bestonden,” ze zuchtte even.
“…totdat híj ineens verscheen. Onze opdracht was om met de Castor, het grote bouwwerk dat je daar ziet staan, de monsters te stabiliseren en aan nadere inspectie te onderwerpen. Onder het platform wat je daarginds ziet, ligt Pollux. Dat is een soort kanon om de monsters mee door te lichten. Naar de werking daarvan moet je mij niet vragen, daar was Robin de expert in. Ik weet meer van de Castor. De Pollux werd ook niet ingezet voor onze merkwaardige bezoeker. Al stond dat wel in onze planning, omdat we meer over die vreemde substantie in zijn lijf te weten wilde komen. Dat is de N2UX waar ik het net over had, dat smerige goedje hier dat onze verwondingen genas. Het gevangen houden van dit krachtige individu en hem aan wat onderzoeken onderwerpen was ons eerste doel, maar al gauw raakten wij gefascineerd door de geneeskrachtige materie in zijn lijf waarmee hij ook zichzelf heeft hersteld. Techlab had overigens helemaal niet bewust het plan gehad om hem naar hier over te halen. Zoals ik al zei, kwam hij per ongeluk in onze wereld terecht. In eerste instantie was Procyon, eveneens vernoemd naar een ster, zwaargewond en in verdoofde toestand hier aangekomen. Geketend werd hij hier binnen gereden en op de Castor en de Pollux geplaatst. Toen we dat zagen gebeuren, hadden we direct de angst in ons hart en realiseerden we ons dat we met een serieuze taak van internationaal belang waren opgescheept. Niet alleen waren we erin geslaagd een levend organisme van een andere wereld naar hier te halen, we zaten ook met de vraag wat we nu met hem aanmoesten. Alle medewerkers die hier werkten, voelden de verantwoordelijkheid op zich drukken. Procyon mocht geen bedreiging vormen voor de buitenwereld. En ik denk dat ik voor al mijn directe collega’s spreek dat we eigenlijk wel wilden dat hij werd teruggestuurd naar de wereld waar hij vandaan kwam. Maar misschien kon dat wel helemaal niet. Wat er uiteindelijk met hem moest gebeuren wist dus ook niemand. Stabiel houden, bewaken en lichaamsfuncties meten was al wat ons te doen stond. Alleen pakte dat niet zo uit als we hadden gepland.”
Deidree’s ogen werden weer troebel. Ze gleden over de vernielde werkplekken en zochten naar de lichamen van haar collega’s. Van een enkeling was niet veel meer overgebleven dan een zielig hoopje as. Evan luisterde gespannen en gaf haar de ruimte om niet verstard achter de computers in de hoek gedrukt te blijven staan. Ze liepen een stuk weg van de plaats waar hij haar had gevonden en posteerden zich bovenaan de trap. Voor hen lag het toneel er chaotisch maar verlaten bij. Verbitterd vervolgde ze:
“Dat Procyon over ongekende krachten moest beschikken wisten we allang. Zelf hadden wij niet in de hand wat er met hem moest gebeuren. Die instructies kregen wij van een andere afdeling. Zoals je weet wordt er binnen Techlab met PDA’s gewerkt die geprogrammeerde instructies doorgeven.”
Evan was bekend met dit principe. Voor zijn functie had hij er bij indiensttreding ook één ontvangen. De PDA werkte als een doodeenvoudige handcomputer die je in de alom aanwezige geavanceerde apparatuur, die Techlab rijk was, vast kon klikken. Het hulpmiddel was iets kleiner dan een volwassen mensenhand en daarmee handzaam in gebruik. Opdrachten konden met de hand worden ingevoerd door over een toetsenbordje te ‘vegen’ dat op het display op te roepen was. Voor Evan had het inspreken met de voicerecorder echter de voorkeur.
“Vanmorgen staken we één van de ons aangereikte PDA’s in het controlepaneel waarna het ineens faliekant misging. Robin stond naast me toen het gebeurde en werd het eerste slachtoffer. Direct nadat ik de PDA in het slot had gestoken vielen de twee stabilisatorstralen van de Castor uit. Ik had de handheld nog niet losgelaten of ik zag de stralen uit de projectoren aan beide kanten uitdoven. De akelige verschijning voor mij had het direct in de gaten. Procyon boog abrupt zijn gezichtsloze hoofd opzij en beproefde of hij in staat was om zijn armen en benen te bewegen. Kort daarop volgende een dreun. Ik werd door de ruimte geslingerd en Robin werd door een hoop rondvliegend glas gedood.”
Beverig wees ze naar het paneel waar ze Robin konden zien liggen. Niet alleen was hij een speldenkussen van glas geworden, maar aan zijn verminkte gezicht en een plas bloed te zien moest deze Procyon hem nog meer leed hebben aangedaan. Zijn leeftijd viel aan zijn gezicht niet in te schatten. Oordelende aan zijn postuur en kleding moest hij een jonge dertiger zijn geweest. Evan nam Deidree in zijn armen. Ze was opnieuw in huilen uitgebarsten. Zij liet haar hoofd op zijn borst rusten en liet zich helemaal gaan. Evan, op zijn beurt, wreef over haar rug en suste.
“Oh arm ding,” fluisterde hij zachtjes. Ze was in één klap haar naaste collega kwijt en wie weet hoeveel collega’s nog meer. Evan kon, te oordelen aan de ravage waar zij in stonden, wel raden wat er gebeurd moest zijn. Een ogenblik later liet hij haar los en liep rustig over de trap naar beneden. Bij het passeren van iedere rij werkplekken trof hij daarachter en daaronder slachtoffers aan waarvan de een er nog gruwelijker bij lag dan de ander.
“Hoe kan het dan dat jij dit hebt overleefd? Je stond het dichtste bij,” hij stelde de vraag hardop aan haar zonder haar aan te kijken. Meer slachtoffers staarden hem levenloos aan. Het monster moet hen op dezelfde manier hebben gedood zoals hij ook de soldaten vermoord had zien worden. Zijn maag trok zich samen en hij voelde nieuw gal opkomen. Even kokhalsde hij. Met de rug van zijn hand voor zijn mond wist hij zich echter te bedwingen, maar bleef onpasselijk bij de aanblik van de vermoorde medewerkers.
“Eén man zag het gebeuren en schoot op hem,” antwoordde Deidree. Evan zei niets. Hij was bevangen door dit afgrijselijke tafereel.
“…ik weet niet of het schot het monster had geholpen om door het glas te breken, maar hij had hem in zijn schouder geraakt,” ze slikte en klonk hees door de tranen.
“…Procyon’s bloed is de N2UX die we hebben onderzocht. Het spoot over mij heen toen hij werd beschoten. Maar het hielp allemaal niets. Althans, voor mijn collega’s … hoe moet ik dat zeggen?”
“Ik begrijp het Deidree. Ik mag toch wel Deidree zeggen?”
Ze gaf geen antwoord, maar Evan besteedde daar geen aandacht aan. Hij was aangekomen bij het paneel en zag Robin ernaast op de vloer liggen. Hij begreep meteen waarom de jonge man het niet had overleefd en deinsde geschrokken terug van het gruwelijke beeld dat hij dacht te hebben gezien. Evan begon zich licht in het hoofd te voelen. Had hij dat nou goed gezien? Het leek wel alsof het slachtoffer een deel van zijn gezicht miste. Hoewel een stemmetje in zijn hoofd hem aanraadde om het niet te doen, werd hij door nieuwsgierigheid naar het lijk getrokken. Het was inderdaad zoals hij dacht het te hebben gezien. Van Robin’s Zuid-Amerikaans getinte uiterlijk was slechts een helft van het gezicht overgebleven. De rest was wreed weggeblazen. Het overgebleven oog staarde angstig naar het plafond. Het rode waas dat over zijn oogbol lag, zal hij niet meer hebben gezien. De plaats waar het andere oog had gezeten werd opgevuld door brokken bloed en verder alleen maar leegte. Ditmaal kon Evan zich er niet tegen verzetten; het gevoel van afkeer was te heftig. Vanuit zijn slokdarm begon hij te schokken en een zure smaak verspreidde zich door zijn hele strottenhoofd. Een klein beetje slijmerig gal spuwde hij naar buiten en moest het paneel vastgrijpen om zijn balans te hervinden. Met zijn hoofd tussen zijn schouders hing hij daar aan het metalen frame en voelde een bonkende hoofdpijn opkomen. Evan vocht ertegen en probeerde weer snel rechtop te gaan staan. Hij boog zijn armen waar hij deze eerder gestrekt hield om over te geven en staarde naar het paneel. Met wat hij daar zag verdween zijn misselijkheid onmiddellijk. Zijn gedachten waren nu op iets heel anders gefocust. Met een bonzend hart dat als een gevangen dier in zijnborstkas vocht voor vrijlating, staarde hij naar het ding dat uit het slot op het paneel stak. Een voor hem bekend geelgrijzig voorwerp zat in de sleuf geklikt. Op het display liet zich een naam lezen.
“Wat krijgen we nou?” bracht hij uit. Onbegrip straalde van zijn gezicht.
“Dat is mijn PDA!”
Evan tilde het voorwerp uit het slot en bracht het naar ooghoogte. Dit was zijn PDA. Dus hoe kon het dat hij zijn eigendom hier in een laboratoriumvertrek aantrof waar hij zelf geen toegang toe had? En welke instructies had het bevat toen deze in het paneel werd gestoken? Zelf zou hij nooit opdracht hebben gegeven om zo’n monster vrij te laten als hij vandaag had ontmoet. Daarbij, hij wist niet eens dat hier iemand werd vastgehouden! Zijn bezwete hand omklemde de PDA, maar hij had moeite het apparaat stil te houden; Evan trilde van ontzetting. Een onbedwingbaar gevoel van woede borrelde op in zijn lijf. Hij moest het weten!
“Wie heeft me dit geflikt?” foeterde hij hardop en angstig naar het apparaatje. Maar Evan wist eigenlijk heel goed wie dat geweest moest zijn. Naast hemzelf was er namelijk maar één persoon die de code van zijn kluisje kende en zo over zijn PDA kon beschikken.
“Dytre!”
Evan draaide zich om en zag zijn baas naast Deidree staan. Haar ogen stonden vol doodsangst; Dytre had de loop van zijn pistool op haar slaap gedrukt.
“Ah,dus je weet het?”

By gsorsnoi | March 3, 2011 - 11:03 am - Posted in Duimzuigerij, Galbakkerij, Nederlands, Wisselwereld

De verhalen van de Tycoon Newspaper zijn sinds enige tijd ook op andere plekken op het internet terug te vinden. Eerder al heeft Achmed Liën van ons de taak gekregen om zijn monsterverhalen, het Navelpad Mysterie en enige andere artikelen van collega reporters aan de Verhalensite aan te bieden. Dit is een site waar een flinke verzameling verhalenschrijvers hun eigen verhalen delen en ook vele tips aan elkaar uitdelen om van elkaar te leren. Ook wij hebben een hoop ervaringen opgedaan aan hun input!  Helaas houdt die site nu na tien jaar op met bestaan. 1 April, het is geen grap, gaat daar de stekker eruit. Zo zagen wij ons genoodzaakt een goed alternatief te vinden voor zo’n prachtig platform. En dat is nog helemaal niet zo eenvoudig. Die Verhalensite was namelijk best uniek. Ook de leden die daar momenteel bezig zijn hun eigen werk veilig te stellen, hebben er nog best een flink kluif aan uit te vinden waar ze met hun prachtige hersenspinsels heen moeten.

Gelukkig zijn we onlangs benaderd door de redactrice van de site YOUZZLE. Haar site is een prachtig medium dat begin dit jaar het levenslicht zag. Natuurlijk hebben ze daar nog niet de tien jaar ervaring die het eerder genoemde platform had, maar de potentie om een geschikte verhalendeler te worden heeft het zeker. Zij maken namelijk actief gebruik van de sociale media zoals de meeste internetgebruikers ze vast wel kennen:  Facebook, Hyves, Twitter en zelfs YouTube. Deze redactrice ziet wel iets in onze verhalen en heeft ons uitgenodigd om ook daar onze verhalen te delen.
Hoe konden we daar nou ‘nee’ tegen zeggen?

YOUZZLE is ook maar meteen gestart met een prachtig ander initiatief. Middels een wedstrijd waarbij leden steeds één hoofdstuk mogen schrijven, willen zij een boek gaan uitgeven. Zo maken amateurschrijvers ineens een grote kans een wens vervult te krijgen waar menig Nederlander van droomt: zelf een boek uitgeven. Afijn, helemaal je eigen boek is het dan natuurlijk nog niet; je deelt het boek tenslotte met de andere deelnemers aan deze wedstrijd. Het is namelijk de bedoeling dat er bij ieder hoofdstuk wordt gestemd op het verhaal dat het meest bij het publiek aanspreekt. Het hoofdstuk dat vervolgens de meeste stemmen en o.a. reacties  ontvangen heeft, wordt opgenomen in het te publiceren boek.

De Tycoon Newspaper doet natuurlijk ook mee aan deze schrijfwedstrijd. Het verhaal dat we hebben ingestuurd is een beetje ‘geleend’ uit het Navelpad Mysterie, maar lijkt ons prima geschikt om kanshebber te zijn. De navelpadden en andere hoofdpersonen hebben we voor het gemak uit het verhaal geveegd en Gohes City tot Prima City omgedoopt. ‘De Chinese doolhof’ is uiteindelijk de werktitel gevonden en we hopen natuurlijk met z’n allen dat wij de eerste ronde zullen winnen. Hierbij het eerste hoofdstuk zoals je deze kunt terugvinden op YOUZZLE:

http://www.youzzle.nl/nl-boek/de-chinese-doolhof/

Noot: de versie hieronder is inmiddels geredigeerd door BoB. We hopen onderstaande versie uiteindelijk in het boek te krijgen. 😉

De Chinese doolhof

Prima City’s China Town is niet zomaar een wijk in een grote metropool waarin toevallig een hoop Aziaten wonen. Deze wijk kun je betreden, maar de kans dat je er ooit weer uit zou geraken is praktisch nihil.

‘De Chinese doolhof’, zoals de beruchte wijk in de volksmond is gaan heten, is het grootste bewoonde labyrint op aarde. Je kunt er dagen door de straten dolen. Maar je zult altijd een keer in een straat uitkomen die je al eens had gepasseerd, zonder je dit te realiseren. Dit district beslaat bijna een kwart van de stad en strekt  zich uit tot de op één na buitenste laag ervan. Het is een compacte substad die even buiten het centrum ligt. Half China lijkt erin te wonen. Precies die eigenschap dat alles zo opeen is gebouwd , maakt dat de stad een verschrikking is om in te wonen. Alle straten lijken op elkaar en de infrastructuur is er beroerd. Voedselvoorzieningen reiken amper tot alle locaties, zodat er veel armoede is ontstaan. Huizen staan op elkaar gestapeld zonder dat je echt van flats kunt spreken. Kijk je om je heen door de straten dan bestaat het gros van de uitwegen uit onpraktische trapconstructies die weinig bewegingsvrijheid bieden aan de inwoners. De meeste mensen die hier zijn opgegroeid weten niet eens van het bestaan van de wereld die zich buiten de ‘muur’ afspeelt. De ‘muur’ is de abstracte benaming die is gegeven aan de horizon van het bekende. Alle straten die je niet kent bevinden zich buiten deze onzichtbare muur. Niet voor niets wordt de wijk aangeduid als een gigantisch complex doolhof.

Onfortuinlijke inwoners van Prima City die in de Chinese doolhof zijn geboren groeien er op, leven nauwelijks langer dan een jaar op één plek en sterven een vroege dood op een compleet andere plaats in dit stratengedrocht. Nergens op onze planeet kent een stad zoveel gevallen van inteelt binnen een gemeenschap. Kinderen die hun ouders nog kennen na hun eerste levensjaren mogen een unicum heten, want zodra een mens hier kan lopen hoef je de straat maar te verlaten en je bent verdwaald. Niemand zal er verbaasd over zijn dat de gemiddelde levensverwachting in dit deel van de stad onder de 35 jaar ligt. Komen kinderen in een andere straat terecht dan worden ze tot slaaf gemaakt door een van de vele bendes.

De enige constante factor in deze stad is de honderd procent kans op verdwalen. Om zichzelf daarom te kunnen beschermen tegen een al te grote verstrooiing van families is men sinds de jaren tachtig begonnen om de straten te markeren. Chinezen zijn door de straten getrokken met potten met verf om eigen gebieden af te bakenen. Hierdoor blijft echter de genenpoel beperkt;  men is bevattelijker  voor ziektes die de rest van Prima City zouden kunnen infecteren. Niet dat die dreiging ook maar enige waarde heeft voor de mensen uit deze substad: er is toch niemand die de rest van Prima City kent. Deze begrenzingen is men vooral gaan instellen zodat de families nog enigszins een kans houden om gezinnen bij elkaar te houden. Sindsdien blijven kinderen iets langer onder de bescherming van hun ouders,  maar een gemiddelde van de eerste vijf levensjaren is nog altijd angstaanjagend laag te noemen.

Tang was voorbestemd om de mede-uitvinder van de Trap Tuk Tuk te worden.  Samen met buurtgenoot Miu San zou hij een ware revolutie hebben ontketend in het grimmige zesde H-district. Dit nieuwe vervoermiddel zou de gebruikers ervan in staat stellen van de ene rand van de met verf gemarkeerde wijk naar de andere te kunnen reizen. De onzichtbare ‘muur’ zou doorbroken zijn. Een nieuwe Tuk Tuk met de kleur van de aangrenzende wijk en een letter van het district moest de verbinding gaan vormen tussen de ene onbekende plaats met de andere. De Trap Tuk Tuk moest het uiterlijk gaan hebben van een normale door stoom aangedreven Tuk Tuk. Het verschil zat hem in de wielconstructie die het vehikel in staat stelde om moeiteloos over Prima City’s honderdduizenden trappen op en neer te rijden. Drie wielen die onderling waren verbonden met rupsbanden zaten aan weerzijden van de passagierscabine. Onder het stuur van de chauffeurszit was een indrukwekkende veerconstructie gemonteerd die de ergste klappen moest opvangen van het bandloze voorwiel. Terwijl de achterkant van het voertuig iets weg had van een ingewikkeld opgebouwde fluitketel had de voorzijde van het apparaat  meer weg van een Harley Davidson-motor.

De jonge Tang Lee Swan zou zich op zeventienjarige leeftijd verbranden aan de ketel van één van deze apparaten om nog geen maand later te bezwijken aan de infectie die hij door zijn verwondingen had opgelopen. Zijn buurtgenoot Miu San was op dat moment al niet meer in beeld daar hij ondanks deze vervoersrevolutie alsnog zou verdwalen in een paar wijken verderop. Toch mocht hij zich gezegend voelen dat hij zijn einde vond op de in deze omstandigheden uitzonderlijk hoge leeftijd van 37. In de binnenhavens van Matsue Hakui stierf hij eveneens aan een infectie.

Deze op zichzelf al grauwe werkelijkheid was echter gereserveerd voor een andere dimensie waarin de zombies niet waren opgerukt. Miu San had de ingenieuze denkwijze van Tang namelijk nodig gehad om de rupsbanden zo te kunnen ontwikkelen dat zij geschikt waren om de hinderlijke trappen te bestijgen en af te dalen. Zonder Tang Lee Swan kwam er geen Trap Tuk Tuk.

De op slakkenslijm gelijkende substantie droop van de diepbruin gepleisterde wand op de plaats waar vier handen zich om beurten in bevend vlees groeven. Een reflex in een elleboog bracht een spasme teweeg waardoor een vaalblauwe hand naast de arm greep. Een andere al even lelijk blauwe hand greep de verminkte arm beet van het slachtoffer beet. Door de schokkerige beweging die zij maakte was deze naast het bed gevallen. Kraakbeen brak tussen de vingerkootjes vandaan met een akelig geluid toen de drie middelste vingers van de hand werden gerukt. Het wit van de knokkels werd daardoor even zichtbaar in de oorspronkelijke vorm die zich normaal alleen als een gelige afdruk liet zien onder de huid wanneer de vingers bogen. De rode vloeistof die uit de aderen vrij kwam maskeerde de blootgelegde botjes echter al rap en besmeurde het bed met vlekken en spatten.

Over gescheurde lippen werd het verse vlees naar een tong geleid die al even geen smaak meer kon waarnemen. Smakken was een onvermijdelijk gevolg geworden bij het naar binnen werken van het rauwe voedsel door de in verval geraakte kaken. De ontbinding had ook de slokdarm aangetast zodat een luid gegorgel hoorbaar was. Brokken in het bloed sijpelden over de kin welke eens met een stoppelbaardje gesierd was. Gulzig greep de zombie opnieuw naar de onderarm waar hij eerder al een paar lappen vlees uit had gebeten.

De vrouw op het bed die ten prooi was gevallen aan twee van deze zombies voelde de levenskracht nu wel heel vlug wegtrekken uit haar eens zo mooie lijf. Eén van hen keek plotseling op vanaf zijn maaltijd. De ander bleef geconcentreerd en zette zijn halve gebit in Pui-Yuk’s heup. Akio Arata was even afgeleid geraakt door de bewegingen van andere zombies die zich buiten op de daken boven een steeg ophielden. Zij hielden hun blik vanaf de rand van een rij dakpannen gefixeerd op twee ongelukkige bezoekers. Nieuw levend mensenvlees had zich in de doolhof gewaagd. Deze individuen waren vast op zoek naar een uitweg uit deze immense vergetelheid, zich niet bewust dat ze recht in de armen zouden lopen van monsters met onstilbare honger. Akio was alweer door zijn honger gegrepen en richtte zijn aandacht weer op de gedeelde maaltijd.  Hij was erin geslaagd om zijn leven lang bij zijn zus in de buurt te blijven. Samen hadden zij gezworen elkaar nooit uit het oog te verliezen. Nimmer zou hij weten dat Tang Lee Swan, die nog voor het doorlopen van de embryonale stadium stierf in de buik van Pui-Yuk, zijn bloedeigen zoon was.

By kornelisoflook | November 4, 2010 - 11:31 am - Posted in Astronomisch gedachtegoed, Droomverhalen, Duimzuigerij, Galbakkerij, Nederlands

Badend in het zweet balanceer ik tussen een fantoomwereld en de werkelijkheid. Man wat heb ik het koud. Behalve mijn nek dan. Die is loeiheet aan de linkerkant. En dat is ie al sinds zondagavond. Ondertussen moet ik pissen als een rund, maar dat kan ik niet. Mijn blaas is leeg en toch is daar het constante gevoel van druk. Zelfs al had ik gekund, dan nog zou ik het niet eens gedurfd hebben. De overloop baadt in een onwerkelijk schijnsel en verlicht een arm die uit het trapgat hangt. Dit trapgat is in werkelijkheid een gesloten luik dat een vlizotrap herbergt. Zou het open staan dan keek ik nu naar de achterzijde van het opengeklapte luik. Maar ik zie het en het is allemaal heel echt. Wat echter nog echter is … Is dat de deur van onze slaapkamer potdicht is.
Mijn buik lijkt vast in een mangel en maakt het geluid van pruttelende erwtensoep. Het is ergens tussen drie uur ‘s nachts en het einde van de wereld. Door de wild dansende witte vitrage heb ik uitzicht op het stormachtige water wat buiten deint onder een geweldige wind. Het is een zee van kots en het bliksemt hevig boven de brokjes.
Naast mijn bed staat een emmer met mijn maaginhoud waar ik al een week naar staar.

Uit mijn rechteroor steekt een bovenmaatse stemvork waarvan het gevorkte deel zich achter mijn oorschelp door mijn kaak heeft geboord. Aan het uiteinde ervan staat Super Mario buiten mijn hoofd met een kleine hamer er flinke klappen op uit te delen. De trilling wordt zo overgebracht van het uiteinde naar het binnenste van mijn hoofd en laat mij zuur genieten van een verse scheut hoofdpijn.

Het is allemaal even echt als de kans dat de politieke beloftes zullen worden waargemaakt, maar ik zie het.

Ik ben geen naaktslaper, maar sluit ik mijn ogen dan zak ik naakt, graatmager en halfdood weg in een wereld tussen Dalí en King. Op een koude boomstam tracht mijn lichaam balans te vinden die mij alleen maar meer misselijk maakt. Mijn wereld draait en zo doet het landschap waarin ik mij begeef. Aan een dode kale boom leunt de Scherpschutter met op zijn schouder een zwarte raaf. Nee, het is niet de man die naar mij lacht, maar de raaf die naar me grijnst.
Het landschap draait iets bij en toont mij een jaknikker die driftig bezig is de laatste fossiele brandstoffen op te halen. Van de lucht van de olie wordt ik zo mogelijk nog misselijker en voel mijn ingewanden samenknijpen. In mijn buik knijpen plots twee vogelpoten en trekken mijn darmen naar buiten.

Open ik mijn ogen dan tolt mijn wereld en is deze zo zwart als de ruwe olie. Het is mijn nacht.

Naast mij ligt mijn pluizige jonge kat. Ze geniet volop als ze haar kleine pootjes in mijn buikstreek plaatst en sensatie haalt uit de massage die ze erop uitoefent.
Ze heeft geen benul wat ze mij eigenlijk aandoet.

In mijn voortdurende gevecht om de regie in mijn fantasie doe ik een wanhopige poging mijn waanvoorstellingen uit te bannen. Waar mijn levendige fantasie mij overdag boven mezelf doet uitstijgen en mij dikwijls in mijn voordeel werkt, speelt het mij parten in de nacht en houdt mij uit mijn slaap. Ben ik ziek dan is een levendige fantasie een heuse foltering.

By kornelisoflook | October 12, 2010 - 8:23 am - Posted in Astronomisch gedachtegoed, Duimzuigerij, Galbakkerij, Nederlands

Op een goede dag kwam PiCo te laat op zijn werk, omdat hij chocolademelk had zitten drinken met een konijn en een schimmig individu.

Het begon er allemaal mee dat PiCo problemen had met het koelgedeelte van zijn koelkast. Deze werkte niet helemaal goed meer, zodat hij zich genoodzaakt zag wat koelproducten veilig te stellen en een afspraak te maken met een handyman om de boel te laten nakijken.

Hoe drink je in Gsorsnaam ijsmelk?

Met de  koelelementen in zijn vriezer kon hij zijn koelwaar even koud houden door ze samen in een koeltas te stoppen. Anders had hij de volgende morgen  geheid zweetkaas of kloddermelk moeten nuttigen. Dit advies had hij van Gsorsnoi gekregen en netjes opgevolgd. Maar PiCo stond hiermee wel voor een nieuw probleem. Want hoe drink je nu in Gsorsnaam ijsmelk?

Gelukkig was zijn gasfornuis niet stuk en besloot hij de ijsmelk op te koken. Even roeren, beetje Nesquick erbij … en zo zat hij direct met het volgende punt: waar had hij dat Nesquick-konijn nu weer gelaten?  Zou hij er nog eentje hebben liggen in zijn vriezer van afgelopen Kerst? En zou die nog goed zijn?  Ik weet dat je konijn vrij lang kunt bewaren in een vriezer. Maar is 9 maanden na Kerst niet een beetje erg lang?
Of nog maar 3 maanden tot de volgende Kerst. ‘t Is maar hoe je het bekijkt…..

Afijn. Ontdooien deed ie goed … dat konijn. En saampjes hebben ze lekker een heerlijke warme chocolademelk kunnen bereiden om de tijd een beetje te dooien.

Rillen van de kou.

Bij PiCo op zijn werk werden de collega’s vast gealarmeerd dat hij wat later zou zijn. Al werden ze daar op het werk nou niet echt warm of koud van.  Daar waren ze wel gewend dat PiCo wat later op zijn werk verscheen.
Zijn koelkast was in elk geval ziek en stond te rillen van de kou. Of was het nu juist van de koorts? De thermostaat gaf immers een paar graden te veel aan. PiCo wilde dat het maar 6 graden in zijn koelkast was, maar de display bleef maar eigenwijs tussen de 16 en 18 graden aangeven.
Werd het dus toch zweetkaas bij het lauwe biertje vanavond!

Zowel zijn kaasie als zijn kassie waren danig van slag. Zijn kaasie was zacht geworden en de frisdrank onderin toch nog wel een beetje koel. Maar als hij alles onderin ging leggen, werd het daar toch weer zo druk en zou alles straks misschien weer vanzelf naar boven kruipen. Nou ja, één voordeel heeft het wel: je gooit je spullen weg en bent meteen van de producten die over de datum zijn af.

Mag het licht aan?

Bij het horen van al dit verschrikkelijk leed maakte Johan zich toch wel een beetje zorgen over zijn schaduw die hij al weer een paar dagen kwijt was. Was PiCo hem soms tegengekomen in zijn koelkast? Hoe was het met hem gesteld en was hij misschien de veroorzaker van de overlast?

Grote kans dat hij hem achter al zijn bedorven etenswaar zou aantreffen! Dan had hij zich wellicht op een hongerig moment in de koelkast van PiCo verstopt. En had hij het daar – na zich flink vol geschranst te hebben – toch wel een beetje koud gekregen.
Dat licht dat steeds maar aan en uit gaat, zal ook niet veel warmte  hebben toegevoegd. Energie kost het wel!

Wat zal die PiCo straks zeggen als hij de rekening van de witgoedboer gepresenteerd krijgt voor het verwijderen van een schaduw die met zijn thermostaat heeft zitten klooien?

By achmedlien | August 27, 2010 - 10:03 am - Posted in Galbakkerij, Gekalibreerde Gedrochten, Nederlands

image by MFS, edited by Gsorsnoi 

De Gobiwoestijn was veranderd in een hete oven. Geen plek waar je onvoorbereid op pad moest gaan of het ook maar in je hoofd moest halen om te weinig vocht met je mee te brengen. Menigeen heeft de barre droge tochten door deze zandbakken die onze planeet kent niet overleefd. Toch kun je het slechter treffen: de Gobiwoestijn is naast één van de grootste woestijnen ook de koudste.

Of het niet erg genoeg is om een langzaam afbladderende huid, een droge tong en gezwollen ogen door een zee van zand te moeten struinen, liggen er de Gobiwoestijn nog meer kwellingen op je te wachten dan het gevecht tegen de hitte. De Gobiwoestijn is er één van extremen.  Het kan er op zijn heetst tegen de 40 °C zijn terwijl het in januari gemakkelijk onder de min 40°C kan dalen. Sneeuwstormen nemen de diensten van de zandstormen dus over wanneer de winter valt.

Maar niet op die noodlottige hete dag. Een woestijnnomade, alleen op pad, heeft onlangs afscheid moeten nemen van zijn kameel die onderweg met hem naar huis een lelijke val had gemaakt. Zijn berijder, die er vanaf toen alleen voor stond, zag zichzelf genoodzaakt om het laatste stuk naar huis zonder behulp van het schip van de woestijn te moeten afleggen. Hij kon moeilijk met een stervende kameel op zijn rug door de woestijn slenteren.
Feitelijk was hij gewoon een woestijnschipbreukeling.

Kies jouw dood.

Hij zou niet worden overreden door een jeep, zichzelf van kant maken door een verslechterende psychische toestand of gedood worden door woestijnrovers. Vocht en eten had hij ook niet veel meer, maar ook dat zou niet de reden zijn waarom hij de man met de zeis tegen het lijf zou lopen.

Het was ergens bij een willekeurige zandheuvel. Op de top van deze heuvel kon je om je heen kijken en nog altijd niets anders zien dan zand, zand en nog meer zand. Voorbij de horizon lag zijn huis. Dat hij zo dicht tot zijn huis was genaderd zou hij alleen nooit weten.

De grond begon te trillen en te beven. Het zand kwam op een aantal plekken losser te liggen. Was dit een woestijnbeving? Of misschien een grote zandverschuiving waarin hij werd opgeslokt?

Zand happen.

Nee. De man verloor zijn evenwicht door al het verplaatsende zand en nam er een hap van toen hij tegen de grond werd gesmeten. Met een bulderend gegier rees een grote kolom uit het zand omhoog. Meer zand verplaatste zich, zodat hij moeite moest doen om er niet in begraven te worden. De kolom die uit het zand tevoorschijn was gekomen moest een omtrek hebben gehad die niet onderdeed voor de gemiddelde woudreus.  Maar het moge duidelijk zijn dat hij die hier niet hoefde te verwachten.

De woestijnnomade keek de dood in ogen. Een gigantische rode worm had zich uit het zand opgetrokken en kronkelde wiegend in de droge lucht. Zij had borstelachtige poten die uiterlijk sterk overeenkwamen met die van een duizendpoot. En misschien had ze er wel zoveel! Lange gelige tanden hingen er uit haar bek. Zij kwijlde en jeukte inwendig van de honger.
De beste vergelijking die er nog was te maken met deze afstotelijke verschijning was er een met een darm die zich tot een monster had gemuteerd.

Aan tafel!

Lang kon dit monster daar niet blijven. De dodelijke woestijnhitte zou haar glibberige huid doen opdrogen. Zij kwam om haar kinderen te voeden en zou weer in het zand verdwijnen. Op dit moment zou de nomade hebben gedacht dat hij nu zo ver heen was dat hij aan het hallucineren was geslagen. In werkelijkheid echter bevond hij zich boven op het nest van de Mongoolse Doodsworm.

We laten de arme nomade maar in de veronderstelling dat hij gestorven was door uitdroging en deze hallucinatie hem kwam halen. Aan weerzijde van de man verschenen twee Mongoolse doodswormen die niet groter waren dan een schoothondje. Zij elektrocuteerden hem onder het toeziend oog van hun grote moeder en schrokten reeds zijn ledenmaten naar binnen. 

By tinusicket | July 26, 2010 - 8:52 am - Posted in Duimzuigerij, Galbakkerij, Kakfietsen, Nederlands, Onbedoelde mening

image by tillwe, edited by Gsorsnoi 

Met dit artikel – dat overigens eveneens is gebaseerd op een waargebeurde waarheid –  wil ik de serie ‘Ivoren torentjes’ voorlopig besluiten. Hetgeen niet wil zeggen ik er nooit meer een poepje om zal laten en mij genoodzaakt zal zien weer in de pen te kruipen, maar leest dit verhaal en ge zult wellicht begrijpen waar de wortels liggen van mijn frustraties jegens dit omhooggevallen volk.Verder wil ik in deze serie nog even kwijt dat de geschreven artikelen omtrent de frustraties gestoeld zijn op die personen die zich daadwerkelijk als kakkers hebben gedragen. Want niet elk persoon met dit ‘type wasmachine’ gedroeg zich zó belegen als geschetst in dit verhaal. 

😉

‘Er is geen betere, maar ook geen duurdere’ bedacht ik mij nog eens, terwijl wij met een loodzware wasmachine achter in de bus aan waren gekomen bij een villa in Bloemendael. Mijn collega Hans aan het stuur zag dat het met die ‘ruime’ oprijlaan wel meeviel en gebood mij uit te stappen en onze bedrijfsbus veilig binnen te taxiën. Een weinig later glimlachte ik naar mijn collega en stak mijn duim op. Mijn glimlach trok zich in een grijns op het moment dat ik aan een van de zijden van de bus zag dat de bakfiets van de eigenaar geen kant meer op kon.

We besloten eerst maar eens polshoogte te gaan nemen, voordat we het nieuwe zwaargewicht uit de bus trokken en mogelijk tot de conclusie moesten komen dat we ofwel aan het verkeerde adres waren, of dat er een andere aannemelijke reden was om de wasmachine nog maar even ingepakt in de bus te laten staan.

Het had er alle schijn van dat we bij het binnenstappen van dit vertrek zouden worden begroet door een butler die ons een wachtkamer zou wijzen om ons later te bedienen van de beste versgemalen koffie op een zilveren dienblad. Bij het naar buiten tillen van de oude wasmachine zou dezelfde butler waarschijnlijk nog achterna zijn gelopen met een ouderwetse wasteil om eventueel lekkend roestig restvocht op te vangen terwijl we het apparatuur naar zijn kerkhof zouden dragen.
Van de eigenaar van dit optrekje zou geen spoor zijn te bekennen. Zij zou wel wat beters hebben te doen. We zouden hooguit Mademoiselle De Petit Fleur met vier roze denim pantoffeltjes aan iedere poot op een kussentje aantreffen en door haar getrakteerde worden op een minderwaardige blik.

Een keer of wat onderweg van en naar de bus naar de plaats van de wasmachine zouden we 42 botten hebben gebroken, omdat onze glibberige werkschoenen het niet zouden hebben gehouden op het immer gepoetste marmer.
Verwacht mocht worden dat we de butler hadden moeten vragen in welke van de acht washokken de wasmachine geplaatst mocht worden om tot de conclusie te komen dat we erop gewezen werden dat we met de bus twee straten verder moesten rijden naar het buitenvertrek.

We waren namelijk al geschokt dat iemand met zoveel air in hoogsteigen persoon naar onze witgoedwinkel was afgereisd om zelf de wasmachine uit te kiezen die de oude moest gaan vervangen.

De schok was compleet toen deze Madam na ons aanbellen zelf de deur kwam open doen. Uit verbazing liet Hans zijn gereedschapskist bijna op mijn tenen stuiteren.
De vrouw des huizes stond daar in haar deurpost op een zo prehistorisch charmant mogelijke wijze ongeföhned en in niets meer gekleed dan een pluizige roze ochtendjas.
Het was de Koningin zelf, maar dan anders. Eigenlijk heel anders.

Meer dan een uur en zonder één slok koffie later stonden we buiten. Zo lang, omdat we niets viezer mochten maken dan het al was en daartoe de gastpantoffels moesten aantrekken en enorm werden opgehouden door de zeurende en kwebbelende Koningin. Er was niets wat we in haar ogen goed konden doen.
De wasmachine die moest worden vervangen stond in de keuken met het vieze wasgoed er nog in. Het aanrechtblad, de tegels en de vloer plakten aan alle kanten en hier en daar werd je getrakteerd op een dot kattenhaar.
Kleding lag door het gehele huis en de lucht van de GFT-bak was dwars door de serre bij de voordeur te ruiken.

Ik zal het nooit vergeten.

Al hadden we de attitude van een zeverende kakker wel al verwacht toen deze mevrouw bij ons in de winkel stond. De grootste desillusie was wel het huishouden gelijke Jan Steen die we aantroffen daar in Bloemendael.
 

Er zijn van die avonturen op je stalen ros die je nog lang zult heugen. Een fietstochtje zoals ik die dagelijks maak van en naar mijn werk is 8,3 kilometer lang. Met die lengte schept het voldoende mogelijkheden tot wat onverwachte obstakels.

Je hebt altijd wel eens wat hinder van wegopbrekingen, trage voorliggers, rode stoplichten, vuilnis op het fietspad of slecht wegdek. Maar de hinder die ik laatst ondervond was van een heel nieuw kaliber. Zo ergens halverwege de route kom ik, zoals op zoveel punten tussen A en B, een langgerekt fietspad tussen twee stoplichten tegen. Het is een fietspad – voor wie het interesseert – dat voor de helft bestaat uit voetpadtegels en voor de andere helft uit betonnen platen die daar waarschijnlijk ooit zijn neergelegd toen er wat zwaar verkeer over heen heeft gemoeten.
Dat ‘zware verkeer’ komen we nog op terug.

Een ander belangrijk kenmerk van deze fietsstrook is de twee richtingen waarin men zich erop mag verplaatsen. Je hebt dus altijd wel eens met tegenliggers te maken.
Deze feiten lijken zo op zichzelf beschouwd helemaal niets spannends te bevatten of onderdeel uit te maken van enig plot of climax, maar niets is minder waar.

Het laatste puntje van aandacht is de flauwe bocht naar links en vervolgens naar rechts in dit fietspad met een bomenrij aan de rechterhand, zodat je voor je de bocht gepasseerd bent, onmogelijk kunt overzien wat je na de bocht mag verwachten.

Afijn. Uiteraard fietste ik in die richting over het fietspad.
Tot ik ineens vol in de remmen moest nadat ik zover de bomenrij gepasseerd was dat ik wel kon zien wat er achter lag.

Ik heb van mijn leven nog nooit zoiets gezien. Niet van dit formaat in elk geval!
De bruine hoop die daar op het fietspad voor mij lag opgestapeld was zo enorm van formaat dat het de gehele rechter fietsbaan besmeurde. En dan niet zo maar zo’n natte vlaai die melkproducerende gevlekte runderen deponeren als ze aan de schijterij zijn hè? Nee, dit was een heuse BERG paardenstront van het zwaarste soort …
… dat ik je vraag: hoe groot is dat paard?

By gsorsnoi | July 9, 2010 - 1:09 pm - Posted in Duimzuigerij, Galbakkerij, Nederlands, Onbedoelde mening

Met een bakfiets door het land of oranje versierd met een toeter in de hand, enig hoempapa muziek en met de rood-wit-blauwe vlag zingen we het Wilhelmus voor het vaderland.

Blergh! Geef me een kotszakje alsjeblieft.

Nee, een nationalist kun je me echt niet noemen. Niet dat ik geen trots koester voor de Nederlandse prestaties. Ook ik heb oranje shirts aan gehad op mijn werk en mij ingespannen om de wedstrijden te kunnen zien. Maar vraag mij niet om daar in dat kleine café aan de haven foeilelijke Nederlandse volksliedjes mee te blèren met ‘versiering’ aan mijn lijf alsof ik voor studeer voor een oranje Efteling laaf.

Herdefinitie van nationalisme.

Deze pretparkinwoner kent nu een nieuw familielid: de kneuter. Jawel: afgeleid van de Nederlands kneuterigheid. Natuurlijk is niet elke Nederlander een kneuter, maar elke kneuter is wel een Nederlander. Zo blijkt maar weer.
Kneuters zijn natuurlijk geen kabouters, want Nederlanders blijven nog altijd het langste volk van de wereld. Maar ze gedragen zich er wel naar. Uitleg hebben de kneuters niet nodig, Nederland is gewoon in alles goed en wie er aan twijfelt heeft simpelweg ongelijk. Evenals de bakfiets moet de essentie van het nationalistwezen vooral niet aan een discussie worden onderworpen.

Kneuters kenmerken zich door misselijkmakende gezapigheid gevuld met Limburgse vlaaien en ons bier. Maar wie het snapt?

Oranjekoorts wordt blootgewone epidemie.

De vuvuzela’s worden aan de mond gebracht en het is gedaan met de rust. Scoort Nederland, dan is de voorgeschreven stilte na elf uur ’s avonds niet langer heilig en gaan de stereo’s op tien.
“We zijn er weer bij en dat is prima! Viva Hollandia!”

Beide seksen doen er alles aan om er ouder uit te zien als het nog jonge gozers of jonge meiden betreffen. Andersom stopt de meer volwassen kneuter zich liever in de meest afzichtelijke kokerjurken met strakke topjes om er jonger uit te zien terwijl de heren zich ook graag presenteert als een jonge hengst. Maar geloof me: een slechte André Hazes imitatie ligt dichter bij de waarheid.

Nee echt, lang niet iedereen ziet er slecht in al dat oranje moois. Maar wie het niet staat doet ook gewoon of het wel past en trekt het ongegeneerd aan.
Of het wordt gewoon allemaal uitgetrokken om in één keer een naakt statement te maken. Nederland scoort en de boezems worden ontbloot. Seks sells, maar blijkt ineens ook een manier te zijn om de Nederlandse cultuur met anderen te delen. En dan hoor je me ineens niet klagen, haha!

Geil geworden van de oranje euforie tuffen ze op de scooters en joelend door de buurt. Het is één schreeuwerige menigte in een van oorsprong beschaafde natie. Bushokjes en woonboten moeten het ontgelden en gruis van glas en spetters bloed blijken een nieuw soort Nederlandse versiering te zijn.

Trots op Nederland.

Waarom toch?
Alles moet maar wijken voor alles waar Nederland trots op mag zijn. Trots mag best. En zeker als daar reden toe is. Maar vaak gaat het er alles zo grof en lelijk aan toe. Waarom moeten die statements er zo lawaaierig en dik er bovenop? Waarom zijn wij zo trots op ons onmogelijk kneuterig gedrag? Het verschilt maar één letter met waar het meer op lijkt:
luid en kleuterig gedrag.

Ja ik hou van Holland en ik ben fan en trots voor tien.
Nederland schittert in het WK en dan mag je best de vreugde laten zien.

Trommel iedereen wakker zoals het ook een luilak past.
Maar ben je een goede Hollander, wees dan geen medemens tot last.