“Goedenavond, meneer. Ik zoek het boek met de titel ‘Wetten der Natuurkunde’. Kun u mij vertellen waar ik deze kan vinden?” informeerde een jonge bezoeker enkele dagen na de opening van de Grote Bibliotheek hoopvol.
“Jazeker. Die kun je vinden in de sectie ‘Mysteriewetenschappen’,” legde ik het kereltje uit, “in het vierde pad links, derde vak, direct onder de ‘N’ van ‘Natuurlijk Medeweten’.”
Zonder om te kijken wees ik instinctief schuin achter mij, precies naar het pad waar de jongeman het gevraagde boekwerk kon vinden. Hij zal het vast nodig hebben gehad voor zijn studie.
Na enige tijd verwijderde ook deze laatste bezoeker zich uit de Grote Bibliotheek en kwam er weer een werkdag tot een einde, wat dikwijls betekende dat ik dan juist bleef hangen en ik wat boeken ging lezen. Althans, zo zou het normaal moeten gaan. De jonge student oogde tevreden met het gevonden exemplaar en verdween met het sluiten van de deur via de trechtervormige hal. Vervolgens stond ik langzaam op en sloeg juist wat eigen leeswerk dicht toen de entree opnieuw gesloten leek te worden, een soort déjà vu ervaring. Het kereltje was niet opnieuw naar binnen gelopen en er viel ook niemand anders bij de dubbele deuren te bespeuren.
Dat was natuurlijk Victor, was meteen mijn overtuiging. Ik had hem eigenlijk al wat eerder verwacht.
“Mijn complimenten voor je mooie werk,” sprak zoals verwacht de stem van Victor. Hij deed dat zonder mij vooraf te groeten en het liet mij niet eens meer schrikken zoals hij zo plotseling, zonder evenredige verplaatsing vanaf de dubbele deuren, in mijn ooghoek verscheen. “Je mag trots zijn op de inspanningen die je de afgelopen maanden hebt verricht, jongeman.”
“Dank je,” antwoordde ik trots, met iets parmantigs in mijn stem. “Is er iets wat ik voor kan je doen?”
“Oh nee, nee, niet meer vandaag,” protesteerde Victor met geforceerde vriendelijke toon. “Jij gaat zo lekker naar huis. Of je dat nu wilt of niet. Behalve dat ik hoop dat je nog even voor me hebt om te horen wat ik de komende tijd voor je heb bedacht.”
Victor deed zich gemakkelijk voorkomen, net zoals ikzelf overigens. Toch was het autoritaire aan de manier waarop hij de woorden sprak niet te missen. Hij had een belangrijke boodschap voor me. Dat leidde ik er meteen uit af.
“Maar natuurlijk,” reageerde ik geïnteresseerd. “Je hebt een nieuwe uitdaging voor me, neem ik aan?”
“Zeker,” sprak hij beslist. “Ik wil namelijk dat jij je de komende periode vooral op het schrijven gaat storten.”
“Oh, maar daar ben ik erg blij mee,” reageerde ik verheugd en mijn stem maakte een sprongetje. “Dat wil ik graag gaan doen.”
“Mooi zo,” grijnsde Victor. “Daar rekende ik al op.”
Met een rechte rug kwam hij naast mijn bureau staan en plaatste zijn vingers van één hand gespreid op mij bureaublad. Hier kwam de ernst.
“Luister goed, mijn vriend. Zoals je weet heb ik mijn handen vol met jullie, als het gaat om het leiding geven op onze afdeling, dus ik zou het erg plezierig vinden wanneer jij een last van mij kunt overnemen.”
Victor schraapte zijn keel.
Hierop bracht ik rustig, maar bijna niet te verstaan het woord ‘oké’ uit en luisterde verder aandachtig.
“Ons nieuwsblad mag zich op dit moment al erg tevreden stellen met de huidige oplage, maar een krachtige impuls is beslist nodig, als we met de ontwikkelingen van de toekomst rekening willen houden. We zijn daarom met een taak belast die het aanzien van de Tycoon Newspaper moet doen veranderen. Ons blad onderscheidt zich nu al van de rest van de wereld, alleen is ‘bestverkopend’ tegenwoordig niet meer genoeg. Die respectabele positie is zowel benijdenswaardig als fragiel, zeker op dit moment nog. Er hoeft maar ergens een halfbakken superheld op te staan en de concurrent ziet kans om hier op in te haken en zich op te werken door een dergelijke ontwikkeling om te zetten naar een mediasensatie. De Tycoon Newspaper zal in zo’n geval vanzelfsprekend niet in achterblijven, maar de concurrent mag niet de kans krijgen zich te accelereren. Wat ons blad daarom nog mist, is zoiets als een ‘Page Three girl’, een pagina waarvoor…”
Hier moest ik Victor toch even onderbreken.
“Sorry, Victor, maar bedoel je nu werkelijk dat ik me op centrefolds moet gaan richten?” Ik was zowel geschokt als geamuseerd en proestte daarom een beetje. Tussen mijn gefronste wenkbrauwen trok zich spontaan een diepe rimpel. “Dat is in elk geval een stuk minder stoffig dan mijn werk hier in de bibliotheek!” concludeerde ik met een dikke lach in mijn stem.
“Hou je kop er even bij, Achmed,” reageerde Victor ineens behoorlijk geagiteerd. “De kranten werken zich op dit moment op in hun posities binnen de markt, in een tijd waarbij de wereldpers ‘booming business’ is en jij zit hier op voorhand mijn voorstellen belachelijk te maken? Hou je hoofd er even bij, wil je?”
Hij hief z’n gespreide vingers in een snelle beweging van mijn bureau op en verborg ze gebelgd onder zijn mantel.
“Het zou je sieren wanneer je wat meer respect toont voor de kansen die de Tycoon Newspaper je biedt.”
Om zijn woorden extra kracht bij zetten, wendde mijn meerdere zich van mij af en liet ik onwillekeurig mijn blik naar de Bronzen Pen glijden, die fier in een sierlijke houder op mijn bureau prijkte. In gedachten verzonken realiseerde ik dat het helemaal niet zo vanzelfsprekend was dat ik hier nu op deze stoel zat. Als ik dacht hoe mijn collega’s nog weleens terecht of onterecht een veeg uit de pan van hem kregen, dan had Victor mij tot dan toe steeds het hand boven mijn hoofd gehouden. Gevoed door het standje van Victor van zojuist voelde ik mij op dat moment meer beschaamd dan ik waarschijnlijk had hoeven zijn. Zijn toorn had in elk geval z’n uitwerking niet gemist.
“Het spijt me,” bracht ik na een kort moment voorzichtig uit. “Ik had niet zo…”
“Het is al goed, Achmed,” reageerde Victor kort.
Hij bekoelde en keerde zich weer naar mij om. Een slinkse glimlach krulde zich zelfs rond zijn mondhoeken.
“Waar ik wil dat jij over gaat schrijven zijn monsters, gedrochten zoals draken, weerwolven, serpenten, kwelgeesten, watermonsters, bosgeesten, aardmannen, fantomen en andere boosaardige wezens die het volgens de overleveringen op onze levens hebben gemunt.” Bij ieder wezen dat door Victor werd opgenoemd had zijn stem steeds een octaaf hoger geklonken.
Monsters? dacht ik. Dat klonk toch ineens een stuk minder ‘opwindend’ dan het idee van de ‘Page Three girl’ mij had voorgekomen. In plaats van ontblote dames in ons dagblad, zouden onze lezers griezels voorgeschoteld krijgen? Ik hoopte toch dat hier een goed doordacht commercieel plan achter schuilging. Toch, ditmaal hield ik mijn opmerkingen voor me en luisterde ik met gepaste belangstelling.
“Je denkt nu vast aan waarom we het vrouwelijk schoon voor gedrochten vervangen, is het niet?”
Victors eerdere glimlach had nu plaats gemaakt voor een milde grijns. Ikzelf knikte en bloosde, hetgeen Victor van genoot.
“Waarom monsters?” durfde ik hem duidelijk gearticuleerd te vragen, om geen afbreuk te doen aan mijn verbazing.
Zijn grijns werd nu scherper en de twinkeling in Victors ogen verried dat hij zich op dit moment verheugd had. Zijn met verband omwikkelde handen werden weer zichtbaar. Hij vouwde ze statig voor zijn buik.
“Je zou trouwens moeten weten dat centrefolds en Page Three girls niet op dezelfde pagina te vinden zijn.” Hiermee greep Victor nog even terug op het voorgaande en knipoogde. Op mijn vraag kreeg ik geen antwoord.
Het was zijn stelling die mij aan het denken bracht, zodat ik het voor het antwoord in mijn linker ooghoek zocht. Het volgde moment zag ik Victor ineens in het verlengde van die richting staan, waar hij kort daarvoor nog rechts van me had gestaan. Tijd om me te verbazen over eveneens een onevenredige verplaatsing kreeg ik niet, nu Victor mij van mijn nieuwe taakinvulling op de hoogte bracht:
“Wat jij gaat doen, Achmed, is het zo zorgvuldig mogelijk documenteren van alle mogelijke monsterverhalen die je maar kunt verzinnen. En met ‘alle mogelijke monsterverhaal’ bedoel ik ook echt dat je voorlopig wel even zoet zult zijn met het schrijven van deze verhalen, want ik zie er persoonlijk op toe dat er geen monster is die je zult vergeten. Vampieren, vleesetende stieren, verschrikkelijke meerminnen, harpijen, het monster van Frankenstein, kraken, gremlins, cyclopen en zelfs Bigfoot en het monster van Loch Ness. Je mag er niet één overslaan. Al deze monsters zul je tot in het fijnste detail met inkt op papier invangen, vastleggen in het grote monsterboek van de Tycoon Newspaper alsof alleen hoe jij het schrijft de absolute waarheid over deze gedrochten kan zijn. En ik noem ze de ‘gedrochten’, omdat dat de term is die jij voorlopig voor deze afzichtelijke wezens zult bezigen. Het boek dat jij zult schrijven… heet…”
Victor sloot heel even zijn ogen om zijn longen vol lucht te zuigen en sprak zorgvuldig:
“… de Gekalibreerde gedrochten.”
Met verwijde pupillen keek ik mijn mentor aan. Ik keek hem recht op zijn rug, waar hoofdzakelijk zijn mantel mijn beeld vulde, zo dicht bij mijn bureau stond hij. Ik kon ieder pluisje van de dikke lichtbruine stof onderscheiden. In het grauwe schijnsel hief hij vervolgens zijn kin op en keek hij naar de glas-in-lood-voorstelling hoog boven ons.
“De Gekalibreerde gedrochten…” herhaalde hij op fluistertoon.
Op de achtergrond viel er een boek om. Onder de ‘N’ van ‘Natuurlijk Medeweten’ gokte ik. Een bladwijzer die ik aldoor in mijn hand had gehouden, terwijl ik een boek dat ik las met het andere geopend hield, plaatste ik tussen de pagina’s en legde het terzijde.
“Maar ik dacht dat ik artikelen voor een krant moest gaan schrijven?” vroeg ik ineens, terwijl Victor nog zweverig voor door de Grote Bibliotheek staarde. “En niet een heel boek.”
“Het zijn de verhalen uit het boek, de Gekalibreerde gedrochten, waarmee je het katern zul gaan voeden, sufferd,” verklaarde Victor, terwijl hij zich weer naar mij toekeerde. “En het is deze pen waarmee ik wil dat je de verhalen zult gaan schrijven.” In dezelfde beweging waarin hij zijn woorden bracht, nam hij de Bronzen Pen in zijn handen en hij bracht het demonstratief tussen zijn duim en wijsvinger voor mijn neus. “Het is de hele reden waarom ik jou deze pen heb laten geven. Want het schrijven van deze verhalen moet speciaal voelen. Ik wil dat je het als een eer beschouwt dat je deze kans krijgt en daarom deze pen als waardevol instrument respecteert en je jouw ziel in het schrijven zult leggen.”
Victor keek me strak aan. De Bronzen Pen hing als een waas in mijn blikveld zoals Victor mij van zijn boodschap probeerde te overtuigen.
“Achmed, zul je mij beloven dat je vol toewijding en naar mijn instructies aan deze monsterklus zult beginnen?”
Daar was dat woord weer, dat ik zelf eerder had gehanteerd voor het inruimen van deze bibliotheek. Alleen drong het toen pas tot mij door waarom Victor Anished en Fritsz Otto Graaf mijn woordkeuze toen zo ‘interessant’ hadden gevonden.
“J-ja natuurlijk,” antwoordde ik hem, terwijl ik mij bewust werd van het speeksel dat zich onderin mijn mond had gevormd doordat ik enige tijd met open mond naar hem had zitten luisteren. “M-moet ik echt over álle monsters iets schrijven?” wilde ik nog van hem weten.
“Absoluut,” antwoordde hij gedecideerd, “van ieder gedrocht wil ik dat jij er een eigen verhaal van vastlegt.”
“Maar, als ik vragen mag, waarom moet ik eigenlijk van deze toch wel bekende monsters nieuwe verhalen schrijven? Er zijn toch al zoveel boekwerken waar eerdere auteurs hun mythes en legendes in beschreven hebben? Hoe verwacht je dat dit een onderscheidend impuls voor de Tycoon Newspaper zal opleveren?”
Hierop pakte Victor mijn beide schouders stevig vast, zodat de muffe geur van zijn verband mij tegemoet kwam.
“Dat is omdat jij de verhalen zult schrijven, Achmed, én omdat jij deze gedrochten zal kalibreren.”
“Kalibreren? Maar wat heeft kalibreren überhaupt met monsters te maken? Heeft dat niet meer met afstellen en bijstellen van apparaten te maken?” protesteerde ik voorzichtig.
“Dat kan misschien zo wezen, maar hou jij jezelf maar gewoon voor dat het betekent dat je de verhalen zó schrijft zoals nog nooit iemand anders naar deze gedrochten gekeken heeft. Jij legt ze op een uiterst unieke manier vast, met déze pen. En je zult zien dat je alle kranten die het vrouwelijk schoon aangrijpen om er het imago van hun dagblad mee op te leuken het nakijken geeft.”
Voor een moment leek de kans dat uitgerekend ík dat kon mij zo onwaarschijnlijk dat ik erg mijn best moest doen om mijn natuurlijke reactie om het tegen te willen spreken moest onderdrukken. Victors autoriteit drukte te zwaar op mij, zodat ik niets anders kon uitbrengen dan een instemmend ‘oké’.
Verrukt schudde hij mij nog eens aan mijn schouders en liep vervolgens breed glimlachend naar achteren.
“Fantastisch! Ik wist dat ik op je kon rekenen.”
Hij wreef even in zijn handen en liep verblijd op zijn tenen naar achteren.
“Achmed, ik beloof je dat je er helemaal in op zult gaan.” Met duim en wijsvinger hief hij een hand op om zijn woorden te ondersteunen en draaide zich vervolgens om richting de uitgang.
“Dank je, Achmed,” zei hij terwijl hij nog even omkeek. Maar zodra hij bijna bij de deur was, bedacht hij zich nog even.
“Oh, wacht even,” en hij draaide zich nog een laatste maal naar mij om.
Ik was ondertussen gaan staan en richtte mij nog altijd tot mijn leidinggevende, mijn mentor.
“Ja, Victor?”
“Er is toch wel een monster waarvan ik liever heb, nee, waarvan ik beslist wil, dat je daar niet over schrijft.”
“En dat is?”
Victor liet zijn blik ergens in de bibliotheek rusten en sprak na opnieuw een teug lucht te nemen: “De Schaduwman. Daar mag je onder geen beding een verhaal over schrijven.”
De blik waar Victor mij nu mee aankeek was überhaupt met geen pen te beschrijven. Maar ik kon koude rillingen door mijn ruggenwervels voelen trekken als een dunne staal bloed dat zich langzaam een weg naar mijn onderrug zocht. Zo kil als hij mij aanstaarde hield ik niet lang vol. Daarom keek ik even opzij en zodra ik besloot om weer in zijn richting te kijken, was Victor weg, zoals alleen hij dat zó abrupt kon.

Voor een moment keek ik langs de rand van mijn koffiekopje om mij ervan te vergewissen dat er zich niet alweer een bizarre trilling had voorgedaan. Het moet zeker een week zijn geweest na het accepteren van de ‘monsterklus’, toen ik weer eens als laatste achterbleef in de Grote Bibliotheek. Opmerkelijke verschijnselen hadden mij op die avond al meer dan eens aan mijn verstand doen twijfelen. En het werd hoe langer ik aan de ‘Gekalibreerde gedrochten’ schreef hoe erger. Hele boekenplanken leken soms te zuchten wanneer ik mijn ritmische halen maakte met mijn Bronzen Pen. Stof dwarrelde neer op de rug van mijn handen als gevolg van deze onverklaarbare, subtiele luchtverplaatsingen. En, als ik niet beter wist, zou ik nog haast gaan denken dat de energie waarmee het op mij neerdaalde, zachtjes bezig was om wreed in mijn huid te branden.
Te laat besefte ik dat ik een sprong in het diepe had gemaakt, zonder tijdig een hap lucht te nemen. Mijn rechterhand maakte aanvankelijk nog sierlijke bewegingen als die van een dirigent tegenover zijn orkest. Alleen was het hier geen muziekgezelschap dat zich aan mijn aanwijzingen onderwierp, het was de roodbruine inkt uit de Bronzen Pen dat lijdzaam vloeide en willoos op het gedoemde papier neerstreek. Met intense krachten beet het zich in het perkament en vormde het er de zware woorden die lange sporen trokken in mijn armzalige bestaan. Op de achtergrond knisperde er iets onaards, dat klagerig schrapend en onaangenaam van links naar rechts door mijn schedel schoof, vergezeld door diepe steunende pianoklanken. Het was er voortdurend, zolang als dat ik schreef, en ik twijfelde er nog aan of ik deze geluiden wel echt aan het inbeelden was. Dit was groot. Vele malen groter dan ikzelf. Ritmisch danste mijn pols op en neer. Mijn vingers musiceerden. Mijn focus op wat ik voor gruwelijks aan het oppennen was, trok al mijn aandacht naar het papier, zodat al het andere er omheen verdween. Rondom mijn tunnel was alles één grote waas. De Grote Bibliotheek vervaagde snel en al wat ik nog zag waren de tekens die mijn hand beschreef. Gejaagd vlogen ze door mijn beeld en ik bereikte al ras het punt dat de kroon opnieuw in de inktpot zeeg. Compulsief reeg ik woord aan woord en kreeg ik door wat ik op het papier aan het overbrengen was zowaar bijna hoogtevrees. Een ongrijpbare energie, die samenwerking weigerde met die van de zwaartekracht, dreef mijn geest door een bergachtig landschap, zodat mijn lijf onderdanig bij de schrijftafel achterbleef. Mijn schrijvende ziel had zich losgerukt uit mijn stoffelijk gedaante en was zo opgestegen naar een alternatieve realiteit. Krassende geluiden drongen zich plots aan mijn zintuigen op, toen de lucht almaar ijler werd en ik een soort motor hoorde ronken. Ik had het idee dat ik vloog. En hoewel ik mij tot het uiterst inspande om mijn geest weer helder te krijgen, kreeg mijn onderbewuste de overhand en beleefde ik in eigen persoon de inspiratie van mijn monsterverhaal. Het zou mijn eerste echte uittreding worden van de ettelijke astrale projecties die ik nog zou doormaken die in dienst stonden van mijn maniakale research voor mijn verhalen. Het helse beest waarvoor ik buiten mijn lichaam mijn inspiratie kwam opdoen was een vliegende gedrocht. En het was er niet één. Nee, het waren er misschien wel duizenden. De beschrijvingen over dit monster, dit wanstaltelijke gedrocht, moesten compleet zijn, en, bovenal, het moest origineler zijn dan iedere eerdere publicatie.
Voor ik het wist, vloog ik zelf door de Grote Bibliotheek – of althans in de denkbeeldige alternatieve versie ervan – en werd ik door de lange gangen getrokken, langer dan ze werkelijkheid waren. Stellingen vol met de boeken die ik er zelf had geplaatst, raasden aan mij voorbij. Met kosmische snelheden flitsten de titels door mijn hoofd en aanschouwde ik iedere kaft tot op het kleinste detail. Op de achtergrond kon ik nu ook heel duidelijk de trillingen onderscheiden. Het waren de trillingen die mij normaal al bezig hielden. Maar nu waren ze scherper en prominenter dan ooit. Ze bedreigden mij in het verkrijgen van mijn inspiratie. Ze kringelden langs de randen van de stellingen, alsof het een afzichtelijk en enorm zwart wezen betrof dat met imposante proportie boven de stad bewoog. Alleen was die stad nu mijn bibliotheek. Het leek haast wel alsof die trillingen in de gaten hielden hoe ik mijn informatie verkreeg. Met een snelheden van wel honderden kilometers per uur vloog mijn geest voorbij wel duizenden boekwerken. Dit ging aan alle realiteit voorbij. De trillingen kregen nu langzaam een gestalte en terwijl ik op mijn onmogelijke tempo door een boekerij schoot die nog onmogelijk veel groter was, bleef het immense trillingenmonster als een constante factor hoog boven mij op de achtergrond. En het vrat aan mij; nu de trillingen langzaam opgingen in dikke inktzwarte slierten. Ik zocht koortsachtig naar wat ik nodig had. Ik realiseerde me, dat er noodzaak aan kleefde dat ik tijdig mijn gegevens vond, zodat ik het er misschien wel levend vanaf kon brengen. Maar als de slierten van deze trillingen mij eerder bereikten, dan was ik er geweest.
Ondertussen, in de fysieke wereld, ging het perkament gebukt onder de nu heftiger geworden trillende bewegingen van mijn arm, alsof het een seismogram tijdens een zware aardbeving betrof. Rook steeg langzaam op van het perkament. In mijn recht vooruit kijkende ogen scheen slechts een glazig lichtje en ikzelf zag helemaal niets. Apathisch staarde ik voor mij uit, terwijl de Bronzen Pen leidde een eigen leven leidde. Het laatste flakkerende schijnsel in de olielamp schuin boven mij brandde nu helemaal op en doofde uit. Het was mijn op één na laatste lamp, zodat mijn lichaam nu baadde in het laatste valse licht van een lamp een aantal stellingen verder van mij. Ondertussen begon mijn hele lijf te schudden en draaiden mijn pupillen volledig weg, zodat enkel mijn oogwit nog zichtbaar was.
Sneller dan ik voor mogelijk hield, diepte ik uit de verschillende gewrochten kennis op en wist ik nog maar net op tijd aan de klauwen van de trillingen te ontsnappen. Het schouwspel met het trillingenmonster verdween en mijn geest schoot weer terug naar mijn lijf zoals het deze achter mijn bureau had achtergelaten. Dit terugschieten in mijn stoel ging gepaard wel met zoveel geweld, dat ik er door van mijn stoel viel en er prompt de Bronzen Pen van uit mijn handen liet vallen.

Het volgende moment voelde ik hoe mijn maag opspeelde, toen G-krachten mij een tuimelende sensatie bezorgden. Met de reflexen die in werking treden wanneer je uit je bed valt, zocht ik naar iets om mij aan vast te klampen. Paniekerig trok ik mij met links aan iets op wat mij een metalen romp leek, terwijl ik me met mijn rechterhand aan iets vasthield wat een stuur bleek te zijn.
“Achmed, wat bezielt je!? Trek ons op. Nu!” klonk ineens koortsachtig de stem van Tinus Icket, “Optrekken, of we slaan nog op het Spui te pletter!”
Een stoot adrenaline waar je ‘U’ tegen zegt, maakte zich plots van mij meester, terwijl ik ijlings probeerde vat te krijgen op mijn nieuwe werkelijkheid. In plaats van het glas-in-lood van het dak van het redactiegebouw was nu ineens op dezelfde plek de hemelboog zichtbaar, al draaide deze in een verontrustend tempo om mij heen. In mijn strottenhoofd begon zich uit misselijkheid een voorraad maaginhoud te verzamelen. Van de gehele bibliotheek, of het nu de echte of mijn ingebeelde grotere versie ervan betrof, was geen spoor meer te bekennen. De strakblauwe lucht hield maar niet op met cirkelen, terwijl oplagen van de Tycoon Newspaper door mijn beeld vlogen alsof we samen in een tornado terecht waren gekomen. Mijn aandacht voor de inspiratie van mijn verhaal vervloog en maakte plaats voor overlevingsdrang. Waar was ik in hemelsnaam in beland? Het was een vraag waar ik gauw antwoord op kreeg toen twee mannenhanden zich plotseling tegen de mijne aan het stuur vastklemden en er de controle overnamen. Het waren de handen van Tinus, die het vliegende gevaarte waar ik kennelijk in zat, trachtten te stabiliseren door het stuur recht te trekken. Op één of andere manier zat ik vanuit het niets in één van de Postduiven uit onze vloot en was ik blijkbaar bezig deze in kurkentrekkende beweging op het Spui te laten neerdalen. Om te voorkomen dat we er onfortuinlijk mee zouden neerstorten, trok Tinus uit alle macht aan de trekknop die de mechanisch klapwiekende vleugels deed inklappen, omdat we anders niet uit de tollende beweging zouden raken. Zoals verwacht vouwden de vleugels zich in zoals een ijsvogel deze langs het lijf zou plaatsen voor een duikvlucht, maar daarmee gingen we nog niet terug de lucht in.
“Trek aan het stuur, Achmed! Trek het omlaag!” schreeuwde Tinus naast mij in mijn oor. Hij was uit zijn stoel geklommen om de besturing over te nemen, maar hij kwam niet ver genoeg om de neus met een dergelijke actie op te trekken. Dat moest ik doen. Mijn nieuwe werkelijkheid accepterend, trok ik het stuur zo ver mogelijk naar beneden als maar mogelijk was, waardoor mijn knokkels haast de bodemplaat raakten. Door het inklappen van de vleugels was de gyrocopter nu meer gestroomlijnd, zodat ik merkte dat we sneller gingen. En die gedachte beangstigde me, want ik voelde dat we zouden neerstorten. Boven ons hoofd hoorde ik de rotorbladen al akelig piepen, omdat het mechanisme niet op zulke vervaarlijk steile duikvluchten berekend was. Gyrocopters zijn standaard van propellers voorzien, zodat rechtop stijgen of loodrecht dalen veel natuurlijker voor de constructie van het toestel was. Uit alle macht hield ik het stuur daarom dicht bij de bodemplaat, zodat we deze Postduif in elk geval met in scherpe curve boven het Spuiplein wisten te houden. Op de plek waar één van de twee wielen in de romp zat opgeborgen, schampte de behuizing plotseling een amsterdammertje, net toen ik de helderheid van geest had om een steeg op te zoeken, waarbinnen we onze vaart konden verminderen en we weer langzaam de klim naar veiligere hoogten konden maken. Aan het einde van de Voetboogsteeg week nog juist een aantal mensen die voor friet stonden te wachten uiteen toen wij er precies overheen suisden, maar een echte bedreiging voor hun vormde onze Postduif toen al niet meer.
Een weinig later kwam Tinus vloekend onder de romp van de gyrocopter vandaan, toen we met de Postduif weer veilig op het platform boven de Volière waren geland en kreeg ik van hem de volle laag. Hij had juist de schade opgenomen die het amsterdammertje had aangericht en hij was furieus tegen mij.
“Wat bezielde je in vredesnaam? Achmed, man, was je in slaap gevallen of zo?”
Nog amper bewust van wat zich precies allemaal had voorgedaan, probeerde ik te bevatten wat er aan de hand was.
“Het s-s-spijt me, Tinus. Ik… ik…”
Maar ik wist eigenlijk geen verklaring te geven voor wat er was gebeurd. Het ene moment was ik nog aan het schrijven aan de Gekalibreerde gedrochten in de Grote Bibliotheek en deed ik mijn inspiratie op alsof ik aan het uittreden was. Het andere moment zat ik ineens in een gyrocopter met Tinus de krant rond te brengen. Er zat totaal geen logische opvolging tussen deze twee gebeurtenissen. Niet tenzij je de nacht er tussenuit zou halen.
Toen drong het tot me door: op de dag na mijn avond in de Grote Bibliotheek zou ik met Tinus mijn eerste proefvlucht gaan maken. Om reden van vervangbaarheid, maar ook puur vanwege mijn interesse, had ik mij bij hem aangemeld om zelf ook ons nieuwsblad te kunnen rondvliegen. Maar jeetje, daar zat ruim twaalf uur tussen. Had ik dan zoveel tijd gemist? Hoe bestond het dat ik van het ene naar het andere moment was geflitst? Ik voelde hoe de wind de kraag van mijn vliegeniersjack tegen mijn kin op blies, waardoor ik begreep dat ik inmiddels ook andere kleren aan had. Verwonderd bekeek ik mijzelf en liep ik een paar passen op het landingsplatform. Ik was zo door mijn gedachten opgenomen dat ik Tinus’ verzoek om een verklaring alweer vergeten was.
“Wel, Achmed,” vervolgde Tinus scherp, “krijg ik nog een antwoord van je!?”
Afwezig zocht ik naar woorden.
“Het s-spijt me,” was alles wat ik er uit kreeg. Meer kans om iets te zeggen kreeg ik ook niet, toen bleek dat Victor Anished uit de koepelvormige Volìere naar het platform was geklommen en uitzinnig van vreugde over het platform naar ons toe kwam zetten.
“Dit is geweldig, Achmed!” begon hij verrukt. “Dit is werkelijk subliem!”
Hij stormde met enkele paperassen in zijn handen op me af en greep me ferm en hartelijk bij mijn schouders.
“Ik wist het! Ik was er vanaf het begin al van overtuigd. De Tycoon Newspaper heeft werkelijk goud met jou in handen. Hoe je die vlucht beschreef, die monsterlijke vogels, de vallei, die…”
En terwijl Tinus perplex terzijde stond en gade sloeg hoe Victor in al zijn extase lomp het toneel opeiste, trachtte ik slechts te bevatten wat hier allemaal gaande was. Victor toonde mij opgetogen zijn hagelwitte tandpastalach en trok vervolgens het papierwerk wat hij had meegebracht tevoorschijn. Hierdoor werd mijn aandacht getrokken naar een titel wat in iets grotere letters boven de tekst op het document stond geschreven. In de roodbruine inkt herkende ik mijn eigen handschrift en las er de woorden: ‘Een Stymphalische vlucht’.
“Een meesterwerk,” dikte Victor het nog wat aan, “gefeliciteerd, Achmed, met je eerste monsterverhaal…”

This entry was posted on Friday, June 14th, 2019 at 11:51 and is filed under Aanstormende publicaties, BOEK: 'Gekalibreerde gedrochten', Duimzuigerij, Nederlands, Publicatie-klaar. You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.

2 Comments

  1. June 17, 2019 @ 11:06


    Dit blijft een van mijn favoriete hoofdstukken uit de GG die je tot nog toe hebt geschreven, meneer Monsterklusser. Er zijn wel wat stukjes tekst die iets stroef lopen in de dialoog tussen Victor en Achmed, maar dat compenseer je met een bepaalde mysterieuze spanning tussen die twee die je nieuwsgierig maakt. Als lezer vraag je je voortdurend af hoe de verstandhouding tussen beide nou eigenlijk precies is. Wat die Victor nou echt wil en wat zijn rol is in het grotere geheel blijft vaag. Maar wat ik knap vind, is dat je steeds een stukje van de geheimzinnigheid die er om hem heen hangt ‘afpelt’. Het blijft een ‘schimmig’ figuur 😉

    Echt ‘waanzinnig’ en ook waanzinnig mooi beschreven vind ik de beklemmende belevening van Achmed wanneer hij aan zijn eerste GG-verhaal begint en buiten zichzelf treedt. Wanneer je zulke stukken schrijft waarbij de hoofdpersoon benauwende moment doormaakt, ben je op je best. Aan de ene kant neem je ons dan mee in een fantastische abstracte gebeurtenis wat moeilijk te volgen lijkt maar dat helemaal niet is en tegelijkertijd rijg je heel knap achtergronden vast aan je ‘oude’ eerder al gepubliceerde monsterverhalen. Eerst vroeg ik me echt af hoe je een rode draad zou verzinnen voor je alle op zichzelf staande monsterverhalen, maar ik ben verbluft met hoe je dat voor mekaar krijgt. De GG belooft op deze manier wel een enorme vertelling te worden. De vaart begint er nu wel steeds meer in te komen (zeker ook in het latere hoofdstuk Vliegangst), maar jeetje, wat heb je allemaal nog voor ons in petto?

    Het stukje met de introductie van Fritsz Otto Graaf (of was het toch Fritzs Otto? :-P) en het hoofdstuk van de Ontwakende Draak vond ik ook erg boeiend.
    Kunst, schrijf es effe door Gsor. Ik wil weten hoe dit verder loopt!

    Posted by Sandra
  2. June 17, 2019 @ 11:29


    Dat is een wel erg lovende reactie Sandra. Dankjewel 🙂
    Je hebt er natuurlijk al eerder via de mail je feedback op gegeven en aangegeven dat je van dit hoofdstuk gecharmeerd bent. En dat vind ik in het bijzonder leuk, omdat ‘Gekalibreerde gedrochten’, met dezelfde titel als het boek, natuurlijk een van de belangrijkste hoofdstukken van het hele GG-avontuur moest worden. Dus wanneer ik dan met zulke complimenten wordt overspoeld, dan leef ik helemaal op, dat begrijp je!

    Dat stroeve herken ik ook. Ik denk dat je doelt op het stuk waarin Victor wat breedsprakiger is in het stukje waarin er ook over de ‘centrefold’ wordt begonnen?

    Posted by Gsorsnoi

Leave a Comment

Please note: Comment moderation is enabled and may delay your comment. There is no need to resubmit your comment.