Het was onontkoombaar, zoveel zekerheid had ik; de dag dat ik het tijdelijke voor het eeuwige zou verruilen was in aantocht. De dood loerde en ik was er zeker van dat het zich sneller zou aandienen dan wanneer ik haar niet had ontmoet. Immers, eenieder die dit manuscript eerder in handen kreeg leed aan jeuk en korsten op de handen, ging automutileren en kon erop rekenen op enige dag zelf door het noodlot getroffen te worden. Het overkwam mevrouw Sjöberg en het overkwam al haar voorgangers. Deze jeuk kreeg ik ook, al leek het zich bij mij in mindere maten te manifesteren. Ik heb mij lang afgevraagd waarom. In plaats van de intensievere variant van deze huidaandoening werd ik overspoeld door een geweldige behoefte om te gaan schrijven en werd ik ’s nachts geplaagd door vreselijke nachtmerries. Belevenissen en wezens die ik daarin ontmoette gaan mijn verstand nog altijd ver te boven. Vele creaturen stonden qua verschijning wel erg ver weg van de humanoïde definities zoals wij daarmee vertrouwd zijn. Aan hen was weinig wat men tot de anatomie van de mens kan herleiden. Ik durf mij, in al mijn nietigheid in dit alles, niet in te denken hoe afschuwelijk mijn nachten zouden zijn geweest wanneer niet de ‘grijzen’ maar juist zij zich aan mij hadden opgedrongen. De kans is groot dat ik dan tijdens mijn dromen het leven al zou hebben verloren. Geen mens is tegen zulke monstrueuze voorkomen en begrippen opgewassen. Wel, hoe onwaarschijnlijk ook, mijn sterven had achteraf de mensheid zoals we die kennen, alleen maar goed gedaan. Tegelijk had dat ook te makkelijk geweest en hadden ze vast een ander slachtoffer gevonden. Mijn taak werd kennelijk te belangrijk geacht, voor de grote opzet dat vanuit deze kosmische atmosferen werd gesmeed, voor zover wij mensen dat met ons voorstellingsvermogen überhaupt al kunnen overzien. Alles had beter geweest indien mij de kans werd geboden mijzelf van het leven te beroven, zodat ik mij hier niet mee hoefde in te laten. Maar juist dát werd mij op alle mogelijke manieren belet, waardoor ik er ten lange leste aan toe gaf een instrument van dit monsterlijke meesterplan te worden. Hoe intens berouwvol ik er ook over ben en deze foltering zelfs mijn ergste vijand niet had willen aandoen, ik had simpelweg geen andere keuze.
Later ontmoette ik tijdens mijn nachtelijk dwalen de ‘grijzen’, waar ik zo menigmaal door werd onderzocht en door aan experimenten ben onderworpen (weet ik nu!). Zij kwamen verreweg in mijn dromen het meeste voor (en doen dat nu nog steeds). En in tegenstelling tot de eerdere gedrochten, hadden zij juist erg herkenbare lichamelijke kenmerken. Om iets preciezer te zijn: bij deze grijzen kon je tenminste spreken van een ‘lichaam’. Bij hen waren de karakteristieken waaraan we ons eigen ras zo duidelijk kunnen onderscheiden, betrekkelijk eenvoudig terug te vinden. Zo gemakkelijk zelfs dat ik bij mijn eerste ontmoeting welhaast meende met een misvormd kind van doen te hebben. Uiteraard wist ik dat het een nachtmerrie betrof, maar het menselijk voorstellingsvermogen is toch voortdurend bezig om ook abstractere beelden te refereren aan iets vertrouwds. Ik zeg ‘kind’, omdat deze grijzen kleiner zijn dan normale mensen, zo’n 1 meter 20 tot 1 meter 40 groot. Vanwege de afwijkingen die ik bij deze wezens observeerde, kon ik destijds dan ook de neiging niet onderdrukken het idee te hebben te dromen over kleine mensen die het slachtoffer waren geworden van een kernramp. Enorm grote ogen in een absurd omvangrijke schedel, geplaatst op een veel te klein lichaam.
Langzaam maar zeker begon ik wel te wennen aan hun verschijning. De morbide dromen die ik had werden almaar levendiger totdat ik op den duur merkte dat ze lucide werden, hetgeen wil zeggen dat ik controle zou moeten hebben over wat ik droom en daar eigen beslissingen in kan maken. Dat laatste was vooral schijn. Ja, de belevingen werden steeds echter, maar hoe meer ik de geprojecteerde beelden wist te relativeren en buiten mijn slaap nog als herinnering wist vast te houden, hoe meer ik de grip verloor op wat ik op de avonturen kon inbrengen. Het kwam er kort gezegd op neer dat ik mijn vrije wil verloor en ontvoerd en onderzocht werd.
Tussen de nachtmerries door werd ik vaak wakker, op de meeste bizarre tijdstippen. Het was niet doordat ik toiletbehoefte had dat ik meteen naar het kleinste kamertje in huis moest, nee, ik moest schrijven. Ik móest schrijven! Het was haast alsof mij geen andere keuze geboden werd en ik als voorgeprogrammeerde robot verhalen diende op te pennen, verhalen waar ik van kop tot staart en zelfs het middenstuk geen flauw benul had waar deze informatie vandaan kwam. Wel, dat is niet helemaal waar; het vermoeden ging bij mij langzaam rijzen dat het de Grijzen waren die mij tijdens mijn slaap, en dus tijdens hun experimenten, van deze beschrijvingen voorzagen. Nu vond ik dat al bizar. Wat zo mogelijk nog wonderlijker was, is dat ik de taal waarin ik deze teksten optekende helemaal niet beheerste. Beheerste, zeg ik nadrukkelijk. Want op den duur begon ik in de voor mij eerder nog betekenisloze woorden langzaam een structuur te ontdekken. Los begreep ik van de afzonderlijke woorden nog altijd niets, maar in samengesteld verband zag het er naar uit dat ik blauwdrukken aan het definiëren was, blauwdrukken van – zo noem ik het zelf – gekalibreerde gedrochten. Ik kreeg er oog voor.
Na verloop van tijd ontmoette ik op enig moment nog een geheel nieuw wezen. Het was er één die in de verste verte niet in de buurt kwam van de vormlozen en de Grijzen die ik eerder geregeld tegenkwam en waarvan de laatste mij aldoor gebroederlijk benaderden. De ontzagwekkende entiteit – ik zou niet weten hoe ik hem of het anders zou moeten noemen – verscheen ineens als een abstract gevoel dat alles in mijn nachtmerriewereld leek aan te sturen. In het begin vormde het nog enkel waas op mijn lens, alsof er een vuiltje in de hoek van je oog zat, maar daar is meteen ook alle vergelijking met zoiets futiels mee beschreven. Deze waas was namelijk een leunende, ik zou haast willen zeggen ’steunende’ factor die steeds prominenter in mijn dromen optrad. De buitenaardse gedrochten, zoals met name de Grijzen, waren onverminderd met mij aan het knoeien en stopten mij vol met onbegrijpelijke relazen die ik vervolgens weer in de realiteit dwangmatig moest uitwerken. De waas werd groter en, vreemd genoeg, op enig moment ook steeds vertrouwder. Ik ben niet zeker hoe ik het met de instrumenten die ons mensen is gegeven aan een ander zou moeten uitleggen, maar ik weet wel dat ik zonder dit alomvattende element in mijn nachtmerries, de nachtmerries niet zou hebben kunnen overleven.
Toch was er op één nacht ineens een erg angstwekkende nachtmerrie. Ik weet nog goed hoe verbitterd en ellendig ik mij toen voelde, maar ook hoe zwak mijn gestel toen was (mijn nachtelijke uitstapjes trokken een erg zware wissel op mijn gezondheid). Die nacht waren er in het geheel geen grijzen te bespeuren, die mij normaal op hun levenloze wereld als speelpop gebruikten. Daarvoor in de plaats waren er wel sliertvormige organismen, erg vriendelijk van aura, die mij meevoerden naar een soort enorme duistere grot. Eigenlijk kon je niet echt van een grot spreken, maar dat is de beste referentie die ik er zelf bij kan plaatsen. De ruimte waarin ik terechtkwam was veel grotesker, meer te vergelijken met een soort conische leegte van superkrater formaat, afgesloten en weggeborgen in een ondergrondse wereld. Ik werd er naar een rand, toelopend naar een afgrond toe geleid en had er de indruk dat ik mij erg dicht bij deze eerder genoemde ‘waas’ bevond. Wel, dat kwam wel uit. Maar omdat de ruimte waar ik mij bevond zo gigantisch was, kon ik onmogelijk overzien waar deze onderaardse uitgestrektheid begon of eindigde. Wat bleek was dat ik aldoor vlak bij het midden van een immens groot wezen stond. De omvang ervan ging alle voorstellingen te buiten. In vergelijking met het menselijk lichaam had ik zomaar een porie kunnen wezen tegenover een onwaarschijnlijke reus van een gedrocht. Want, een gedrocht was het. En deze afgrijselijk grote entiteit, die mij kennelijk hiervoor steeds vertrouwd had geleken, liet toen zijn ware kleuren zien en sprak mij op telepathische wijze demonisch toe.
Kort daarna ontwaakte ik uit deze monsternachtmerrie. Badend in het zweet golfde ik zowat over mijn bed en donderde er uiteindelijk uit. Ik gaf in stoten slijm en bloed op en voelde mij zo ellendig dat ik serieus hoopte erin te zullen stikken om nooit meer op te staan.
Ik kreeg een opdracht mee. Of liever gezegd: ik wist nu met welke opdracht ik door de Grijzen inmiddels aan het werk gesteld was en wat daar het kortetermijndoel van was. En echt, ik zwoer het op hetgeen mij het meeste dierbaar is (wat heeft opgeleverd dat ik er mijn gezin aan ten onder heb zien gaan), ik had nog liever pijnlijk willen rotten in de hel dan onze wereld mee te trekken in deze kosmische horror. Met de moed der wanhoop heb ik, met het dreigement mijn eigen vrouw en kind te moeten begraven, besloten de opdracht toch ten uitvoer te brengen. Bovendien lag er de tegenprestatie eindelijk uit mijn lijden te zullen worden verlost.

Het spijt mij zo Achmed, dat ik deze onbeschrijfelijke last nu aan jou moet overdragen…

By karelriemelneel | June 10, 2015 - 8:17 am - Posted in Duimzuigerij, Nederlands, Paarse bonen-saga

“Gossiemikkie, je wordt hier wel verwend hoor,” merkte Retroman dankbaar tegen de barbier op en daarmee zijn personeel van wie hij zojuist een hartig stukje taart aangeboden had gekregen. “Ik kwam hier enkel om even mijn kapsel bij te laten werken, maar heb nu na mijn thee en deze aanlokkelijke traktatie dadelijk al geen ontbijt meer nodig.”
Op dit moment pauzeerde de kapper de knipbeurt even en nodigde hij zijn klant middels een handgebaar uit om alvast een stukje te nemen.
“Heerlijk. Even proeven.” Retroman liet zijn handen vanonder het de kapperscape verschijnen en reikte naar het gebak dat naast zijn muntthee was neergezet. Hij nam er gestudeerd een hap van en merkte gemeend op: “Mmmmm! Dat heeft dat personeel van jou lekker gebakken kerel. Ze hebben er veel werk in gestopt.”
In de spiegel zag Retroman de kapper, die achter hem stond, tevreden glimlachen. Deze wendde vervolgens zijn hoofd af en nam zelf een slokje van zijn koffie.
“Erg smakelijk. Zeg, heb je de laatste ontwikkeling in die paarse bonen-saga nog gevolgd?” veranderde Retroman van onderwerp. “De Tycoon Newspaper kopte laatst met een ‘gevlogen koffiedief’. Bleek het toch al die tijd om die George Enverbrander te zijn gegaan! Wist jij dat?”
De kapper reageerde woordeloos met een kort knikje met z’n hoofd waar weinig uit viel af te leiden. “Gompie zeg,” vervolgde Retroman, “Ik begon me al af te vragen hoe deze doldwaze dief destijds al die bonen gegapt moet hebben. Maar nu bekend is dat het al die tijd om die maffe magiër ging, lijk ik toch van het begin af aan op het juiste spoor te hebben gezeten. Die Tita Tovenaar heeft toen met zijn markante mentalistische magie gewoonweg al die brutale bonen betoverd! En daarmee blijkt hij ook nog achter die vermaledijde bazelen te zitten. Tezamen met zijn als Dirk Waesheyd verkleedde assistent Joost Stunner heeft hij vanuit Het Theehuis die gevreesde pimpelpaarse bonen losgelaten en hebben zij met een achtergehouden voorraadje dat bedenkelijke tegengif gebrouwen. Je weet wel, dat zogenaamde wondermiddeltje van hem, dat je wel geneest, maar waarna je je de volgende dag direct gewoon weer opnieuw kan ziek melden. Wat een gladjakker zeg! En ondertussen natuurlijk gretig al die zbersibarnen incasseren. Tenminste, zo stond het in de krant. Allememachies. Om nog maar te zwijgen van het negen dagen moeten uitzieken van een stel paarse pukkels. Asjemenou? Hij heeft zo’n beetje het hele land op z’n kop gezet…”
Terwijl Retroman driftig met zijn betoog was aangevangen, was zijn kapper ondertussen rustig doorgegaan met knippen. Hij was ongestoord met het haar van de Gohesiaan in de weer en tuitte er zijn lippen bij alsof hij zijn werk op waarde keurde. Daar was hij zo in opgenomen dat het leek alsof alle woorden die zijn klant aan hem adresseerde rakelings aan hem voorbij vlogen. In plaats van het onderwerp met de gepaste aandacht in zich op te nemen, werd hij meer opgenomen door de paar grijze haren die hij in het kapsel van de man ontdekte. De kapper keek op zo’n moment misprijzend en rekende op geheel eigen wijze met de gevonden kleurverschillen af. Een likje schoensmeer deed de truc.
“…Poe hee!” ratelde Retroman in de tussentijd onverstoorbaar door. “Da’s nog best een odyssee geweest voor die Lesley. Die inspecteur van het GCFI heeft nog een pittige kluif aan dit onderzoek gehad. Al vanaf het begin is hij iedereen gaan ondervragen die denkelijk iets van de bonenroof af zou kunnen weten en heeft me toch een partij dwaalsporen voorbij zien komen. Ik ben niet zo’n expert in koffiedik kijken, maar ik vind het toch knap hoe die pientere politiepet had zien aankomen dat Joost Stunner kennelijk al die tijd zijn rechterhand was.”
Ditmaal liet de kapper een reactie horen, al bleef het bij een hummend keelgeluid. Onduidelijk was echter of het als luistergeluid bedoeld was of dat hij er echt iets mee wilde aangeven. Het was in elk geval een moment voor Retroman om even op adem te komen en maakte hij van de gelegenheid gebruik om nog even een hapje en een flinke slok te nemen. Onderwijl hield de kapper zijn gereedschappen ongeduldig in de lucht en irriteerde hij zich aan de kruin van de man, alsof er een vervelende vlieg op zat.
“Snurtverdeernis,” was Retroman inmiddels alweer verder gegaan en papegaaide daarmee een uitspraak van een bekende handelaar, “wat een toestand zeg! Gelukkig was ik niet in dat ‘Amazing Discoveries’-verkooppraatje van die mislukte magiër getuind…”
Op dit moment maakte de kapper een misser, schijnbaar afgeleid door iets. De kruin van de onder de lokale bevolking bekend staande ninjaheld werd ineens een stukje té gretig gekortwiekt.
“…Zo’n heilig boontje als die George Enverbrander, die met zijn magische bol tot noch toe nog altijd de waarheid heeft verkondigd, geloofden ze natuurlijk gelijk.”
De kapper trok een flinke lik uit zijn doosje met schoensmeer en trachtte te redden wat er te redden viel. Zonder dat Retroman het doorhad, was hij met een afgeknipte pluk haar die hij had onderschept, een verwoede poging aan het doen om de opengeknipte kruin weer wat toe te dekken.
“Wat moet die arme Lesley van de week op z’n neus hebben gekeken, toen die gewiekste kwakzalver uiteindelijk het hazenpad koos! Zodra het de magiër te heet onder voeten werd schijnt hij met zijn woonwagen Gohes City uitgescheurd te zijn. Inspecteur Lesley probeerde hem daar nog te arresteren, maar was daar niet meer toe in staat. Dat rijdende kot van die George was toch net een tikkie sneller dan Lesley’s eigen benenwagen. Arme jonge. Reken maar dat hij enkele old-school uitspattingen in de rondte heeft geslingerd toen hij merkte dat hij de koffiedief uit zijn handen had laten glippen! Daar was vast geen woord Warwinkels bij. Hij heeft hem toen moeten laten gaan, maar heeft naderhand nog wel een klopjacht georganiseerd om die listige linkmichel nog te traceren. Toen ook die poging mislukte heeft hij nog een ‘wanted’-bericht het land in laten gaan om hem toch voor zijn daden te kunnen laten opdraaien. Daar is alleen niet meer op gereageerd.”
De kapper, die uit niets liet blijken dat en of hij überhaupt een woord meekreeg van wat zijn klant zojuist allemaal verkondigde, liet ditmaal een tevreden glimlach zien. Hij aanschouwde zijn schoensmeercreatie en leek zelf weer helemaal in zijn nopjes.
“Had die toevallige tovenaar van jou niet ook een stel muzikanten bij zich?” vroeg de kapper zelf ineens. “Zo van die verkleedde clowns die hem zijn muzikale ondersteuning boden toen hij bezig was zijn spulletjes wat aan te prijzen? Ik stel mij voor dat dat inspecteurtje, die Spandabato, hen wellicht ook aan de tand heeft willen voelen…”
De blik van Retroman ontmoette die van de kapper via de spiegel. De monoloog, die er één van een cabaretier tegenover een braaf toeluisterend publiek had kunnen zijn, werd door de vraag van de barbier bruusk uit het ritme geslagen. Als een kinderwagen die methodisch werd voortgeduwd totdat deze abrupt stopte omdat er ineens een pop uit viel, kwam Retroman tot het besef dat zijn ritmisch handelen werd ontbroken. Beide heren keken elkaar eerst haast robotachtig voor een moment aan totdat Retroman tenslotte als gerepeteerd vanuit een toneelscript antwoordde:
“George’s mystieke muzikanten bleek juist één van zijn vele trucs.” Hij liet zijn blik afwezig langs zijn kapper glijden waardoor Retromans pupillen zich iets verwijdden en vervolgde gestaag zijn verklaring: “Zodra Lesley de magiër de stad zag verlaten schopte George Enverbrander zijn muzikanten één voor één zijn woonwagen uit. Zo, hopsakee! De inspecteur verwonderde zich toen natuurlijk over de ondankbaarheid van de magiër waarmee hij afscheid nam van zijn personeel. Maar er kwam nog meer waarover hij vreemd zou opkijken. Want toen de muzikanten eenmaal goed en wel hun evenwicht op het zandpad hadden hervonden, transformeerden deze welklinkende kornuiten ineens een stel guitig gakkende ganzen. Het gekrakeel dat deze olijke gevleugelde jongens daarbij ten gehoren brachten leek inmiddels in de verste verte niet meer op de mierzoete melodieën die ze in de dagen tevoren aan het publiek hadden overgebracht. Het was een gesnater van jewelste. En dat terwijl die slinkse charlatan fier uit zijn kar naar achteren keek en Lesley uitdagend adieu wenste terwijl hij zijn hoge hoed voor hem afnam. Blijkbaar had die George van te voren al bedacht dat hij zijn getuigen later uit de weg zou moeten ruimen. Zodoende had die slimmerik ergens een willekeurig stel onnozele ganzen buit gemaakt die hij tot illustere muzikanten omtoverde. Had hij die Lesley toch mooi een poets gebakken zeg! Hahaha!” Retroman lachte, proestte en slikte even. Kennelijk ging hij helemaal op in z’n eigen vertelling. “Persoonlijk vind ik dit alles eigenlijk wel erg amusant allemaal. Die Lesley. Hij zal er zelf ongetwijfeld iets minder om hebben kunnen lachen. Die zal waarschijnlijk zijn schoen uit ergernis wel hebben opgevreten. Denk je niet? Of loop ik nu te bazelen?”
De kapper moest nu ook wel glimlachen. En oprecht, zo leek het, want Retroman zag via de spiegel een tevreden schittering in zijn ogen. Diabolisch, zou Retroman haast hebben gedacht.
De man aan wie deze ninjaheld zijn looks had toevertrouwd leek Retroman verder een vriendelijk doch warrig iemand. De kapper droeg een Victoriaanse pandjesjas en een overhemd met franjes en pofmouwen, maar voor iemand die bedreven was met het verzorgen van andermans kapsels, leek hij aan zijn eigen coupé wat erg weinig aandacht te besteden. Zoals hij het zelf droeg had zijn haar nog het beste het resultaat kunnen zijn van de effecten van een ontplofte haarföhn, waar de kapper vervolgens nonchalant een hand vette haarwax doorheen had gestreken. Al had het Retroman ook niet verbaasd wanneer dit meeuwenpoep was geweest, aan de kleur te oordelen.
“En hoe zit het dan met die Joost Stunner?” vroeg de kapper toen. “Die heeft hij toch zeker wel bewust als neppatiënt aangetrokken?”
“Ja dat moet wel. Dirk Waesheyd, inmiddels beter bekend als Joost Stunner, bleek al die tijd al in het complot te hebben gezeten. Deze niet al te verstandige draaideurcrimineel heeft zich al vroeg met die Enverbander ingelaten, zodat zij samen dat verduivelde wondermiddel konden brouwen. En wat ook blijkt – maar waar Joost natuurlijk geen weet van had – is dat George Enverbrander op voorhand al van plan was om Joost te laten opdraaien voor al de misdaden van de magiër.”
“Wat een boef zeg…” mijmerde de kapper, al klonk dat enigszins onverschillig.
“Tja,” reageerde Retroman, “dat hadden zomaar mijn woorden geweest kunnen zijn,” grinnikte hij. “Sapperdeflap.”
“En met zijn verdwijning is nu blijkbaar ook zijn wondermiddel van de markt?” wilde de kapper weten.
“Niet helemaal. Er duiken her en der nog namelijk flesjes op.”
“En hebben ze die kunnen terug herleiden naar George Enverbrander?”
“Niet dat ik mee bekend ben,” antwoordde Retroman.
Retroman nam opnieuw een moment om even bij te komen van zijn relaas. Hij reikte, wederom op goedkeuren van de kapper, naar de thee en de taart en vroeg zich ondertussen geen moment af hoe ver de kapper inmiddels met zijn nieuwe kapsel gevorderd was.
“Er zijn veel mensen erg ziek geweest van die bazelen,” zei Retroman nadat hij zijn taart en thee op had. “Die magier heeft een hoop ellende met zich mee gebracht. Alleen de Jatmozen in onze stad zijn aan deze dans ontglipt.”
“Ja, erg typisch hè?” meende de kapper.
“Maar nu ik er zo over nadenk… U bent volgens mij ook niet ziek geweest, wel? Dat weet ik natuurlijk helemaal niet, maar als ik me niet vergis komt u zelf ook uit Jatmos, of zit ik er naast? Dat gitzwarte volle kapsel, uw… hoe zeg ik dat? Niet overdreven bruine huid…”
Het was voor het eerst dat Retroman zijn kapper niet alleen aankeek, maar zichzelf ook even de kans gunde om de beste man eens wat beter in zich op te nemen. Hij zou zelfs bijna denken dat die man hem ergens bekend van voorkwam. Maar waarvan precies, daar kon hij even zijn vinger niet opleggen.
“Ik? Een Jatmos?” begon de kapper. “Oh nee. Ben je gek? Nee hoor, in onze familie hebben we allemaal van dat zwarte haar. Dat is niet alleen aan die Jatmozen toebedeeld, zie je. Daarnaast heb ik een tijdje in Afrika gewoond. En daar ben ik ooit wel eens zo bruin geweest dat de inheemsen daar al begonnen te denken dat ik één van hen was. Vandaar dat ik mij toen bij een medicijnman heb gemeld die mij weer een beetje bleker wist te maken. Maareh, daar is hij duidelijk een beetje te ver in doorgeschoten.”
Retroman keek de kapper wat bevreemd aan na het horen van deze bijzondere verklaring. Het klonk niet echt als een erg stevige verklaring, zodat hij zich begon af te vragen wat hier achter zat. Ondertussen lachte de kapper wat ongemakkelijk en stak hij een hand voor zijn mond. Retroman wist niet wat hij ervan moest denken, maar veronderstelde dat de kapper een slecht gebit had en z’n best deed om niet de staat van al zijn tanden te laten zien.
Toen schoot Retroman ineens iets heel belangrijks te binnen. En dat maakte dat hij in het geheel vergat hoe hij zojuist de kapper in verlegenheid had gebracht.
“Sakkerloot!” Retroman ging rechtop in zijn stoel zitten. “Zeg, weet je wat ik mij nu ineens bedenk?”
De kapper reageerde verdwaasd. Niet dat hij het erg vreselijk vond dat hij niet langer het onderwerp van gesprek meer bleek te zijn, maar hij verwonderde zich wel waarom zijn klant zijn aandacht zo opeens naar iets geheel anders liet overgaan.
“Herinner je je nog dat onze roddelverslaggeefster Rina Oddel helemaal aan het begin van dit jaar een bezoek had gebracht aan diezelfde George Enverbrander die nu ook voor die koffiediefstal verantwoordelijk wordt gehouden?”
De kapper kneep met z’n rechteroog, als blijk dat hij probeerde te volgen waar Retroman op zou gaan uitgekomen. Al zou dat vast een irrelevante conclusie blijken te zijn, dacht hij nog.
“Die aanval op het redactiegebouw van de Tycoon Newspaper… de plotselinge onbedwingbare drang naar koffie en die heksenjacht op het alternatief…! Beste man, dit was uiteindelijk allemaal van voren af aan zo gepland. Snap je het dan niet? Die George Enverbrander heeft al deze toevalligheden al die tijd van te voren zo bedoeld! Of om wat meer in de taal van Tinus Icket te spreken: dit was voorbestemd om te gebeuren.”
Wat was dit nu? dacht de kapper die zowat omviel van verbazing. Meent die Retroman dit nu echt serieus? Deze openbare informatie die door iedereen op dat onnozele onzinnige feitenkrantje gevolgd kon worden, hoor ik mijn klant nu echt beweren dat voor hem het spreekwoordelijke kwartje nu pas viel? Instinctief krabde de kapper aan z’n achterhoofd en voelde zijn gelaat warm worden van de plaatsvervangende schaamte waar hij plotseling last van kreeg.
“Ha. Ha. Ha. Goed-gedaan-Bassie, zou Robin nu hebben gezegd,” vervolgde Retroman en haalde er daarmee een vergelijking bij waarvan de oorsprong volkomen door de kapper gemist werd. “Wat ben ik toch blij dat ik af en toe zo’n retrogoed geheugen heb! Ik ben benieuwd of dat gebazel van die magiër 2015 nog tot een goed einde zal brengen. Kun je het nog volgen?”
De kapper begon nu zichtbaar op z’n voorhoofd te zweten. Die kluns meende het echt.
“Hatsiekadee! Nou, dan wordt het de hoogste tijd dat we gaan afstemmen op de volgende fantastische gebeurtenis, vind je niet? Eens efkes denken wat Rina nog meer meende dat die Enverbrander vanuit z’n toverbol aan ons heeft willen laten doorschemeren. Even die hersentjes van mij laten piepen en knarsen. Hm… er schiet me zo snel nog niks te binnen.”
Oh jee, dacht de kapper nu. Tijd om in actie te komen. Het was tot noch toe erg voordelig geweest dat deze zogenaamd ninjaheld niet zo erg snugger bleek, maar als hij toch dadelijk… En terwijl de kapper zijn eigen conclusies trok, schoot er een ‘gigant’ van een ingeving bij Retroman te binnen:
“Ja, ik herinner het me weer! Er was iets met een cliffhanger!”
“Eh, jouw kapsel is trouwens klaar. Wil je dat ik je baardje nog even meeneem?” probeerde de kapper gauw en hij wist niet hoe snel hij zijn scheerspullen tevoorschijn moest halen. Gehaast trok hij z’n kappersmes uit z’n broekzak en pakte hij het scheerschuim bij de hand.
“Oh ja dat is…”
“Mooi!” riep de kapper nog voor Retroman goed en wel was uitgesproken en hij bracht direct een haal scheerschuim bij hem aan.
“Hmm… Afscheid nemen van een personage. Slik! Als dat mijn eigen kop maar niet gaat kosten!” ging Retroman onverstoorbaar verder. Vlokken scheerschuim kozen tijdens het praten het luchtruim.
Inmiddels drong er iets bij Retroman door en keek de kapper opeens strak aan. En juist op het moment dat dit trouwe personage begon te beseffen dat er iets niet aan de haak was, had de kapper zijn scheermes al in de aanslag. Hij hield hem trots omhoog in zijn handen en liet het scherpe blad akelig fonkelen in het ochtendlicht.
“Oh jee…”
“Men kent mij onder vele namen mijn vriend. Heel vroeger, nog voordat ik voor mijn nieuwe aanstelling als stamhoofd voor een aantal jaren naar Afrika vluchtte, noemde ze mij Arbier,” antwoordde de kapper met een sardonische uitdrukking op zijn gezicht. En voordat hij uithaalde voegde daar tot besluit aan toe: “Benjamin Arbier… Al luister ik tegenwoordig ook naar George Enverbrander…”

By karelriemelneel | June 7, 2015 - 10:11 am - Posted in Contaminaties, Duimzuigerij, Nederlands, Verbaal Genot

Bestaat uit: “Hij laat zijn ware aard zien” & “De aap komt uit de mouw”

Uitgesproken door: Milou

Datum: donderdag 4 juni 2015