Inherent aan de persoonlijke buien van meteoroloog Wilburt Eerman, tevens bartender in Gohes City’s lokale stamkroeg de Maten van Willekeur, was het ook vandaag op veel plekken nog bar en boos wat het weer aanging. De bazelen hield nog steeds veel mensen bedlegerig en dat was erg slecht voor de klandizie. Toch verschenen er inmiddels ook her en der opklaringen aan de hemel. En aangezien er gaten in het wolkendek ontstonden, was rechercheur Lesley Spandabato toch goedgemutst. En zeker nu hij tegenover zich in de verhoorkamer de door Kornelis Oflook getipte verdachte had zitten. Het was er eentje die zeer aannemelijk de handlanger van de koffiedief moest zijn. Deze ochtend had Lesley namelijk een telefoontje van Kor gekregen toen hij zijn benen aan het strekken was, in zijn bedoeling weer wat smerige nieuwsfeitjes op het spoor te komen. Erg ranzige of vunzige verhaaltjes leverde dat ditmaal echter niet op. Daarvoor in de plaats deed hij wel een interessante ontdekking bij een tot café omgebouwde muziektent midden op een grasveld in een park nabij het centrum. Inmiddels was de muziektent alweer een aantal jaren verlaten, maar desondanks stond het in de volksmond nog steeds bekend als ‘Het Theehuis’, zoals het toen ook heette.
De verslaggever die we kennen van gore en lugubere hersenspinsels maakte er de gewoonte van om geregeld te voet door de stad te trekken, niet alleen om een ‘frisse’ neus te halen, maar zeker ook om andere interessante ontwikkelingen op het spoor te komen. Wel, vandaag was duidelijk dat hij daar geen moeite mee had gehad. Zodra hij vanmorgen door het park liep, toen het even droog was, viel zijn oog ineens op een openstaande deur. Het was de kelderdeur van Het Theehuis. Er scheen licht achter.
Hoewel het weer niet lang genoeg mooi bleef om er vandaag een lange parkwandeling op na te houden, kon hij zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en riskeerde hij een nat pak uit te vogelen wat hier aan de hand was. Kornelis liep op de kelderdeur af en ontdekte tot zijn grote schrik waarom er iemand beneden een lichtje had aangestoken.
Dadelijk belde hij met het Gohes City Forensisch Instituut, om zijn eerste bevindingen kenbaar te maken aan de lokale autoriteiten. Hij liet zich doorverbinden met inspecteur Lesley Spandabato. Deze liet na een kort gesprek met Kor, die bepaald geen onbekende van hem was, direct een arrestatieteam uitrukken.
“Erg fijn dat je even bent blijven plakken, opdat je het AT kon ontvangen en ze op de verdachte kon wijzen,” liet Lesley zijn dank blijken aan Kornelis op hoe hij het arrestatieteam had geholpen.
“Niets te danken, Lesley. We zijn er allen bij gebaat dat de degene die er achter de grootschalige koffiediefstal zit eindelijk wordt ingerekend. Ik vind het alleen jammer dat ik net te laat was om te kunnen zien met welke andere figuur hij zich daar ophield. Zodra ik mij verdekt achter de kelderdeur had opgesteld, kon ik nog juist een persoon de ruimte beneden via de andere zijde zien verlaten. Maar helaas, hij verdween te snel voor mij uit beeld om een zinnig signalement te kunnen overbrengen.”
“Maak je je daar maar niet te druk over Kornelis. Het lukt ons zelf ook maar zelden om direct het brein in de kladden te kunnen vatten bij grote zaken zoals deze. Je hebt jezelf al onsterfelijk gemaakt ons te helpen deze gluiperd te kunnen snappen. Hij was nog steeds in de beleving ongestoord zijn duistere bezigheden te kunnen voortzetten totdat hij door de mannen van het GCFI werd aangehouden.”
“Klopt. Hij was nog juist sappen aan het extraheren uit die paarse springbonen, toen zij binnenvielen. Degene voor wie hij werkt heeft hem er mooi ingeluisd. Het brein hier achter moet vast hebben gemerkt dat ik bezig was om dit onverlaat te verklikken.”
Lesley Spandabato knikte en maakte voor zich op een bureautje enig papierwerk in orde.
“Het is eigenlijk voor het eerst dat ik in een zaak met Jatmozen van doen heb,” mijmerde Lesley. De inspecteur verlegde hiermee de focus en richtte zijn woorden ditmaal aan de persoon die voor hem aan de andere zijde van het bureau op een stoeltje zat. Hij had de verdachte, die hij had geïdentificeerd als een inwoner van het plaatsje Jatmos zonder veel moeite aan zijn afkomst herkend. Zijn nogal piekerige zwarte haar en het dragen van kleren die doorgaans drie maten te groot waren, zijn altijd erg typerend geweest voor Jatmozen. Zoals hij daar zat was het net de kat Gideon uit Pinokkio. Ook al zo’n meeloper. Toch was Lesley aan de man iets opgevallen wat Kornelis blijkbaar over het hoofd had gezien. Lesley bleef het spelletje voorlopig echter nog even meespelen en stelde: “Jullie volk heeft ondanks jullie schimmige reputatie in onze stad nog geen grote overtredingen begaan. Dus vanwaar ineens je deelname aan deze operatie?”
De verdachte tegenover hem gaf geen kik. Hij was alles behalve bereidwillig om in de veronderstelling mee te gaan. Maar de afwezigheid van een vuile blik in de ogen van deze man dat hij door de opmerking van Lesley beledigd zou kunnen zijn of zelfs ook maar een fonkeling die daar op zou kunnen duiden, zei voor hem genoeg; Kornelis had het bij het rechte eind. Hoewel… wat het ware gezicht van deze persoon aan gaat dan tenminste.
Ondertussen zag Kornelis zelf deze ontwikkelingen met lede ogen aan. Niet dat hij per se zo verlegen zat om de beloning voor de gouden tip op te strijken, hij had vooral graag gezien dat hij graaf Schaurig en zijn volgelingen voor het gerecht kon slepen. De sympathie die Kornelis vroeger nog wel voor zijn voormalige vriend en studiegenoot had gehad, was na al de daden die de man daarna had gepleegd weinig meer van over. Zodra hij deze Jatmos in de kelderruimte van Het Theehuis aantrof en de andere figuur het toneel zag verlaten, had hij aan een glimp genoeg gehad zichzelf ervan te overtuigen dat de persoon die vluchtte geen graaf Schaurig kon wezen. Zijn postuur zou hij in de schaduwen van de hel nog hebben herkend. Zo bedacht hij dat Joost Stunner het dus ook niet kon zijn, waarmee de deal in de Armoestraat hem verder voor raadsels stelde.
“Nu, laten we maar eens gaan kijken wie er achter dit masker schuil gaat,” bracht Lesley na enige stilte spontaan vanuit het niets naar voren. Kornelis keek verrast op. Deze plotselinge wending kwam voor hem als een slag bij heldere hemel. Zojuist nog verzonken in zijn eigen gedachten, maakte dat wat Lesley opperde deze grote vriendelijke reus perplex liet staan.
“Hoe? Euhm, wat?” reageerde Kornelis. En hij keek de inspecteur met een vragende blik aan.
“Kom op, vriendelijke vriend,” antwoordde Lesley lacherig terug. “Had je nu nog niet door dat onze verdachte hier zichzelf heeft voorzien van een valse pruik, een bril en een veel te overdreven dikke donkere baard? En was je niet opgevallen dat deze Jatmos eigenlijk een veel te getinte huid heeft voor zijn doen? Jatmozen hebben immers altijd een lijkbleke huid.”
Dat was waar, realiseerde Kornelis en hij keek vervolgens vol verbazing naar de man voor hen. Gebiologeerd zou je haast kunnen zeggen.
“Toe maar,” spoorde Lesley de man aan. “Laat ons eens zien wie er achter die vermomming verstopt zit.”
De man die dezelfde ochtend op aangeven van zijn baas nog met laboratoriumglaswerk in de weer was om er duistere drankjes mee te bereiden, reageerde aanvankelijk niet en staarde de mannen eerst schaapachtig aan. Zij die hem aan het uithoren waren, zaten ondertussen duidelijk al op actie te wachten. Na enige aarzeling meende hij dat het er nu toch niet meer toe deed. Bovendien werkte de lichaamsgeur van Kornelis in deze verhoorkamer zo verstikkend dat het zweet hem onderhand zelf uitbrak. Hij bracht daarom zijn handen naar zijn oren om de nepbaard dan maar langzaam los te knopen. Vertwijfeld trok hij daarop ook de pruik van zijn hoofd en keek hij bij het afnemen van zijn bril beteuterd en schuldbewust toen hij de herkenning in de blik van Kornelis ontmoette.
“Joost Stunner! Jij bent het dus toch,” bracht deze daarop uit. Kornelis zat zich lang en ademloos over deze onthulling te verwonderen.
Lesley glimlachte enkel.
De met de verbijstering gepaard gaande korte stilte werd na enig moment doorbroken door een bijdehante opmerking van de verdachte Joost Stunner zelf:
“Nu tevreden?” verder hield hij zijn gezicht strak in een plooi.
Op dit punt verwachtte Lesley dat Kornelis nu wel uit de hoek zou komen en met een beschuldigende vinger Joost een lik uit de pan zou geven. Maar die uitspatting bleef uit. In plaats daarvan keek Kornelis hem een kort moment indringend aan alsof hij juist hem wilde aansporen en wilde zeggen ‘vooruit dan, nagel dat sujet aan de schandpaal’. Vervolgens ging hij met zijn armen over elkaar afwachtend achterover zitten.
Lesley herpakte zich met speels gemak en wierp meteen een vraag naar voren om tot de kern van de zaak door te dringen:
“Wel Joost, jij duikt blijkbaar ook overal op. Die deal in de Armoestraat was je dus kennelijk om hele andere ingrediënten’ te doen, nietwaar?”
Kornelis trok niet-begrijpend een wenkbrauw op. De manier waarop de vraag werd gesteld kon hij even niet volgen, maar tegelijk vertrouwde hij volledig op de expertise van de inspecteur. Joost, de verdachte in kwestie, zei niks. Hij besloot zijn mond te houden en nodigde Lesley zelfs uit het lekker aan de graaf zelf te gaan vragen door een uitdrukking met z’n gezicht te trekken waarmee hij zich uiterst onverschillig opstelde.
“Ha fijn, meneer wil zich zo nodig van de domme houden. Wel Joost, met dat bijltje heeft deze meneer gelukkig ook eerder gehakt. Wat wel in je voordeel spreekt is dat er in elk geval geen koffievetten in de loods te vinden waren.”
Ditmaal schrok Kornelis op. Maakte Lesley het Joost Stunner nu niet wat erg gemakkelijk? Door al bij voorbaat uit te sluiten dat er dus geen bewijs voor de koffiebonen gevonden kon worden, kon hij hun verdachte net zo goed gelijk naar huis toe sturen.
“Lesley,” zei Kornelis voorzichtig en met enige verontwaardiging indringend. “Wat doe je nu? En die paarse springboon dan?”
Hij probeerde te fluisteren, maar kon zijn stem niet ver genoeg omlaag brengen om de woorden enkel aan de inspecteur gericht te houden. Joost grijnsde, al begreep hij de schijnbare misser van Lesley Spandabato ook niet.
“Koffiebonen geleiden natuurlijk niet zo lekker, of wel?” voegde Lesley daar vervolgens als retorische vraag aan zijn verdachte aan toe en negeerde Kornelis’ zorgen kenbaar volledig.
De grijns op het gezicht van Joost verdween terstond.
Wat beide heren namelijk niet door hadden, was dat Lesley bewust een verdenking wegnam met de opzet om Joost hiermee in een val te lokken.
“Ik weet niet waar je het over hebt,” beet Joost van zich af.
Kornelis kon de verandering van onderwerp niet volgen, maar werd verrast door het effect dat Lesley’s vraag teweeg bracht. Hij besloot daarom op zijn vertrouwen in de inspecteur terug te vallen en luisterde gespannen naar de verhitte dialoog die daarop tussen de twee ontstond.
“Nee? Weet je dat echt niet?” vervolgde de inspecteur. “Merkwaardig dat jouw tuniek dan helemaal vol zit met allemaal kleine koperkleurige metaalkrullen. Verklaar dat eens.”
Joost voelde zich nu ineens toch wat ongemakkelijk. Zijn gelaatskleur werd rood en hij ontweek het oogcontact met de twee heren voor hem nog meer dan hij daarvoor al deed. Geamuseerd sloeg Kornelis de ontwikkelingen gade. Lesley was blijkbaar iets te weten gekomen waarmee hij Joost een hak wist te zetten, al had hij niet indruk dat dit nog iets met de koffiediefstal te maken kon hebben.
“Ik zeg geen woord meer!” bracht Joost gepikeerd uit. “En ik eis een advocaat.”
De inspecteur glimlachte nu van oor tot oor.
“Hm, grappig dat je net over een advocaat begint, Joost. Want laten wij nou juist van de week de Advocaat voor de Wetten van de Natuurkunde bij de fabriekshallen van de Stoomstooter hebben ontmoet, met een hele lading met koperen onderdelen. We verraste hem kennelijk nogal. Want voordat hij doorhad dat hij met het GCFI van doen had, meen ik dat hij zei ‘Je bent een week te vroeg Joost’…”
De inspecteur liet bewust een stilte vallen en wachtte een reactie van Joost af. Geheel in lijn met de verwachting hield hij zich nu koest.
“Ik ben allang niet meer verbaasd dat jij je met elk louchè zaakje inlaat Joost. Zodra er ergens een handjevol boontjes te sprokkelen valt ben jij al snel één van de eerste die op mijn verdachtenlijstje verschijnt. Toeval bestaat niet, heb ik wel eens iemand horen zeggen. Niet alleen ben jij in de gedaante van Dirk Waesheyd een trawant van die disputabele magiër George Enverbrander, als het je uitkomt speel je ook koerier voor de hofleverancier van koperen onderdelen van die duistere graaf Schaurig. Het was jouw taak om Frank Klein en Stein Groot van koper te voorzien voor Gsor mag weten wat voor duistere bedoelingen de graaf daar nu weer mee heeft. Wel Joost, je mag die koperdief, die zichzelf de Advocaat van de Wetenschappen noemt, dadelijk zelf informeren dat het aankomende transport van deze week niet door zal gaan…”
Tot besluit voegde hij daar aan toe: “…je deelt dadelijk namelijk je cel met hem.”
“M-m-maar ik…” probeerde Joost nog, die opstond van zijn stoel en hoopte nog iets in verweer te kunnen brengen. De inspecteur had echter al een knopje onder zijn bureau ingedrukt waarna een tweetal agenten de ruimte binnenliep.
“Beste Joost Stunner,” sprak inspecteur Spandabato nog, terwijl de verdachte onder luid protest naar zijn cel werd weggevoerd, “je wordt hierbij verdacht van medeplichtigheid in de zaak van de koffiediefstal alsmede de verdenking op het in gevaar brengen van de volksveiligheid door je wederom in te laten met aartsvijand nummer één, van Gohes City en omstreken, graaf Schaurig.
Je hebt het recht om te zwijgen. Alles wat je zegt kan en zal tegen je worden gebruikt.”
En zo werd Joost Stunner, draaideurcrimineel eerste klas, geboeid weggevoerd en zag Kornelis Oflook vol verwondering met welk een knap staaltje Lesley de verdachte zojuist in het nauw had weten te drijven.
“Hij bekent nog wel,” concludeerde Lesley. “Met Stunner kun je soms het volgende hoofdstuk al uittekenen voordat hij er zelf het scenario toe heeft bedacht.”
“Mijn oprechte complimenten, Les,” was hierop Kornelis reactie. “Ik moet alleen wel zeggen dat je me daar wel even had, toen je uitsloot dat er koffie in de loods gevonden was.”
“Heb je enig moment aan mij getwijfeld, Kor?” wilde Lesley weten, zonder daarmee naar complimentjes te willen vissen. Maar Kornelis antwoordde daar niet op. Hij schaamde zich enkel een beetje.
“En toch, mijn waarde vriend,” sprak Kornelis weer, “toch hebben we hiermee het ware monster achter de koffiediefstal nog steeds niet te pakken.”
“Zit daar maar niet over in, Kor,” antwoordde Lesley kordaat. “Dat is nu slechts een kwestie van tijd. Met Dirk Waesheyd ontmaskerd als Joost Stunner en de ontdekte brouwerij in het theehuis als bewijsmateriaal is er niets meer wat de magiër in verweer kan brengen. Niet alleen bezorgde hij ons land de koffiecrisis, hij bracht de bazelen met zich mee en lichtte daarmee eenieder op die bij hem om zijn twijfelachtige remedie verlegen zat. De klopjacht op George Enverbrander is hierbij geopend.”

In het volgende artikel: het slot van deze paarse bonen-saga!

By rinaoddel | May 12, 2015 - 6:30 am - Posted in Duimzuigerij, Nederlands, Paarse bonen-saga, WSNOI

“Zie hem daar nu staan, met z’n met doodskoppen beschilderde flesjes! Dat die lui daar überhaupt intrappen, daar kan ik echt met mijn pet niet bij. Daar zou je toch zelf ook geen slok van nemen, of wel soms?” mopperde Rina Oddel hardop tegen de man naast haar met wie ze zich achteraan tussen de mensen in de enorme massa had gevoegd. Om zoveel mogelijk van de verkondigingen op te vangen welke ze als zorgwekkend en typerend aan haar gezelschap had uitgelegd, stonden ze hutjemutje tussen de belangstellenden van deze nieuwkomer in de stad. Rina kon nog net wanneer ze op het puntje van haar tenen ging staan, midden op het houten plateau op het plein ‘het Galgenveld’, op veilige afstand van de luiken in de vloer, twee figuren ontwaren. Eén ervan was kort daarvoor naar voren geroepen om als vrijwillig proefkonijn te dienen, terwijl de man die deze persoon uitnodigde er een was met een iets langer gestalte en duidelijk het publiek op z’n hand had. Zojuist had hij namelijk aan deze menigte laten zien dat hij de vele zieken van deze stad wel van de bazelen kon genezen. Rina had hem direct herkend. Z’n ruige gitzwarte haar, zijn purperen pandjesjas, de bonte sjaal en die ene fonkelende gouden tand maakten tezamen dat deze man voor haar geen introductie meer behoefte.
“George Enverbrander,” sprak ze, alsof ze dit voor haarzelf nog extra wilde bevestigen. “En ik durf mijn complete verzameling theebladeren erom te verwedden dat die zogenaamd willekeurige vrijwilliger uit het publiek naast hem een ingehuurde neppatiënt is. Die hele voorstelling hier is zo fonie als de pest.”
“Hm, hm,” klonk het instemmend naast haar. De weinig spraakzame klerenkast waar ze haast opeengepakt mee stond tuurde door zijn lengte aanzienlijk gemakkelijker over de koppen heen en kon het spektakel daardoor veel beter overzien. Naast de showmaker en zijn patiënt stonden enkele clownachtige figuren opgesteld die zichzelf door hun Victoriaanse carnavalsmaskers onherkenbaar hadden gemaakt. Om het publiek te lokken en wat op te zwepen lieten zij een luid trompetgeschal ten gehore brengen. Een van deze knechten in zotspakken sloeg zelfs op trommels die hij voor zich op zijn buiken had hangen. Al wie er naar hier waren gekomen lieten zich meevoeren door het aanstekelijke ritme van de muziek en verlustigden zich aan het optreden van het vijftal gangmakers die deze klanken voortbrachten. Maar bovenal hoopten zij op de belofte die deze schijnbare Messias aan hen verkocht met de boodschap dat het ‘Enverbrander Wondermiddel’ hen van hun kwalen zou afgehelpen.
Wat dat betreft was het Galgenveld het perfecte decor om hier dit volk, dat in verschillende gradaties met Morbus Aprillis was besmet, zogenaamd van hun ziekten te genezen. De uitgehongerde raven, die zich als toeschouwers uit een amfitheater in de dakgoten hadden verzameld, waren wellicht wat minder happig in het slagen van de opzet van deze nieuwbakken magiër. Maar hun klagerig gekrakeel droeg aan de sfeer wel prima bij.
“Centebakke en gequackers,” prevelde de man sikkeneurig naast Rina. “Het mag wet kosten. Monniekloppers zijn het. Uit om te konfiskeren de boontjes van de zwaksten onder ons. Blergh!”
Het was enkel omdat Rina zo dichtbij haar gezelschap stond dat ze de woorden kon verstaan die door de uit Warwinkel afkomstige Kerbert Rent mompelend werden voortgebracht. Dat wilde nog niet zeggen dat ze hem ook steeds kon verstaan. Ze kon nog altijd niet uit dat knoeierige dialect van hem dat als grammaticaal gedrocht rammelde aan alle kanten, maar door zijn diepe brommende stemgeluid en het feit dat ze dicht tegen hem aanstond kon ze wel horen wat hij aan woorden sprak.
“Durf er krep op te zetten dattem uit Jatmos boortigt! Als em iets aan labbermensen zo op bonen aan is en pikkie krenterig werke gaan met de prosporiteit één ander, alles om de duimkruiden, benne hen het wel. Tsk!”
“Zo is dat Kerbert,” antwoordde Rina, die eigenlijk geen woord van zijn gebrabbel had begrepen. “Voor mij is het wel duidelijk dat hier een kwakzalver aan het werk is.”
“Boeren, burgers en buitenlui!” klonk het ineens indringend vanaf het plateau op het midden van het plein. “U heeft het nu zelf met uw eigen ogen gezien! Eerst bibberde hij nog van hoge koorts, braakte hij meer nog meer dan dat hij haar op zijn knar heeft, zat hij nog ònder met paarse vlekken en puisten, maar nu is…”
George Enverbrander onderbrak zijn eigen betoog en boog even naar voren naar de patiënt die hij zojuist genezen had. “Psst! Wat was je naam alweer?” en om het echt te laten lijken, stelde hij de vraag precies luid genoeg zodat de met bazelen besmette stedelingen die het dichtst om hem heen stonden hem nog net konden verstaan.
“…nu is Dirk Waesheyd genezen van de bazelen!”
Kon je echt geen betere naam verzinnen?
De als door Rina als kwakzalver bestempelde frivole vent naast de galgentouwen richtte zich op en stak zijn handen in de lucht. Terwijl hij dat deed hield hij met beide handen een flesje vast waar hijzelf met grote ogen haast gebiologeerd naar tuurde.
“En dat alles mijn vrienden, dat alles door één flinke teug van dit magische wondermiddel, het Ènverbrander Wondermiddel,” hij sprak de ingestudeerde teksten zeer overdreven gearticuleerd uit en liet de fles uiterst demonstratief aan alle toeschouwers zien. “Jawel mensen. Het kost u misschien een schamele duit, maar voor slechts 780 stuks van uw zuurverdiende zbersibarnen bent u na het drinken van de kracht van mijn tinctuur wel in klap van uw zorgen af. Zeg maar vaarwel tegen de bazelen. George Enverbrander geneest u van alle kwalen. Nooit meer aderlaten, piskijken, pendelen en gehannes met die brijomslagen. Vergeet die hopeloos ouderwetse methoden om ziekten te verdrijven. Wie is daar ooit mee geholpen? Van de wal in de sloot. Ha! Maar ik verzeker u, het Enverbrander Wondermiddel helpt u af van al die puisterige vieze acne, het maakte korte metten met uw pukkels, verdrijft ziekteverwekkende geesten, verhelpt uw zwartgalligheid én…”
Op dat moment boog George de magiër iets over het podium om zijn aangedikte boodschap aan een dikke huisvrouw met een grote boezem te richten.
“…en het maakt u zelfs een maatje kleiner!”
De vrouw, die naast paarse vlekken haar vette huid vol had met pukkels en zweren, moest er smakelijk om lachen en bloosde. Hij liet het niet na haar op een knipoog en een sexy heupbeweging te trakteren en wiegde vervolgens terug het podium op.
En zo ging de voorstelling nog even door waarbij George Enverbrander een soort finale melodie liet inzette terwijl hij zelf swingend en dansend een aanstekelijke reclametekst opdreunde. In weerwil van zijn schepper had George zich toch van een hoge hoed bediend en speelde er mee zodat hij zeker was dat hij de aandacht op zich gevestigd hield.
“Nu komt het,” zei Rina tegen het einde van de show tegen Kerbert. “Die mislukte magiër kan mooie praatjes maken wat hij wil en met een één of andere truc de aanwezigen doen geloven dat hij zijn ingehuurde proefkonijn van deze vlekkentyfus kan genezen, maar zodra hij zijn flesjes aan de man brengt moet hij toch echt door de mand vallen. Ik geloof er namelijk geen barst van dat dat veredelde kraanwater van hem de ziekte echt kan uitbannen.”
Kerbert hoorde hoe de roddeltante naast haar George Enverbrander door het slijk trok, maar bleef vooralsnog gefascineerd door de voorstelling die de nieuweling in hun stad vertoonde. Aangezien hijzelf nu ook door de bazelen was bevangen en hij er de kracht niet meer voor had om zijn eigen winkeltje draaiende te houden, was hij er toch wel bij erg gebaat indien er iemand zou zijn die hem van deze last af kon helpen. De eigenaar van de plaatselijke kringloopwinkel, die erom bekend stond echt super zuinig te zijn op zijn centen, aarzelde nu of hij zijn duiten niet toch voor zo’n wondermiddeltje zou aanwenden. Zonder er bewust bij stil te staan speelde hij wat met de munten en het papiergeld uit zijn zak, dat normaal nog niet uit zijn ‘platvink’ te branden was.
Ondertussen ergerde Rina Oddel zich groen en geel aan deze hele schijnvertoning en spiekte ze met haar arendsogen over de hoofden van de mensen voor haar naar wat er op het geïmproviseerde podium gebeurde. Om ervoor te zorgen dat ze aan het einde van de dag geen kramp in haar tenen zou krijgen, was ze op een aarden verhoging gaan staan tegen een van de vele kleine vlaggenmasten op het plein. Daar waar de houten stokken nu bijna dertig jaar terug in de ondergrond waren gestoken, was een opeenhoping van aarde ontstaan van al het zand dat er tegenaan was gelopen zodat zo’n verhoging Rina net tien centimeter langer liet lijken.
“Krijg de p…” bracht Rina uit. Ze slikte nog net het lelijke woord in dat haar bijna ontglipte toen er ineens een lange persoon voor haar ging staan. De eerste geïnteresseerden werden nu het podium opgevraagd om het Enverbrander Wondermiddel te komen kopen. Hierdoor ontstond er een nieuwe reuring in de menigte en schoven er mensen aan elkaar voorbij. En in mum van tijd werd het ineens een hele uitdaging om überhaupt nog te kunnen zien wat er voor hen gebeurde; de ene hoed na de andere pruik drong voor elkaar langs zodat het tweetal het zicht steeds werd ontnomen.
“Verdikkeme,” sprak ze met een iets deftiger vloekwoord. “Kun jij nog iets zien?”
“Snurt. Geen pikkesit. Most betert een ander oordin kiezen. Kan me gelaan de beweging wezen. Hebbe toch tevoren te wezen om sappe te poeren. Jij dan?”
Rina wist zowaar weer even niet wat ze moest zeggen. Waarom kon die vent echt geen moment normaal beschaafd Nederlands praten? dacht ze bij haarzelf. Ze had namelijk geen idee wat hij zojuist nou weer bedoeld had, maar hij stond ondertussen wel op een reactie van haar te wachten. Daarom probeerde ze gauw even iets te verzinnen wat een antwoord op Kerbert’s tegenvraag zou kunnen voorstellen.
“Misschien kunnen we iets langs deze kant met dit volk meebewegen. Dan kunnen we deze nepvoorstelling van dichterbij bekijken. We willen toch ook vooraan komen, niet dan?”
Direct had ze alweer spijt dat ze haar reactie in vragende vorm had teruggelegd. Nu kon ze er donder op zeggen dat Kerbert weer met iets onbegrijpelijks bij haar zou aankomen.
“Kolere, Rina! Ik haat napende kuurzolen!” was hierop Kerberts reactie. Rina schrok ervan. Bij toverslag was hij ineens giftig als de hel en toen ze hem recht aankeek zag ze hoe zijn paarse gelaat opeens rood werd van woede.
Wat heb ik nu toch weer aangevangen? dacht Rina. Ze had er spijt van dat ze uitgerekend met hem naar het plein was gekomen. Er viel werkelijk niet te communiceren met die man. Iets had bij de handelaar het bloed doen koken zonder dat Rina er een duidelijke verklaring bij kon bedenken. Blijkbaar was er een woord verkeerd gevallen.
“Ja en ik Smurfen,” reageerde ze daarom kattig en gaf daarmee aan dat ze eigenlijk geen tijd had om nu op elkaar te gaan lopen vitten om niks. “Kom nou maar mee vervelende vent en ga je mond spoelen.”
Rina was dat bokkige gedrag duidelijk zat.
“Men motte dat middel wezen.”
“Mijn idee. En nu meekomen,” en ze trok aan Kerbert’s shirt op een manier dat geen tegenspraak dulde. Hijzelf schrok van haar plotselinge vinnigheid en bekoelde op slag.
Uiteindelijk bewogen Rina en Kerbert tussen de andere aanwezigen langzaam maar zeker naar voren, daar waar de verkoop reeds was gestart. Rina zorgde er hierbij wel voor dat ze de veel forsere Kerbert voor haar uit schoof zodat ze hem het meeste schouderwerk kon laten doen om mensen niet al te zachtzinnig ruimte te laten maken. Onderwijl mopperde Kerbert er nog rustig op los. Rina kon niet goed afleiden of dit gemopper aan haar was gericht, maar ze verkoos dat het verstandiger was het gewoon maar te negeren. Aldoende kwamen ze hierdoor wel steeds dichterbij het podium met de galgen, en de in alle hevigheid losgebarsten verkoop van het zo bijzondere drankje dat George Enverbrander de mensen maar graag liet geloven een wondermiddel te zijn. Het was er een tumult van jewelste. Harde munten en grovere coupures overhandigden de inwoners van Gohes City maar al te gretig uit hun zakken in ruil voor flesjes met de vermeende magische drank.
Rina kon haar ogen niet geloven. Dat ging maar al te vlot. Ze liet zich verbazen hoe driftig eenieder was met het uitgeven van hun zbersibarnen. Ze kon zich moeilijk voorstellen hoe goedgelovig deze lui blijkbaar waren. Maar George Enverbrander profiteerde er maar wat graag van. Ze zag dat hij voor de gelegenheid de vrijwilliger die zich als Dirk Waesheyd had voorgesteld zo gek had gekregen om hem een handje te helpen om aan de geïnteresseerden de flesjes te overhandigen. Rina wist wel beter. Die zogenaamde vrijwilliger deelde natuurlijk in de buit.
“Krep. Hep nou snurt. Die lepenaren zijnde in superlatieven over die tandtastische tovenaar. Die lui die willen wel.”
Ditmaal had Rina geen moeite om Kerberts bedoelingen te ontcijferen. Ze begreep meteen wat hij bedoelde en vond zelf ook dat de zieken onder het volk blijkbaar helemaal idolaat waren van deze twijfelachtige verlosser.
“Kebbe haast trek in der moeite mocht doen er zelf ene te bemachtigen,” opperde Kerbert plotseling. “Motte ge kijke. De spikkels an der lijve hadde zonder sneeuw verloren!!”
Een woordenboek alsjeblieft. Een tolk, ik kan niet langer zonder, bad Rina terstond met haar blik op de hemel alsof ze in afwachting was van hogere machten. Leer mij deze man begrijpen, alstublieft. Of beter nog… Laat hem normaal Nederlands lullen!
“Roddelande! Kek. Die man genezen iedereen en eenieder. De vlekkigerigheid strome van den lijve,” drong Kerbert aan. En hij trok Rina aan haar arm om haar het wonder zelf te zien geschieden. Rina zelf wilde zich juist gaan uitlaten over Kerberts gebrek aan zachtzinnigheid toen ze werd bevangen door het wonder dat zich voor haar ogen voltrok. De ene na de andere met bazelen geïnfecteerde bewoner van deze stad kocht het Enverbrander Wondermiddel en was bij toverslag genezen. Waar ze eerder op hun huiden de paarse vlekken nog zag, trokken deze in een oogwenk weg.
“Kompte mee, Roddelande. Snurt dak me dit 780 duiten kost, maare menne toko mot open.”
En weg was hij. Hij had zijn gezelschap losgelaten en had zijn eigen beslissing gemaakt. Ze zag Kerbert tussen de mensen verdwijnen en zich naar voren worstelen. De roddelverslaggeefster liet hij in verslagenheid tussen de mensen achter. Zelfs de krent aller krenten was door de bazelen compleet van slag en kon zichzelf niet meer bedwingen om zijn geld te gaan uitgeven. De enige reden waarom Rina haar eigen zbersibarnen nog niet in haar handen voelde branden, was omdat zij gisteren pas was geïnfecteerd…

Geregeld hars ik die knersenen van mij om toch weer wat geinige verdraaiingen voor jullie te verzinnen. Eerder al eens, in 2010 alweer, schreef ik het artikel Verdraaid! (1) Koolzuur met worst. Het werd een artikel waar toen gretig op werd gereageerd (en nog steeds!). Nu leek het mij aardig om daar eens een vervolg op te gaan uitbrengen. En ik moet zeggen, de inspiratie was er weer in. Dus graag trakteer ik jullie hierbij nog eens op een flinke portie ‘koolzuur met worst’:

Wie kleine kinderen heeft moet hiermee te maken hebben gehad: dillenboekjes, onmisbaar receptenboek voor kruiden! In dezelfde categorie: de billespeen. Oftewel een zuigfles voor de wat fijner gebouwde kinderen. Onvermijdelijk moet je dan ook geregeld panden toetsen met ze. Om ze vast klaar te stomen op de huizenjacht zodra ze groot zijn. Echt waar, die van mij krijgen het met de lolpepel ingegeven. Of was het toch een lappepel? Toch vraagt het vaak wel een hoop keervracht van je als ouder. Pampers bijvoorbeeld zijn niet aan te slepen, dus je moet veel heen en weer rijden. Soms kun je die koters wel hielkalen.  Maar, gelukkig zitten ze ook vaak braaf op onze stankbel en drinken ze thee uit een flinke tenkschuit terwijl ze kijken naar Poezel en Wip, maar dan de kindvriendelijke variant. En waar die lucht vandaan komt? Dat komt van hun bolle vroeken.

Nog een paar andere leuke:

  • Geisrids; een folder van de reisorganisatie met tips hoe Gijs z’n broek dicht krijgt. Daarnaast worden er veel vakanties te koop in aangeboden.
  • Zonderetter; proper plaatje voor onder je mok.
  • Moterbes; het is rood, klein en gaat héél snel!
  • Leerwicht; grietje dat bliksemsnel door haar schoolperiode flitst.
  • Briefstoer; de enige leuke vent in je stieffamilie.
  • Bonnenzaden; recept voor een prent wanneer je lekker op het strand ligt en vergeten bent iets in de parkeermeter te gooien.
  • Binkertell; broer van die jaloerse mot die altijd om Peter Pan heen vliegt.
  • Spuitkieren;  vervelend als je daar kramp in hebt.
  • Veermallen; omdat die beesten gemakkelijk uit je handen glippen.
  • Hekelparing; voor mensen die niet van de daad houden.

Ten slotte heb ik nog goed nieuws voor de bierliefhebbers: biervlessen groeien aan bomen!