By tinusicket | May 3, 2013 - 4:13 am - Posted in Astronomisch gedachtegoed, Droomverhalen, Nederlands

Zolang nachtmerries en monsterverhalen bij verzinsels en fictie blijven is er niets aan de hand. Maar zodra je zo ziek bent dat je in je slaap een levendige belevenis doormaakt waarbij je die zaken niet meer van echt weet te onderscheiden, slaat de angst ook mij om het hart. In deze dagen heb ik het weer eens flink te pakken en worden de klachten die ik gewoon ben om te ervaren vergezeld van migraine en een stevige verkoudheid. Daarnaast heb ik (soms zeer heftige) darmkrampen, duizeligheid en overdreven behoefte aan slaap. Inmiddels zijn mijn dag- en nachtritme zo goed als omgedraaid. Normale dagelijkse bezigheden zijn extra inspannend voor me en ik ben ook gauw moe en kribbig. Dat laatste zijn dus de ‘normale symptomen’.
Afgelopen nacht heb ik een intense en bijzonder nare droom gehad. Geëmotioneerd werd ik ervan wakker, omdat het allemaal zo echt en dichtbij was. Ik droomde dat ik in mijn ouderlijk huis was en, zoals dat gaat in dromen waarbij allerlei zaken heel ‘logisch’ door elkaar lopen, was ik in de woonkamer aan het werk. Dat leek allemaal heel goed te gaan en ik vond het ook eigenlijk wel acceptabel dat mijn collega’s er door de woonkamer heen liepen en koffie nuttigden, totdat er ineens een stevige brand uitbrak. Iemand had het lumineuze idee opgevat om een ontelbaar aantal televisieschermen op elkaar aan te sluiten. Zoals je spiegels tot in het oneindige herhaald ziet worden wanneer je er twee tegenover elkaar opstelt, zo zag ik deze opstelling ook ongeveer voor me, maar dan in één richting schuin van mij. De woonkamer was wel iets groter dan ik gewend was, maar verder leek het in proporties gewoon te kloppen. De idioot die het in z’n kop had gehaald om die tv’s allemaal tegelijkertijd aan te zetten, had kortsluiting veroorzaakt. Direct werd er alarm geslagen. Mijn collega’s, deels van mijn vorige werkgever, elektronicazaak Expert, en deels van de iets recentere werkgever, de GGD, zorgde netjes dat de protocollen werden afgewerkt om de mensen veilig naar buiten te brengen, maar ik had zelf al gauw een beetje het idee dat ze mij aan mijn lot overlieten en ik dus voor mezelf moest zorgen. Ik zag nog hoe iemand mij op een paal wees, waar in een kantoorpand meestentijds elektriciteitskabels samenkomen om werkplekken van stroom en netwerk te voorzien. De knop voor de slow-whoop was daar aanwezig. Ik drukte erop en begon zelf ook met ontruimen. Ik griste mijn werk- en privé telefoon bij elkaar en zocht heel even naar mijn portemonnaie, die ik vervolgens maar niet kon vinden. Ik gaf mijn i-Pad een slinger naar een richting waar ik van plan was dadelijk langs weg te vluchten en bedacht mij ineens dat ik veel belangrijkere zaken aan mijn hoofd had: mijn dochter lag boven nog te slapen!
In blinde paniek stormde ik de trap op. Waar dat  normaal gezien misschien een tiental seconden in beslag zou nemen, was ik nu in een oogwenk boven en op haar kamertje. Ze lag vredig in haar wiegje te slapen in een ruimte wat in het echt de slaapkamer van mijn jongere zusje zou moeten zijn. Volstrekt onsamenhangend dus. Ondertussen nam de brand beneden toe en begon de rook zich in het huis te verzamelen. Ik probeerde nog een lichtknopje aan te knippen, om Joaquima zorgvuldiger uit haar bed te kunnen liften, maar een vonk uit het plafond herinnerde mij aan de kortsluiting. In allerijl tilde ik haar uit haar bedje en rende richting het trappengat. Helaas, daar kon ik niet meer langs naar beneden. Ik moest dus een andere vluchtroute gaan zoeken. Maar in plaats van dat de fictie hier nu een beetje mee zat, was de woning waarin ik mij bevond natuurgetrouw aan hoe mijn ouderlijk huis echt in elkaar stak: geheel volgens de constructie van een maisonette flat. Wat zoveel betekent als dat iedere woning uit twee woonlagen bestaat en dan met drie huizen op elkaar. Wij bevonden ons daarom op de vijfde en zesde verdiepingen. Nu kwam mijn volgende angst: tezamen met mijn dochtertje, die ik in haar trappelzak al huilend in mijn armen had, was ik naar de slaapkamer van mijn ouders gegaan. Daar legde ik haar op hun bed omdat ik beide handen nodig had om het kantelraam open te draaien. Ik pakte mijn meisje weer op en tuurde uit het venster naar buiten. Ik schreeuwde enkele hulpkreten, zo hard ik kon:
“Help! Red ons! Brand!”
Goddank waren onze huidige buren – dus niet die er toen naast ons woonden – die me te hulp schoten. Ze reikte al met hun armen naar boven om me te helpen, maar ik wist niet goed hoe ik ons nu in veiligheid kon brengen. De diepte waarin ik beneden op de parkeerplaats de auto’s en inmiddels ook de brandweerwagens zag staan, leek wel op de bodem van een ravijn. Met andere woorden, mijn hoogtevrees speelde op. Als via de special effects uit een slechte film, nam de afstand tussen de parkeerplaats en het venster waar wij ons bevonden toe. Het was net alsof iemand de tijd en ruimte uit elkaar trok zoals je wel ziet wanneer ze in een science-fiction film tot warp-snelheid overgaan. Ik deed het enige wat mij op dat moment het beste leek en dat was mijn dochter naar mijn buren te gooien. Het duizelde me toen ik dat deed, omdat mijn angst voor hoogtes mij het idee gaf dat ze in een spiraalworp naar beneden zeilde, maar gelukkig kwam ze goed terecht. Mijn buren keken nog even naar mij op naar boven en liepen, zonder zich nog verder om mij te bekommeren op de balustrade onder mij vandaan.
Badend in het zweet en met een keel zo droog als de Mahawi Dessert, werd ik naast mijn vrouw in bed wakker. Ik kwam meteen overeind en schoot in zittende positie naar mijn kussen. Uiteraard schrok mijn vrouw hier ook van wakker en streelde mij even half slaperig ter geruststelling. Ze wist dat ik ziek was en zo ook hoe raar ik daar soms nachtelijk op kon reageren. Bovendien was ze wel meer gekke dingen van mij gewend, zodat ze eigenlijk nergens meer van op keek met mij. Verwilderd tuurde ik voor mij uit en deed ik wat ik kon om mezelf weer tot rust te krijgen. Met één hand onder mijn deken vond ik de zachte vacht van één van onze katten die er de gewoonte van maakt om in de holte van mijn knieën te slapen en ik vond daarin wel een stukje rust. Om mezelf toch te kunnen overtuigen dat het alweer iets beter met me moest gaan, tastte ik met mijn geest mijn eigen lichaamsfuncties en mijn conditie af. In tegenstelling tot wat ik hoopte dat ik kon verwachten, was de zeurende pijn onder in mijn heup nog niet verdwenen en ging ook het ademen mij nog slecht af. Ik was suf en beroerd en zelfs een deel hoofdpijn drong zich weer even aan mij op. Verward en vervoerd met een gevoel van ongelukigzaligheid rolde ik mij weer om naar mij zij en probeerde ik in foetushouding de slaap weer te vatten. Alleen lukte mij dat nu natuurlijk niet meer. Bij het sluiten van mijn oogleden zag ik steeds opnieuw hoe ik Joaquima uit handen moest geven en hoe ikzelf omkwam in de brandende maisionette woning. Driftig poogde ik die beelden uit te wissen, maar wat ik ook deed, ik kon mij niet losrukken uit die nare belevenissen van mijn angstdroom. Ik deed daarom het enige wat ik dacht dat mij nu troost kon bieden en dat was door mij naar mijn vrouw om te draaien in de beweging om even naar beneden te kunnen gaan om te controleren hoe het nu eigenlijk wel met onze kleine baby was. Maar om dat te bereiken moest ik over haar heen kruipen om zodoende bij ons op zolder onder de dakkapel uit te komen waarin ik rechtop kon staan. Alleen voor ik die mogelijkheid bereikt had, schrikte ik terug en viel ik achterwaarts op het bed toen ik werd tegengehouden door een reusachtig monster. Terwijl mijn vrouw murmelend reageerde wat ik nou toch weer aan het doen was, moest ik de waanvoorstelling nog overwinnen van een spin van zeker anderhalve meter in doorsnede die tussen mij en het trappengat de weg naar beneden blokkeerde. De laatste keer dat ik er één van die omvang had gezien was toen ik Stephen King’s The Mist had gezien. Nee, ik was beslist nog niet genezen… en wakker? Ik zou het bij God niet weten.

Verstuurd vanaf mijn i-Navelpad