By wilburteerman | December 1, 2010 - 1:47 pm - Posted in Alweerwolven, Nederlands, Retourtje naar hier en terug

image by Spoyt, edited by Gsorsnoi

Zachte witte wazige sporen blijven er achter mij plakken op de weinige overgebleven onbedekte plekken van het fietspad. Zigzaggend vecht ik tegen de striemende wind. Mijn wereld beleef ik door het brievenbusvenster dat gecreëerd wordt door mijn sjaal en capuchon.  Pluisjes van die sjaal blokkeren deels mijn zicht. De stof ervan dat over mijn neus kleeft is nat van mijn warme adem.  Het kleine deel van het blootgestelde gelaat trotseert de gevoelstemperatuur van min 15 graden Celsius. Nog een paar kilometers en ik ben er.

Op een open plek tussen de weilanden fiets ik trager dan ik onder normale omstandigheden rennen kan. Sneeuwen doet het niet, maar waaien des te harder. Rechts van mij zie ik hoe een brandweerwagen tussen twee knotwilgen ruimte vindt om een ongelukkige bestuurster van een stationwagen uit haar benarde positie te bevrijden. Zij moet in een slip van de weg zijn geraakt en heeft aan den lijve moeten ondervinden hoeveel kouder het slootwater is bij deze ijzige temperaturen.

Het schimmige waas dat Andy Warhol had aangebracht op zijn roze portret van onze koningin Beatrix lijkt hij ook over het asfalt te hebben laten vallen. Een koud schilderij met een zuinig lachje grijnst mij van onder toe en daagt mij uit in balans te blijven. De elementen spelen een spelletje met me, maar ik laat mij niet kisten.

“Walking in the air …” pingelt Peter Auty in mijn hoofd. Ik fiets een sneeuwman voorbij die vanuit een voortuin vriendelijk naar me zwaait. Weinig fietsende avonturiers, durf ik te wedden, hebben zich vandaag dapper genoeg gevonden om de strijd met deze winterse elementen aan te gaan zodat ik met mijn blik gefixeerd op de weg mezelf denkbeeldig een schouderklopje geef. Bikkel als je bent, ben je ook dwaas om jezelf zo te tarten en dadelijk na acht kilometer met een bevroren kaak op je werk te arriveren.

Rood zijn de vlekken die ik zie als ik door de schuifdeuren mijn werk binnen stap. Het is een overblijfsel op mijn netvlies van de sneeuw waar ik continu in heb zitten turen. Mijn ogen moeten zich aanpassen aan andere indrukken dan wit. Even later werp ik één dubbele handschoen uit en probeer met mijn vrije hand de pijnlijke rechterhand te verlossen van de andere. Ik groet mijn collega’s en informeer de dichtstbijzijnde:
“Drie paar sokken is dus niet genoeg.”