By retroman | September 29, 2023 - 10:46 pm - Posted in Duimzuigerij, Nederlands, Schrijfwedstrijden

‘Inspecteur, dit is nu al de derde in, eh…’ stamelde de assistent terwijl hij een flinterdun, ovaalvormig voorwerp uit zijn holster haalde. Hij liet zijn wijsvinger over het doorzichtige object glijden, waarna er een schril piepje klonk en een driedimensionaal hologram, bestaande uit een reeks symbolen, uit het apparaat rees.
‘… exact twee weken.’
De inspecteur zuchtte. Hij knielde en wierp een blik op het doorweekte lichaam dat voor zijn voeten lag. Twee grote, glazige ogen staarden hem aan. Uit de half open mond sijpelden geleidelijk wat druppels, terwijl er onder de rechterwang, die in het vers gemaaide gras rustte, een stel mieren vandaan kwam gekropen.
‘Zelfde werkwijze?’
‘Yep. De dader lag in de gracht op de loer en greep het slachtoffer bij z’n enkels toen deze voorbij liep. Vervolgens sleurde hij de stakker met een behoorlijke kracht de diepte in en bracht hem na een korte worsteling door verdrinking om het leven.’
‘Dader weer spoorloos zeker?’
De assistent tikte een paar keer op het platte instrument en er verscheen vrijwel direct een holografische opname, waarin in vogelperspectief een gedeelte van de gracht was te zien. Hij hurkte naast de inspecteur en strekte zijn arm uit om hem de beelden te tonen.
‘In de hoop op een glimp van de moordenaar was ik kort na het misdrijf in mijn zweefkar gestapt om scans van de omgeving te maken. Geen match helaas.’
De inspecteur wendde zijn blik van de overledene af en bekeek het hologram vluchtig, waarna hij iets onverstaanbaars mompelde en zijn aandacht al snel weer vestigde op het slachtoffer. De assistent rolde zo onopvallend als hij kon met z’n ogen, schakelde het toestel uit en stopte het weer terug in zijn holster.
‘Niks gestolen?’ vroeg zijn veel oudere collega na een poos.
‘Nee, zijn digibeurs, identichip en holoplaat waren onaangeroerd. Dit was geen roof, maar een brute, zinloze moord. Net als de vorige twee.’
Ondertussen zigzagde een bromvlieg nerveus rond het hoofd van de overledene. Geërgerd maakte de inspecteur wat slaande bewegingen naar het insect, waarop het vlug de biezen pakte.
‘Vertel me alsjeblieft dat we deze keer wél een bruikbare getuige hebben’, zei hij nors. De vermoeidheid was van zijn fletse gezicht af te lezen.
‘Er is vooralsnog één ooggetuige, maar die stond te ver om de dader te kunnen identificeren en was angstig op de vlucht geslagen toen het slachtoffer te water raakte.’
De inspecteur schudde zijn hoofd.

Er volgde een lange stilte. Het laatste restant van de nacht werd stukje bij beetje opgeslokt door de ochtendzon, en er kwam steeds meer volk op de been. Hoewel het aantal toeschouwers gestaag groeide, werden degenen die in de buurt van het plaats delict trachtten te komen op gepaste afstand gehouden door zowel een team agenten als een provisorische barrière van hekken. De wind was gaan liggen, waardoor zelfs het serene geritsel van takken en bladeren werd opgeschort. Het tafereel leek zich nu haast af te spelen in een vacuüm. Voordat men echter de kans kreeg om gewend te raken aan de stilte, werd deze prompt verbroken door een groene wolk halsbandparkieten die luid kwetterend over het gebied trok.
‘Vliegende ratten’, gromde de inspecteur. Hij stond langzaam op, stak zijn handen in zijn zakken en kuierde naar de kade, alwaar hij diep in gedachten verzonken uitkeek over het kalme water van de plek die in een ver verleden de Admiralengracht werd genoemd, en heden bekend stond als Domein 1-7-6. Het was nauwelijks te bevatten dat dit schilderachtige oord luttele momenten geleden het toneel was van een gruwelijk misdrijf.
‘Inspecteur?’ vroeg de assistent voorzichtig. Zijn stem klonk bijna kinderlijk.
‘Hmm?’ antwoordde de inspecteur, nog half gevangen in zijn gedachten.
‘Wie, of… wat, kan dit gedaan hebben?’
De inspecteur, die met zijn rug naar zijn collega stond, haalde laconiek zijn schouders op.
‘In de pers’, ging de assistent verder, ‘wordt gesproken over een monster. Ze hebben hem zelfs een naam gegeven: de Bullebak.’
Verbazing, ongeloof en ergernis kwamen bijeen om een zonderlinge grimas te vormen op het gezicht van de inspecteur.
‘Pardon?’ ontsnapte aan zijn lippen, zonder dat hij mentaal gereed was voor de verklaring die zou volgen.
‘Het schijnt een soort gedrocht te zijn dat zich in de grachten schuilhoudt. Omdat hij heeft moeten toezien hoe wij het land hebben veroverd en zijn soortgenoten de verdoemenis in hebben geholpen, wil hij koste wat kost voorkomen dat wij ook heer en meester worden over het water. Daarom straft hij iedereen die zijn territorium poogt te benaderen.’
De inspecteur draaide zich om en stond nu lijnrecht tegenover zijn assistent. Hij was geenszins van plan deze belachelijke conversatie voort te zetten.
‘Wat een nonsens. Heb je ze wel allemaal op een rijtje?’
‘Maar stel nu eens dat het echt waa-’
‘Zeg, is er al een volledige scan gemaakt van het slachtoffer?’ interrumpeerde de inspecteur bruusk.
‘Oh, eh… nee, nog niet’, antwoordde zijn jonge ambtgenoot beduusd. ‘Zal ik het d-’
‘Laat mij maar’, onderbrak de inspecteur weer, terwijl hij zijn hand uitstak naar zijn ondergeschikte. ‘Geef me je holoplaat.’
In zijn gretigheid om het apparaat uit zijn holster te halen, liet de assistent het bijna vallen. Met het schaamrood op de kaken overhandigde hij het ding aan zijn superieur, die het met een afkeurende blik in ontvangst nam.
‘Met sprookjes lezen kom je niet ver in dit vak’, beet hij zijn assistent toe.

Ondanks het feit dat de oude inspecteur fragiel oogde en klein van stuk was, straalde hij nog steeds gezag uit. Zijn minder bedreven collega daarentegen was vooral afhankelijk van zijn gepantserde rode uniform en wapenstok om respect af te dwingen. Dit was zo’n situatie waarin het verschil in ervaring tussen de twee evident was. De assistent was zichtbaar van zijn stuk gebracht door de opmerking van zijn superieur, die deze zaak graag wilde oplossen zonder daarbij gehinderd te worden door bespottelijke verzinsels. Toch besloot de benjamin van het stel het hier niet bij te laten.
‘Mag ik u iets vragen?’ probeerde hij.
‘Zie je dan niet dat ik bezig ben?’ reageerde de inspecteur bokkig. ‘Zodra ik deze scan heb afgerond krijg je je holoplaat terug en dan kun je er weer zo veel fabeltjes op lezen als je wilt.’
De inspecteur stond over het slachtoffer gebogen en hield het apparaat in de breedte aan beide uiteinden vast, terwijl hij er in een rap tempo met zijn duimen op trommelde. Na verloop van tijd kwam er een tjirpend geluid uit het object. Vervolgens gebaarde de inspecteur naar een collega achter het hek dat het lijk meegenomen kon worden.
‘Zo,’ sprak hij op een wat minder venijnige toon, ‘wat wilde je precies weten?’
‘U heeft De Grote Uittocht toch meegemaakt?’
Op die vraag had de inspecteur niet gerekend. Hij werd er even stil van.
‘Dat was lang geleden, knul’, zei hij uiteindelijk. ‘Ik was toen half zo oud als jij.’
‘Wat kunt u zich er nog van herinneren?’
‘We waren alles kwijtgeraakt in de oorlog, dus er restte ons niets anders dan te emigreren. Na een lange, slopende reis besloten wij ons hier te vestigen. Helaas werden we niet bepaald met open armen ontvangen.’
‘Er volgde een felle strijd, nietwaar?’
‘Dat klopt. Was je nog van plan om een punt te maken, of had je een carrièreswitch tot geschiedenisleraar voor ogen?’
Er verscheen een brede grijns op het gezicht van de assistent. Ondertussen waren een aantal collega’s gearriveerd om het plaats delict op te ruimen, waarop het duo besloot om aan de drukte te ontsnappen en hun conversatie voort te zetten gedurende een wandeling langs de vele grachten van de oude stad.
‘Had het conflict niet op een andere manier opgelost kunnen worden?’
‘Nee’, antwoordde de inspecteur resoluut. ‘Het was een wreed en gevaarlijk volk. Wij hadden geprobeerd ze de eigenschappen te tonen die we gemeen hadden, maar zij konden alleen de verschillen zien.’
‘Bullebakken dus?’ zei de assistent met een twinkeling in z’n ogen.
‘Begin je nu weer met die waanideeën?’ snauwde de oude rot. ‘Je stelt me werkelijk teleur, knaap.’
‘Het was maar een suggestie’, antwoordde zijn collega een tikje verontwaardigd.
‘Ik heb ook een suggestie’, bromde de inspecteur. ‘Ga naar huis en denk even niet aan deze zaak. Het heeft duidelijk een negatief effect op je geestesgesteldheid.’
Voordat de assistent de kans kreeg om weer met zijn ogen te rollen, legde de inspecteur een gerimpelde hand op zijn schouder om te laten zien dat hij het allemaal niet zo kwaad had bedoeld. De twee glimlachten kort naar elkaar en namen aansluitend afscheid met een eerbiedig knikje. De assistent vervolgde zijn weg langs de grachten, terwijl zijn collega op een bankje aan het water ging zitten.

Uren gingen voorbij. De inspecteur genoot met gesloten ogen van de rust die deze plek hem verschafte en mijmerde wat over de gebeurtenissen die zich die ochtend hadden voltrokken. Toen hij terugdacht aan zijn naïeve collega en diens idiote verhaal over de Bullebak werd de drang om te gniffelen groot. Een snerpend geluid deed hem echter plotseling uit zijn roes ontwaken.
‘Die verdomde holoplaat!’ vloekte de inspecteur.
Zo snel hij kon graaide hij het ding uit zijn jaszak. Hij nam het zichzelf erg kwalijk dat hij was vergeten om het instrument aan zijn assistent terug te gegeven, zeker nu de resultaten van de scan uit het apparaat begonnen te rollen en er niemand in de buurt was om deze data te verwerken. Er zat niks anders op dan naar het bureau af te reizen om deze gegevens aan zijn collega’s over te dragen, maar hij kon het niet laten om er eerst zelf nog even een blik op te werpen. Opgelucht haalde hij adem toen hij concludeerde dat er een belangrijke aanwijzing omtrent de dader naar boven was gekomen, maar ergens was hij stiekem een beetje teleurgesteld dat de legende van de Bullebak inderdaad niets meer was dan een verzinsel.

De inspecteur stond op van het bankje, strompelde naar de kade en keek naar zijn reflectie in het water. Hij probeerde zich te verplaatsen in de oorspronkelijke bewoners van deze planeet, die hem zo hadden verafschuwd vanwege zijn staart, zijn hoorns en zijn paarse, geschubde huid. Zij zouden zijn volk nooit een tweede kans hebben gegeven. Hij vroeg zich af of hij daar andersom wel toe in staat zou zijn geweest.

By retroman | June 25, 2021 - 4:53 pm - Posted in Met de beste bedoelingen, Nederlands, Schrijfwedstrijden


‘Gefeliciteerd met je verjaardag, schat,’ zei Leonie, terwijl ze twee vliegtickets in mijn hand drukte. ‘We gaan naar Noorwegen. Lekker rondtrekken en kamperen in de vrije natuur.’
Het zou een understatement zijn om te zeggen dat ik op dat moment ietwat beduusd was. Met veel moeite trok ik mijn mondhoeken omhoog om een gezichtsuitdrukking te creëren die voor blijdschap kon doorgaan.
Voor een volbloed stadsmens als ik was een survivalvakantie net zo aanlokkelijk als een padvindersmes in mijn hart. De natuur kon me gestolen worden; de enige biotoop waarin ik me thuis voelde, was de betonnen jungle. Ik kreeg het doodsbenauwd bij de gedachte dat ik dagenlang ver van de bewoonde wereld in een groene hel zou moeten vertoeven.
‘Wauw, dankjewel,’ wist ik er nog net met geveinsde vreugde uit te persen.
Ik omhelsde mijn vriendin en gluurde tegelijkertijd naar de vertrekdatum op de tickets. Morgen. Godverdomme.

‘Wakker worden,’ fluisterde Leonie, terwijl ze speels aan mijn oorlel trok. ‘We zijn er al.’
Hoewel mijn ogen het grootste deel van de vlucht naar Oslo gesloten waren, had ik geen seconde geslapen. Een stemmetje in mijn hoofd herhaalde continu dezelfde zin: man, wat heb je jezelf in vredesnaam op de hals gehaald?
Met een driedubbele zeemansknoop in mijn maag stapte ik uit het vliegtuig. Weldra moest ik, een huismus zonder enige kampeerervaring, afscheid nemen van alle gemakken van de beschaving en mezelf zien te redden in een onherbergzaam oord waar enkel doorgewinterde survivalfreaks zich durfden te begeven. Leonie had al eerder in de Noorse rimboe gekampeerd en kon me dus een beetje op sleeptouw nemen, maar meer dan een schrale troost was dat niet.
‘Kijk, daar staat hij al,’ zei ze, terwijl ze naar een man wees die even verderop in de aankomsthal stond te wachten.
Het was een beer van een vent; bijna een kop groter dan ik. Hoewel hij net als ik achter in de twintig was, oogde hij vanwege zijn imposante formaat en woeste baard een stuk ouder.
‘Bjørn!’ riep Leonie al zwaaiend.
Met een brede glimlach op zijn gezicht stapte de kerel op mijn vriendin af en kuste haar vervolgens enthousiast op haar wangen. Een tikje té enthousiast, naar mijn mening. Pas nadat hij uitgebreid met Leonie van gedachten had gewisseld, besloot de beste man zijn aandacht op mij te vestigen.
‘And you must be Arend,’ zei hij met een typisch Scandinavisch accent.
‘Yep,’ antwoordde ik droogjes en gaf hem een hand, die hij vervolgens zowat verbrijzelde met zijn enorme klauwen.

Bjørn werkte als gids en organiseerde survivaltochten door de bossen in en rond Oslo. Op een van deze excursies ontmoette hij Leonie en, zoals bij een geslaagde wisselwerking tussen een vuursteen en een bekwame kampeerder, sloeg de vonk al snel over. Inderdaad, Bjørn was een ex van Leonie, of beter gezegd: een vakantieliefde.
Hoewel hun romance van korte duur was, verloren ze elkaar daarna niet uit het oog. Ze besloten als vrienden verder te gaan en namen sindsdien regelmatig contact met elkaar op om te praten over hun gedeelde passie: reizen. Van enige rancune tussen de twee was absoluut geen sprake; iets wat me eigenlijk best dwarszat, omdat ik liever had gezien dat hij helemaal geen deel meer uitmaakte van haar leven.
Ik vertrouwde Bjørn voor geen cent. Als Leonie om een gunst vroeg, hoe klein of groot ook, stond hij meteen voor haar klaar. Zo ook vandaag. Hij vond het geen enkel probleem om ons op te halen van het vliegveld en af te zetten in Nordmarka, het bosrijke gebied waar Leonie en ik onze wandeltocht zouden maken. En vanzelfsprekend was hij voornemens ons aan het eind van de vakantie weer terug te brengen naar de luchthaven. Uitslover.

Omdat ik mijn reistabletten vergeten was en Bjørn als een maniak over de weg scheurde, was de rit naar Nordmarka allesbehalve plezierig te noemen. Het uitzicht was prachtig, dat wel, maar gedurende de reis concentreerde ik me meer op het binnenhouden van mijn maaginhoud dan op het Scandinavische landschap.
Wat ook niet bepaald een positief effect had op mijn gemoedstoestand, was de Noorse metal die non-stop uit de radio blèrde. Bjørn en Leonie daarentegen genoten met volle teugen van die herrie. Ze brulden erop los en hun hoofden deinden mee op de muziek. Wat hadden ze het toch verschrikkelijk gezellig samen! Niemand bekommerde zich om de kotsmisselijke passagier op de achterbank; die twee leken alleen oog voor elkaar te hebben.
Ik begon me steeds meer af te vragen wat Leonie bezielde om me deze backpackvakantie cadeau te doen. Hoewel we nog niet bijster lang bij elkaar waren, dacht ik dat ze me goed genoeg kende om te weten dat zo’n trip totaal niet aan mij besteed was. Wie wilde ze nou eigenlijk een plezier doen met deze reis: mij of zichzelf?
Het knaagde aan me. Dat ze de woonplaats van haar ex had gekozen als vakantiebestemming was nog tot daaraantoe, maar om die kerel te laten opdraven als een soort privéchauffeur was op zijn minst dubieus te noemen. We hadden makkelijk een bus kunnen nemen, maar Leonie moest koste wat kost Bjørn hierbij betrekken.
Gelukkig zouden onze wegen spoedig scheiden; ik moest er niet aan denken dat die uit de kluiten gewassen viking ons op de rest van de trip zou vergezellen.

Toen de dollemansrit naar Nordmarka eindelijk achter de rug was, voelde ik me beroerder dan ooit, maar ik had mezelf tenminste niet ondergekotst. De eerste overwinning van deze vakantie was binnen. Op naar de volgende beproeving: een slopende tocht door de wildernis, ongetwijfeld gevolgd door geklungel met het opzetten van de tent. Een hotelovernachting zat er niet in; mijn veel te fanatieke reispartner was vastbesloten om gelijk vanaf dag één rond te trekken.
Als een ware hielenlikker opende Bjørn het portier voor Leonie en haalde onze rugzakken uit de kofferbak. Ik staarde een tijdje verloren voor me uit, voordat ik met de sierlijkheid van een dronken zombie uit de auto kwam gekropen en me bij het tweetal voegde.
Omdat ik niet wilde dat hij mijn vingers weer aan gort zou knijpen, groette ik Bjørn ditmaal met een omhelzing in plaats van een handdruk. Hij was zichtbaar van zijn à propos door mijn plotseling amicale optreden, de sukkel.
Na wat tips en advies te hebben gegeven over de wandeltocht, stapte Bjørn weer in zijn wagen en vertrok, maar niet voordat hij eerst luid toeterend een ererondje om ons heen had gereden. Zelfs van afscheid nemen moest die snoever een schouwspel maken. Gelukkig was ik voorlopig van hem af.
Leonie verplaatste haar blik van de auto in de verte naar mij. ‘Lief van Bjørn dat hij ons helemaal naar het startpunt van de wandelroute heeft gebracht, vind je niet?’
‘Hm,’ kon ik slechts uitbrengen.
‘Wat is er?’
‘Sorry, ik ben nog een beetje misselijk van de reis.’
‘Je ziet inderdaad nogal pips. De buitenlucht zal je goed doen, schat.’
Ik keek om me heen. In de wijde omtrek was geen levende ziel te bekennen; louter dennenbomen, zo ver het oog reikte. Dat was even slikken voor iemand die gewend was omringd te zijn door beton, metaal en asfalt.
‘Ben je er klaar voor?’ vroeg ze, terwijl ze met haar hoofd in de richting van het oneindig lijkende woud wees.
Ik wierp haar een norse blik toe. ‘Nee.’
‘Grapjas,’ zei ze lachend en gaf me een klap op mijn schouder. ‘Kom, we gaan.’
Nadat ik een paar stappen op de drassige bosgrond had gezet, kroop de vochtige smurrie gelijk in mijn schoenen. Mijn gympen waren op dit terrein duidelijk een stuk minder praktisch dan de waterdichte wandelschoenen van Leonie. Als ze mij niet pas een dag voor vertrek had ingelicht over deze verdomde reis, dan had ik tenminste nog tijd gehad om geschikt schoeisel aan te schaffen.
Binnensmonds vloekend sjokte ik door de modder achter Leonie aan. We liepen over een smal, meanderend pad dat aan weerszijden geflankeerd werd door torenhoge dennen. De karakteristieke frisse geur van de coniferen vulde mijn luchtwegen en deed deze grauwe herfstmiddag kouder aanvoelen dan dat die al was. Afgezien van wat vogelgekwetter en het zachte geruis van bladeren was het stil. Ongemakkelijk stil.
‘Hoe lang is het lopen?’ vroeg ik, deels om de stilte te doorbreken en deels om een indicatie te krijgen van de duur van deze foltering.
‘Uurtje of drie,’ antwoordde Leonie, zonder om te kijken. ‘Als alles meezit, bereiken we dan een prachtige open plek in het bos, dicht bij een kabbelend beekje. Daar gaan we de tent opzetten.’
Zachtjes, zodat Leonie het niet kon horen, slaakte ik een getergde zucht. Een lange ademwolk dreef eenzaam weg.
Minuten verstreken. Minuten, die als uren voelden. Het wandelpad werd geleidelijk smaller en slechter begaanbaar, totdat het op een gegeven moment volledig door de wildernis verzwolgen werd.
‘En nu?’ vroeg ik enigszins verward. ‘Hoe moeten we nu de weg vinden?’
Voor het eerst sinds het begin van onze wandeltocht hield Leonie halt. Ze draaide zich om en schonk mij een stralende glimlach; zonder twijfel tot nu toe het hoogtepunt van deze akelige expeditie.
‘Simpel,’ zei ze, waarna ze naar een dennenboom wees waarop een blauwe horizontale lijn was geverfd. ‘Zie je die streep?’
Ik knikte gedwee.
‘Zolang we de gemarkeerde bomen blijven volgen, komen we er wel.’
‘Mooi,’ zei ik quasi-opgelucht. ‘Kunnen we nu iets eten? Ik ben bang dat het geknor van mijn maag wilde zwijnen zal aantrekken.’
Leonie gniffelde. Ze opende haar rugzak, overhandigde me een mueslireep – zo’n suikervrij, vetvrij, glutenvrij en vooral smaakvrij geval – en nam er zelf ook een, waarna we naast elkaar op een halfvergane boomstronk gingen zitten om in alle rust te kunnen genieten van dit feestmaal.
Nadat we die gortdroge dingen naar binnen hadden gewerkt, sprong Leonie op en klapte in haar handen. ‘Oké, genoeg tijd verspild. Let’s go!’
Langzaam stond ik op van mijn rottende troon, veegde wat insecten van mijn kleren en ging met gezonde tegenzin weer op weg.
Het gebied werd steeds heuvelachtiger. Ik deed mijn best om Leonie bij te houden, maar met mijn povere schoeisel en dito conditie was al dat geklauter niet makkelijk. Terwijl zij als een steenbok van hot naar her klom en sprong, kostte het mij de grootste moeite om achter haar aan te hobbelen zonder over mijn eigen voeten te struikelen.
Hoe dieper we het bos ingingen, des te minder zonlicht sijpelde er door de steeds dichter wordende begroeiing. Gevangen tussen donkergroene muren en met een haast ondoordringbaar bladerdak boven mijn hoofd, werd ik overvallen door een angst die ik hier in de vrije natuur niet had verwacht: claustrofobie.
Op dat moment had ik het liefst de hele trip willen afbreken, maar de handdoek in de ring gooien was voor mij geen optie. Nee, daarmee zou ik slechts bewijzen dat ik een slappe angsthaas was, en al helemaal in vergelijking met die o zo sterke en dappere Bjørn. Ik voelde er niets voor om in het bijzijn van Leonie gezichtsverlies te lijden, dus ik moest doorzetten. Ook al was ik hier net zo in mijn element als een sneeuwpop in de Sahara.
Dankzij mijn gestuntel zag het ernaar uit dat we onze bestemming niet voor zonsondergang zouden bereiken. Mijn immer opgewekte vriendin leek zich daar weinig van aan te trekken, maar ik sidderde bij het vooruitzicht om in het duister door dit bos te dwalen.
Plotseling werd ik opgeschrikt door luid geritsel in het struikgewas. Mijn hart klopte al sneller dan normaal vanwege de zware inspanningen die ik vandaag had verricht, maar door dit onverwachte geluid ging mijn rikketik nu tekeer als een op hol geslagen stoomlocomotief. Leonie echter was de kalmte zelve en liep onbevreesd in de richting van het geluid.
Mijn opluchting was groot toen niet een hongerige wolf of giftige adder, maar een koppel van middelbare leeftijd tevoorschijn kwam. Het waren de eerste wandelaars die we tot dan toe waren tegengekomen. Omdat ze er vriendelijk uitzagen en wij wel wat afleiding konden gebruiken, besloten we een gesprek met het duo aan te knopen. Een prettige bijkomstigheid was dat mijn afgepeigerde lichaam nu even tot rust kon komen.
De twee hadden een paar dagen in het bos gekampeerd en waren nu op de terugweg naar huis. Ze waren lyrisch over het gebied en spraken uitvoerig over de schitterende panorama’s die ze hadden gezien en de enerverende activiteiten die ze hadden ondernomen. Ik kon slechts schaapachtig lachen en knikken.
Mijn blik gleed over de uitrusting van het koppel. Ze droegen identieke knalrode rugzakken, identieke beige vissershoedjes en identieke olijfgroene bergschoenen, waarin ongetwijfeld identieke geitenwollen sokken verscholen zaten. Ik hoopte vurig dat dit niet het soort toekomst was dat Leonie voor ons tweeën op het oog had. De gedachte deed me huiveren.
Ooit zou ik open kaart moeten spelen en haar duidelijk moeten maken dat een dergelijke levensstijl niets voor mij was. Maar dat was van later zorg. Nu, in deze prille fase van onze relatie, probeerde ik vooral de rol van ideale partner te vervullen.
Hoewel de wandelaars nog lang niet waren uitgepraat, was het tijd om afscheid van ze te nemen; we liepen immers achter op schema. Nadat we hen beleefd de hand hadden geschud, doken we haastig weer de rimboe in.
De zon was al bijna onder en vogelgeluiden maakten geleidelijk plaats voor het getjirp van krekels. Het zou niet lang meer duren voordat we onze zaklampen nodig zouden hebben om nog een hand voor ogen te kunnen zien.

De wandeling werd er niet makkelijker op. Een hevige windvlaag deed het hele woud trillen, waardoor de synchroon deinende takken en bladeren deel leken uit te maken van één reusachtig – en meedogenloos – organisme.
Bevend van de kou namen Leonie en ik elk een slok slappe kruidenthee uit haar thermosfles. De warmte die toen door onze lichamen vloeide, werd echter vrijwel onmiddellijk verdreven door de ijzige storm, die ons het bos uit leek te willen blazen.
‘Hou vol,’ riep Leonie, haar woorden nauwelijks verstaanbaar boven het gehuil van de wind. ‘Het is niet ver meer.’
Takken zwiepten rakelings langs mijn gezicht en een maalstroom van bladeren vloog me om de oren. Zowel mentaal als fysiek had ik mijn grens bereikt; ik stond op het punt om in te storten.
Alsof ze mijn wanhoop kon aanvoelen, greep Leonie ineens mijn hand vast.
‘Kom op, schat,’ zei ze, terwijl ze me met een tedere blik aankeek. ‘Je kan het!’
Hoewel het voor mijn ego moeilijk te verkroppen was dat niet ik, maar Leonie in deze situatie de rots in de branding was, kon ik niet ontkennen dat haar aanmoediging me de energie gaf om door te gaan.
Hand in hand liepen we verder. Samen probeerden we het natuurgeweld te trotseren, maar dit was geenszins eenvoudig. Onze voortgang werd belemmerd door krachtige windstoten die ons telkens uit balans brachten. Zonder het forse gewicht van onze rugzakken zouden we beslist omver zijn geblazen.
Na verloop van tijd was de storm gelukkig gaan liggen. Nu het niet meer voelde alsof we door een windtunnel aan het lopen waren, konden we eindelijk een beetje progressie maken.
In de eerst zo dichte begroeiing om ons heen begonnen steeds meer gaten te ontstaan; een teken dat we onze bestemming naderden. En dat was maar goed ook, want ik was uitgeput. Zó uitgeput, dat een overnachting in een muffe, van alle comfort gespeende tent me zowaar een verleidelijk vooruitzicht leek.

De avond was gevallen. Een sluier van duisternis lag over het woud gedrapeerd en bemoeilijkte het zicht. In het pikdonker door het bos dolen was allerminst behaaglijk te noemen; ik had het gevoel dat er elk moment een bloeddorstig roofdier of een gemaskerde psychopaat uit de struiken tevoorschijn kon springen.
De duisternis leek talloze gevaren te herbergen, maar we gaven ons niet gewonnen. Gewapend met zaklantaarns doorkliefden we de inktzwarte tegenstander met lichtstralen en baanden ons zo een veilige weg door de woestenij. Hoewel de strijd nog niet gestreden was, had het er alle schijn van dat we weldra onze tent konden opzetten. Mijn slaapzak lonkte.
‘Shit,’ zei Leonie plotseling.
‘Wat is er?’ vroeg ik op haast fluisterende toon, alsof luid gepraat de aandacht zou kunnen trekken van een verborgen vijand.
‘We zijn verdwaald,’ antwoordde ze, terwijl ze het vale licht van haar zaklamp weifelend heen en weer over de bosgrond liet glijden.
‘Dat meen je niet,’ zei ik, ditmaal zonder te letten op het volume van mijn stem.
Leonie keek me met een sombere blik aan. ‘Sorry.’
De roep van een uil galmde onheilspellend door het bos, waarna een lange stilte viel.
Ik wreef met mijn hand over mijn voorhoofd en begon te ijsberen. ‘Wat een nachtmerrie. Was ik maar thuisgebleven.’
Leonie observeerde me een tijdje, waarna ze haar zaklamp op mijn gezicht richtte. Het licht was verblindend. Alsof ik niet al gedesoriënteerd genoeg was!
‘Kap daarmee!’ reageerde ik fel, terwijl ik mijn arm voor mijn ogen hield.
Tot mijn grote verbijstering begon Leonie ineens te giechelen dat het een lieve lust was.
‘Wat is er in godsnaam zo grappig?’ vroeg ik, trillend van een emotie die het midden hield tussen totale verwarring en blinde woede.
‘We zijn helemaal niet verdwaald,’ zei ze hikkend van het lachen. ‘Ik heb je voor de gek gehouden.’
Vol ongeloof staarde ik haar aan. Ik was met stomheid geslagen.
‘Arie, je had jezelf moeten zien,’ zei ze, nog steeds met een grote grijns op haar gezicht.
Ik had er een hekel aan wanneer ze me Arie noemde. En van deze achterlijke grap was ik evenmin gecharmeerd.
‘Waarom doe je zoiets?’ vroeg ik, en wist nog maar net de drang te weerstaan om er een paar krachttermen tegenaan te gooien.
‘Ik was gewoon benieuwd hoe je zou reageren.’
‘Fijn, nu weet je het. Tevreden?’
‘Niet pruilen, schat,’ zei ze, waarna ze zachtjes in mijn wang kneep. ‘Ik zal het goedmaken. Volg me.’
Schoorvoetend liep ik achter haar aan.
Nog geen vijf minuten later bereikten we onze bestemming: de open plek in het bos. Inclusief kabbelend beekje.
Het bladerdak boven ons was verruild voor een oceaan van sterren; helderder en talrijker dan ik ooit had gezien. Ik was zo onder de indruk van dit schouwspel, dat ik terstond mijn boosheid vergat.
‘Wauw,’ zei ik zacht, met mijn hoofd naar de wolkeloze hemel gericht.
‘Ik zei toch dat ik het goed zou maken,’ glunderde Leonie, terwijl ze me een plagerig duwtje gaf.
Nadat we een mooi plekje hadden uitgezocht, begonnen we met het opzetten van de tent. Nou ja, ‘we’, Leonie zette het ding in elkaar terwijl ik mijn zaklantaarn erop richtte.
Toen ons schamele onderkomen eenmaal was opgebouwd, schopte ik gelijk mijn schoenen uit, dook de tent in en wikkelde me in de versleten slaapzak die ik van mijn vriendin te leen had gekregen. Ik was klaar om te reizen naar een aangenamer oord: dromenland. Zelfs het gerammel van mijn maag en de zeurende pijn in mijn voeten zouden me daar niet van kunnen weerhouden.
Leonie kroop naast me. Ook zij, normaliter één brok tomeloze energie, zag er afgemat uit. Ze keek me aan met een lome blik, glimlachte en gaf me een zoen. Haar lippen waren koud.
‘Slaap lekker,’ fluisterde ze.
‘Jij ook,’ zei ik geeuwend.
Ik sloot mijn ogen en viel luttele seconden later als een blok in slaap.

Na een poos in dromenland vertoefd te hebben, schrok ik plotseling wakker van een luide brul, niet ver van onze tent.
‘Wat was dat?’ vroeg ik, alvorens te ontdekken dat de slaapzak naast mij leeg was.
Ik keek op mijn horloge. Half drie ’s nachts. En Leonie was verdwenen. Ik maakte me zorgen.
Moeizaam wurmde ik me uit mijn donzen cocon en ritste de tent open. IJskoude lucht stroomde naar binnen; ik was gelijk klaarwakker.
Met mijn zaklantaarn in de hand sloop ik behoedzaam door de duisternis. Ik rilde. Niet alleen vanwege de kou, maar ook omdat ik me op deze onbeschutte plek erg kwetsbaar voelde. Ik hoopte maar dat de bron van dat akelige gebrul intussen de biezen had gepakt.
‘Leonie?’ probeerde ik, mijn stem wedijverend met de kakofonie van krekelgeluiden.
Geen antwoord.
Ik liep verder en liet het licht van mijn zaklantaarn zwieren tussen de bomen die zich aan de rand van het veld bevonden. Daar, verscholen achter de grillige silhouetten van takken en struiken, stond Leonie. Ze hield haar mobieltje tegen haar oor gedrukt en sprak op fluistertoon.
Toen ik haar naderde, beëindigde ze prompt het gesprek.
‘Wat doe je hier?’ vroeg ik met mijn zaklamp op haar gericht, alsof ik een inbreker op heterdaad had betrapt.
‘Ik werd ineens gebeld,’ antwoordde ze.
‘Gebeld? Op dit tijdstip? Door wie dan?’
‘Bjørn.’
Ik fronste.
‘Slecht nieuws,’ zei ze met een ernstige blik. ‘Een paar kampeerders schijnen vermist te zijn.’
‘Wat?’
‘Het is onverstandig om hier te blijven. Zodra de zon opkomt, lopen we terug naar het startpunt van de wandelroute. Bjørn zal daar op ons wachten.’
Ik was tegelijkertijd opgelucht en nerveus. Aan de ene kant kon ik niet wachten om terug te keren naar de bewoonde wereld, maar aan de andere kant was ik bang voor het potentiële gevaar dat in dit bos op de loer lag. Ik dacht weer aan de ijzingwekkende kreet die mijn nachtrust verstoord had.
‘Had je dat gebrul net gehoord?’ vroeg ik.
‘Ja, ik schrok me dood,’ antwoordde Leonie, terwijl ze haar hand op mijn schouder legde. ‘Waarschijnlijk was het een opgefokte eland. Niets om je zorgen over te maken.’
‘Ik hoop dat je gelijk hebt,’ zei ik, mijn ogen gericht op de sinistere wildernis achter mijn vriendin.
‘Kom, laten we snel weer de tent ingaan. Die paar uurtjes slaap kunnen we goed gebruiken.’
Ik fronste nogmaals. ‘Is het wel zo’n goed idee om een uiltje te gaan knappen in een bos waar mensen in rook opgaan?’
‘Tja … het kan inderdaad riskant zijn om nu te gaan maffen, maar de terugreis zal geen pretje worden als we niet goed zijn uitgerust.’
Er volgde een korte stilte. Leonie staarde naar de hemel, alsof de oplossing voor ons dilemma zich tussen de sterren schuilhield.
‘We kunnen beurtelings de wacht houden,’ opperde ze uiteindelijk.
Ik knikte instemmend. ‘Goed plan.’
‘Ik begin wel. Ga jij maar lekker slapen.’
‘Zeker weten?’
‘Tuurlijk. Over anderhalf uur maak ik je wakker, oké?’
‘Oké!’
We bezegelden onze afspraak met een kus en kropen de tent in. Ik voelde me enigszins bezwaard om als eerste te gaan slapen, maar mijn moeheid won het van mijn hoffelijkheid.
Het duurde niet lang voordat ik was weggedommeld.

Een symfonie van uitbundig gekwinkeleer deed me ontwaken. Het flinterdunne tentdoek kon de oranjerode gloed van de ochtendzon niet verhullen, waardoor ik besefte dat ik veel meer dan anderhalf uur had geslapen.
Ik wilde op mijn horloge kijken, maar tot mijn verbazing bleek deze zoek te zijn. Evenals Leonie. Alweer. Deze keer was zelfs haar slaapzak verdwenen.
Koortsachtig doorzocht ik de tent. Mijn rugzak, proviand, zaklamp, schoenen, portemonnee, paspoort … alles was weg.
‘Nee!’ riep ik, gevolgd door een stortvloed van schuttingtaal.
Ontelbare gedachten raasden door mijn hoofd. Ik begreep geen snars van deze situatie. Waarom moest mij dit overkomen? Ik dacht ineens terug aan de flauwe grap die Leonie de vorige dag met mij had uitgehaald. Zou er ook nu weer opzet in het spel kunnen zijn? Was dit soms haar manier om het verwende stadsjochie een lesje te leren?
Aanvankelijk verwachtte ik nog dat ze plotseling giechelend uit de struiken tevoorschijn zou komen, maar toen er na verloop van tijd nog steeds geen teken van leven te bespeuren was, liet ik die hoop varen. Ik kookte van woede. Hoe kon dat wijf mij zoiets aandoen? Weer volgde een explosie van scheldwoorden.
Er zat maar één ding op: ik moest zelf maar de terugweg zien te vinden, zonder uitrusting nota bene. Het zou ongetwijfeld een hels karwei worden om blootsvoets het bos te doorkruisen. Ik had nu al medelijden met mijn voetzolen.
Nadat ik vluchtig mijn gezicht had gewassen met water uit het beekje, zette ik mijn eerste schreden in het groene labyrint. Zou ik de weg terug nog wel kunnen vinden? Met mijn erbarmelijke richtingsgevoel was ik in staat om te verdwalen in mijn eigen achtertuin, laat staan in dit onmetelijke woud. Ik moest er maar op vertrouwen dat ik uiteindelijk mijn bestemming zou bereiken als ik de met blauwe strepen gemarkeerde bomen nauwgezet bleef volgen.
Alvorens tussen de dennen te verdwijnen, keek ik nog even achterom. In de verte zag ik een donkergrijze wolkenbrij opdoemen, die langzaam maar zeker mijn kant op dreef. Er was een aanzienlijke kans dat de omgeving straks in een gigantische modderpoel zou veranderen. Ook dat nog.
Ik wilde hier snel weg, maar ik was gedwongen om met beheerste tred te lopen; de grond was namelijk bezaaid met scherpe takken. Als ik daar met mijn blote voeten op zou trappen, dan zou ik zowel letterlijk als figuurlijk nog verder van huis zijn.
Voorzichtig struinde ik van gemarkeerde boom naar gemarkeerde boom. Ondanks het lage tempo verliep de tocht vrij voorspoedig, maar ik vreesde voor de hoosbui die elk moment dreigde los te barsten.
Terwijl ik stapvoets mijn ontsnapping uit dit ellendige bos probeerde te verwezenlijken, begon ik me af te vragen wat me te wachten stond bij het startpunt van de wandelroute. Zou Leonie daar klaarstaan en me gelijk in de armen vliegen wanneer ik bekaf uit de wildernis kwam gestrompeld, of had ze me toch echt keihard in de steek gelaten? Ik stelde me al voor dat ze nu, terwijl ik radeloos door dit bos dwaalde, in een sjieke hotelkamer de liefde aan het bedrijven was met Bjørn. Nee, daar wilde ik absoluut niet aan denken. Onwillekeurig schudde ik mijn hoofd om die nare gedachte uit mijn brein te verdrijven. Het was wijzer om me nu te focussen op het volgen van de juiste route; hoe eerder ik hier weg was, hoe beter.
Inmiddels hadden de wolken me ingehaald en vielen de eerste druppels uit de hemel. Ik sloeg daar echter nauwelijks acht op, omdat ik op dat moment een merkwaardige ontdekking deed: mijn naam was in grote, felle letters op een boom geverfd. Dit kon niet anders dan een teken van Leonie zijn!
Onder mijn naam stond een pijl. In tegenstelling tot de gemarkeerde bomen, die zoals een spoor van broodkruimels de weg naar huis toonden, leek deze pijl me juist dieper het bos in te willen sturen. Ik stond nu voor een lastige keuze: of de reguliere route blijven volgen en deze miserabele plek zo snel mogelijk achter me laten, of de pijl volgen en me op onbekend terrein begeven, met alle gevolgen van dien.
Mijn nieuwsgierigheid won het uiteindelijk van mijn gezond verstand. Hoewel ik nog steeds kwaad was op Leonie, wilde ik de kans om met haar herenigd te worden niet laten schieten. Ik snakte ernaar te weten waarom ze me aan mijn lot had overgelaten.
Met onzekere stappen liep ik in de richting die de pijl aangaf. Er klonk een omineuze donderslag, waarna de kolkende wolkenmassa boven mij kwistig haar vochtige inhoud over het bos uitstortte. Als ik in weergoden had geloofd, dan zou ik er nu van overtuigd zijn geweest dat ze mij probeerden te waarschuwen.
Na een korte maar drijfnatte wandeling arriveerde ik bij de voet van een steile heuvel. Er was weinig begroeiing in dit gebied; op de heuvel bevonden zich enkel dorre bomen. Toen de hemel plots verlicht werd door een salvo van bliksemflitsen, wierpen de bomen lange, puntige schaduwen over het landschap, waardoor het even leek alsof monsterlijke klauwen zich naar mij uitstrekten om me de zompige aarde in te sleuren.
Net toen ik begon te overwegen om toch maar rechtsomkeert te maken, ontdekte ik weer een boom waarop mijn naam en een pijl geverfd waren. Deze keer wees de pijl naar de top van de heuvel. Dat werd klimmen.
De tocht omhoog was geen peulenschil. Omdat het gordijn van regen mijn zicht belemmerde, kon ik de hindernissen op mijn pad amper zien. Ook werd de grond almaar drassiger, waardoor ik het risico liep om mijn evenwicht te verliezen en naar beneden te lazeren.
Met alle voorzichtigheid van de wereld klom ik naar boven. Door het constante gedonder en gebliksem rondom mij, ervaarde ik het bedwingen van deze relatief onbeduidende heuvel als een avontuur van epische proporties. Ik voelde me net Frodo, de heldhaftige hobbit die – blootsvoets, net als ik – de levensgevaarlijke Doemberg beklom.
Even zag het ernaar uit dat ik deze beproeving op glorieuze wijze zou doorstaan, maar vlak voordat ik de top bereikte, gooide een losse steen roet in het eten. De kei rolde onder mijn voet vandaan, waardoor ik voorover viel, met mijn gezicht in de modder terechtkwam en vervolgens een stuk naar beneden glibberde; niet bepaald de heroïsche triomf waar ik op af leek te stevenen.
Nadat ik vol walging een portie donkerbruine drab had uitgespuugd, besloot ik mijn tocht op handen en knieën voort te zetten. Hoewel ik me nu de personificatie van de uitdrukking ‘een modderfiguur slaan’ voelde, trachtte ik op deze wijze te voorkomen dat ik nogmaals een buiteling zou maken. Al kruipend door de derrie begon ik steeds meer op een moerasmonster te lijken; toen ik even later eindelijk de heuvel had bedwongen, was ik van top tot teen bedekt met smerige koude prut. Maar goed, ik was tenminste boven.
Ik stond langzaam op en wilde niets liever dan me wassen in de stromende regen, maar voordat ik mijn gezicht en armen naar de hemel kon richten om het rijkelijk gutsende water gretig in ontvangst te nemen, viel mijn oog op een object dat verderop half achter een boom verscholen lag. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt. Zo snel mijn gekwelde benen me dragen konden, kwam ik dichterbij om het voorwerp te inspecteren. Het bleek een rugzak te zijn. Leonies rugzak!
Toen ik voorover boog om de rugzak op te tillen, ontdekte ik tot mijn afgrijzen wat zich nog meer achter de boom bevond: daar, met de rug tegen de stam, de benen licht gespreid en de handen rustend in het vochtige gras met de palmen omhoog, lag het onthoofde lichaam van mijn vriendin.
Het voelde alsof alle zuurstof in één ruk aan mijn lijf werd onttrokken. Alles begon te draaien; ik moest me vermannen om niet onmiddellijk het bewustzijn te verliezen. Terwijl mijn hart zich een weg door mijn borstkas leek te willen beuken, hapte ik wanhopig naar adem. Dit kon niet waar zijn.
Hoewel de tranen die in mijn ogen opwelden prompt verdreven werden door regendruppels, kwamen er direct nieuwe voor in de plaats. Ook poogde de regen uit alle macht het bloed van Leonies lichaam te spoelen, maar donkerrode druppels bleven gestaag uit haar hals sijpelen. Van haar hoofd ontbrak ieder spoor.
Kokhalzend wendde ik mijn blik af van dit weerzinwekkende tafereel. Wat voor zieke geest had dit op zijn geweten?
Nadat ik mijn maaginhoud achter een struik had geleegd, waarbij het voelde alsof ik mijn hele ziel over de bosgrond uitgoot, keek ik door een waas van tranen nog een laatste maal naar het levenloze lichaam van mijn vriendin. Ik wist zeker dat dit afgrijselijke beeld voor de rest van mijn leven op mijn netvlies gebrand zou staan en me ontelbare slapeloze nachten zou bezorgen. Elke cel in mijn lijf verzette zich tegen het accepteren van deze gruwelijke realiteit; vergeefs hoopte ik dat ik ieder moment ontwaken zou uit deze nachtmerrie. Het was simpelweg niet te bevatten dat iemand in staat kon zijn om zo’n wandaad te plegen.
Degene die dit op zijn kerfstok had, kon nog in de buurt zijn. Ik moest hier weg. En snel ook.
Net op het moment dat ik rechtsomkeert wilde maken, zag ik op een steenworp afstand een schimmige gestalte in mijn richting lopen. Het zweet brak me spontaan uit. Hoewel ik vanwege de nog immer hevige regenval slechts de vage contouren van de vreemdeling kon waarnemen, verraadde zijn indrukwekkende omvang al snel met wie ik hier te maken had: Bjørn. Die gestoorde klootzak had het zeker niet kunnen verkroppen dat Leonie een ander had.
Ik dook vlug weg achter de struik waar ik zojuist over mijn nek was gegaan. De intens zure lucht gaf me gelijk weer braakneigingen; om te voorkomen dat ik mijn verstopplek zou prijsgeven, hield ik snel mijn hand voor mijn mond en kneep met de andere mijn neus dicht. Door een kleine opening in de struik kon ik de forse Noor bespieden zonder dat hij mij kon zien. Hij kwam steeds dichter bij mijn schuilplaats, maar hij leek zich niet bewust te zijn van mijn aanwezigheid. Dankzij een goed getimede bliksemflits kon ik hem een fractie van een seconde kraakhelder zien: hij zat onder het bloed en in zijn rechterhand had hij een kapmes. Met een wilde blik in zijn ogen keek hij koortsachtig om zich heen. Mijn hart ging tekeer. Als hij me zou vinden, dan was ik er beslist geweest.
Even later draaide hij zich plotseling om en liep naar de rand van de heuvel. Toen hij met zijn rug naar mij toe stond en voorover boog om over de rand te turen, zag ik mijn kans schoon. Ik sprintte op hem af. Bjørn stond nog geen tien meter van me vandaan, maar in mijn beleving leek het alsof ik een afstand ter grootte van een voetbalveld moest overbruggen. Als hij zich nu zou omdraaien, dan kon ik het wel schudden.
De hoosbui bleek een zegen te zijn; dankzij het lawaai van de regen hoorde Bjørn mijn voetstappen niet, zodat ik hem ongedetecteerd kon naderen. Toen ik eenmaal achter hem stond, schopte ik hem zo hard ik kon de heuvel af.
Met een rotgang rolde de potige barbaar naar beneden. Tijdens zijn valpartij knalde hij met zijn kop tegen een boom, waardoor hij als een lappenpop werd rondgeslingerd en bewusteloos verder tuimelde.
Hijgend en met een hysterisch bonzend hart probeerde ik vanaf de top van de heuvel naar de in de kreukels liggende Scandinaviër te kijken, maar de regen maakte dit onmogelijk. Ik rende naar Leonies rugzak, grabbelde er een verrekijker en haar telefoon uit en keerde vervolgens terug naar de rand van de heuvel om een blik te werpen op mijn tegenstander. De telefoon hield ik paraat om het alarmnummer te bellen.
Met de verrekijker kon ik nog net zien dat Bjørn buiten kennis aan de voet van de heuvel lag. Hoewel hij niet bewoog, vreesde ik dat hij snel weer bij zijn positieven zou komen. Het liefst wilde ik naar beneden gaan om hem nog een paar meppen te verkopen, maar dat was erg riskant; als ik te langzaam zou afdalen, dan was Bjørn misschien al bij bewustzijn voordat ik hem had bereikt, maar als ik te snel naar beneden zou gaan, dan was er een aanzienlijke kans dat ik van de heuvel af zou donderen. Nee, ik kon beter blijven waar ik was en de hulpdiensten inschakelen.
Ik wilde al bijna de verrekijker wegleggen en het alarmnummer bellen, toen ik ineens twee individuen richting Bjørn zag lopen; toevallige voorbijgangers zeker, die hem voor een onschuldig slachtoffer aanzagen! Ik moest ze waarschuwen. Zo luid ik kon riep ik naar ze, maar mijn woorden drongen niet door de muur van stromend water heen. Nu was ik toch gedwongen om naar beneden te gaan; twee levens stonden immers op het spel.
Met knikkende knieën begon ik omlaag te klauteren. Tijdens mijn afdaling zag ik dat de vreemdelingen over Bjørn gebogen stonden. Waren ze hem aan het reanimeren?
Toen ik dichterbij kwam en door de verrekijker tuurde om een beter zicht op de situatie te krijgen, was ik verrast om de geitenwollensokkenfiguren die ik eerder had ontmoet weer te zien. Klaarblijkelijk waren ze gisteren overrompeld door de storm en hadden ze hier noodgedwongen moeten overnachten. Ook kon ik nu eindelijk waarnemen wat ze uitspookten: ze waren Bjørns polsen en enkels aan het vastbinden. Ik slaakte een zucht van verlichting.
Nu de moordlustige Noorman geen gevaar meer vormde, haalde ik de telefoon tevoorschijn om de hulpdiensten in te schakelen. Toen ik op het punt stond om het alarmnummer in te toetsen, werd mijn aandacht echter getrokken door het laatste chatgesprek tussen Leonie en Bjørn.

(Vertaald uit het Engels)
Queen_Leo: Dat scheelde weinig!
bjørn2Bwild: Vermoedt hij iets?
Queen_Leo: Ik denk het niet. Hij slikte dat verhaal over die vermiste kampeerders voor zoete koek.
bjørn2Bwild: Wist je dat ik dat niet compleet uit mijn duim had gezogen? Onlangs waren er daadwerkelijk een paar wandelaars spoorloos verdwenen.
Queen_Leo: Echt waar?
bjørn2Bwild: Ja. Wellicht waren ze ten prooi gevallen aan het monster van Nordmarka.
Queen_Leo: Waar heb je het over?
bjørn2Bwild: Er was eens een gezin dat in het bos ging kamperen, precies op de plek waar jullie nu vertoeven. Terwijl de ouders de tent aan het opzetten waren, ontglipte hun zoon aan hun aandacht en liep het beekje in, waarop hij prompt verdronk. Verscheurd door verdriet en gedreven door wanhoop, zocht het echtpaar hun toevlucht tot duistere heidense rituelen. Ze legden contact met een bosgeest en smeekten hem om hun oogappel uit de dood te laten herrijzen.
Queen_Leo: Zulke dingen lopen nooit goed af.
bjørn2Bwild: Hun wens werd vervuld, maar niet op de manier waarop ze hadden gehoopt. Hoewel de jongen inderdaad tot leven was gewekt, had de listige bosgeest hem in een afzichtelijk monster veranderd en tot zijn slaaf gemaakt.
Queen_Leo: Ik zei het toch!
bjørn2Bwild: Het gedrocht kreeg als taak om iedereen te verdelgen die het domein van de bosgeest durfde te betreden. Pas als hij genoeg bloed had laten vloeien, zou hij zijn vrijheid terugkrijgen.
Queen_Leo: Wat een enig verhaal. Echt ideaal om te lezen als je weerloos op een afgelegen plek in het bos aan het overnachten bent.
bjørn2Bwild: Haha, sorry! Het is maar een domme legende. Die vermiste wandelaars zijn waarschijnlijk gewoon ontvoerd en afgeslacht door een doorsnee seriemoordenaar. Ben je nu gerustgesteld?
Queen_Leo: Niet echt, nee.
bjørn2Bwild: Slaapt Arend?
Queen_Leo: Als een roos. Ik hou nu zogenaamd de wacht.
bjørn2Bwild: Oké, probeer alle spullen mee te nemen zonder hem wakker te maken. Ik ben al bijna bij de heuvel.
Queen_Leo: Heb je de taart, slingers en cadeaus bij je?
bjørn2Bwild: Uiteraard!
Queen_Leo: Mooi. Ik hoop dat deze surpriseparty bij hem in de smaak zal vallen.
bjørn2Bwild: Hij zal wel schrikken als hij straks wakker wordt en ontdekt dat de tent helemaal leeg is.
Queen_Leo: De arme drommel. Maar hij krijgt er wel wat moois voor terug. Een bloedstollende speurtocht in de wildernis als verjaardagscadeau, wat wil je nog meer?
bjørn2Bwild: Zeg, ik ben nu op de heuvel. Ik ga alvast de slingers ophangen, oké?
Queen_Leo: Prima! Bedankt voor je hulp.
bjørn2Bwild: Geen probleem. Laten we er een onvergetelijke dag van maken!

Toen ik van de telefoon opkeek, zag ik dat de man van het koppel een kleine ivoren hoorn tevoorschijn haalde. Hij zette het instrument aan zijn lippen en ademde langzaam uit, waarop een langgerekte bromtoon door het bos schalde.
Vrijwel onmiddellijk daarna klonk in de verte een afgrijselijke brul; identiek aan de brul waar ik de afgelopen nacht wakker van was geschrokken. Loodzware voetstappen kwamen rap dichterbij en onder begeleiding van het geluid van kreunend hout vluchtten vogels uit trillende boomtoppen. Vervolgens ontwaarde ik iets wat mijn haren te berge deed rijzen: uit de schaduwen stapte een kolossaal humanoïde schepsel met een onbehaard, asymmetrisch lichaam en een kop die zo afstotelijk was dat ik er spontaan onpasselijk van werd. De aanblik van dit wangedrocht deed me denken aan een wassen beeld dat te lang in de brandende zon had gestaan; het gezicht was vergelijkbaar met dat van een mens, maar het was dusdanig vervormd dat Picasso ervan zou blozen. Hoewel het een belediging zou zijn voor trollen om dit wezen een trol te noemen, was dat de eerste associatie die ik had bij het aanschouwen van deze afzichtelijke creatuur.
Inmiddels was het gestopt met regenen, waardoor ik nu het twijfelachtige genoegen had om dit huiveringwekkende schouwspel tot in de kleinste details te kunnen waarnemen. Verstijfd van angst staarde ik naar de nachtmerrieachtige scène die zich op een steenworp afstand van mij voltrok.
De man en de vrouw hadden beiden een sombere blik in hun ogen. Ze deden een paar stappen naar achteren, weg van de geknevelde Noor die langzaam bij bewustzijn begon te komen. Vervolgens liep de creatuur op Bjørn af en boog zich over hem, waardoor ik nu kon zien dat het monster een flinke verwonding aan zijn schouder had; op slag dacht ik aan het kapmes van Bjørn.
Dikke slierten gelig speeksel dropen uit de gigantische muil van het beest en kwamen in het gezicht van zijn versufte slachtoffer terecht. Hierop opende de Scandinaviër zijn ogen en slaakte prompt een angstkreet, die echter snel gesmoord werd toen een zesvingerige klauw hem bij zijn keel greep en optilde met het gemak waarmee iemand een zakdoekje uit een tissuedoos trekt. Vervolgens sperde het beest zijn bek wagenwijd open en beet met één hap het hoofd van Bjørn doormidden, waarna het zich tegoed deed aan het rode vocht dat kwistig uit de gapende wond vloeide.
Het kampeerduo wendde de blik af van dit bloederige tafereel en omarmde elkaar, nog immer met een droevige uitdrukking op het gezicht. Toen het geluid van versplinterende botten alles overstemde, knepen ze hun ogen dicht en krompen ineen.
Nadat het monster verzadigd was, veegde hij met de rug van zijn hand het bloed van zijn lippen en liep langzaam naar het paar toe. Plotseling hield hij halt, sloot zijn ogen en begon hevig te trillen alsof hij onder stroom stond. Het koppel keek hem verwachtingsvol aan.
Toen het wanstaltige schepsel geleidelijk menselijkere vormen begon aan te nemen en tot het formaat van een kind slonk, was de vreugde van de gezichten van de man en de vrouw af te lezen. Niet lang daarna was het monster verdwenen en stond er slechts een kleine jongen. Verward keek het kereltje om zich heen, alsof hij net ontwaakt was uit een diepe slaap.
Het tweetal stoof op hem af en nam hem in de armen. Tranen van geluk stroomden over hun wangen terwijl ze het kind stevig vasthielden en met kussen overlaadden. Vervolgens namen ze de jongen bij de hand, wandelden gezamenlijk weg van de heuvel en verdwenen uiteindelijk tussen het gebladerte.

Minutenlang bleef ik als aan de grond genageld staan met mijn blik op oneindig, niet in staat te bevatten wat ik allemaal had meegemaakt. Mijn wildste nachtmerries verbleekten bij wat zich in dit bos had afgespeeld.
Ineens werd ik overvallen door een vreselijke pijn; het voelde alsof mijn lijf met onvoorstelbare kracht uit elkaar werd getrokken en opnieuw opgebouwd werd. Ik viel op mijn knieën en schreeuwde harder dan ik ooit in mijn leven had geschreeuwd.
Voordat alles zwart werd, hoorde ik mijn echo. Het was een bekend geluid: de roep van het beest.

By Zombie | June 11, 2021 - 4:33 pm - Posted in 55 woorden schrijfwedstrijd, Algemeen, Nederlands, Schrijfwedstrijden


Hevig transpirerend rent de accountantadministratieconsulent in de avondschemering over een gehandicaptenparkeerplaats van een gelegenheidskledingverhuurbedrijf richting de Zonnebloemstraat in Westerhaar-Vriezenveensewijk, vluchtend van de contractonderhandelingen met de concernfinancieringsvennootschapsdirecteur en het werknemersvertegenwoordiger-hoofdbestuurslid van een arbeidsongeschiktheidsverzekeringsmaatschappij. Een ongenadige paniekaanval had hem overmeesterd toen hij tijdens een ingelaste onderbreking nietsvermoedend in de paragraaf Commissarissenaansprakelijkheidsverzekering de tussenkop Aansprakelijkheidswaardevaststellingsveranderingen las: hippopotomonstrosesquippedaliofobie!

By retroman | July 30, 2020 - 2:11 pm - Posted in Met de beste bedoelingen, Nederlands, Schrijfwedstrijden

Onder het vale licht van de schemerlamp lag Willem languit op de bank zijn leven te overpeinzen. Zijn vijfendertigste verjaardag naderde, maar hij was op alle fronten geen klap opgeschoten. Het was allemaal te wijten aan zijn besluiteloosheid. Of hij nou tomaten stond te vergelijken bij de buurtsuper of moest kiezen welk paar sokken hij die dag zou aantrekken, over elk onbeduidend vraagstuk piekerde hij alsof het de cruciaalste beslissing van zijn leven was. Het continu aanwezige gevoel van twijfel had zo’n verlammende werking op hem, dat hij er radeloos van werd. Hoeveel kansen had hij wel niet laten liggen vanwege zijn eindeloze innerlijke strijd? Hij was het meer dan beu om een slaaf te zijn van het ellendige stemmetje in zijn achterhoofd dat hem keer op keer zwak, gespannen en onzeker maakte. Hij smachtte naar een manier om het uit te schakelen, of op zijn minst te onderdrukken.
Willem stond op en sjokte richting de koelkast. Nadat hij deze geopend had, keek hij teleurgesteld naar de inhoud. Een fles ketchup, een pakje boter en een krop sla die meer bruin dan groen was. Geweldig. De supermarkt was al gesloten, dus dan maar eten laten bezorgen of langs de snackbar. Het gemak van het laten bezorgen van een maaltijd was natuurlijk fijn, maar zelf een snelle hap halen was vaak goedkoper. De twijfel sloeg weer toe. En dan had hij nog niet eens nagedacht over wat hij wilde eten!
Zoals wel vaker het geval was wanneer er knopen moesten worden doorgehakt, begon Willem door de woonkamer te ijsberen. Tegelijkertijd grabbelde hij in zijn broekzak naar wat kleingeld voor zijn avondmaal. Toen hij een handvol muntjes uit zijn zak haalde, liet hij per ongeluk eentje vallen. Nadat het geldstuk de vloer had geraakt, tolde het nog een poos in het rond, waarop Willem een ingeving kreeg. Bij kop zou hij langs de snackbar gaan, bij munt zou hij eten laten bezorgen. Een kinderlijk eenvoudige methode, maar wel zo praktisch als je een twijfelaar bent. Het muntje wentelde nog even door en kletterde uiteindelijk op een zijde.
Kop. Naar buiten dus.

Willem trok de deur achter zich dicht en voelde gelijk de aangename streling van een lentebries. Blijkbaar had hij, of beter gezegd het muntstuk, de juiste beslissing gemaakt om op deze milde avond de buitenlucht op te zoeken. Vol goede moed naderde hij de snackbar, maar zijn stemming sloeg snel om toen hij een briefje op de deur aantrof waarop stond dat de zaak wegens vakantie gesloten was. Nu moest hij ergens anders terecht voor zijn maaltijd, maar waar? Het misselijke stemmetje in zijn hoofd stond al te popelen om weer eens van een mug een Brontosaurus te maken, maar Willem weigerde zich hier nog langer door te laten beïnvloeden. Plechtig stak hij zijn vuist met de handpalm naar boven gericht voor zich uit en ontvouwde langzaam zijn vingers. Daar verscheen het muntje weer. Willem had zich intussen voorgenomen om vanaf nu al zijn dilemma’s op te lossen door te vertrouwen op zijn metalen makker. Hij wierp het geldstuk hoog in de lucht. Bij kop zou hij zijn weg vervolgen, bij munt zou hij rechtsomkeert maken.
Het muntje viel in zijn rechterhand, die hij vervolgens met een zwaai op de rug van zijn linkerhand liet neerkomen.
Kop. Zijn plan was nu om de eerste de beste eetgelegenheid te betreden die op zijn pad kwam.
Na een tijdje wandelen had Willem nog steeds geen plek gevonden waar hij zijn honger kon stillen. In het bruisende stadshart waren er cafetaria’s in overvloed, maar hij woonde in een buitenwijk waar bitter weinig te beleven viel, en ongelukkigerwijs begaf hij zich momenteel in tegengestelde richting van het centrum. Bij elk kruispunt had Willem een muntje opgegooid, met als gevolg dat hij nu dankzij Vrouwe Fortuna door een wat minder frisse buurt aan het dwalen was.
Zijn tocht voerde hem langs dichtgetimmerde ramen en muren die besmeurd waren met graffiti, over afgeleefde bruggetjes waaronder bergen zwerfafval zich ophoopten en door kille fietstunnels die zijn voetstappen onheilspellend deden weerklinken. Willem voelde zich in deze kleurloze, naargeestige omgeving verre van behaaglijk, en het feit dat er nu ook nog eens een onweersbui begon los te barsten maakte deze avondwandeling er zeker niet prettiger op. Met versnelde pas vervolgde hij zijn weg, totdat hij even verderop in het licht van een eenzame straatlantaarn een aantal lange, puntige schaduwen zag opdoemen die vervaarlijk over de stoeptegels glibberden als een inktzwarte hydra.
Willem hield direct halt. Turend door de regen zag hij ze dichterbij komen; sinistere figuren wiens gezichten verborgen waren onder capuchons. Zijn adem stokte en zijn hart begon sneller te kloppen. Hij zag al helemaal voor zich hoe de nieuwslezer morgenochtend op sobere wijze zou aankondigen dat zinloos geweld weer een dodelijk slachtoffer had geëist, om daarna gauw over te schakelen naar een luchtig item over excentrieke beroemdheden of snoezige puppy’s.
Op dat moment realiseerde Willem zich dat hij door stil te staan juist de aandacht op zichzelf zou vestigen. Om niet al te veel op te vallen zat er niks anders op dan weer richting de dreigende gedaanten te lopen. De angst gierde door zijn lijf en deed hem bijna over zijn eigen benen struikelen.
Uiteindelijk bleek hij voor het schimmige gezelschap net zo onzichtbaar te zijn als voor de rest van de wereld, want ze passeerden hem zonder enige acht op hem te slaan. Zijn opluchting was kolossaal toen hij besefte dat hij zich weer eens druk had gemaakt om niks. Aan de ene kant voelde hij zich een enorme druiloor, maar aan de andere kant was hij gewoon blij dat deze confrontatie met een sisser was afgelopen.
Nu was het zaak om beschutting te vinden, want de regen begon steeds heviger uit de hemel te storten. Nog in de roes van de vrijgekomen adrenaline trok hij ondanks zijn allesbehalve atletische bouw een fikse sprint.
Nadat hij zich door het zoveelste groezelige steegje geworsteld had, ontwaarde hij in de verte een verlicht uithangbord met daarop het logo van een bekend biermerk. Zo voelde het dus wanneer je na een slopende tocht door de woestijn een oase had bereikt.

Toen Willem de deur van het café opende, werd hij meteen overrompeld door een lawine van geluid. Zware bastonen en woest gebrul dreunden ongenadig vanuit slecht afgestelde luidsprekers door een lange, smalle ruimte, die vanwege de grauwe betonnen muren en de kille tl-verlichting meer de aanblik van een garage had dan van een kroeg. Willem keek schichtig om zich heen. Dit was niet bepaald het type etablissement waar hij normaliter zijn heil zou zoeken, maar hij had het nu niet voor het kiezen. Hij veegde zijn gympen op een rafelige deurmat en liep aarzelend verder.
Langs de muur rechts van hem stonden vier eenvoudige tafeltjes waarop her en der bierviltjes en oude tijdschriften verspreid lagen. Twee grofgebouwde mannen in schreeuwerige trainingspakken zaten patat en energiedrankjes te nuttigen aan het enige bezette tafeltje. De stevigste van het duo gaf zijn tafelgenoot een por met zijn elleboog nadat hij Willem in het vizier had gekregen. Een ogenblik staarden beide mannen hem nors aan, om vervolgens de aandacht weer te vestigen op hun met mayonaise doordrenkte frieten. Willem voelde zich hier buitengewoon ongemakkelijk bij. Hij deed maar alsof hij niks had gemerkt en richtte zijn blik op een andere sectie van het café.
Links van hem bevond zich de toog. Geen traditioneel houten model zoals doorgaans in kroegen te vinden is, maar een franjeloos metalen geval dat niet mis zou staan in de kantine van een gevangenis. Daaromheen stonden tien oncomfortabel ogende stalen barkrukken, waarvan slechts twee bezet waren. Op de vierde kruk vanaf de ingang zat een kaalgeschoren jongeman met een nektatoeage die half boven de kraag van zijn zwarte bomberjack uitstak. De opgefokt uitziende knul opende een zakje marihuana en begon met trillende vingers een jointje te draaien. Toen hij per ongeluk wat wiet op de grond liet vallen, volgde er een hevige scheldkanonnade. Zijn gevloek werd echter moeiteloos overstemd door de oorverdovende muziek die nog immer door het café galmde.
Helemaal aan het uiteinde van de toog nam een tengere, met opzichtige gouden sieraden getooide man een slok van zijn biertje terwijl hij een kickbokswedstrijd gadesloeg die werd vertoond op een beeldscherm dat aan de achterste muur van de zaak hing. Daar bevond zich een in schaduwen gehuld vertrek dat dienst deed als een soort ontspanningsruimte, met twee hysterisch knipperende fruitautomaten, een dartbord dat oogde alsof iemand er een mitrailleur op had leeggeschoten en een aftandse voetbaltafel waarvan enkele poppetjes een ernstig tekort aan ledematen hadden. Een schimmige gestalte met een capuchon op had net wat munten in een gokkast geworpen en stond nu met de armen over elkaar af te wachten of het apparaat in een gulle bui was.
Met zijn brave, studentikoze voorkomen viel Willem op deze ongure plek weliswaar compleet uit de toon, maar het aroma van diverse lekkernijen die in het keukentje achter de bar in het vet lagen te pruttelen deed hem bijna vergeten dat hij hier als een vis op het droge was. Hij wilde nu snel zijn maag vullen, maar eerst moest hij een muntje opgooien om te bepalen of hij aan een tafeltje of op een barkruk zou zitten. Terwijl hij zijn talisman uit zijn zak haalde, zag hij vanuit zijn ooghoeken dat het zwaarlijvige tweetal hem weer zat aan te gapen. Diep in zijn hart besefte hij wel dat hij liever aan de bar wilde zitten dan in de buurt van die twee louche figuren, maar hij moest en zou toch eerst zijn muntje raadplegen. Willem keerde hen de rug toe zodat hij discreet het muntstuk in de lucht kon werpen. Het lot bleek hem goedgezind te zijn, want even later wandelde hij richting de toog. Hij wilde zo ver mogelijk van de andere klanten vandaan zitten, dus hij was aangewezen op de kruk aan de kop van de bar.
Na tevergeefs naar een kapstok gezocht te hebben, drapeerde hij zijn doorweekte spijkerjas maar over een aangrenzende barkruk. Hij schoof een menukaart naar zich toe, maar voordat hij de kans kon krijgen om deze door te nemen stond de barman al tegenover hem. Het was een boom van een vent met handen als kolenschoppen, die hij op dat moment aan het afvegen was aan een met vetvlekken besmeurd schort. Zijn pokdalige gezicht was deels verstopt achter de glazen die boven de bar hingen. Het wijnglas dat zich tussen Willem en de barman bevond vergrootte het rechteroog van de bediende tot een groteske schijnwerper die recht in Willems ziel leek te staren.
‘Zeg het maar,’ sprak de barman met het enthousiasme van een doodgraver.
Willem krabde zijn hoofd, ergerde zich weer eens aan de ontbossing van zijn kruin en antwoordde schuchter: ‘Ik, eh… ik wil graag nog even op de kaart kijken.’
Zonder iets te zeggen liep de reus naar een andere klant. Op de kleverige geplastificeerde menukaart zag Willem, naast een overdaad aan spelfouten, een hele waslijst aan snacks staan waaruit hij een keuze moest maken. Gewoonlijk zou hij in een dergelijke situatie veel tijd kwijt zijn geweest aan wikken en wegen, maar nu kon hij met behulp van zijn trouwe muntstuk het aantal opties telkens halveren totdat er uiteindelijk slechts eentje overbleef.
Terwijl Willem druk met zijn muntje in de weer was, gaf de mysterieuze gokker achter in de zaak een klap tegen de zijkant van de kennelijk niet al te genereuze fruitautomaat en liep vervolgens richting de hongerige vreemdeling. Toen de nog immer onder een capuchon verstopte figuur ongegeneerd met een doffe plof op de kruk naast Willem plaatsnam – op zijn jas nota bene – schrok laatstgenoemde zodanig, dat hij de drang om een gil te slaken slechts met grote moeite kon onderdrukken. Het angstzweet brak hem uit. Waarom kwam dit griezelige individu nou uitgerekend pal naast hem zitten? Hij probeerde zijdelings een glimp van het gezicht van zijn tafelgenoot op te vangen om te zien wat voor vlees hij in de kuip had, maar de capuchon was zó ver over het hoofd getrokken dat er geen gelaatskenmerken te bespeuren waren. De mysterieuze klant was volledig in het zwart gehuld, waardoor het voor Willem haast leek alsof Magere Hein hem met een bezoekje had vereerd. Deze observatie maakte zijn gemoedstoestand er absoluut niet beter op. Ondanks het helse kabaal dat onophoudelijk uit de luidsprekers bleef gutsen, voelde het nu voor hem alsof hij hier een speld zou kunnen horen vallen. Het was een beklemmende stilte zoals in een western, wanneer twee revolverhelden tegenover elkaar staan en elk ogenblik naar hun wapens kunnen grijpen. Er rolde nog net geen bos tuimelkruid voorbij.
Willem had het doodsbenauwd en snakte naar verlossing van deze ondraaglijke spanning. Na tien tergend lange seconden, die hij ervaarde als een eeuwigheid, trok hij wit weg toen hij het hoofd van de duistere gedaante zijn kant op zag draaien. De kleur verscheen echter alweer snel op zijn gezicht toen de capuchon werd afgedaan en er een lange kastanjebruine haardos tevoorschijn kwam, vergezeld door een stel betoverende ogen en een sierlijk wipneusje. Deze fraaie aanblik werd gecompleteerd door volle rode lippen die zich plooiden tot een subtiele doch ondeugende glimlach.
‘Hou je van spelletjes?’ vroeg de jongedame kittig.
De bedeesde Willem was gelijk van zijn stuk gebracht door deze plotselinge toenadering. Een heel ander soort angst maakte zich nu van hem meester: de angst om een modderfiguur te slaan.
‘Hoe, eh…’ klonk het stroef. ‘Hoe bedoel je?’
Ze wees naar het geldstuk dat hij tussen duim en wijsvinger vasthield.
‘Je was zo fanatiek bezig met dat muntje. Ging je voor een topscore?’
Willem probeerde uit alle macht zijn gêne te verdoezelen door een lach te forceren, maar het resultaat was allesbehalve overtuigend. In plaats van haar op een gevatte manier van repliek te dienen, speelde hij maar gelijk open kaart.
‘Ik heb, eh… moeite met keuzes maken,’ antwoordde hij blozend.
Ze keek hem vragend aan. Door het contrast met haar inktzwarte mascara leken haar helblauwe ogen bijna licht te geven. Willem werd er verlegen van en wendde zijn blik van haar af. Zonder iets te zeggen schoof hij haar de menukaart toe. Ze pakte het van de toog en keek er vluchtig naar.
‘Oh, maar daar hoef je echt geen muntje voor op te gooien, hoor,’ zei ze giechelend. ‘Alleen de kipsaté is een beetje te vreten hier.’
Willem wreef nerveus het muntstuk tussen zijn vingers. ‘Nou, ik had eigenl…’
‘Dirk!’ riep ze naar de barman. ‘Een kipsaté voor deze knappe vent, graag!’
De bediende schonk haar een knipoog en verdween het keukentje in.
Willem keek beduusd naar de brutale jongedame. Hij was overdonderd door de vrijpostigheid waarmee zij zonder hem te raadplegen een bestelling had geplaatst. Hoewel hij dit gedrag niet toejuichte, had hij best ontzag voor haar stoutmoedigheid. Het feit dat ze bloedmooi was maakte het voor hem ook een stuk gemakkelijker om dit akkefietje door de vingers te zien.
‘Ik heet trouwens Charlotte,’ zei ze laconiek, terwijl ze haar arm naar Willem uitstrekte. Hij staarde schaapachtig naar haar hand, die zij tot een vuist had gebald.
‘Kom op, tik hem aan man!’ riep ze schalks. ‘Heb je soms nog nooit iemand een boks gegeven?’
Hij haalde zijn schouders op en gaf vervolgens met zijn vuist een flauw tikje tegen de hare. ‘Willem,’ zei hij zacht.
Een paar krukken verderop was de opgefokt ogende knaap eindelijk klaar met het draaien van zijn jointje. Hij stopte het versgerolde exemplaar achter zijn oor en begon richting de uitgang te wandelen. Hoewel de kerel enigszins bedaard leek te zijn, kreeg Willem de kriebels van hem. Dit gevoel werd nog eens versterkt toen de zonderlinge figuur ineens halt hield bij het koppel en ze een intense blik toewierp. Met grote ogen staarde hij beurtelings van Willem naar het meisje en weer terug. Willems hartslag versnelde. Hij wilde niet laten merken dat hij ontzettend bang was, zeker in het bijzijn van Charlotte. Helaas was bluffen niet bepaald zijn sterkste punt; zijn handen trilden en zweetdruppels vormden zich op zijn gezicht.
De man keek nog eens van Charlotte naar Willem, om vervolgens tot grote verbazing van laatstgenoemde een duim naar hem op te steken en goedkeurend te knikken. Hierna knipoogde hij naar het tweetal, alvorens fluitend het café te verlaten.
Nadat de deur was dichtgevallen, begon Charlotte te gieren van het lachen.
‘Volgens mij had ie graag in jouw schoenen willen staan,’ schaterde ze plagerig.
‘Nou, dat zou dan voor het eerst zijn,’ antwoordde Willem met geveinsde nonchalance. Hij was vooral opgelucht dat die rare situatie achter de rug was.
Charlotte legde haar hand op zijn bovenbeen en glimlachte naar hem. Zijn hartslag versnelde weer, maar deze keer voelde het een stuk prettiger. Voorzichtig vormde zich op zijn gezicht ook een glimlach, die vervolgens evolueerde in een brede, joviale grijns. Het was voor het eerst in lange tijd dat Willem zo straalde.
Gedurende de avond kwam de schuwe twijfelaar beetje bij beetje uit zijn schulp gekropen. Charlotte had iets in hem losgemaakt wat hij nooit eerder ervaren had. Het gewoonlijk constant aanwezige gevoel van onzekerheid ebde langzaam maar zeker weg en het nare stemmetje in zijn achterhoofd werd eindelijk de mond gesnoerd. Hoewel hij zich in een belabberde kroeg in een al even belabberde buurt bevond, voelde hij zich zowaar op zijn gemak. En dat allemaal dankzij het bijzonder aangename gezelschap van een spontane meid die hij nooit ontmoet zou hebben als hij zijn lot niet had laten bepalen door een muntje.
Aan gespreksstof was geen gebrek; Willem hing aan Charlottes lippen en zij luisterde op haar beurt aandachtig naar wat hij te vertellen had. Met behulp van een aanhoudende toevoer van alcoholische versnaperingen had hij nu zelfs voldoende zelfvertrouwen gekregen om haar een vraag te stellen die hij nog nooit aan een vrouw had durven stellen. Een simpele vraag die slechts uit vier woorden bestond, maar waar veel van afhing. Willem schraapte zijn keel.
‘Mag ik je telefoonnum…’
‘We gaan zo sluiten,’ interrumpeerde de barman bot, alvorens op de toog een schoteltje te kwakken waarop de rekening en wat oude pepermuntjes lagen.
Ietwat van zijn apropos geraakt door deze lompe tussenwerping, schortte Willem de hamvraag die hij aan Charlotte had willen stellen op om wat bankbiljetten op het schoteltje te deponeren. De pepermuntjes liet hij liggen.
‘Nou, zullen we dan maar?’ vroeg Charlotte, terwijl ze met haar hoofd in de richting van de uitgang wenkte.
‘Eh… ja,’ antwoordde hij gedwee.
Ze sprong van haar kruk, pakte de jas die erop lag en overhandigde deze aan Willem.
‘Dank je,’ mompelde hij, waarna hij lijzig zijn armen in de mouwen stak. Door de drank worstelde hij wat langer dan normaal met zijn knopen.
‘Laters, Dirk,’ zei Charlotte tegen de barman en wierp hem een kushandje toe. Als reactie maakte de bediende een V-teken met zijn vingers, waarna hij zwijgzaam de toog begon af te ruimen.

Het geluid van snoeiharde elektronische beats maakte plaats voor het geruis van de regen, die nog steeds met bakken uit de hemel kwam. Op de uitgestorven straten lag nu een woest borrelend tapijt van water. Charlotte zette snel haar capuchon op.
‘Wat een kutweer,’ klaagde ze.
Willem rilde. De gelukzalige roes waarin hij zich een ogenblik geleden nog bevond werd gezwind verdreven door de koude plensbui.
‘Kom mee,’ gebaarde Charlotte naar hem. ‘Ik geef je wel een lift.’
Gezamenlijk draafden ze naar haar auto, die in een nauwelijks verlichte zijstraat geparkeerd stond.
‘Dankjewel hè,’ zei Willem opgetogen, terwijl hij instapte en plaatsnam naast Charlotte. De zinnenprikkelende, friszoete geur van haar parfum vulde de ruimte en gaf hem de sensatie van een zonovergoten lentedag. Hij leunde achterover en sloot zijn ogen. Al zijn sores leken even te vervagen.
Ineens voelde hij iets kouds en hards op zijn rechterslaap.
‘Je portemonnee!’ brulde een stem achter hem.
Charlotte gilde, terwijl Willem met stomheid geslagen was. In de reflectie van de voorruit zag hij een pistool dat gehanteerd werd door een gedaante met een bivakmuts. Voordat Willem goed en wel besefte wat er aan de hand was, werd het vuurwapen dichter tegen zijn hoofd gedrukt.
‘Nu!’ klonk het dreigend.
Willem begon koortsachtig in zijn zakken te zoeken. Zijn hele lichaam beefde, wat het speuren naar zijn beurs aanzienlijk bemoeilijkte. Hij voelde zich net een marionet waarvan elke ledemaat door een andere poppenspeler werd bewogen.
‘Ik schiet je fucking kop eraf!’ schreeuwde de figuur op de achterbank. Om zijn woorden kracht bij te zetten gaf hij met de loop van het pistool een gemene tik tegen het hoofd van de bloednerveuze pechvogel.
Willem probeerde de pijn te verbijten en graaide nogmaals in zijn zakken. Eindelijk kwam daar dan de portemonnee tevoorschijn. Deze werd terstond uit Willems hand gegrist, maar tuimelde vervolgens uit de vingers van de overvaller. Toen de agressor zich boog om de buit op te rapen, werd een deel van zijn nek ontbloot, waardoor Willem nog net een glimp kon opvangen van een tatoeage die hij al eerder die avond gezien had. Hij keek Charlotte aan en tikte vluchtig op zijn eigen nek om zijn ontdekking zo onopvallend mogelijk door te seinen. Hierop veranderde haar gezichtsuitdrukking onmiddellijk van angstig naar furieus.
‘Stomme eikel!’ krijste ze naar de rover. Willem schrok bijna net zo erg van Charlottes getier als van de overval zelf. Hij was onder de indruk van haar lef om de bullebak verbaal te lijf te gaan, maar hij vreesde dat de delinquent zijn agressie nu op haar zou richten.
‘Wat?’ vroeg de overvaller verbaasd, terwijl hij zijn gezicht naar Charlotte draaide.
‘Die kuttatoeage van je!’ snauwde ze.
‘Shit,’ zei hij zacht, waarna hij verslagen zijn hoofd schudde. ‘En nu?’
‘We moeten hem opruimen,’ antwoordde ze kil.
Willem voelde zijn maag draaien. Om te zeggen dat zijn wereld op dat moment instortte zou een grof understatement zijn. Luttele minuten geleden voelde de geboren verliezer zich sterker dan ooit, maar nu was alle kracht in één genadeloze klap uit zijn lichaam verdreven. Hij kromp ineen en begon te kokhalzen.
‘Stel je niet zo aan,’ zei Charlotte en gaf hem een por, waarna ze de wagen startte.
‘Waar gaan we heen, Lot?’ vroeg haar handlanger, terwijl hij zijn bivakmuts afzette.
‘Een rustige plek.’

Terwijl de wagen door steeds schraler bebouwde landschappen reed, werd Willem hoe langer hoe bleker. Hoewel hij zijn tijd op aarde tot nog toe behoorlijk waardeloos vond, kon hij amper geloven dat er spoedig een einde aan zou komen. Een traan rolde over zijn wang.
‘Moet ík het doen?’ klonk het vanaf de achterbank.
‘Tuurlijk, Luuk,’ antwoordde Charlotte koeltjes. ‘Jij had alles verpest, weet je nog?’
Er volgde een korte stilte, waarna Luuk langzaam zijn gezicht naar het hare bracht. ‘Ik weet niet of ik het kan,’ fluisterde hij in haar oor.
‘Jezus man, je bent al net zo’n watje als die huilebalk naast me,’ sprak ze geërgerd.
Iedereen zweeg. Er weerklonk een omineuze symfonie bestaande uit het getik van regendruppels, het gezwiep van ruitenwissers, het zachte geronk van de motor en het geruis van banden op steeds korreliger wordend asfalt. Op een enkele boerderij na waren er praktisch geen gebouwen meer te zien, en het aantal weggebruikers was ook behoorlijk geslonken. De maan, die hoog aan een sterrenloze hemel stond, leek de enige getuige te zijn van dit desolate tafereel.
Even later naderde het trio een kruispunt.
‘Ik heb een idee!’ zei Charlotte ineens enthousiast. ‘Laten we erom tossen!’
‘Wat?’ reageerde Luuk verbijsterd.
‘Zo maakte deze stakker zijn beslissingen,’ zei ze met een sardonische grijns op haar gezicht, terwijl ze met haar duim naar Willem wees. ‘Kijk die zielige, laffe slapjanus daar toch zitten als een lammetje op weg naar het slachthuis. Zonder zijn muntje is ie hulpeloos.’
De angst die Willem voelde was nog steeds in overvloed aanwezig, maar er begon nu ook een andere emotie bij hem op te wellen: woede. Pure, onbeteugelde woede. Hij maakte zich verschrikkelijk kwaad over het misbruik dat was gemaakt van zijn zwakheden, de doortrapte manier waarop hij was gemanipuleerd en de meedogenloosheid waarmee zij hem hadden vernederd. Voor de eerste keer in zijn leven stond de gewoonlijk zo timide man op het punt te ontploffen.
Charlotte haalde een geldstuk uit haar zak. ‘Kop, jij schiet die loser door zijn harses. Munt, ik doe het,’ zei ze vastberaden, waarna ze het muntje opgooide.
Terwijl de ogen van het snode tweetal gefixeerd waren op het blinkende object dat door de lucht wentelde, zag Willem zijn kans schoon. Hij stortte zich op het stuur en gaf een harde ruk naar rechts, waarop de wagen begon rond te draaien als een op hol geslagen carrousel en vervolgens net voor het kruispunt met krijsende banden van de weg gleed. De inzittenden werden ruw heen en weer geslingerd en tegelijkertijd klonk er een luide knal. Willem dacht eerst aan een klapband, totdat hij de dieprode spetters op het dashboard en de voorruit ontdekte. In een flits zag hij een dunne straal bloed uit Charlottes oogholte spuiten, waarna ze met haar hoofd tegen het stuur smakte en de claxon in haar plaats een doodskreet liet slaken.
Luuk was des duivels. Inmiddels had hij zijn vinger weer op de trekker en richtte het pistool op Willem. Voordat er echter een schot gelost kon worden, raakte de auto een paaltje en sloeg over de kop. Terwijl het voertuig hoog door de lucht tolde en de passagiers rondbuitelden als kledingstukken in een droogtrommel, bedacht Willem zich dat het weinig uitmaakte of de wagen nou op zijn wielen of op zijn kop zou landen, pijnlijk werd het toch wel. Een wrange glimlach vormde zich op zijn gezicht, waarna hij zich schrap zette voor de klap.
Onder begeleiding van het geluid van kreunend staal en opspattend water belandde de auto op zijn kant in een sloot. Minutenlang was er geen beweging te bespeuren, totdat uiteindelijk een portier, dat net boven het water uitstak, langzaam werd geopend en de eenzame overlevende uit het wrak geklommen kwam.
Willem was flink door de mangel gehaald, maar van ernstige verwondingen was gelukkig geen sprake. Hij hief zijn hoofd naar de hemel, sloot zijn ogen en liet de regen alle narigheid van zich afspoelen.
Even later strompelde hij over het drassige gras van de berm richting het kruispunt. Daar aangekomen hield Willem halt en plukte routinematig zijn muntje uit zijn zak. Hij staarde een moment naar het glimmende voorwerp in zijn handpalm, waarna hij het hoog in de lucht wierp.
Met een nauwelijks hoorbare plons raakte het geldstuk het water, om vervolgens naar de bodem van de sloot te zinken.

By achmedlien | February 19, 2020 - 12:59 pm - Posted in Nederlands, Onder de boom, Schrijfwedstrijden

Schrijverspunt organiseerde in de periode van 15 mei t/m 31 juli 2019 (deelnamemogelijkheid) de schrijfwedstrijd ‘Onder de boom’. De bedoeling was dat je een kort verhaal schreef van maximaal 1250 woorden waarbij het verhaal maar op de een of andere manier iets (of juist niets) onder de boom is. Het illustere viertal Romeo Mazzei, Bob de Winter, Sjors Kersten en Paul van der Zee, die voortaan beter bekend staan als ‘De Schrijvende Legendes’ raakten spontaan geïnspireerd en klommen dadelijk in de pen (al dan niet van brons) om hun botanische schrijftalenten aan te boren.
Ieder van hen wist voor het verstrijken van de uiterste inzenddatum een pronkstuk in te sturen, maar slechts één van hen slaagde er (terecht!) in om tot één van de winnaars te worden omgedoopt. De prijs? Een eervolle plaatsing van het ingezonden verhaal in de bundel ‘Onder de boom’.

Romeo Mazzei was de gelukkige… En we kunnen hem nog steeds niet vaak genoeg hiermee feliciteren.

Een troostprijs voor de resterende Schrijvende Legendes was er niet. Hoewel,… de plaatsing van hun korte verhalen in de Tycoon Newspaper mag je toch ook best trots op wezen? Of niet soms?

Onder de boom-deelnemer: Achmed Liën

Titel: Maple

Maple

“Je moet hem nu echt loslaten, Rina,” fluisterde Achmed zijn echtgenote toe. Samen gehurkt onder de dertig meter hoge suikeresdoorn troostten de twee elkaar met de gedachte dat er geen geschiktere plek is om dit te doen dan deze. Het goudgele licht van de nazomerzon wierp een warme gloed over het stel. De zeldzame warmte voor deze tijd van het jaar werd ook door Achmed in Rina’s moederliefde gevoeld. Niemand kon zich zo aan haar kleine overgeven als zij. Zo was althans Achmeds overtuiging. Dit besef bezorgde hem kippenvel. Ook hij hield het niet droog toen hij haar voelde trillen toen ze zwaar door haar tranen in en uit ademde. Ze knikte tweemaal traag voordat ze een beetje ontspande. Achmed wreef haar liefdevol tussen haar schouderbladen om haar te motiveren het kleine schepsel los te laten. Met veel moeite ging ze toch op twee knieën zitten om haar armen uit te vouwen. Voorzichtig boog ze voorover en legde haar kleine vol zorg onder aan de stam. Achmed ging nu staan en bood zijn vrouw een hand aan om hetzelfde te doen.
“Dit is zo moeilijk,” sprak ze hem met een waterig overslaande stemmetje toe toen ze zich door hem liet optrekken. Ze plaatste haar vuist even voor haar mond om haar emoties te bedwingen, terwijl ze zich met haar andere hand door Achmed liet meevoeren. Beide stapten ze langzaam weg bij de majestueuze creatie van Moeder Natuur. Over Rina’s knokkel daalde een traan op het eerste gevallen blad neer toen ze haar hand uitvouwde en deze naar haar kleine strekte.
“Het is beter zo. Kom.” Met deze woorden draaide Achmed haar naar zich toe. Met de rug naar de solitaire esdoorn liepen ze de heuvel af, de kleine onder de boom achterlatend. Achmed plaatste Rina’s hoofd op zijn schouder en gleed teder met zijn vingers door haar blonde pijpenkrullen.
“Afscheid nemen is altijd moeilijk, lieverd, maar hier moeten we hem echt loslaten.”
Rina knikte met een zilte snik.

Onder aan de heuvel staarde het echtpaar, nu weer naar de suikeresdoorn gekeerd, naar de hemel en het prachtige eronder gelegen landschap. Melancholisch liet Rina zich terugvoeren naar het moment dat zij haar Maple hier vond. Toen had ze er nog geen idee van dat de kleine wees eigenlijk een jongetje was. Ze had hem naar de markante boom genoemd, waarvan Canada het bekende rode vijflobbige blad in de landsvlag plaatste. Het was een moeilijke en alles behalve logische beslissing geweest om hem mee te nemen, maar ze kon niet anders. Bij het zien van zijn stralende kraaloogjes was zij zich meteen aan hem gaan hechten. Moederziel alleen lag hij daar, verweesd en bijna zelf het slachtoffer geworden van de oorlog. Tegen alle logica in had zij zich over hem ontfermd. Furieus was ze op de strijder – één van haar eigen mensen – die diens moeder had omgebracht en al klaar stond om ook zijn leven te nemen. En toch, hoewel Maple het kind was van de vijand, had Rina het niet over haar hart kunnen krijgen om het hulpeloze jong aan zijn lot over te laten. Met gemengde gevoelens bij de aanblik van zijn omgebrachte moeder had ze toch besloten om hem op te pakken. Ze wierp de belager een kwade blik toe en wikkelde de kleine in haar vest. Met het kleine mannetje tegen haar borst geklemd vluchtte ze toen van het slagveld. Thuis aangekomen had ze er erg tegenop gezien hoe Achmed zou reageren toen ze met hem thuiskwam, maar gelukkig reageerde hij precies zoals zij zelf had gedaan. De twee, vader en aangenomen zoon, keken elkaar aan en waren beide meteen gek van elkaar.
En zo geschiedde dat zij Maple hadden opgevoed alsof het hun eigen kind was, al worstelden ze wel enorm hoe ze de opvoeding moesten aanpakken. Onervaren als ze waren hadden ze hem toch het beste gegeven wat ze hem konden bieden, maar beide wisten dat eens het moment zou komen dat het niet langer meer kon. Een kind grootbrengen was één ding, maar een wezen als dit vergde veel meer dan normaal ouderschap. Eerder al had Achmed zich eens ernstig verwond tijdens het stoeien met de kleine jongen, het mannetje waar hij zo verknocht aan was. En met wat hij daar toen aan had overgehouden had hij nog geluk gehad. Vijf maanden lang heeft Achmed in het verband moeten zitten en al die tijd heeft hij zijn linkerarm niet of beperkt kunnen gebruiken. Ook duurde het even voordat zijn haar weer terug groeide. Vanaf zijn slaap tot de inham herinnert de linkerzijde van zijn gezicht aan het incident dat hem bijna fataal werd.
Vanaf dat moment realiseerden zij zich dat ze afscheid moesten gaan nemen, een gruwelijke beslissing, maar het moest. Maple werd onhoudbaar, een gevaar voor zichzelf en voor zijn omgeving. Na vele slapeloze nachten besloten de twee er toch voor te gaan. Ergens zomaar achterlaten was geen optie, Maple zou simpelweg terugkeren naar zijn pleegouder. Maple moest in slaap worden gebracht.

Achmed voelde dat hij zijn vrouw moest opvangen toen het eindelijk gebeurde. Het moment was daar. Rina kreeg zowat een flauwte toen ze in de verte hun zoontje zagen opstijgen. Hoewel een geoefend oog nodig was om het goed te kunnen zien, herkenden deze twee zorgzame ouders hun mannetje meteen. Voor een kort moment trok er een silhouet langs de onderzijde van de suikeresdoorn, die tegen de ondergaande zon nu paars afstak. In een innige omhelzing staarden de twee naar zijn vlucht en volgden iedere beweging. Een koude schok sloeg er om Rina’s hart toen een oranje gloed door de hemel trok. Een vuurballetje schoot door de lucht, maar had lang de kracht nog niet als het volwassen exemplaar waar men zo voor vreesde.
Nog versuft van de verdoving worstelde het kleine drakenjong met de controle over zijn vleugels. Onvast trachtte de kleine Maple grip te krijgen over zijn eerste vrije vlucht. Instinctief sloeg hij steeds beter het gewenste ritme aan, maar hij was nog erg verward. Vaag onderscheidde hij de plek onder zich, waar hij vanaf een heuvel was opgestegen. In alle desoriëntatie waar hij nu nog tegen vocht, voelde die plek nog het meest vertrouwd. Waarom, dat wist hij alleen niet meer. Het was de sensatie van de vrijheid en het onbekende waar hij vooral door werd aangetrokken. Het instinct won het van de zorg waar hij mee was groot gebracht.

Met troebele ogen staarden zijn pleegouders hem na, totdat hij geheel uit beeld verdween.
“Geloof me, Rina, hij zal zijn soortgenoten vinden,” stelde Achmed zijn vrouw gerust.
“D-dat geloof ik ook,” antwoordde Rina in een snik die nu plaatsmaakte voor een glimlach. Toch keek ze nog eenmaal achterom, alsof ze zich ervan wilde vergewissen dat ze hem ook zouden accepteren. En juist op dat moment klonken er diverse geluiden vanachter de heuvels. Drakengeluiden.
Rina glimlachte bij het horen ervan.
“De Monsteroorlog is voorbij, mijn liefste Achmed. Zouden mensen en monsters nu in vrede naast elkaar kunnen bestaan?”

By de BoBfather | January 10, 2020 - 12:03 pm - Posted in Nederlands, Onder de boom, Schrijfwedstrijden

Schrijverspunt organiseerde in de periode van 15 mei t/m 31 juli 2019 (deelnamemogelijkheid) de schrijfwedstrijd ‘Onder de boom’. De bedoeling was dat je een kort verhaal schreef van maximaal 1250 woorden waarbij het verhaal maar op de een of andere manier iets (of juist niets) onder de boom is. Het illustere viertal Romeo Mazzei, Bob de Winter, Sjors Kersten en Paul van der Zee, die voortaan beter bekend staan als ‘De Schrijvende Legendes’ raakten spontaan geïnspireerd en klommen dadelijk in de pen (al dan niet van brons) om hun botanische schrijftalenten aan te boren.
Ieder van hen wist voor het verstrijken van de uiterste inzenddatum een pronkstuk in te sturen, maar slechts één van hen slaagde er (terecht!) in om tot één van de winnaars te worden omgedoopt. De prijs? Een eervolle plaatsing van het ingezonden verhaal in de bundel ‘Onder de boom’.

Romeo Mazzei was de gelukkige… En we kunnen hem nog steeds niet vaak genoeg hiermee feliciteren.

Een troostprijs voor de resterende Schrijvende Legendes was er niet. Hoewel,… de plaatsing van hun korte verhalen in de Tycoon Newspaper mag je toch ook best trots op wezen? Of niet soms?

Onder de boom-deelnemer: Bob de Winter

Titel: Sympathie

Dag 8.

Vandaag heb ik de vrouw voor het eerst gezien onder de Boom. Ik lag op mijn gewone plekje en plotseling verscheen zij voor mijn ogen. Ik had natuurlijk al gehoord van haar komst, maar ik had haar door de hectiek van de afgelopen week nog niet mogen aanschouwen. Ze is beeldschoon!
De Tiran heeft mij verboden om met haar in contact te treden, zoals hij wel vaker om onduidelijke redenen dingen verbiedt. Daarom hield ik mij voor haar schuil tussen het gebladerte, dat mij aan haar nieuwsgierige blikken onttrok. Het is wel duidelijk dat de Boom haar interesse heeft gewekt.

Dag 9.

Ze was er weer, samen met haar man. Ze hadden een heftig verschil van mening over de Boom. “Wat hebben we hier te zoeken? Je weet dat hij het niet fijn vindt als we ons hier ophouden,” hoorde ik hem verwijtend zeggen. “We hebben hier zoveel andere lieflijke plekken om ons te vermaken!”
Uit de woordenwisseling kon ik opmaken dat ook zij waren getroffen door een van de arbitraire verordeningen van de Tiran. Wat is dat toch een ongelooflijke control freak! Het wordt tijd dat hij eens op zijn nummer wordt gezet.

Dag 10.

De Boom heeft blijkbaar een enorme aantrekkingskracht op de vrouw. Opnieuw hield ze zich in de omgeving op, steelse blikken om zich heen werpend uit angst om betrapt te worden. Verlangend gluurde ze naar de sappige vruchten.
Ik twijfel… Zal ik het wagen om haar aan te spreken? Misschien kan ik van haar nieuwsgierigheid gebruik maken om de Tiran een hak te zetten. Een geslepen plannetje begint bij me op te komen.

Dag 11.

Ik heb haar aangesproken! Ze was erg geschrokken van mijn uiterlijk toen ik plotseling uit het struweel tevoorschijn kwam, maar ze leek opgelucht toen ik haar in verstaanbare taal toesprak. “Waarom mag je hier niet komen van je man?” vroeg ik haar. “Staat hij niet wat te veel onder de invloed van de Grote Baas?”
Onverschillig haalde ze haar schouders op. “Ja, hij heeft natuurlijk veel aan hem te danken. Het feit dat we hier mogen zijn is voor hem heel belangrijk.”
“Vind je het niet een beetje zwak om zo maar toe te geven aan de nukken van een meerdere? Ik zou toch wat meer manhaftigheid van een partner verwachten!”
Peinzend vervolgde ze haar weg. Ik denk dat ik wel iets bij haar heb losgemaakt.

Dag 14.

Twee dagen heeft ze zich niet bij de Boom vertoond, maar vandaag stond ze bij de stam en riep me bij zich. Ze had een vastberaden blik in haar ogen.
“Ik heb de laatste dagen eens zitten nadenken en ik geloof dat je wel een punt hebt. Maar wie ben je eigenlijk? En wat voor belang heb jij bij de Boom?”
“Zie me maar als een vriend die het goed met je voorheeft. De Grote Meneer is naar mijn smaak wat te overheersend en neerbuigend ten opzichte van jullie”.
Ze wierp een verlangende blik op de prachtige sappige vruchten aan de Boom.
“Wil je er niet eens een proberen? Ze zijn echt heerlijk!” zei ik op vleiende toon, maar de invloed van de Tiran was nog steeds te groot.

Dag 15.

Ze is woedend! Boos op haar man, die slaafs de bevelen van de Tiran opvolgt, maar nog meer op de Grote Baas zelf.
“Wie is hij om ons hier dingen te ontzeggen zonder duidelijke reden? Wat zijn zijn motieven en wat houdt hij voor ons verborgen?”.
Ik gooide nog wat olie op het vuur: “Hij is vast bang om van zijn troon gestoten te worden en de macht te verliezen die hij over jullie heeft. Ik heb zelf al ondervonden dat hij onafhankelijkheid slecht kan verdragen en het liefst alles en iedereen onder de duim houdt.”
Weifelend keek ze me aan. “Maar hij heeft toch het beste met ons voor? We hebben alles aan hem te danken!”
“Dat lijkt misschien wel zo, maar doet hij dat voor jullie of voor zichzelf? Voor hem is het één grote power trip! Kijk, aan die tak hangt een heerlijke vrucht! Zou je die niet graag eens proeven en met je geliefde willen delen? Wacht maar even, ik haal hem wel even voor je.”
Eindelijk had ik haar overtuigd. Ze nam de aangereikte vrucht aan en liep ermee weg. Gniffelend sloop ik achter haar aan, want ik wilde natuurlijk wel zien hoe dit zou aflopen.
Haar man schrok verschrikkelijk toen ze hem de vrucht liet zien.
“Maar, maar… Wat heb je gedaan? Die vrucht komt toch van de Boom? Je weet dat we daar niet van mogen eten! De Heerser zal ons straffen!”.
“Ach, dat zal toch wel loslopen? De Heerser heeft wel iets anders aan zijn hoofd. En bovendien… waarom heeft hij dat eigenlijk verboden? Ik denk dat hij al het lekkere fruit voor zichzelf wil houden. Kijk eens wat heerlijk hij er uitziet! Hier, jij mag het eerste hapje.”
Schichtig om zich heen kijkend beet de man een heel klein stukje van de aangeboden lekkernij, waarop zijn vrouw ook een flinke hap nam. Een triomfantelijk gevoel maakte zich van mij meester en breed lachend kwam ik uit mijn schuilplaats tevoorschijn.
Een donderend geraas weerklonk en plotseling was de Heerser daar. Woest schreeuwde hij naar de man en vrouw. “Alles heb ik voor jullie gedaan en nu proberen jullie mij op zo’n manier te bedriegen! Jullie zijn mijn goede zorgen en deze paradijselijke omgeving niet waard. Verdwijn hier en kom nooit meer terug!”
Sidderend wees de vrouw op mij. “Ma… ma… maar hij heeft het aan mij gegeven. Eigenlijk is hij de verantwoordelijke!”
De Heerser keerde zich om en zag mij kronkelend van plezier in het gras liggen.
Ik siste hem toe: “Pleased to meet you! Hope you guessed my name…”

By Zombie | September 27, 2019 - 12:04 pm - Posted in Nederlands, Onder de boom, Schrijfwedstrijden

Schrijverspunt organiseerde in de periode van 15 mei t/m 31 juli 2019 (deelnamemogelijkheid) de schrijfwedstrijd ‘Onder de boom’. De bedoeling was dat je een kort verhaal schreef van maximaal 1250 woorden waarbij het verhaal maar op de een of andere manier iets (of juist niets) onder de boom is. Het illustere viertal Romeo Mazzei, Bob de Winter, Sjors Kersten en Paul van der Zee, die voortaan beter bekend staan als ‘De Schrijvende Legendes’ raakten spontaan geïnspireerd en klommen dadelijk in de pen (al dan niet van brons) om hun botanische schrijftalenten aan te boren.
Ieder van hen wist voor het verstrijken van de uiterste inzenddatum een pronkstuk in te sturen, maar slechts één van hen slaagde er (terecht!) in om tot één van de winnaars te worden omgedoopt. De prijs? Een eervolle plaatsing van het ingezonden verhaal in de bundel ‘Onder de boom’.

Romeo Mazzei was de gelukkige… En we kunnen hem nog steeds niet vaak genoeg hiermee feliciteren.

Een troostprijs voor de resterende Schrijvende Legendes was er niet. Hoewel,… de plaatsing van hun korte verhalen in de Tycoon Newspaper mag je toch ook best trots op wezen? Of niet soms?

Onder de boom-deelnemer: Sjors Kersten

Titel: Bonsai

Japan, 11 augustus 1945

Vermoeid fietste Tadashi over een zandweg die in enkele decennia was uitgesleten door boeren die hier normaliter met hun ossen van en naar hun rijstvelden liepen. Nu was er echter niemand te bekennen.

Tadashi’s hele lichaam deed pijn, maar hij trapte stug door. Met een kleine rugzak proviand was hij aan het eind van de vorige middag vertrokken en sindsdien had hij zichzelf enkel in het holst van de nacht enkele uren rust gegund.
Een vreselijke nachtmerrie had hem doen ontwaken en bij het zien van het eerste ochtendlicht was hij weer op zijn fiets gestapt om zijn tocht voort te zetten. Zijn lichaam protesteerde direct, maar er was niets dat hem nu zou kunnen stoppen.

Vijf dagen eerder werd het stadje waar Tadashi woonde opgeschrikt door het nieuws dat er iets vreselijks was gebeurd in Hiroshima; de stad was compleet weggevaagd door een Amerikaanse bom.
Tadashi had zichzelf altijd zoveel mogelijk afzijdig gehouden van de overzeese oorlogen die zijn vaderland al zoveel jaren voerde en hoopte dat er spoedig een tijd van vrede aan zou breken, maar de verwoesting van Hiroshima had hem wakker geschud. Als de Amerikanen zo’n grote vernietiging binnen de Japanse archipel teweeg konden brengen, was niemand meer veilig.
Na het radiobericht over de ramp in Hiroshima had Tadashi direct geprobeerd om zijn ouders en broers te bereiken. Gelukkig hadden hij of mensen die hij kende hen allen diezelfde dag nog weten te spreken en bleek iedereen ongedeerd.
De dagen erna waren als een waas aan Tadashi voorbij getrokken. Er heersten chaos en angst op straat en van zijn werk als beginnend architect was weinig terechtgekomen. Hij wist zichzelf uiteindelijk af te leiden door te starten met een nieuwe klus, tot hij geschreeuw op straat hoorde.
Buiten zag Tadashi dat de mensen in paniek waren. Het duurde even voor hij doorhad wat er gebeurd was, maar toen het tot hem doordrong, was het alsof de grond onder zijn voeten wegzakte. Nagasaki was gebombardeerd; eenzelfde verwoesting als drie dagen eerder.
Tadashi rende naar huis, pakte wat te eten en drinken bij elkaar en vertrok op zijn fiets. Bij het treinstation bleek het treinverkeer compleet stil te liggen en de weinige auto’s in het stadje waren al ingezet voor noodhulp aan Hiroshima. Er zat niets anders op dan naar Nagasaki te fietsen.
De mensen aan wie hij de weg vroeg, probeerden hem te overtuigen om rechtsomkeert te maken tot ze hoorden wat zijn doel was en ze hem met gemengde gevoelens verder hielpen.

Na zijn korte nachtrust duurde het niet lang voor Tadashi de omgeving begon te herkennen, maar het was compleet anders dan in zijn jeugdherinneringen. Hij passeerde vele mensen die in tegenovergestelde richting reisden, vluchtend van de stad. Hij zag ontroostbaar verdriet, onheelbare wonden en karren met opgestapelde lijken. Met tranen in zijn ogen fietste Tadashi verbeten door; hij mocht de hoop niet verliezen.
Het moment dat hij door de straat van zijn ouderlijk huis zou rijden had hij al tientallen malen in zijn hoofd afgespeeld toen hij in de verte de kruin van de Witte Den zag. Tijdens zijn jeugd was het al een herkenningspunt geweest; deze boom die door zijn overgrootouders werd geplant om de geboorte van zijn grootvader te vieren en uiteindelijk tot machtige hoogte gegroeid was.
Toen de boom een paar jaar oud was gebruikte Tadashi’s overgrootvader een gesnoeid takje van de Witte Den om een bonsai te kweken. Dit werkte zo goed, dat hij vol enthousiasme meerdere stekjes van de boom begon te planten.
Hij was ongelofelijk trots op zijn bonsais en terwijl de Witte Den tot steeds grotere hoogtes reikte, groeide zijn zoon op met een grote passie voor het kweken en vormen van bonsais. Zijn talent bleek zo groot, dat mensen van heinde en ver kwamen om de boompjes te bewonderen. Zo ontstond er een traditie die ook door Tadashi’s vader werd voortgezet.
Maar ook om een andere reden was er een bijzondere band met deze boom ontstaan, die door ieder familielid gekoesterd werd. Tadashi’s grootouders, later zijn eigen ouders en nog niet zo heel lang geleden zijn broers, waren allemaal onder deze boom getrouwd.
Tadashi stelde zichzelf altijd voor dat hij onder de Witte Den zijn toekomstige bruid ten huwelijk zou vragen en daar later op een feestelijke dag zou trouwen met de vrouw van zijn dromen en met haar zou dansen onder een dak van dennentakken en gekleurde lampionnen.

Hoe dichter Tadashi bij zijn ouderlijk huis kwam, hoe meer leed hij zag. Mensen die huilend op straat zaten naast het levenloze lichaam van een geliefde, verwarde kinderen die hun ouders kwijt waren en een halfnaakte vrouw die met brandwonden over haar hele lichaam midden over straat strompelde. Tadashi wendde zijn blik af en schaamde zich dat hij niet afstapte om deze mensen te helpen, maar hij kon niet anders dan blijven trappen.
Bij een gebouwtje waar het dak van was afgebrand, sloeg hij de straat in waar het huis van zijn ouders stond. Tadashi durfde niet meer om zich heen te kijken, omdat hij niet geconfronteerd wilde worden met het verdriet in de straat waar hij was opgegroeid en fixeerde zijn blik op de poort waar hij naar binnen zou lopen.
Langzaam kwam zijn fiets tot stilstand en toen hij afstapte schoot er zo’n pijnlijke steek door zijn lichaam dat hij voor een moment dacht dat hij flauw zou vallen. Tadashi haalde diep adem en liet zijn fiets los, die op de grond kletterde. Hij legde zijn hand op de handgreep van de poort en duwde die voorzichtig open.
Het kleine binnenplaatsje was verlaten. Het enige dat opviel waren de gebroken dakpannen die van het huis waren geblazen. Zo snel als zijn pijnlijke benen hem konden dragen liep Tadashi het huis in.
‘Vader?’ riep hij. ‘Moeder?’
Er kwam geen reactie en binnen leek het alsof er niets gebeurd was. Alles zag er precies zo uit als normaal. Het enige wat Tadashi miste was de geur van eten uit de keuken, waar zijn moeder normaliter op dit tijdstip druk in de weer zou zijn. Hij klampte zich vast aan de hoop dat zijn ouders elders in veiligheid waren.

Nadat Tadashi het hele huis gecontroleerd had, stapte hij naar buiten. Deze prachtige tuin was de trots van zijn ouders, maar nu lagen er bonsais op de grond, omringd door scherven van gebroken potten en het grind was bezaaid met ontzettend veel naalden die de Witte Den verloren was. Tadashi keek naar de boom en zag dat de stam grotendeels zwart was, alsof deze in brand had gestaan.
Aan de voet van de grote boom zag hij iets vreemds. Hij herkende het eerst niet, of wilde het niet herkennen, maar de tranen sprongen in zijn ogen toen hij zich realiseerde waar hij naar keek.
Tadashi rende naar de boom en wilde helpen, maar zag dat het al te laat was. Voor hem op de grond zaten zijn ouders, die in een innige omhelzing gestorven waren. Net als bij de Witte Den was hun huid op veel plekken verbrand, blootgesteld aan de vernietigende kracht van de bom.
De laatste energie verdween uit Tadashi’s lichaam en verslagen zakte hij op zijn knieën. Voorovergebogen en steunend op zijn armen zag hij door zijn opwellende tranen heen iets tussen de lichamen van zijn ouders in staan. Het was een aardewerken potje met een nieuw bonsaistekje van de Witte Den, dat ze hadden beschermd met hun leven. Hun laatste daad uit liefde voor hun familie.

Lieve lezers,

Ronde 8 van Youzzle’s wedstrijd ‘Nederland schrijft een boek’ is alweer aan de gang. Met nieuwkomer Isabel van Egdom en trouwe deelnemer Johan van de Velde strijden we om de winst om dit hoofdstuk opgenomen te krijgen in het verhaal ‘Wisselwereld’. Sjors Kersten won met het gelijknamige hoofdstuk de eerste ronde en zette daarmee de basis voor het verhaal.

Naar mate we dichter naar het einde komen, en dus steeds meer moeten teruglezen om bijgelezen te zijn en de continuïteit te bewaken, wordt het schrijven van een hoofdstuk ook steeds meer een opgave. Maar ik heb het weer met plezier gedaan en er meer willen instoppen dan er uiteindelijk binnen 5.000 woorden uit is gekomen. Want dat is het maximum aantal woorden waarbinnen je moet blijven. Ik heb me in dit hoofdstuk met name hierop gericht:
– Hoe beleeft Myrthe het ‘buiten de tijd geplaatst zijn’?
– Een vervolg geven op het dichter op de huid laten aansluiten van Myrthe’s catsuit waarmee Isabel geëindigd was.
– Deirdre introduceren.
– Antwoord geven op waarom Evan Luis’ catsuit niet kon vinden.
– En voor mij persoonlijk iets waar ik erg naar toe heb geleefd … wat is de motivatie van Techlab om Procyon te willen perfectioneren? Wat is überhaupt hun doel met dit project? Afijn, met dat laatste kun je natuurlijk nog steeds alle kanten op.

Origineel had ik ook in de planning Luis weer tot leven te wekken in de Wisselwereld, maar schrapte dat plan later. Sorry BoB(*).

Wat ik helaas niet heb kunnen inbrengen, maar er eerst wel half in had zitten waren uitstapjes naar het vervolg van Dytre en zijn gat in de muur. En natuurlijk wat er met Procyon en Evan verder gebeurt.

(* = Luis is niet door mij verzonnen, maar ik durf toch wel te zeggen dat ik zijn karakter flink heb uitgewerkt. Hierbij was BoB een groot voorbeeld.)

Hierbij mijn versie van hoofdstuk 6 in het verhaal Wisselwereld:

( of klik hier voor de YOUZZLE versie )

Toen ze tegen de middag van haar penthouse was vertrokken, was de horizon moeilijk te zien door het stof en de hittenevel, maar bij het oprijden van de Route du Soleil had de laatste koele luchtstroom van die maand de lucht gezuiverd en zag ze in de verte hoe het Rhônedal werd geflankeerd met blauwe bergruggen. De hellingen aan weerszijden waren ruig met bos begroeid en strekten zich uit tot zover het oog kon reiken. Het dal werd doorsneden door de Rhône die de kolkende stroom was die naar het zuiden liep en door de bergen werd gevoed in kracht. Het was afzien geblazen in de drieëneenhalve week die nu zouden volgen. Een genadeloze hittegolf zou vanaf deze dag het onderste deel van Frankrijk in haar greep houden. Toen Myrthe de snelweg verder opreed, werd de bebouwing minder en het natuurschoon uitnodigender. Op nog geen half uur voor twaalf bereikte ze het breder wordende asfalt dat een nieuwe aansluiting op de autoroute naar de zon markeerde. Met dit verschil dat ze van de zon afreed naar het noorden, als je tenminste mag aannemen dat je voor de meeste zon aan de Middellandse Zee moest zijn. De stad Lyon onderbrak die route, waar de tolpoorten mede hun bestaansrecht aan te danken hadden. Binnen de stad werd geen tol geheven, dat betaalde je voor de Route du Soleil. Myrthe had eigenlijk net zo goed de zuidelijke tolpoort kunnen kiezen voor het doel waarvoor ze hier kwam. Maar omdat de noordelijke haar hier naar 25 juli had gebracht, vertrouwde ze erop dat deze haar ook weer terug naar 19 augustus zou kunnen brengen. Hoe wist ze alleen nog niet.

Met gepaste snelheid volgde ze de verkeerstroom naar de poorten. Niet dat het wat uitmaakte hoe snel zij reed, want ze leek toch geen deel uit te maken van deze wereld. Ze deed dit uit gewoonte en het misstond hier niet. De overige weggebruikers weken in ieder geval niet voor haar uit en reden blind door haar heen. Daar was ze ook nog niet compleet over uit; op de één of andere manier moest Myrthe naast de tijd zijn geplaatst. Hoe had ze dat nou voor elkaar gekregen? Waar ze ook ging of wat ze ook deed, er was niemand die opkeek van haar acties. Evenmin keken mensen naar háár om. Voor hetzelfde geld had ze hier in haar blote kont kunnen rondwandelen. Nu, dat scheelde met haar catsuit toch niet zoveel.
Myrthe hield halt op het uit asfalt bestaande plateau, nam haar helm af en overdacht haar opties. Wat kon ze hier nu uitrichten? Iets zei haar dat dit de juiste plek was geweest om naar toe te rijden, maar een stevig argument voor het ‘waarom’ had ze niet. Ofschoon het bijna twaalf uur was, was dit de volstrekt verkeerde dag om Dytre te ontmoeten voor die vervelende afspraak. En al had ze die confrontatie met hem aan kunnen gaan, ze kon zich moeilijk naar haar eigen tijd flitsen door even met haar vingers te knippen. De péage  moest haar dit antwoord gaan geven, was ze van mening. Door de slagbomen gingen de automobilisten, veelal bestaande uit toeristen, af en aan. Myrthe zocht de tolhokjes af door er vanuit een ontspannen houding naar te kijken en sprak haar pak aan om eventuele mogelijkheden af te tasten. Niets. Statische betonnen huisjes waren het. Er was niets magisch aan. De monotone wijze waarop de slagbomen om beurten op en neer sprongen begonnen haar zelfs te irriteren. En toch had het erop afrijden haar de eerste keer naar hier gebracht. Procyon was opslag verdwenen en met hem was het grillige toneel van verkeersslachtoffers door hun achtervolging schoongeveegd zodra ze door één van die poorten was gegaan. Ook dat gegeven stond haar niet aan. Waarom kon zij wel door zo’n poortje naar een andere tijd bewegen en bleef dat duistere figuur dat haar op de hielen zat achter in de andere wereld? Hier zag zij hem immers niet. Een logische gevolgtrekking kon zijn dat hij haar naar deze wereld zou volgen om hier alsnog korte metten met haar te maken.

Hij was zeker tien keer sterker dan haar, dus waar bleef hij nou met zijn superkrachten? Of dat überhaupt hout sneed wist Myrthe niet. Evenmin wist ze of het wel betekende dat hij minstens over dezelfde capaciteiten moest beschikken als zij inmiddels bij haarzelf had ontdekt. Zij droeg een catsuit dat haar die vermogens had gegeven. Maar wat Procyon precies moest voorstellen was Myrthe nog niet volledig over uit.
Op dat ogenblik staarde ze naar haar armen en kwam tot een griezelig inzicht. Bevend liet Myrthe haar stuur los en hield haar handen onvast voor zich. Ze draaide haar polsen naar binnen, aanschouwde ze en zag vol verbijstering hoe haar lichaamshaar door het catsuit stak. Ook ontwaarde ze door de zwartroze stof heen de paar kleine moedervlekjes op haar onderarmen en het beetje littekenweefsel dat haar bleef herinneren aan dat moment dat zij zich aan de ovendeur had verbrand. Opnieuw kreeg ze het warm en begon zichtbaar te transpireren. Parelend zweet drong door het catsuit heen en werd aan de oppervlakte zichtbaar. De stof was zich verder om haar huid gaan aanspannen en was er nu compleet één mee geworden. Strakker dan dit kon het catsuit gewoon niet worden, en het voelde werkelijk alsof ze naar haar eigen huid keek, maar dan de zwartroze versie daarvan. Myrthe begon te trillen. Het bracht haar tot het besef dat ze wilde weten hoe de rest van haar lichaam hierop had gereageerd. Even slikte ze en keek vervolgens naar beneden. De beheersing op haar ademhaling was ze al langzaam aan het verliezen. Waar ze even bang voor was geweest werd namelijk bewaarheid; van haar dijen tot haar heupen en haar borsten, ja zelfs het meest intieme plekje, het liet allemaal even weinig aan de verbeelding over. Het catsuit was overal om haar heen samengesmolten. Haar lijf zat er nog bloter bij dan ze ermee het strand op had gedurfd. Myrthe was gewoon poedelnaakt!

Volslagen in paniek stapte ze van haar motor af en deed een paar passen naar achteren. Het was alsof ze ervoor wilde wegstappen, maar het ding had natuurlijk niks verkeerd gedaan. Het enige wat ze er echt mee bereikte was dat haar motor op de grond stuiterde. Ze had in haar ontsteltenis vergeten het op de standaard te plaatsen. Uit schaamte hield ze haar handen voor haar intieme delen en drukten haar dijbenen bij elkaar. Verwilderd keek ze om haar heen en smeekte bijna dat niemand haar had kunnen zien. In elk geval niet zo. Ze was bloot en dacht dat ze er uit moest zien als  een monster. Haar ogen schoten van links naar rechts. Een reactie van het reizende volk om haar heen bleef echter uit. Auto’s draafden voort naar en van de tolpoorten. Een jongetje kwijlde in haar richting tegen het raampje van een portier, maar dat was slechts omdat hij sliep en op was van de laatste vakantiereis die hij met zijn ouders wenste te maken. Zijn moeder zat verveeld haar haardos te bloemschikken terwijl ze op haar arm leunde tegen dezelfde kant van de auto. En haar man achter het stuur leek de intentie te hebben slecht weer mee naar huis te nemen voor zijn collega’s. Hadden ze hem maar niet moeten bellen tijdens zijn vakantie. Een nieuwe met uitlaatgassen vervuilde luchtstroom beroerde Myrthe en maakte dat ze die kant op keek waar de oorzaak vandaan kwam. Instinctief was ze toch van de stationwagen, die haar juist voorbij reed, opzij gestapt en ze zocht in de achteruitkijkspiegel naar de bevestiging dat ze niet was gezien. En ook die persoon had zijn blik op oneindig en leek Myrthe in het geheel niet te hebben opgemerkt, althans dat dacht ze. Misschien had hij wel eerder in zijn spiegeltje gekeken dan zij naar hem keek. Ze draaide om haar as en voelde zich doodongelukkig. Haar hart begon als een bezetene in haar borstkas te kloppen en een ongecontroleerdheid in haar ademhalen bracht een lichte hyperventilatie op gang. Juist in deze situatie zouden alle hoofden nu haar kant op moeten staan. In haar verwachting van het slechtste in de mens zouden ze altijd erger hebben gereageerd dan ze in werkelijkheid zouden doen. Met een duivelse schaamteloosheid hadden ze haar dan in een kring staan uitlachen. Met name de mannen zouden zich naar voren hebben gedrongen om maar zoveel mogelijk van haar te zien en haar gebiologeerd aan te staan gapen. Met een beetje geluk was er dan een vrouw of misschien zelfs wel een gentlemen die met een jas op haar af kwam stappen en haar toedekkend uit de menigte zou wegleiden. Niets van dat alles gebeurde. Myrthe werd volkomen genegeerd.

Huilend met een stroom dikke tranen bleef ze in afwachting van al die gebeurtenissen. Ze hoopte bijna dat mensen zo zouden reageren. Want als er ook maar iemand was die op haar af kwam stappen dan betekende dat in ieder geval dat ze gezien was. En belangrijker: dat ze bestond. Liet het maar de meest vernederende gebeurtenis zijn die ze in haar leven had meegemaakt. Alles beter dan dit. Nu gierde er een mix verscheurende gevoelens door haar lijf en brachten een eindeloze emotie van eenzaamheid teweeg. Snikkend zakte zij op haar knieën en begroef haar gezicht in haar handen. Ze miste Evan en wist noch hoe ze hem kon helpen noch hoe ze hier uit deze wisselwereld kon geraken. Myrthe was de wanhoop nabij.

Er ging zeker een minuut of vijf voorbij voordat Myrthe zich hervond. Het had haar echter veel langer geleken. Stijfjes en schokkerig als een pas geboren veulen raapte ze zichzelf bijeen en stond wankel op. Bloed steeg haar direct in rap tempo naar het hoofd. Sterretjes in haar zicht informeerde haar dat ze te snel was opgestaan. Moeizaam tuurde ze door de waas die voor haar ogen hing. De hitte van de dag werkte daar niet in mee. Ze snoof luidruchtig de zoute tranen weg en zonder dat ze nu direct wist wat haar te doen stond, herstelde zij zich aardig. Het kon haar ook geen barst meer schelen eigenlijk. Fijn, dacht ze. Dan zouden ze haar maar zien! Belangrijker was dat ze een weg naar haar eigen tijd vond. Dan kon ze daar haar blote achterste bij Dytre laten zien en hem vervolgens zo’n harde rottrap tussen de benen verkopen dat hij snakkend naar lucht opdracht zou geven aan zijn mannen om Evan vrij te laten. Prioriteit had nu daar te geraken. En als ze eenmaal terug in haar eigen vertrouwde wereldje was en aan alle verplichtingen had voldaan dan eiste ze alsnog dat haar verjaardagsfeest gevierd werd.
Myrthe kookte. Wijdbeens en met gebalde vuisten stond ze woest tegenover de poorten met rechts van haar op de grond haar motor. Ze raapte deze van het asfalt, wierp haar lange stelten eromheen en startte haar motor, vastberaden dat te doen wat ze in haar hoofd had. Zodra één van de slagbomen omhoog zou komen en de enige auto die ervoor stond erdoor zou gaan, zou zij er met een noodvaart langs glippen. De keer dat ze door Procyon achterna gezeten werd werkte dit ook. Toen was het een noodgreep, nu een bewuste keus. Een automobiliste had juist haar kaartje ontvangen en Myrthe zag hoe haar hand door het raampje van het bestuurdersportier verdween. In dezelfde seconden dat die warme banden hun rollende bewegingen vervolgden gaf Myrthe vol gas. Ze trok snel op en had binnen geen tijd de snelheid bereikt waarmee ze ook de auto zou passeren. De schaduw van de rechtopstaande slagboom gleed nog maar net over de achterbak van deze vakantiegangers toen de weerkaatsing van het licht uit Myrthe’s koplampen op z’n felst het kenteken bescheen. Haar skinny catsuit had haar reeds verwittigd dat ze nu precies genoeg ruimte zou hebben om langs de achterkant het brede wegdek op te scheuren. De uittekening van hoe de materie stroperig om haar heen zou samenpakken om haar terug te tillen naar haar eigen dimensie bleef echter uit. Ze zoefde op een haar na tussen het beton van de tolpoort en de achterbumper door. Myrthe had het gas losgelaten, terwijl de vakantiegangers juist vol gas doorstoomden naar hun thuisadres. Ze draaide haar motor in een U-vorm om haar eigen as en wenste het resultaat te zien van haar actie.
“Hou maar op tante,” klonk schielijk een matte vrouwenstem achter haar, “… wat je nu doet heeft niet zoveel zin.”
Verschrikt trok Myrthe haar helm af en keek om. Op een afstand van zo’n dertig meter achter haar zag ze een vrouw die op haar af kwam lopen. Te oordelen aan haar huidskleur en bouw moest ze van Spaanse afkomst zijn, al was ze modieus gekleed als een Fran?aise. Ze droeg een nauwsluitende broek van een soort spijkerstof die bij de broekzakken wat wijder was. Daarbovenop had ze een glinsterende zalmkleurige blouse aan met allerlei franjes. Ze had kort kastanjebruin haar dat haar mokka huid accentueerde en keek met twee diepbruine kijkers de wereld in. Haar leeftijd liet zich moeilijk raden. Duidelijk was wel dat trouwe huidverzorging gemakkelijk vijf tot acht jaar van haar werkelijke leeftijd aftrokken zodat ze dichter bij de achtentwintig moest zitten dan de tien jaar daarboven.
Maar sprak deze persoon nou echt tegen haar? Dat zou dan wel eens kunnen betekenen dat ze weer in haar eigen dimensie was beland. De boodschap dat iets geen zin had bleek haar uitwerking te missen en ontging Myrthe volkomen. Myrthe was zo vol hoop dat haar hart een sprongetje maakte. Ze keek links- en rechtsom om te zien of ze nog iemand anders kon ontdekken aan wie deze woorden gericht konden zijn. Buiten de voorbijtrekkende automobilisten was er geen persoon te met wie zij in gesprek kon zijn. Dus haar verwachting op de bekrachtiging van haar succes nam daarmee alleen maar toe. Zou ze echt terug zijn in haar versie van de wereld? Myrthe keek gespannen terug naar achteren maar realiseerde zich ineens dat ze met haar lijf naar de tolpoorten wilde blijven zitten; het besef dat ze naakt was drong ineens weer bij haar op. Zij die op haar af kwam lopen zou werkelijk alles aan haar kunnen zien. Met die gedachte dwong zij zich om niets aan haar houding te veranderen en keek opnieuw enkel met haar hoofd naar achter.
“Blijf alsjeblieft waar je bent,” gaf Myrthe schijterig naar haar bezoeker. Een koude rilling trok door haar gestel en bracht bij Myrthe een kippenvel teweeg. Kleine spiertjes spanden zich samen zodat er allemaal haren op haar catsuit omhoog gingen staan. Het was een gevoel van onbehagen dat blijkbaar werd herkend.
“Maak je niet dik mens. Ik ben geen vent. Daarbij, ik weet precies hoe jij je nu moet voelen. Draai je nu maar om. Dat praat een stuk gemakkelijker.”
Myrthe, van haar stuk gebracht, gaf geen krimp. Het stond haar niet aan dat de vreemdeling zo bits en tegelijk zo koel reageerde en bezorgde haar een misplaatst idee van comfort. Wat deed zij hier eigenlijk en vanwaar liep ze op haar toe alsof ze op haar komst had staan te wachten?
“Vraag jij je nu niet af waarom ik je hier sta op te wachten … waarom ik je überhaupt toespreek?” probeerde de vreemde vrouw het over een andere boeg.
Toegegeven, Myrthe vroeg zich dat inderdaad ook af. Ontwijkend keek ze langs haar heen en zocht enigszins passief een uitvlucht.
“Wacht, misschien helpt dit,” zei de vrouw op een toon waar al wat meer vriendschappelijkheid uit doorklonk. Ze bracht haar handen naar haar borst en trok voor op haar blouse aan een koordje. Een deel van de huid boven haar bescheiden borsten werd daarmee ontbloot. Ze trok haar kleding net genoeg opzij dat er voldoende huid zichtbaar was om de boodschap mee over te brengen. Myrthe werd daardoor niet nog meer in verlegenheid gebracht dan nodig was.
De vrouw had Myrthe’s volle aandacht. Aanvankelijk wilde Myrthe haar gezicht juist afwenden, maar toen haar duidelijk werd waarom haar dat decolleté werd getoond was alles zonneklaar. Deze huid zag er precies zo uit als hoe haar eigen lichaam eruit was komen te zien nadat ze het catsuit zolang had aangehad. Ze ontspande zich meteen, liet wat schaamte van haar afglijden en durfde zich verder om te draaien om hier getuigen van de zijn. Vragend keek ze van die zwartroze huid omhoog en ontmoette twee ogen die even vriendelijk stonden als de glimlach waarop ze getrakteerd werd.
“Kom,” zei vrouw, die inmiddels naast haar stond, bijna moederlijk. Ze stak haar hand toe en stelde zich netjes voor: “Deirdre de la Paz is mijn naam. In mijn auto heb ik nog wel een jasje dat je zolang hierover kunt aantrekken. Je zult je nu wel niet heel erg op je gemak voelen.”
Myrthe keek stomverbaasd, noemde kort haar naam en knikte. De vrouw die zich als Deirdre had voorgestelde draaide zich om en wuifde gebiedend.

Verderop op het terrein van Peage de Villefranche Limas had een chauffeur over zijn schouder dit tafereel zitten bekijken. Hij had vaart geminderd toen Deirdre aan haar blouse was begonnen en zich afgevraagd wat haar bezielde. Nu zij zich weer had gefatsoeneerd en zich in zijn richting bewoog, keek hij weer voor zich en reed snel weg.

Bij de auto aangekomen had Deirdre niet alleen een dun donkerblauw jasje tevoorschijn gehaald, maar ook een paar rode instappers. Ze wist dat Myrthe vol vragen zat, maar prioriteerde diens gemoedsrust. Hier bij de auto zou ze wel het één en ander verklaren.
“Oh shit, wat is dit nu?” Deirdre had het jasje aangereikt, maar het bleek niet in Myrthe’s vermogen te liggen het ook echt aan te nemen. Haar handen grepen simpelweg door de stof heen en beide dames keken elkaar daarop verschrikt aan. Ook de schoentjes die Deirdre daarop voor haar voeten neerwierp, stapte Myrthe dwars doorheen.
“Wat is dit Deirdre?” sprak Myrthe luid en paniekerig. “Waarom gebeurt dit toch allemaal met mij?” Haar ogen stonden angstig en de vragen in haar ogen leken Deirdre te willen doorboren. Ze stond op het punt te huilen van ontreddering, maar wist zich te beheersen nu ze nieuw gezelschap had waarop zij haar hoop had gevestigd. Deirdre keek verdwaasd en schudde niet-begrijpend haar hoofd.
“Ik moet je zeggen dat ik dit ook even niet had zien aankomen. Hoe kun jij hier nu zijn en toch geen deel uitmaken van deze wereld? Ik snap dat niet! Ik had voorzien dat jij net als ik met de ongemakkelijke situatie zou komen te zitten van de stof die aan je huid ging plakken en dat je er daardoor compleet bloot uit zou zien. Dat is mij immers ook overkomen toen ik dat catsuit bij mijn werk weggriste.”
Myrthe wreef met beide handen de huid van haar voorhoofd uiteen. Ze poogde alles een plaats te geven en zweette het uit. Na een diepe zucht gaf zij zich gewonnen aan de hele situatie en beruste erin.
“Al goed. Het zij zo. Ik ben naakt en naast jou kan toch verder niemand me zien. Vervelend, maar dat moet dan maar even zo. Waarom de wereld hier geen invloed op mij heeft of andersom vogelen we later wel uit. Eerst wil ik jouw verhaal horen. Hoe kan het dat jij op mijn verschijning hebt gereageerd alsof je mij hebt zien aankomen? En wat bedoel je precies met dat weggrissen van dat catsuit uit Techlab?”
Deirdre begreep de ernst en wilde graag op de geëiste informatie reageren. Ze begreep ook dat Myrthe met Techlab bekend was, wat haar aanspoorde om meer details prijs te geven.
“Dit hele verhaal is begonnen op de dag dat er onlangs op Techlab een presentatie werd gegeven over de pakken die wij nu aanhebben. Feitelijk is dat hier in deze wereld niet onlangs, maar vind dit alles morgenmiddag plaats. Daar kunnen wij misschien nog wel ons voordeel bij doen. Twee Techlab-medewerkers demonstreren dan de werking ervan aan de hand van lichtbeelden en proeven die op de stof worden uitgevoerd…”
“Sorry, dat ik je onderbreek, maar die twee Techlabbers zijn niet heel toevallig Evan en Luis?”
Natuurlijk wist Myrthe welk antwoord er zou komen.
“Klopt,” antwoordde Deirdre en trok vragend één wenkbrauw op, “ze hebben zich als Evan en Luis voorgesteld inderdaad.”
“Interessant. Evan is mijn vriend,” verklaarde Myrthe haar haastig, “maar ga verder.”
Deirdre trok haar kin wat naar achteren en haar gezichtsuitdrukking van verwondering sprak nu werkelijk boekdelen.
“Dytre ken je dan ook?” De zure grimas die ze daarop als antwoord kreeg zei genoeg. Geamuseerd vervolgde ze haar verhaal: “Afijn, in onze eigen tijd is deze demonstratie dus allang gegeven en heeft het tot een hele reeks gebeurtenissen geleid waarmee je dan ook wel bekend zal zijn.”
Myrthe zuchtte enkel.
“Ik was één van de vele Techlabbers die aanwezig was tijdens deze presentatie. Dytre was erbij en er aanvankelijk zo enthousiast over dat hij meende dat het ons wel eens extra zou kunnen motiveren bij onze eigen projecten. Interne bedrijfspropaganda was het in wezen. Gedurende die presentatie heb ik slechts op een paar stoelen verwijderd van hem gezeten. Hierdoor was het me opgevallen dat hij zich al die tijd wat vreemd gedroeg, al leek hij zich in stilte te hebben zitten verheugen op wat de heren allemaal wel niet lieten zien. Na de presentatie werd zijn gedrag nog merkwaardiger en klopte hij de heren meesmuilend op de rug om ze te bedanken voor hun optreden. Het was overduidelijk dat Evan en Luis niet bijzonder gecharmeerd waren van zijn reactie. Zeker niet toen Dytre ten overstaan van half Techlab het succes ervan bagatelliseerde dat ‘deze geweldige sciencefiction ooit nog eens van nut zou kunnen zijn’. Helder was dat hij het werk van de twee als interessante fantasie afdeed, maar in werkelijkheid had hij zijn verborgen agenda natuurlijk allang gepland. Na de presentatie heb ik Evan niet meer gezien, maar ik werd op een gegeven moment door Dytre bijna gedwongen samen te werken met zijn collega Luis aan het project met de codenaam ‘Procyon’. Dat ik daar aan meewerkte was overigens buiten Luis’ medeweten om, want we werden in gescheiden en gesloten ruimtes aan het werk gezet. Waarschijnlijk was dit om te voorkomen dat wij elkaar zouden demotiveren dit duistere project voort te zetten, maar vooral om tegen te gaan dat we het bijltje er bij neer zouden gooien en de tent zouden verlaten. Eerder al had ik onder enige druk een contract moeten tekenen waarin stond wat mijn bijdrage daarbij precies inhield. En daar had Dytre mij mee geconfronteerd toen mijn ten volle duidelijk werd wat er werkelijk van mij werd verwacht. Niet alleen werd van mij verlangd dat ik twee serums moest doorontwikkelen, waarvan één op dat moment praktisch klaar was, maar ik moest ook iets van mezelf afstaan.” Deirde slikte even. “Myrthe, voor het project ‘Procyon’, hebben ze bij mij een eicel laten weghalen,” een korte stilte volgde, “…Procyon is eigenlijk mijn kindje.”
Myrthe was perplex en hield haar hand voor haar mond. De woorden oh mijn god vormden zich er  klankloos in. Tranen vloeiden inmiddels rijkelijk over Deirdre’s wangen en het kon niemand ontgaan dat zij zich diep schaamde voor hetgeen zij op de wereld had gezet. Dapper verhaalde ze verder nadat ze haar gezicht had droog geveegd.
“Luis heb ik niet eerder gezien dan de dag dat alles pas echt fout ging. Op de vooravond van die noodlottige dag viel bij mij het kwartje toen ik mij realiseerde wat een doorbraak, die ik laatst had, tot gevolgen zou hebben. Ik had eerder de taak gekregen speciale eigenschappen toe te kennen aan een serum met de naam ‘G127′. Twee dagen nadat ik dit had uitontwikkeld zag ik in dat G127 in feite een directe verwijzing was naar een psalm uit de Bijbel…”
“Genesis 1:27, het scheppingsverhaal,” zei Myrthe. En Deidre vulde haar aan:
“En God schiep de mens.”
Beide dames zuchtten van ongeloof.
“Dus dit serum waar ik alle bemoeienis mee had, schiep de mogelijkheid de vrucht buiten mijn baarmoeder in een onvoorstelbaar tempo te laten uitgroeien tot wat wij nu beide kennen als Procyon. Het enige wat er nog voor nodig was om deze groei ergens in te laten plaatsvinden was een exo-skelet.”
“En dat was precies Luis’ specialiteit,” wist Myrthe.
“Klopt. Dus mijn vinding werd naar Luis gebracht waarmee hij zijn taak kon afronden. Even later was Procyon geboren en werd hij ongetwijfeld ergens opgesloten waar ze hem konden beteugelen. Hij moest een ultiem moordwapen worden voor een hoger doel waar ik nog niet helemaal achter ben. Alleen dát hij een moordenaar geworden was, werd mij wel duidelijk op de dag dat hij uitbrak.

Op Techlab was het toen één grote chaos. Iedereen was in rep en roer en rende door de gangen. Een hels kabaal kondigde aan dat er iets gigantisch aan de hand was. Als ik niet beter zou hebben geweten dan zou ik hebben gedacht dat er een ophol geslagen neushoorn door de kantoren rende. Nee, het was erger nog. In elk geval was iedereen in paniek, maar het had er alle schijn van dat Techlab nog steeds aan het roer stond en deze actie had gepland. Dat er mensenlevens mee gemoeid gingen kon die hufters geen ruk schelen. Procyon moest zijn entree maken en daar mocht alles voor wijken. Alleen hadden de heren één ding niet voorzien: met Proycon’s geënsceneerde ontsnapping werd ook ik in de gelegenheid gesteld om uit mijn gevangenschap los te breken. Procyon was zo’n woest schepsel geworden dat hij als een wilde huishield en daarbij ook gaten sloeg in de kantoorruimte waar ik in zat. Dit was mijn kans dacht ik, dus vluchtte ik naar buiten zo gauw ik meende dat het veilig genoeg was en rende over de gangen naar een eerste veilig heenkomen. Maar toen ik in die vluchtpoging zag dat Procyon was teruggekomen deinsde ik achteruit en wilde mij verbergen in het eerste de beste kamertje dat ik vinden kon. Zo vond ik de werkruimte waar Luis aan het werk was geweest. Hij zal ongetwijfeld ook zijn vastgehouden terwijl hij aan het project werkte, maar de deur was inmiddels ontwricht, zodat ik bij hem binnen kon lopen. Ik herkende hem direct van de presentatie en wist meteen met wie ik van doen had. Voor hem kon ik elke Techlabber zijn. De groep die de demonstratie bijwoonde was te groot om daar alle gezichten van te kunnen onthouden. Maar misschien herkende hij mij wel, je weet het niet. Hoe dan ook, zowel hij als ik zaten nu als ratten in de val. Procyon kwam terug deze gang door en zou ons spoedig ontdekken. Vanaf dat moment ging het allemaal heel snel. Tijdens het zoeken van beschutting kwam ik in aanraking met een kledingstuk dat Luis hier al die tijd had bewaard.”
“Het catsuit natuurlijk…”
“Inderdaad. En als het niet voor het catsuit was geweest, dan had ik hier ook niet meer gestaan. Ik herinnerde mij waartoe dit catsuit tijdens de demonstratie ongeveer toe in staat moest zijn geweest en met de goedkeuring van Luis deed ik het ondenkelijke.”
“Dus je trok het aan en vocht met Procyon?” wilde Myrthe weten.
“Ik had geen andere keus. Maar omdat ik niet in het catsuit kon stappen zonder al mijn kleding uit te trekken, vertraagde dat mijn handelen. Eerst vond dat Luis dat nog amusant, maar later bleek dit helaas vergaande consequentie te hebben voor hem. Inmiddels had Procyon Luis al te pakken gekregen en was ik te laat om nog voor hem te springen en zijn leven te redden.”
Ditmaal was het Myrthe op wiens wangen de tranen biggelden. Al die tijd had ze ademloos naar Deirdre’s verhaal geluisterd en wist nu ongeveer hoe de vork in de steel stak. Deirdre frummelde wat aan het koordje van haar bloes en zuchtte een lading spanning uit nadat ze een diepe teug lucht had genomen.
“Oké, dus ik snap hoe je aan het catsuit bent gekomen, maar hoe heeft jou dat dan hier gebracht?”
“Dat Myrthe, is de hele sleutel in dit verhaal. En het is ook de reden dat jij zo wordt opgejaagd. Jij en ik hebben iets gepresteerd wat nog niet uit de onderzoeken is gebleken, maar waar Dytre en zijn superieuren enorm in geïnteresseerd zijn.”
“En wat is dat dan?”
“Herinner jij je dat ik je vertelde dat ik ook nog aan een tweede serum werkte?”
“Euh, jazeker.”
“Welnu. Dat tweede serum was verre van klaar, maar moest een eigenschap gaan bevatten die afgekeken was van het catsuit. Het catsuit is doordrenkt van ontelbaar veel kleine nanodeeltjes die het instaat stelt zichzelf te helen en de mogelijkheden van andere stoffen kan doorzien. Zo kan het bijvoorbeeld verbanden leggen en het verleden en de toekomst in kaart brengen. Het had jouw komst dus in wezen voorspeld. Dit kan het omdat het is voorzien van het ingrediënt ‘HGW98’. Maar zoals je nu wel hebt ontdekt zorgen die nanodeeltjes er ook voor dat je door dimensies kan reizen. En dat gebeurt alleen als alle andere mogelijkheden die het in deze wereld kent uitgeput zijn. Pas op het moment dat er geen mogelijkheid over is waarin de gastheer van de nanodeeltjes kan voortbestaan, zoeken zij collectief een oplossing in andere dimensies. Luis noemde dit in een eerder stadium van zijn onderzoek ‘de mogelijkheid tot het reizen naar een Wisselwereld’. Aangezien ik het gevecht met Procyon niet kon winnen, koos mijn catsuit ervoor om te gaan tijdreizen.”
“Oh shit, en dat verklaart dan ook waarom Dytre zo graag heeft dat hij of Procyon mij in handen krijgt!”
“Procyon kan nu nog niet tijdreizen, maar als ze ons en onze catsuits in handen krijgen, dan hij dat straks misschien wel.”
“En zijn onze catsuits de enige die er gemaakt zijn?”
“Nee, er zijn er nog zeker drie meer, maar Evan en Luis namen die versies mee die het verst waren doorontwikkeld. Eigenlijk hebben wij onszelf tot proefkonijnen gemaakt.”

Lieve lezers,

In de afgelopen periode zijn er relatief wat weinig nieuwe TN-artikelen bij gekomen. Dat komt vooral omdat ik recentelijk van baan ben gewisseld en ik daardoor minder tijd zie om aan mijn grootste hobby toe te komen. Ook speelt het mee dat ik even niet zo eenvoudig over de juiste hardware kan beschikken om te kunnen schrijven, maar dat is een ander verhaal en van tijdelijke aard.
Een andere reden is dat ik weer heb meegedaan aan een nieuwe ronde in de YOUZZLE wedstrijd ‘Nederland schrijft een boek’. Daarin heb ik al eens eerder een ronde gewonnen, wat zoveel betekent dat jouw hoofdstuk dan wordt gekozen om uiteindelijk in boekvorm te worden uitgebracht. Hiertoe heb ik mij zowat in een kamertje moeten opsluiten om mij daar volledig aan te wijden. Komende maandag wordt de beslissing genomen en zullen we weten of mijn inspanningen niet voor niets zijn geweest.

Hierbij mijn versie van hoofdstuk 6 in het verhaal Wisselwereld:

( of klik hier voor de YOUZZLE versie )

Twee nachten geleden was de oude maan opgeslokt door het monster van de nacht en nu behoorde de hemel alleen aan de sterren toe. Myrthe keek toe toen ze in volgorde van hun positie begonnen te verschijnen, met de helderste en krachtigste als eerste van het spektakel. Al snel wemelde de hemelboog van talloze sterren die de Rhône vallei deden baden in een zilverkleurig schijnsel. Myrthe had ze haar hele leven bewonderd. Ze had gedacht dat ze alles wist wat ervan te weten te begrijpen viel, maar nu ontwikkelde ze door middel van haar catsuit een nieuw begrip van de eigenschappen en posities van elke ster in het eeuwige plan van de materie. De verschijning van al deze sterren was iedere keer een wonder geweest.

Parallel aan de Autoroute du Soleil, ten noorden van Lyon en even onder het plaatsje Anse, vond Myrthe een tankstation met een supermarkt. Ze sloeg af van de snelweg en hield er halt om te gaan tanken. In de afgelopen uren had ze op de vreemde verschijning vooruit gereden en was de stad uitgevlucht. Ze wist inmiddels dat ze niet meer achterna werd gezeten. Desondanks was ze op haar hoede voor een volgende aanval. Ze had zich daarom opgehouden ten noorden van de grote stad en bedacht zich of terugrijden naar Lyon nog wel een optie was. Eerst maar tanken. Stotend en pruttelend stierf het geluid van haar motor weg. Het was haar eerste echte stop sinds Lyon en Myrthe wist dat zij niet de enige was die dorst had. Ze wilde hier zo min mogelijk tijd kwijt zijn aan deze broodnodige beslommeringen en besloot dat het afnemen van haar helm een verspilling van energie zou zijn. Een verfrissend drankje kon ook wel even wachten, de winkel tegenover het pompstation was toch nog gesloten. Terwijl zij haar tank volgooide en afrekende met haar vingerchip was de zon aan de lange klim langs de oostelijke Alpenrug begonnen. Die zou over ongeveer een uur boven aan de bergtoppen haar oogverblindend gelaat laten zien waardoor de vallei ondergedompeld zou worden in een aangenaam bad van ochtendlicht. Myrthe zou daar maar kort van kunnen genieten, vanuit het zuiden was een depressie opkomst en de Fransen konden zich eindelijk verheugen op het einde van de hittegolf.

Myrthe miste de wellustige blik van een automobilist die aan haar rechterzijde getankt had en eigenlijk op het punt had moeten staan om weg te rijden. Het was duidelijk dat haar goddelijk voorkomen de man was opgevallen en hij uitgebreid de tijd had genomen Myrthe’s lichaam goed in zich op te nemen. Plotseling verstijfde Myrthe’s hele lichaam van schrik en een golf van kou verspreidde zich door haar aderen. Juist wanneer ze wilde wegrijden schoof de stationwagen van de man voor haar neus en kwam het piepend tot stilstand.
“Wat heeft dit nou weer te betekenen?” hoorde Myrthe zichzelf onder haar helm zeggen en liet haar mond van frustratie en verbazing open hangen. Hoewel ze uitgeput was door haar lange nachtwake stonden haar zintuigen nog volledig op scherp. Het beeld van de dwaze weggebruiker voor haar vulde haar lijf met woede en ze werd gekweld door een vaag en duister voorgevoel. Myrthe was hier alleen met hem en alles wees erop dat de man achter het stuur haar zou beletten weg te rijden. Haar strakke pakje had de ongewenste gast aangetrokken en moest hem hebben opgehitst. Deze mafkees zag zijn kans schoon en wilde het graag riskeren om haar te intimideren. Een Zuid-Europese man van achter in de veertig stapte uit en liep op haar af. Hij had een ruig postuur, was ongeschoren en droeg behalve een driekwarts broek met legerpatroon enkel een bezwete singlet. Een kwaadaardige kracht maakte zich van Myrthe meester en leek haar bloed te doen koken. Voor deze nonsens had ze nu echt geen tijd.
“Rot op, idioot!” schreeuwde ze nadat ze met één hand het vizier van haar helm omhoog had getild. Patserig en flink stapte hij gewoon door en had haar al bijna in zijn handbereik. Arrogant wierp hij nog even en blik over zijn schouder om te zien of hij zijn wagen blokkerend genoeg had opgesteld en verheugde zich op het vrouwelijke gezelschap.
“Je stelt me teleur,” reageerde de man quasi onschuldig in een Afrikaans-Frans accent “…je hebt me niet eens de kans gegeven mij netjes aan je voor te stellen.”
“Ik weet waar jij op uit bent,” berispte ze hem en klapte haar vizier weer naar beneden. Ze startte haar motor ten teken dat ze hem geen ruimte bood voor verdere communicatie. Begerig bleef hij naast haar staan en liet zijn blik langs haar rondingen glijden. Myrthe bleef door de helm strak voor zich uitkijken en negeerde hem opzettelijk, hopende dat deze smerige vlerk zou afdruipen. Maar dat deed hij natuurlijk niet. Op het moment dat de man zijn hand naar haar wilde uitsteken om tot de ongewenste betastingen te komen knapte er iets in Myrthe. Ze beet met haar voortanden op elkaar van venijn en kreeg witte knokkels van de kracht die haar vuisten maakten op het stuur van haar motor. In de halve seconde die zijn hand de kans werd gegund om zich in de buurt van haar lichaam te wagen strekte Myrthe het hare uit en gaf de man een stoot voor zijn gezicht van jewelste. Een hoop gekraak volgde. Ze had niet op of om hoeven kijken waar zijn hand zich bevond. De geïntensiveerde macht die het catsuit aan haar zintuigen gaf had haar gewaarschuwd voor zijn ongepaste handeling. Ook haar eigen menselijk vermogen om bewegingen vanuit haar ooghoeken te kunnen registeren had haar hiervoor gealarmeerd. Myrthe keek zelf pas naar hem op toen de klap al was uitgedeeld. Ze was zo pissig geweest dat ze naar de man had uitgehaald en eigenlijk direct achteruit had willen wegrijden. Toen ze toch even opzij keek naar het resultaat van haar woede-uitbarsting werd ze acuut bevangen door een gevoel van ontzetting. De man stond er nog, maar hoe ze hem had toegetakeld was verschrikkelijk. Roerloos stond hij naast haar. Veel bewegen kon hij toch niet meer. Myrthe had namelijk het hoofd compleet van zijn romp geslagen … maar dan letterlijk. De plaats waar eerder zijn arrogante voorkomen had gezeten, werd nu ingenomen door een fontein van bloed dat tussen zijn schouders vandaan omhoog spoot. Pas ergens verderop en even voorbij de rij pompen wist ze zijn hoofd te ontwaren. Die was door haar slag van zijn romp gerukt en over deze plaats gezeild. Dezelfde geile blik was op zijn gezicht bevroren gebleven en keek haar nu vanuit de verte aan. Wat ze onder normale omstandigheden voor onmogelijk had gehouden, was nu gebeurd. Blijkbaar was het versterken van haar vermogen om materie te doorzien niet het enige wat het catsuit haar tot een superfiguur maakte; nu was ze er op deze naargeestige manier achtergekomen dat het ook haar fysieke krachten had doen toenemen. Het pak had van haar een moordenaar gemaakt.

De angst sloeg om haar hart. Een gevoel van walging maakte zich van haar meester en ze trok haar vizier weer omhoog om te voorkomen dat ze tijdens het kokhalzen niet in haar helm zou braken. Myrthe raakte volledig in paniek. Het zweet parelde door haar pak. Ze had iemand gedood! Waarom en waar was dit voor nodig? Deze man mocht dan een opdringerige smeerlap zijn geweest, hij verdiende het niet om gedood te worden. Dus wat voor monster was ze nu geworden? Haar pupillen schoten een paar keer heen en weer en keken vol verbijstering naar haar handen. Ze had er bloed aan. Wat ze zojuist gedaan had was afgrijselijk en kon ze maar moeilijk bevatten.

Ze besloot dat er langer bij stil staan nu geen nut had. De motor ging in zijn achteruit, hier moest ze weg. Waarom wist ze niet, maar iets in Myrthe vertelde haar dat hier blijven niet tot een gezondere situatie zou leiden. Omslachtig reed ze bij de pomp vandaan en zag nog precies hoe de man neerviel voor ze een bocht wilde maken om tussen twee andere pompen rechtuit weg te kunnen scheuren. Veel langer had zij zich ook niet bij het tankstation moeten ophouden. Enige minuten later werd de schedel die eerder was losgemaakt van zijn eigenaar opgepakt door een duister figuur, een persoon in het zwart die zelf al evenmin een aangezicht had.

Marla streek gapend door haar weelderige bos krullen toen Dytre onaangekondigd binnen kwam. Ze slikte haar gaap weg en keek verwilderd langs Evan naar de opensmeten deur van de speciaal voor hun ingerichte slaapzaal.
“In de veren Evan, er is werk voor jou aan de winkel!”
Evan, die leunende op zijn schouder vanaf het matras voor zich uit had zitten staren, verrekte zowat zijn nek toen hij eveneens verschrikt opzij keek. In de jarenlange samenwerking met zijn leidinggevende had hij Dytre al eens meer op deze bruuske bevliegingen betrapt. En eraan wennen had hij nooit gekund. Maar ditmaal werd er anders gecommandeerd. Dytre’s intonatie ademde veel meer dwang en ernst uit dan hij eerder had gebruikt. Volgzaam, maar onder zichtbaar protest, stond Evan op. Hij knikte kort naar het aangename gezelschap dat hij de nacht bij zich had gehad en verliet met Dytre de slaapzaal.

Even later was Evan opnieuw door de bestanden aan het struinen. In zijn typische gekromde houding boog hij zijn hoofd zowat in de monitor die voor hem op een bureautje stond en hield zijn handen als paardenkleppen over zijn wenkbrauwen gevouwen. Voor de motivatie had Dytre voor een setje pillen en een bak koffie verzorgd en hem onzacht duidelijk gemaakt dat hij nu snel resultaat wilde zien.
“Dexter, laat jouw mannen de wacht bij hem houden. Ik heb mijn handen momenteel even vol aan een ongehoorzame Procyon.”
Beide heren stonden in de gang naast de ruimte waarin Evan aan het werk was gezet. Dexter hield met één hand de deur open terwijl hij de orders in ontvangst nam.
“Zeker meneer,” werd er direct instemmend gereageerd. Evan keek niet op of om zodat het hem ontging hoe Dytre deels met de informatie op diens horloge bezig was en tegelijkertijd een gesprek voerde met zijn mannen. Deze liet Dexter een bericht zien dat hij kort daarvoor had ontvangen en woordloos maakte hij hem met gebaren duidelijk wat er met Procyon loos was.
“Oh en Dexter,” zei hij toen hij al aan het weglopen was en hem nog iets te binnen schoot.
“Ja?”
“Voel je vrij om het ‘poppetje’ te gebruiken mocht je vinden dat Evan extra aanmoediging nodig heeft.”
“Zonder twijfel,” reageerde Dexter en hij grijnsde erbij alsof hij zich daarop verheugde. Een koude rilling ging er door Evan heen toen hij over het ‘poppetje’ hoorde praten. Hij wist meteen dat daar Marla mee werd bedoeld. Onwillekeurig schoten hem beelden te binnen van scènes uit films over afpersing in de Italiaanse maffia en kon het niet helpen dat hij dit op Marla geprojecteerd zag worden. Hij draaide zich om en beet al wie het kon horen toe:
“Als je ook maar één vinger naar haar uitsteekt!”
“Ja en dan wat?” Het was Dexter die zijn protest incasseerde. Dytre was reeds verder de gang doorgelopen en buiten gehoorsafstand nu de deur was dichtgevallen. Dexter werd geflankeerd door vier gewapende heren. Allen droegen zij de nano-uniformen met de letters TECHLAB SECURITY, evenals hun aanvoerder. Hij trok een stoeltje bij en ging er achterstevoren op zitten, Evan recht aankijkend terwijl hij dat deed. Met een opgeheven hoofd was hij fier naast hem gaan zitten en streek met zijn tong over zijn boventanden. Hij had zo kunnen doorgaan voor een opperbevelhebber van een strafkamp.
“Breng mij het ‘poppetje’!”

Angstig voor wat er met Marla zou gebeuren had Evan zijn werk hervat. Ergens vervloekte hij zijn wijle vriend en collega Luis dat deze niet duidelijker was geweest met zijn aantekeningen. Maar dat was precies hoe hij in elkaar stak. Luis was altijd het type geweest dat iedere gelegenheid aangreep om van zijn werk een spelletje te maken. Wachtwoorden stonden in anagrammen of andere coderingen en iedere notitie bevatte wel een verwijzing naar een nerdig feit of weetje. Hij was er ook het figuur naar waarbij je doorgaans op je hoede moest zijn met wat je zei. Ieder woord moest je zorgvuldig kiezen of je zou riskeren dat Luis je op één van zijn scherpe opmerkingen zou trakteren. Daarmee was hij een bijzonder kleurrijke vriend en collega geweest, maar het maakte ook dat de omgang met hem redelijk vermoeiend kon zijn. Alles wat je zei werd door hem afgewogen terwijl hij naar je luisterde en zo zocht hij continu naar een mogelijkheid om een flauwe opmerking te maken. Nu Evan zijn goede vriend kwijt was voelde hij hoe hartverscheurend het was om zijn werk af te maken.
“Eens zien,” sprak hij verbitterd tegen zichzelf terwijl hij onwillig de verkenner van de pc er opnieuw bij pakte. Hij bladerde door de mappen terug naar de locatie waar hij de aantekening met de link had gevonden. Die link verwees naar de map met de naam ‘Wisselwereld’, maar omdat de map op de genoemde locatie in z’n geheel ontbrak, kon Evan er niet bij. Wat hij merkwaardig had gevonden, maar zonder twijfel een hint van Luis moest zijn geweest, was dat de folder waar hij die notitie vond eveneens een uitvoerbaar programma bevatte. Het openen ervan riep een scherm in beeld dat om een wachtwoord vroeg. Een wachtwoordraadsel, zoiets kon je eigenlijk wel van Luis verwachten. Wat dit echter bijzonder maakte, was dat Luis een dergelijke beveiliging alleen op bestanden zou toepassen indien hij er zeker van wilde zijn dat alleen Evan en hij erbij konden. Luis vertrouwde hem de bestanden wel toe, maar je moest als Luis kunnen denken om er toegang toe te krijgen. Zo kon hij verhinderen dat anderen, zoals bijvoorbeeld Dytre, geen weet zou hebben van verborgen informatie. Evan verwonderde zich er allang niet meer over dat de bestanden waar hij toegang toe probeerde te krijgen versleuteld waren. Met een project als Procyon keek hij nergens meer van op.
Toen schoot Evan ineens iets te binnen. En zijn ingeving kwam zo abrupt dat hij zijn enthousiasme maar moeilijk verborgen kon houden. Zijn reactie was alsof de leerkracht van de klas hem geboden had om bij de les te blijven zodat hij vanuit zijn bevroren houding wakker werd geschud. Het was ook Dexter niet ontgaan dat Evan iets gevonden had.
“Wat is het? Kunnen we nu eindelijk iets van je verwachten?” klonk het nors achter hem. De gijzelnemer had zijn vinger uit zijn neus gehaald die hij er onbehouwen in had gestoken. Het was een aangezicht dat Marla, die inmiddels was binnengebracht, de kriebels had bezorgd.
“Ja, ja. Rustig maar, ik denk inderdaad dat ik weet hoe ik Luis’ werk kan voltooien. Althans, ik denk dat ik een stap verder kom als ik er tenminste in slaag om bij zijn verborgen bestanden te komen.”
“Goed dan, maar maak er haast mee. Ons poppetje hier zal het alles op prijs stellen als jij maar vorderingen blijft maken.”
Marla, die gebonden op een stoel zat, draaide haar ogen angstig om haar heen om zich ervan te vergewissen dat niet één van Dexter’s mannen al in actie zou komen om haar iets aan te doen. Tot haar grote opluchting bleef het rustig.
“Dus wat is het? Wat heb je gevonden?” begon Dexter weer.
“Laat me nu even denken!” schreeuwde Evan geïrriteerd en draaide zich ruw om zodat hij zijn uitlating extra kracht kon bijzetten. Nu kwam één van de mannen wel in actie en hief zijn machinegeweer op om ermee naar Marla uit te halen. Voor zijn goedkeuring keek hij vluchtig naar Dexter, maar die wees dit af met een kort handgebaar en maande de bewaker om zich rustig te houden. Voor Evan was het echter voldoende duidelijk dat ook hij zich moest bedaren. Hij concentreerde zich weer op zijn gedachten zonder Dexter verder te informeren wat hij had gevonden.

Doordat Luis zoveel van spelletjes en raadsels hield, realiseerde Evan zich ineens hoe hij tot het Wisselwereld-wachtwoord kon komen. Met enkele wiskundige formules en ingewikkelde logaritmen probeerde hij enkele mogelijkheden uit op papier. Het gepuzzel nam alles bij elkaar een kleine twintig minuten in beslag tot hij uiteindelijk tot de juiste som was gekomen. Luis was altijd gek geweest op cijfers. Hij was hierin zo bedreven geweest dat hij alle letters van het alfabet liever in cijfers dan in letters dacht, net zoals ‘a’, ‘b’ en ‘c’ kunnen worden vervangen door ‘1’, ‘2’ en ‘3’. Met ditzelfde principe kon je ook de andere kant op gaan denken door gewoon eens achteraan in het alfabet te beginnen. En zo verving Luis alle letters in het woord ‘Wisselwereld’ met cijfers, beginnende met de letter ‘w’ die dan gelijk stond aan het cijfer ‘4’. De ‘i’ werd dan de achttiende letter en zo ging hij alle letters af totdat hij uiteindelijk de cijferreeks compleet had. Die totale cijferverzameling telde hij dan bij elkaar op wat resulteerde in het cijfer 170. Evan had Luis’ wachtwoordopbouw herinnerd. Dit was niet het eerste door Luis gefabriceerde wachtwoord dat hij zou kraken. ‘Wisselwereld’ plus ‘170’ en een vreemd teken moest het wachtwoord zijn. Het kon niet anders. Met het uitroepteken erbij was het al direct raak: ‘Wisselwereld170!’
“Bingo!”

Even boven de gastronomische hoofdstad van Frankrijk brak spontaan de hel los. De lang verwachte regen- en onweersbuien waren eindelijk aan land gekomen en zorgden voor een schouwspel waarbij je je nietig zou voelen. Myrthe was weer op haar motor geklommen en racete over de Autoroute du Soleil. De vallei waarin zij reed ging gebukt onder een wolkenpartij van een treurig zwart en grijs. Met haar apocalyptisch voorkomen boezemde deze iedere valleibewoner angst en respect in en kondigde aan dat het voorbij was met de pret. De lucht rondom de depressie werd tegen de wijzers van de klok tussen de hellingen naar het zuiden gestuwd. De bergen fungeerde daarbij als een tunnel en persten het geheel samen waardoor het onder een luid kabaal uit elkaar klapte. Deze langdurige regenval was het enige optreden dat deze ochtend op het programma stond; mistrals bleven uit. En de hitte van de voorgaande weken werd genadeloos weggespoeld.

Onder dit indrukwekkende natuurgeweld viel een diepzwarte schaduw als een draak over Myrthe heen. Haar achtervolger was terug en zonder dat Myrthe om hoefde te kijken wist ze dat een kolossaal gemetseld bouwwerk vanuit de lucht onderweg was om op haar hoofd te pletter te storten. De verzameling stenen maakten kort daarvoor nog deel uit van één van de oude godshuizen die langs de bergwanden stond. De kerktoren viel uiteen in haar glorie zo gauw het op het natte wegdek neerstortte en leek Myrthe onder haar massa en gewicht te hebben begraven. Maar zij had deze vernietigingsslag zien aankomen en had middels haar zintuigen een kansberekening uitgevoerd. Nog voordat Procyon met zijn gelaatsloze voorkomen een grimas kon vormen, zag hij haar alweer vanonder het puin vandaan scheuren. Ze had handig gebruik gemaakt van een vervallen raamwerk en was erdoor de toren binnen gesprongen. Via een flitsende manoeuvre had ze haar motor tegen het binnenwerk ervan gekeerd en was er langs de muren naar het dak gereden. Deze scheurde open, zoals haar pak het haar had voorspeld en zo pakte zij haar kans om door de ontstane opening weer aansluiting te vinden op het asfalt. Voor Procyon had het geleken alsof de stenen brokstukken haar geen schade konden toebrengen. Hij hing vol afgrijzen in de lucht boven haar. In zekere zin was dit ook waar; de paar schrammen die zijn actie haar opleverden leken door het catsuit te worden hersteld. Duizenden kleine nanobots die door scherpe delen uit elkaar werden gerukt, bouwden in een razend tempo bruggen naar elkaar alsof het bloedplaatjes waren die een wond heelden. Zo ontfermden zij zich ook over Myrthe’s wonden en maakten daarmee dat ze praktisch onschadelijk werd. Ontmoedigen liet Procyon zich er echter niet door en begon alras nieuw materiaal te verzamelen waarmee hij haar kon bombarderen. Een verse achtervolging volgde waar Jan de Bont afgunstig van zou worden. Myrthe ontweek een neergeworpen autobus en zag hoe deze al stuiterend het overige verkeer tot paniekacties deed overgaan. Twee autobanden en enig vervormd metaal suisden langs haar oren. Even meende ze dat het verstandig zou zijn om haar verdelger op het verkeerde been te zetten. Dit deed ze door over de rechterkant van de rijbaan tussen de trucks door te schieten naar de vluchtstrook. Daar aangekomen trok ze haar stuur naar de andere kant en maakte ze een enkele zigzagbeweging naar opzij naar links. Procyon vloog, zoals verwacht, in dezelfde zijwaartse beweging naar rechts en was haar even kwijt. Deze slimme zet had ertoe geleid dat hij haar tussen het zware verkeer had getracht terug te vinden terwijl zijzelf tussen de meest linkse automobilisten tijdelijk onopgemerkt wist te blijven. Die truc hielp maar even. Al gauw had hij door dat ze niet tussen het vrachtverkeer in het niets opgegaan kon zijn en spotte haar tussen het verkeer op de linkse banen. Met het grootste gemak haalde hij haar bij en had reeds een vrachtwagen met oplegger uit de verkeersstroom gevist om zich voor te bereiden op een nieuwe aanval. Zodra hij praktisch naast haar vloog hield hij halt in de lucht en hief hij deze grootse weggebruiker boven zijn hoofd. De chauffeur keek vol ongeloof en doodsangsten vanuit zijn cabine naar buiten en verloor het bewustzijn zodra hij aanschouwde welke krachten hem van het leven zouden beroven. Tezamen met de lading die bestond uit splinternieuwe elektronische onderdelen voor een farmaciebedrijf zeilde hij richting Myrthe alsof hij zojuist was gekatapulteerd door een middeleeuws wapen. De werpkracht van Procyon bleef niet onopgemerkt maar miste doel; Myrthe had haar remmen tijdig kunnen doseren en gaf het gevaarte de kans om recht voor haar de vangrails te doen openbreken. Springende over het verwrongen metaal en de paar buizen van straatverlichting die als mikadostokjes door de regen kletterden vond zij een mogelijkheid om te gaan spookrijden.

Deze wending in de achtervolging zorgde voor een nieuwe ongewoon sensationele scène op de rijbaan. Deels verblind door de regen die als een scherm over het wegdek viel, werd een groep Hells Angels plotseling verrast door de gewelddadige onderbreking van de vrachtwagen. Deze brak door het baken tussen de rijbanen en maakte dat twee van hen nog maar net hun evenwicht behielden. Myrthe scheurde er tussen door en verscheen als vanuit het niets tussen de groep motorrijders. De mannen hadden graag gewenst dat ze iets meer tijd werd gegund om naar de voorbijrazende en bijna buitenaardse schone motorchick te kunnen kijken, maar in minder dan een oogwenk passeerde zij hen en verdween tussen de andere weggebruikers naar achteren en uit het zicht. De normaal zo koelbloedige mannen in het leer kregen vervolgens de schrik van hun leven; zij waren het gat nog niet gepasseerd of Procyon volgde en kegelden de heren in het voorbij vliegen uit de zadels. Een chaos ontstond nu ook aan deze kant van de snelweg nu de tweewielige voertuigen over het wegdek schraapten en er meerdere automobilisten mee hinderden. Diverse vrachtwagens schaarden en auto’s botsten fel op elkander.

“Merde. Le péage!” vloekte Myrthe ineens tegen de binnenkant van haar helm. Ze verwees hiermee naar Peage de Villefranche Limas, één van de tolposten nabij het plaatsje Anse. In Frankrijk kent men de tolpoorten beter als ‘le péage’. Om de zoveel kilometer kom je ze tegen: tolpoorten die de grenzen vormen van het betaalde wegennet. In plaats van wegenbelasting te betalen heffen de Fransen een kilometerprijs die op verschillende locaties in het land op tolwegen geïnd wordt. Uitgerekend nu in deze verhitte race om Procyon voor te blijven stevende Myrthe er op eentje af. Langzaam verbreedde de concentratie auto’s vanuit het tegemoet komende verkeer zich en zag ze hoe ze als rat in een val terecht zou komen. Als in een omgekeerde trechter zou ze in het breedste stuk vast komen te zitten. De bijkomende moeilijkheid was dat ze in de tegengestelde richting op de slagbomen afreed. Hierbij werd de doorgang geblokkeerd door de wachtende automobilisten die aan de andere kant stonden. Maar zelfs al had er ook maar één poortje geen wachtrij voor de slagboom gehad, dan nog was het maar de vraag hoe ze er door heen zou breken. En de berekeningen van het zintuiglijk vermogen van haar catsuit … lieten haar dit keer in de steek. Waarschijnlijk was er gewoon geen mogelijkheid om uit deze benarde positie te ontvluchten.

De dreiging van Procyon hijgde haar in haar nek. Auto’s, motoren en vrachtwagens flitsten claxonerend om haar heen. Natte elementen dansten op haar lijf en deden een verwoedde maar vergeefse poging het af te koelen. Het catsuit bood genoeg bescherming tegen de stromende koude regen, maar op het vraagstuk hoe ze heelhuids aan haar belager moest ontsnappen had het geen antwoord. Myrthe zou zich te pletter moeten rijden tegen de barricaderende péage of moeten accepteren dat Procyon haar met de grond gelijk zou maken. In beide gevallen lag de dood in het vooruitzicht.

Toch was er licht aan het einde van de spreekwoordelijke tunnel. Haar zicht begon te vervagen en ze zag in de laatste slinkende honderd meter ineens hoe de tolpoorten zich begonnen te vermeerderen; alsof ze dubbel zag. De wereld leek zich in twee opties op te splitsen en het catsuit herzag onmiddellijk de keuzes die het gesteld werd. Myrthe reed in één van die verdubbelingen en daarmee een andere dimensie binnen … een wereld die middels een wissel op de onze stond.

Op hetzelfde moment, enkele kilometers zuidelijker, glom er iets in Evans ogen toen hij zag hoe er een bestand zich begon uit te pakken op de monitor voor hem. Luis’ beveiligingsmechanisme was gekraakt. De ontbrekende map ‘Wisselwereld’, waar Evan gretig naar had gezocht, begon zich voor hem te manifesteren. Na een aantal seconden flitste de voortgangsbalk uit beeld toen deze de 100% had bereikt. Naast de nieuwe map was er ook een nieuwe notitie verschenen. Ter controle klikte Evan die nog even open. Daarin liet zich opnieuw een link lezen die ongetwijfeld weer naar een ontbrekende map zou wijzen. En ja hoor, hij navigeerde naar de genoemde locatie en bleef inderdaad steken omdat de map daar nog niet bestond. Al goed, bedacht hij zich, dat was voor latere zorg. Nu eerst maar eens bekijken wat er in ‘Wisselwereld’ zat. Die bleek, zo ontdekte hij, gevuld te zijn met een klein tiental bestanden. De eerste ervan trok in het bijzonder zijn aandacht. Het was getiteld ‘EVAN EERST DIT LEZEN’. Zo gezegd zo gedaan en zo las hij:

“Jo Concyon!” Luis had allang door dat Evan niet zo’n voorstander van het Procyon-project was. “Voor zover ik weet is dit nu het eerste moment in onze samenwerking dat ik zelfs in het diepste geheim moet werken en ook jij niet weet waar ik ben of ik mee aan de slag ben gegaan. De laatste info die jij zal hebben gekregen is dat ik naar China ben afgereisd. Wel, afgezien van de Oosterse bedstee die ze hier voor me hebben ingericht – ja meer dan een slaapmatje kun je het niet noemen – is Mao Zedong in de persoon van Dytre hier de enige die me aan het Hemelse rijk doet herinneren. Ook rijst hebben ze mij hier nog niet geserveerd. Maar om even terug te komen op ons project…” Luis doelde indirect op Procyon “…die zogenaamde galactische invloed – is de enige reden waarom ze me van China hebben afgehouden. Vond jij het al niet raar hoe duister die Dytre laatst deed over dat G127 serum? Nou, dat is precies waar Techlab één dag vóór mijn vertrek zo nodig een doorbraak in moesten vinden. En hup, zo kon ik mijn ingepakte koffers – twee bermuda’s, wat massage olie en een tandenborstel – aan onze slavendrijver overhandigen…” Dytre “…en mocht ik hier weer met mijn snufferd achter die lichtgevende postzegels kruipen. Afijn, om een lang verhaal kort te maken…” dat deed hij nooit, dit was gewoon een vaste uitspraak in elk van Luis’ betogen “…dat G127 serum is onlangs doorontwikkeld tot een één of ander celcreërend goedje. Je snapt het wel, een soort heilige graal in de microbiologische wetenschap!”
Die zin moest Evan misschien wel drie keer opnieuw lezen voordat het tot hem door wilde dringen. Hij las wel wat er stond, maar wat er stond was zo onwaarschijnlijk dat hij het moeilijk kon accepteren. “Ik vertel het je nu alsof ze een bosje Einsteins van een boom hebben geplukt, die een paar weken net zoals ikzelf hebben opgesloten in een hok met pc’s en andere apparatuur en voilá je hebt God zelf geschapen. Ik kan je natuurlijk verzekeren dat het allemaal niet zo eenvoudig ging. Ook Techlab heeft hier vele tientallen jaren onderzoek naar moeten doen. Oh jongen, als dit ooit uitkomt!” Luis kennende had hij eerder grote vrees dan groot ontzag bij zulke radicale uitkomsten. “Maar goed, dit is waar ik in het verhaal kom. Weet je nog dat jij en ik die nanocomponenten voor dat project met de naam ‘Procyon’ moesten fabriceren, die opdracht waar jij zo je bedenkingen over had? …Dit geloof je echt nooit… Ze hebben mij de onwaarschijnlijke taak gegeven om een exo-skeletje te creëren rondom een soort embryonaal wezentje. Inderdaad: met behulp van de technieken die we voor de catsuits nodig hadden om die herstellende functie aan de praat te krijgen. Snap je nu waarom Dytre daar zo krampachtig over deed? Dat wezentje was binnen vierentwintig uur uitgegroeid tot een volgroeid individu, een persoon dat de codenaam van het project draagt; ‘Procyon’. Waarom jij dit nou niet mocht weten, snap ik werkelijk niets van. Hier hebben wij toch zeker samen aan gewerkt? Mijn vermoeden rijst echter dat het komt doordat ik per toeval heb ontdekt wie de ei- en zaadleveranciers zijn van dit met G127 bespoten gedrocht (en dat dit zou uitkomen als jij het via mij ook zou komen te weten): ene Deirdre de la Paz – geen idee wie deze dame is – en niemand minder dan … onze eigen Dytre.”

De derde ronde van YOUZZLE’s schijfwedstrijd loopt vandaag ten einde en tezamen met één andere inzending zijn wij de enige andere in de race. Wordt het onze pikante ‘Connectie’ of toch ‘De overlevenden’ van Johan van de Velde (niet de wielrenner) die vanmiddag zal winnen en daarmee het vervolg wordt op Andrea’s deel 2 ‘Gevangen’? Onze kans is 50 – 50! Er is aangekondigd dat we dat dadelijk om 12:00 zullen weten. Hierbij in elk geval ‘Wisselwereld 3 – Connectie’ waarin Myrthe stiekem een wel heel bijzonder verjaardagscadeau opent en daarmee Evan misschien wel gemakkelijker uit zijn benaderde positie kan bevrijden dan ze zou denken.

Myrthe begon Evan nu wel echt te missen. Vandaag was ze dertig geworden en alhoewel zij beiden niet echt gaven om verjaardagen met de toeters en bellen van familie en vrienden over de vloer, een bijzonder cadeau van de partner kon er toch zeker wel vanaf. Zo was het vorig jaar ook gegaan toen Evan zijn nieuwe motor gekregen had. Hij was elf maanden ouder dan zijzelf en op Luis na hadden ze niemand op bezoek gehad. De breedsprakige Luis was in zijn eentje al een hok vol visite. Niet alleen sprak hij vlug en veel, ook wat betreft zijn lichaamsomvang had je met hem direct al drie vrienden om je heen. Zijn gewicht mat evenveel cijfers op de weegschaal als zijn IQ in wijsheid en zijn karakter in humor. Sinds hun studententijd hadden de heren veel met elkaar opgetrokken. Ook op het werk konden zij het nog steeds goed met elkaar vinden. Evan was dikwijls door zijn vriend uitgedaagd voor het spelen van online computerquizzen en ook van racespellen die je tegen elkaar kon spelen waren zij niet vies. Ja, Myrthe had in haar vriend een echte nerd leren kennen. Naast de wetenschap waren de consolespellen alles voor hem. Nu was dat ergens wel merkwaardig daar hij basale zaken als eten en slapen met pillen oploste zou je mogen verwachten dat hij het spelen van games juist een verspilling van tijd moest vinden. De prioriteiten lagen bij hem blijkbaar anders. Zich er aan storen deed ze gelukkig niet. Zo dik lag het er nou ook niet bovenop en als puntje bij paaltje kwam dan hadden Evan en zij altijd voldoende tijd voor elkaar vrij gemaakt. Evan mocht de workaholic zijn, maar zij kon er zelf ook best wat van. De onderlinge passie was er in de loop der jaren niet minder om geworden.

Niets… Behalve wat geneuzel over nanotechnologie kon ze geen informatie vinden die haar iets meer zou vertellen over het experiment van de twee heren. Ze rolde Evans laptop weer op en borg hem weg in de koker aan de wand. Wat nu, dacht ze. Er was opnieuw bijna twee uur verloren gegaan terwijl ze over Evan niets wijzer was geworden. Geïrriteerd en boos op hem beende ze naar de ijskast, trok deze open en schonk zichzelf een witte wijn in. Dat was haar derde al sinds ze achter zijn bureau was gaan zitten. Die gedachte zette haar even aan het twijfelen waarop ze besloot dat een half glas wel voldoende was. In de woonkamer ging ze even op de sofa zitten in een poging haar gedachten te ordenen. Voor haar op tafel lag het cadeau dat Evan voor haar had achtergelaten. Hij had haar op het hart gedrukt te wachten met het te openen tot het moment dat hij weer terug zou zijn. En wanneer was dat? Ergens na middernacht? Het stak haar opnieuw dat hij niets van zich had laten horen. Maar het besef dat hij daar naar alle waarschijnlijkheid niet zelf de macht over had knaagde nog meer aan haar. Die Dytre, ze haatte hem. Ze beet van venijn op haar lip tot ze de pijngrens bereikte, nam een liggende houding op de sofa aan en griste het pak van tafel. De verjaardag was verpest en het gevoel van onmacht en verbitterdheid maakte dat ze de schroom verloor om vast te kijken wat Evan voor haar gekocht. Zorgvuldig peuterde ze de fraaie strik van de verpakking. Wat cadeaus betreft kon je de verzorging wel aan hem overlaten, dat moest ze hem nageven. Ruimte voor presentjes was er ook als ze niet jarig waren. Het pakpapier zat onder de strik nog vastgesnoerd met klikband ,het laatste obstakel voor ze zich van de inhoud kon overtuigen.

“Kleding?” hoorde zij zichzelf zeggen en ze trok een zwartroze pakje uit de doos. Ze wilde niet ondankbaar overkomen, maar dit had ze na de motor niet verwacht. Met haar armen gespreid probeerde ze een beeld te vormen van het type kledingstuk en de stof waar het uit bestond. Al bij de eerste aanraking vanuit de verpakking merkte ze hoe heerlijk de stof aanvoelde. Haar vingers leken de textuur te kunnen proeven. Het weefsel gleed er soepel tussendoor en maakte er een aangename tinteling in los. Of was dat de ontspanning na de stressvolle dag die ze vandaag had ervaren? Met haar duimen wreef ze over de stof in de hoeken waar ze het vasthield. Het voelde bijzonder zacht aan. Onwillekeurig moest ze aan fluweel denken. Het was overwegend zwart van kleur, bijna oliezwart. Roze was slechts de naar zilver neigende gloed die over het donkere kledingstuk lag. Toen ze het iets hoger voor zich hield en het van beide kanten bekeek wist ze het: Evan had een catsuit voor haar gekocht. En wat voor één!

Ze vergat haar eerste oordeel over de schijnbare onevenredigheid met de motor. Maar waarom een catsuit? Nee, het was niet dat Evan nooit lingerie voor haar kocht. Ze was van hem alleen niet gewoon dat hij iets voor haar zou kopen dat zo extravagant was. Zo waren mannen nou eenmaal vaak niet, in elk geval niet vanuit zichzelf. Vaak moest je ze herhaaldelijk prikkelen met spannende ideeën en dan nog moest je maar afwachten of ze ook echt tot de daad kwamen om zoiets voor jou te kopen. Myrthe stond op. Het was niet goed wat ze deed. Evan zat opgesloten in het pand van zijn werkgever en zij was zichzelf aan het verlekkeren aan het cadeau dat ze helemaal nog niet had mogen openen. Ze moest iets doen nu. Met het spannende pakje nog in haar handen stond ze tussen de sofa en de salontafel. Ze stond al op het punt om het terug in de doos te gaan leggen, maar iets in haar kon dat niet. Ze staarde naar de stof en kreeg de neiging om er weer met haar duimen over te wrijven. Dat deed ze ook. Niet alleen was de samenstelling van de stof krachtig, het bracht haar ook in het onvermogen het los te laten. Haar ogen tastten het pakje nog eens af en haar blik gleed erlangs naar beneden. Hoe zou het haar staan? En zouden haar rondingen er wel goed in uitkomen? Was het niet een maatje te klein? Het waren die gedachten die normaal ook in haar op zouden komen bij het passen van nieuwe kleding. Nu moest ze alleen rationeel blijven en niet de prioriteit willen geven aan het bezig zijn met dergelijke vragen. Maar juist op het moment dat zij zich ertoe wilde zetten het op te vouwen en op te bergen begonnen haar handen te trillen. Haar verstand had het signaal gestuurd het terug te stoppen, maar haar lichaam reageerde er niet op. In plaats daarvan rolde er een plezierig gevoel langs de rug van haar hand en tintelden haar handpalmen. Een korte puls trok door haar beide armen en deed de orders die de hersenen hadden gezonden teniet. Spieren in haar schouders trokken haar armen even dichter tegen haar bovenlijf als reactie op het genot dat er door haar armen stroomde. Ze zette haar tanden op elkaar aan en sloot haar ogen. Toen ze deze weer opende had een onbekende macht zich van haar meester gemaakt. Alsof ze hunkerde naar een volgende beet uit een stuk chocola, keek ze naar de kleding met een blik die niet van deze wereld was. Uiteindelijk had ze zich overgegeven aan de wil van de catsuit.

Myrthe was naar de inloopkast gestapt. Nu kon ze Evan’s cadeau ineens wel loslaten, zij het slechts fysiek. Ze had het over een stoel gehangen en was voor de spiegel gaan staan. Ze kon zichzelf daarin oneindig vaak herhaald zien worden, omdat deze recht tegenover een andere spiegel stond die aan de kastdeur achter haar bevestigd zat. Met haar kin boog ze ietsjes naar beneden terwijl ze begon de knoopjes van haar bloes los te maken, maar ze bleef gefixeerd op haar reflectie. Tevreden keek ze naar haar strakke lichtblauwe spijkerbroek die ze speciaal voor vandaag had aantrokken, omdat haar dijen er goed in uitkwamen. Zou de catsuit datzelfde effect op haar rondingen kunnen hebben? Myrthe glimlachte. Nieuwsgierig gluurde ze er via de spiegel naar en durfde het in haar gedachte vast op haar lijf te projecteren. Evan’s benarde situatie was ze nu volkomen vergeten. Ze trok haar bloes uit en liet hem gedachteloos achter zich op de vloer vallen. Daarna was de spijkerbroek aan de beurt. Een aangename sensatie trok door haar hele lichaam terwijl zij zichzelf in haar ondergoed aanschouwde. Ze duwde haar bekken automatisch naar achteren en liet haar hand traag vanonder over haar navel naar de onderkant van haar beha glijden. Daar bracht ze haar duim en wijsvinger bij elkaar en ademde diep in. Haar hart sloeg als een moker in haar borstkas. Myrthe genoot met volle teugen van de spanning. Vervolgens knoopte ze achterlangs haar blauwe beha los en drukte deze nog even tegen haar volle borsten voordat ze hem liet vallen. Tenslotte kantelde ze haar heupen linksom, giechelde zacht terwijl ze haar eigen string bekeek … en trok die uit.

Ze had de catsuit van de stoel gepakt en drukte deze een ogenblik lang tegen haar borst. Een speels lachje werd door dat van haarzelf beantwoord in de spiegel toen ze ontdekte dat de bovenkant van één van haar areola’s er nog net bovenuit stak. Het spel wond haar op, maar het was vooral de stof die daar de veroorzaker van was. Wat was het toch dat Evan had bewogen haar dit cadeau te geven? Had hij haar werkelijk willen voorbereiden op een onvergetelijke nacht? Dat moest wel. Het materiaal had iets magisch over zich dat haar ernaar deed hunkeren. Toch kon het ook zijn dat hij het voor haar had gekocht om te gebruiken op de motor. Alleen kon ze haar ondergoed er dan beter onder aanhouden en moest ze er zeker van zijn dat ze het pas weer uittrok wanneer ze weer thuis was. Het was uitermate zacht en dun, maar was het geschikt om op de motor mee te rijden? Nee, bij nader inzien kon dat niet het doel zijn geweest dat Evan ermee voor ogen had. Het zou uiterlijk weinig verschil maken met de dikkere motorpakken die daar echt voor bedoeld waren, maar het was te strak om er meer onder aan te willen trekken dan je eigen ondergoed. Dan zou zij zich bijvoorbeeld op haar werk even ergens moeten omkleden. Dat zou natuurlijk wel kunnen. Haar werkkleding kon dan gewoon in de opbergbox.

Myrthe stapte in de pijpen van het pakje en probeerde het uit. Over de maat had ze al niet eens getwijfeld. Zoveel zorg kon ze wel aan Evan toevertrouwen. En waar hij er al naast zou hebben gezeten leek de catsuit er wel een oplossing voor te hebben. Wat Myrthe namelijk met het blote oog niet kon zien, was hoe deze strakke kleding zich geleidelijk naar haar contouren voegde en er perfect passend op aansloot. De sensatie die daarmee gepaard ging en door haar hele lijf een weg zocht was intens te noemen. Dezelfde nanotechnologie waarover zij eerder had gelezen in de bestanden en werken van haar vriend, was overvloedig in dit pak toegepast. Het was die techniek die ervoor verantwoordelijk was dat de materie zich op moleculair niveau precies zo schikte dat alles klopte. “Techlab?” las ze hardop voor toen ze een klein logo op de mouwen gewaar werd nog voordat ze haar armen erin gestoken had, “…ik wist niet dat ze daar ook lingerie maakten.”
Ze was wel erg verrast dat zelfs haar verjaardagscadeau bij Evan’s werkgever vandaan kwam, maar een koude douche bezorgde het haar niet. Integendeel. De temperatuur van haar lijf was alleen maar opgelopen en ze had gemerkt hoe ze licht was gaan transpireren zoals ze ook zou hebben gedaan in een sauna. Myrthes mondhoeken krulden zich even bij die gedachte en ze onderwierp haar nieuwe outfit aan een eerste inspectie. Ze was tevreden over hoe strak het haar benen maakte en kon na het slagersoordeel over haar eigen vetten alleen maar meer genieten.

Met haar bovenlijf nog ontbloot ademde ze nog eens flink in. Ze liet de mouwen tot langs haar dijen vallen toen ze bijna bibberend de ademhaling onderging. Ze spreidde haar armen met de handpalmen naar boven. Zoals ze daar stond had ze eenvoudig voor een religieuze fanaat kunnen doorgaan die contact zocht met een hogere macht om over de groep een zegen uit te spreken. Haar ogen had ze weer gesloten. Maar niet compleet. De extase die door de catsuit in haar lijf teweeg werd gebracht was wel zo nadrukkelijk dat haar oogleden ervan knipperden en van haar ogen alleen het wit was te zien. Dit griezelige verschijnsel gaf haar bijna de aanblik van iemand die een epileptische aanval onderging. Die ene rilling duurde zo lang dat er bijna een halve minuut verstreek. Het moment dat ze weer in de spiegel keek en het contact met de aarde leek te hebben hervonden stond haar volle boezem ver naar voren gestoken. Haar armen had ze gespreid . Ze vouwde deze daarop gecontroleerd voor haar onderlijf toen ze weer langzaam begon uit te ademen.

Ze hees zich in het bovendeel en was begonnen het pakje van voren beheerst vanaf haar kruis naar boven dicht te ritsen. Toen zij echter haar navel naderde met deze actie leek de rits de controle over te nemen. De rits ontworstelde zich aan haar vingers en schoot in rap tempo naar boven. Tussen haar borsten door bereikte hij haar hals waar de catsuit haar tenslotte volledig omsloot. Myrthe was geschokt. Had ze dit echt goed gezien? Of was ze zo vermoeid door de spanningen van deze dag dat ze dingen begon te zien die er helemaal niet waren? Myrthe begon het gevoel te krijgen in een droom te verkeren. Wat ze nu had gezien ging alle realiteit te boven. Toch zou dat wat haar daarna nog stond te wachten al haar verwachtingen overstijgen.

Eerst voelde het aan als een lichte, moeilijk te plaatsen hoofdpijn. Ze greep haar hoofd beet en kreeg inwendig meteen te maken met een geweldige mengeling van gewaarwordingen. Gelukkig was geen van alle echt onplezierig te noemen. Wat Evan ook voor achterliggende gedachte had gehad met zijn cadeau voor haar, het had in elk geval een groot effect bereikt. Myrthe was zowel opgewonden als gevuld met energie. Het voelde alsof ze vitamine D lag op te doen bij het bruinen in de zon. Haar huid kriebelde op alle plaatsen behalve op haar handen, voeten en hoofd,de enige lichaamsdelen die niet in het spannende pakje gestoken waren. Haar bloeddruk steeg merkbaar en ze meende zelfs dat ze kon voelen hoe het bloed door haar aderen werd geperst. De spiegel voelde als puur glas en een fijn laagje aluminium. Dat wist ze zonder dat ze het met haar lijf betaste. Maar het was meer dan dat. Zoals ze ook wist dat hun kasten uit massief grenenhout bestonden, op die onderdelen na waar kunststof nokjes en messing scharnieren de garderobekast in zijn verband hielden. Het voelde bizar, maar Myrthes zintuigen leken plotseling door alle voorwerpen heen te prikken. Zij was zich acuut bewust van de ingenieuze samenstelling van een paar lichtbronnen boven haar tot het residu van de terpentine waarmee eens verfresten uit de vloerbedekking waren weggepoetst. Ieder stukje materiaal om haar heen had zij in het vizier. Van alle bouwstenen in het penthouse wist ze aan te voelen waar ze vandaan waren gekomen en wat er de verwachte levensduur van mocht zijn. Een korte golf van misselijkheid schroeide haar keel, doofde weer uit en maakte plaats voor een nieuwe symfonie van sensuele signalen. Myrthe tolde om haar as en zocht steun aan een handgreep van de kast. Glazig keek ze om zich heen en tuurde door het waas dat zich voor haar ogen had opgetrokken. Zoveel wijn had ze deze avond toch niet gedronken?

Ze sleepte zich de slaapkamer in en liet zich vallen op het bed. De oude vloerbedekking, de minuscule krasjes in het glas van het raam, de structuur van het textiel dat op het bed lag, ja ook de hardnekkige kattenharen die door het huisdier van de vorige bewoner waren achtergelaten en zelfs na een grondige schoonmaakbeurt niet volledig waren opgelost, alles aan de ruimte waarin zij zich bevond kon ze voelen. Nee, voelen was niet het juiste woord. Myrthe werd er één mee. Ze ademde het en ze proefde het. Myrthe had een hogere staat van bewustzijn bereikt door het pak dat Evan haar gegeven had. En dat was het moment dat ze tot rust kwam en besefte waartoe de catsuit werkelijk had gediend: dit pak was voor haar meditatie bestemd! Maar natuurlijk wist ze wel dat die stiekemerd het niet alleen daarvoor had bedoeld.

Hier lag ze nu. Starend naar het plafond, waarvan ze nu de constructie en iedere verfstreek kende, enkel door ernaar te kijken en het met haar zintuigen af te tasten. Myrthe was boven zichzelf uitgestegen in haar vermogens en ze merkte dat het bovenmenselijke eigenschappen was die ze nu bezat. Het was de catsuit die haar in staat had gesteld om al deze nieuwe en krachtige indrukken gewaar te worden. Langs haar voorhoofd parelde wat zweet. Eén druppel glinsterde in de duisternis van de slaapkamer en begon geleidelijk zijn weg te zoeken in richting van haar oor. Overal op haar lichaam was Myrthe’s huid klam van het zweet en voelde zij zich warm. Ondanks het feit dat ze op de catsuit na eigenlijk niets aan had. Natuurlijk speelde de zwoele nacht daar ook een rol in, want het was werkelijk tropisch heet geweest vandaag en de hitte had hun hele woning gepenetreerd. Maar de voornaamste reden waarom haar temperatuur zo was gestegen, was de stortvloed van impressies waarmee ze te maken had gekregen en die ze niet eerder zo intens had gekend. Myrthe was in een bizarre paniektoestand geraakt zodra ze het pak had aangetrokken en bevangen werd door de onzichtbare krachten die zich van haar meester hadden gemaakt. Nu begreep ze ook waarom Evan er zo op had aangedrongen dat ze zou wachten met het cadeau uit te pakken tot hij weer thuis was. Ten eerste wilde hij natuurlijk niet dat het verrassingseffect eraf zou zijn en ten tweede zou hij haar hebben kunnen waarschuwen voor de intensiteit van de sensaties die er met het aantrekken van deze outfit gepaard gingen. In dat geval zou ze vast nog steeds geschokt zijn geweest door het bijzondere materiaal en ze zou ook zeker met dezelfde passie hebben verlangd naar een onvergetelijke nacht, maar dan zou Evan er zijn geweest om de paniek te temperen. Deze catsuit was gefabriceerd in Techlab, voor welk doel ook, en haar vriend had de kennis hoe het te gebruiken. Nu hadden alle omstandigheden elkaar versterkt. De tweeënhalve glazen wijn hadden de vurigheid van dit alles ongetwijfeld nog verder gekatalyseerd. Eindelijk zag ze dat verband en merkte ze dat haar lichaamtemperatuur en ademhaling zich weer wat aan het aanpassen waren. De rust keerde terug in haar lijf en ze zag hoe haar borstkas weer normaal op en neer ging. Ook de tinteling in haar handen, armen, bovenlijf en benen nam af en Myrthe voelde zich al minder benauwd. Ze kantelde haar hoofd iets naar achteren en zoog een diepe teug lucht in. Het was tijd om haar ogen te sluiten: nu ze wist waar dit pak toe in staat was, wist ze ook hoe ze Evan kon helpen thuis te komen.

In trance was ze teruggekeerd naar het moment dat ze haar motor naast die van Evan had geparkeerd. Myrthe zweefde in gedachte boven die plaats en daalde neer om dat moment optimaal te kunnen herbeleven. Ze zag hoe haar verleden-ik de motor vergrendelde met het horloge en dit gebruikte in een poging Evan te bellen. Tevergeefs, wist ze. Het was die verrekte communicatieblokkade die roet in het eten gooide. Dit was wel raar: zo naar zichzelf te kunnen kijken tijdens alle handelingen die ze ervoor alleen in vanuit haar eigen perspectief had kunnen zien. Alles leek zo griezelig echt. Het enige grote verschil was dat ze nu de zon niet op haar huid voelde branden zoals ze dat eerder die dag wel had gevoeld. Myrthe negeerde de acties van haar oude-ik en plaatste haar tien vingers tegen haar slapen. Dit was niet wat ze zocht. Ze had al lang geleerd dat het herhalen van vruchteloze handelingen altijd hetzelfde onbevredigende resultaat teweeg bracht. Dus ze moest iets nieuws proberen. De catsuit had haar nu in staat gesteld om dingen te doen die ze anders niet kon. Daarom sprak ze dat vermogen aan om te zien of ze de hermetische afsluiting kon doorbreken. Niet alleen had zij nu de capaciteit om de volledige samenstelling van materialen in kaart te brengen, ze wist ook welke serie van mogelijkheden aanwezig waren om bepaalde situaties te manipuleren. Daar waar een fietser in een straat zou zijn verongelukt als hij niet links maar rechts was afgeslagen, had zij nog meer mogelijkheden kunnen ontdekken om niet door een auto geraakt te worden als zij zelf op die fiets had gezeten en toch rechtsaf was geslagen. Een keten van gebeurtenissen leidt normaliter tot één onvermijdelijk resultaat. Myrthe had het gevoel dat zij door de schakels van deze keten anders te rangschikken ook het resultaat ervan zou kunnen beïnvloeden. Zo zocht zij via haar meditatie contact met de ingang van Techlab, want ze wilde weten of het mogelijk zou zijn geweest om daar toch binnen te geraken ook al was deze potdicht. Tot haar grote teleurstelling vond ze die niet. Deze poort was zo ingenieus geconstrueerd dat je er met een tank op in kon rijden zonder hem te doorbreken. Nadat ze dit had vastgesteld zocht ze de rest van het gebouw af. Deuren hoefden niet de enige wijze te zijn om een gebouw binnen te raken, ook al was dit vaak wel de meest logische keuze. De grote glazen wand die bestond uit een serie van in een metalen frame geklemde ramen behoorde ook tot de mogelijkheden. Maar zelfs al was ze in staat geweest om het glas te breken en daardoor binnen te dringen, dan was het slechts een kwestie van tijd geweest of Dytre had er zijn mannen op gezet om haar van Techlab te verwijderen.

Myrthe besloot het gebouw met haar geïntensiveerde zintuigen af te tasten en stuitte al spoedig op de communicatieblokkade waar ze eerder mee te maken had gekregen. Deze bestond uit een digitaal opgeworpen raster van signalen die voortdurend van golflengte veranderden. Eenieder die probeerde om van binnen of van buiten via enige vorm van communicatie contact te zoeken raakte verstrikt in een web van verstorende elektrische pulsen. Zodoende kreeg geen mens het voor elkaar een verbinding tot stand te brengen.
Met die kennis kon Myrthe natuurlijk wel proberen om zelf binnen te geraken, zonder gehinderd te worden door het op gang moeten houden van een verbinding. Alles wat zij nodig had was een zwak punt in de beveiligende structuur om er vervolgens met haar gedachten door heen te priemen. Door haar innerlijke krachten door het netwerk heen te weven vond Myrthe een weg tussen de lussen van elektrische pulsen. Ze wurmde zich er door om tot de eigenlijke bouwstenen van het kantoor te komen. Ook die wist ze te doorbreken, daar de catsuit het haar mogelijk maakte om door materialen heen te denken.

Volledig in haar trance verdiept bemerkte Myrthe niet dat haar handen het dekbed stevig vastgrepen. Ze had Evan ontdekt. Nu ze via haar meditatie het pand was binnengedrongen zag ze hoe hij verzwakt naar de gesloten ingang strompelde en er tot dezelfde conclusie kwam die zij eerder ook zelf had getrokken: Evan kon er niet meer uit. Ze zag hoe hij op de ramen toeliep nadat hij zich erbij had neergelegd dat de deuren geen irisscan meer registreerden. Hierna liep hij terug in de grote ontvangsthal waar hij zich beheerst op een stoel liet zakken. Man, wat zag hij er slecht uit. Even later sprong hij daar weer voor heel eventjes vreugdevol uit op, maar ging al vlug weer zitten met een expressie van teleurstelling op zijn gezicht. Zijn blik was gericht op de ramen naast de ingang en volgde een beweging die hij daar buiten gewaar was geworden. Dit was het moment dat ook Myrthe realiseerde dat hij haar gezien moest hebben. Evan had dus geweten dat zij naar hem toe was gekomen om hem van het werk op te halen of in elk geval te weten te komen waarom dit alles zo lang duurde. Dit gaf haar hoop. Het sterkte haar dat ze door hem was gezien, al was zij daar nu pas achter gekomen. Zij was daarna bij de ingang weggelopen en had een nabij gelegen bar opgezocht om haar gedachten te ordenen.  “Myrthe, help!” hoorde ze hem voor het eerst schreeuwen. De geluidsdichte wanden hadden het voor haar eerder onmogelijk gemaakt om zijn roep om hulp te ontvangen. Evan liep vervolgens weg uit de ontvangstruimte en ze zag hoe hij in de richting liep van het bedrijfsrestaurant. Myrthes schijnaanwezigheid volgde hem. Evan was tussen wat tafeltjes en stoelen door naar de bar gelopen en had erachter naar de pillen gezocht die hij normaal geduldig had besteld als er iemand was geweest om zijn bestelling in ontvangst te nemen. Wat later proefde zij het zout op haar eigen lippen toen ze zag hoe Evan aan een tafeltje zijn hoofd in zijn handen begroef en hij emotioneel opbrak. Voor het eerst deze avond joeg een koude rilling door haar strak verpakte lijf. Myrthe leefde met Evan mee, maar moest nu zelf ook te weten zien te komen waarom hij in die positie was geraakt. Daarom besloot ze Evan, die haar rondzwevende gedachten toch niet kon zien, achter te laten. Maar juist op het moment dat ze het restaurant wilde verlaten om naar een oorzaak te zoeken maakte een heftige luchtverplaatsing dat het hele bouwwerk van Techlab begon te schudden. Ze werd een akelige schokgolf gewaar en wist dat deze ergens boven het gebouw in de lucht moest zijn ontstaan. Haar balans verliezen kon ze niet, maar door een duister gevoel dat haar ziel leek te willen verscheuren kostte het haar wel veel moeite om de toestand van trance te handhaven. Uiteindelijk slaagde ze daar niet in.

Met een schok kwam ze terug tot het hier en nu. Ze was rechtop in haar bed gaan zitten en merkte dat het benauwde gevoel weer terugkwam. Ditmaal was het alleen niet de catsuit die daarvoor zorgde, maar een kwaadaardige kracht die van buiten kwam. Een frisse bries, die door het enige open raam in de kamer kwam binnenzetten, bezorgde haar kippenvel. Myrthe hijgde even, keek naar het raam en tastte de duisternis af. De eerdere ontspannenheid die de diepe concentratie had mogelijk gemaakt was volledig verdwenen en had plaats gemaakt voor een nieuwe vorm van alertheid. Adrenaline maakte nu de dienst uit, want ze wist dat er iets loos was en dat het duistere brein achter Techlab het op haar had gemunt. Toen dit besef goed tot haar was doorgedrongen haastte zij zich de trap af en rende naar het keukenblok. Ze griste haar horloge en haar sleutelbos van het keukenblad en maakte dat ze bij haar motor kwam. Kort daarop startte ze deze en maakte ze contact met het asfalt dat nog warm was van de dag. Deze nacht zou ze van Lyon afscheid moeten nemen, want Procyon was in aantocht.

Wisselwereld 3 – Connectie, 10.0 out of 10 based on 2 ratings