Voor dit verhaal heb ik de inspiratie opgedaan in Rome, de hoofdstad van Italië, tijdens een avontuurlijke en tevens memorabele vakantie met mijn vrouw en twee van onze dochters. ‘Memorabel’ kun je na het lezen van onderstaande belevenis eigenlijk wel dubbel opvatten. Ik zal deze ervaring in elk geval niet snel vergeten.
Na Joaquima’s grote rol in ‘Raining chestnuts’ is er ditmaal een hoofdrol weggelegd voor onze jongste telg Phínique. Toen wij voor het eerst in Rome waren was zij amper 3 maanden oud. Je kunt je dus wel voorstellen dat zo’n grote reis ook voor zo’n kleintje best spannend is. Behalve de verzonnen naam van een zekere verkoper is alles wat hieronder staat beschreven tot op de letter waar gebeurd. Van de Italiaanse achtergronden tot en met een heuse miscommunicatie door een typisch taalbarrière.
Bijt je vast in een avontuur vol kleine en – zoals je dat van Tinus wel gewend bent – stuntelige ongemakken.

Dat je Rome niet in één dag kunt zien, was ook voor ons een bekend gegeven. Met de enkele week die de herfstvakantie telt én onze wens om in dat tijdsbestek toch zoveel mogelijk indrukken van Italië te kunnen te kunnen opsnuiven, kon het niet anders of we moesten keuzes maken. Zeker wanneer je kleine kinderen bij je hebt en van alle kanten wordt gewaarschuwd dat deze hoofdstad van ‘de laars’ wellicht de minst geschikte stad is om met kleintjes te bezoeken. Kinderen hebben geen boodschap aan kunstobjecten en uitgebreide stadswandelingen door de historie. Wel hebben ze geregeld een schone broek nodig of zijn ze hongerig of dorstig net wanneer je mijlenver van alle eetgelegenheden bent en juist met de grootste moeite de kinderwagen over de tweeduizend jaar oude kinderkopjes van de binnenstad voor je uit hebt geduwd. Toch hebben we ons kostelijk vermaakt en hebben wij er zelf nogal een geluk mee dat onze kids over het algemeen erg makkelijk zijn.
Ambities om behalve Vaticaanstad, Villa Borghese, de Spaanse Trappen en de Trevifontein ook het Monument van Victor Emanuel II, het Colosseum en het Forum Romanum te willen zien, hadden we in onze vakantieplanning wel al helemaal uitgemeten en voorbereid, maar we waren realistisch genoeg om erop voorbereid te zijn, dat je eenmaal in deze grote stad moet accepteren dat sommige bezienswaardigheden echt te veel lopen (lees: kuieren) en dus voor een andere keer zullen zijn. Laat staan dat je de rust en tijd vindt om deze toeristische trekpleisters, daar waar van toepassing, ook echt kunt binnen treden. Let wel: we hadden maar één dag. Uiteindelijk bleek dan natuurlijk ook wel dat we moesten gaan schrappen; het Pantheon en Villa Borghese zijn we zelfs niet eens aan begonnen. Daar hebben we slechts naar kunnen lonken. Wel hebben we wat op het plein van Vaticaanstad rondgelopen, memorabele fotomomenten gepakt in het Centro Storico, ons met vele andere toeristen over de Fontana della Barcaccia gebogen op piazza di Spagna en onze gedachten naar een lang grijs verleden laten afdwalen toen we uitkeken over het Forum. Sowieso moesten we al accepteren dat zowel de Spaanse Trappen als de Trevifontein in de steigers stonden juist toen wij in Rome waren, maar die pech hadden we anders ook gehad.
Juist, van de negen(!) Italiaanse steden die wij in zeven(!) dagen tijd met de auto bezochten, werd Rome er zeker één die we nog eens over zouden doen. En dan in alle rust, zonder kinderen of in elk geval wanneer de kinderen al iets ouder zijn.
Gelukkig hadden wij ons er al helemaal op ingesteld dat deze vakantie vooral een eerste kennismaking met Italië zou worden. We wilden van zoveel mogelijk attracties een beetje proeven, in plaats van alle indrukken tot de fijnste Italiaanse specerijen in onze poriën op te snuiven en dan ontdekken dat we na een week nog amper een idee hadden van wat dit geweldige land allemaal wel niet bieden heeft. Daarbij, fantastische schilderwerken en andere iconische kunsten bekijken, wel, dat kunnen we ook nog doen wanneer we zelf zowat een museum zijn, toch?
Deze aanpak leverde onvermijdelijk ook op dat je op enig moment noodzakelijke rustmomenten inbouwt en het oorspronkelijke plan zoals je dat eerst had voorgenomen even laat voor wat het is. Dit bracht ons ongeveer op het midden van een heerlijke nazomerse herfstdag op de Via del Lavatore, een pittoresk straatje dat piazza Barberini verbindt met de Trevifontein en waar lokale ondernemers gretig profiteren van de toeristen die zich hier te voet door de stad verplaatsen. Zoals wijzelf dus. Je vindt er een kaaswinkel, een wijnbar met een Toscaanse keuken, even onmisbaar als elders; een pizzeria, een Bed en Breakfast en een paar prima hotels, maar ook een winkel gespecialiseerd in lederwaren en een zaakje met allerhande handgemaakte houten speeltjes. Een lekker gevarieerd straatje dus, zodat je temidden van al de toerisme nog altijd dat heerlijke het zichzelf tegensprekende dorpse gevoel in de grote binnenstad ervaart.
Zodoende slenterden wij verwachtingsvol naar de Trevifontein, nog onbekend met het gegeven dat deze was drooggelegd en voorlopig nog wel in de steigers stond. Jenny had aan één hand onze Joaquima in peuterleeftijd bij zich, terwijl ik onze kleine Phínique van net een paar maanden oud voor mij in de kinderwagen had liggen. We waren er net in geslaagd de ijssalon Gelateria Valentino te passeren zonder dat Quima de breed uitgestalde lekkernijen in de smiezen kreeg, toen Jenny haar oog op het zaakje met de handgemaakte houten speelgoed liet vallen.
“Ow schat,” sprak Jenny terwijl ze daarbij haar ‘Hello Kitty’-stemmetje opzette, “ik ben even met Quima hier naar binnen hoor.” Opgewekt trok ze Joaquima met zich mee en zonder überhaupt ook maar ruimte voor tegenspraak te bieden, verdwenen ze tussen de menigte. Met een quasi-onschuldige blik wuifde ze me nog net dat we elkaar dadelijk wel weer zouden zien.
En zodoende bleef ik alleen op het eeuwenoude plaveisel, met Phínique voor mij in de kinderwagen.
Ik keek voor mij uit en kon in gedachte het water van de fontein al horen klateren, maar besefte op datzelfde moment dat mij geen andere keuze geboden was dan hier de pas in te houden en mezelf met onze jongste telg maar even te vermaken. Eveneens het zaakje met haar binnen draven was namelijk uitgesloten; de doorgang was te nauw en er stonden te veel spullen die ik met de wagen zo kapot zou rijden. Daarom liet ik mijn blik langs de kap van de kinderwagen glijden en controleerde ik of onze ‘Fifi’ nog wel tevreden op haar plekje zat om mij vervolgens te bedenken hoe wij onze tijd hier nu zouden vullen.
Terstond begon Phínique wat kreunende geluidjes te maken.
‘Miepen’ noemden we dat. Fijn. Het arme ding kon er natuurlijk ook niets aan doen, maar erg handig getimed was deze onderbreking niet. Toch moest ze even tevreden gehouden worden, zodat ik daar wat op probeerde te verzinnen. Door een open venster dat was behangen met houten sculpturen en trekpoppetjes kon ik Jenny inmiddels gepassioneerd zien praten met één van de ambachtslieden waar ze kennelijk recht op af was gelopen. Ze had weer eens iets in haar hoofd. En haar kennende kon ik haar dan beter laten gaan. Doorgaans kwamen daar alleen maar leuke verrassingen uit. Haar er vanuit mijn positie uit proberen te praten was net zoiets als tijdens een wagenrace vanaf de tribune in een ouderwets Romeins circus een goed gesprek te willen voeren met de wagenmenner terwijl deze zich op de renbaan begeeft.
Ik observeerde haar, maar ze had geen aandacht meer voor mij omdat ze opgenomen was in haar gesprek met de oude man die met een hout en gereedschappen in zijn handen stond. Hun geluiden verstomde in het beetje rumoer, dat dit bezige straatje haar levendigheid gaf. Dus ik kon haar wel zien gebaren, maar bereiken deden haar woorden mij niet. Naast mijn vrouw, nog net zichtbaar tussen alle tierelantijnen die in het brede venster tentoon stonden gesteld, stond Joaquima, enkele passen van haar verwijderd, gebiologeerd de producten van deze ambacht in zich op te nemen. Ieder stuk was een kunstwerk op zich, allemaal speelgoed, en tot in de kleinste hoekjes van de zaak gesorteerd op verschillende staten van hun voltooiing. Sommigen waren nog half bedolven onder het zaagsel, maar allen waren zij beslist tot in de fijnste details uitgewerkt.
Met dat plaatje op mijn netvlies liep ik bij het venster weg en duwde ik de kinderwagen berustend voor mij uit. Rechtdoor blijven lopen zou betekenen dat ik m’n dochter en de andere helft van mijn trouwboekje uit het oog zou kunnen verliezen, zodat ik besloot om juist maar wat in de buurt te blijven. De Via del Lavatore was iets breder op dit punt, hier vlak voor de speelgoedwinkel. Dus dat bracht mij op het idee om hier wat met de wagen heen en weer te lopen, helemaal nu de geluidjes die onze kleine Phínique voortbracht klagelijker begonnen te klinken. De verbreding had iets weg van een soort pleintje en mat een meter of tien in de lengte tegenover een straatbreedte van ongeveer een meter of vier. Ruim zat om een beetje met de wandelwagen te wiegen zou je denken. Maar op die gedachte kwam ik gauw terug. Voor ik er erg in had werd ik om de haverklap voor de voeten gelopen door toeristen, leveranciers met zwaar beladen steekwagens, zakenlui en ongetwijfeld ook de inwoners van Rome zelf. Om nog maar te zwijgen over het ongemak dat bepaalde oneffenheden in de straatstenen veroorzaakten wanneer je daar met de kinderwagen net verkeerd tegenaan liep. Op m’n onderrug voelde ik het zweet ondertussen al parelen, dus dat leken mij voldoende signalen om toch maar naar een andere plek uit te wijken, dan mij hier midden op straat onrustig te staan vergapen aan de marmeren straatbordjes. En alsof ze dacht dat papa net dat beetje extra motivatie nodig had, zette Phínique het toen ook nog op een huilen.
Het arme schatje. Ik maakte eruit op dat zij het op en neer lopen op deze straatverbreding blijkbaar ook niet zo prettig vond.
Nou, papa had ondertussen wel door hoor dat jij hier wat uit je hum bent, we zoeken wel even een rustiger plekje, sprak ik tegen mezelf.
Gezien de tijd die er was verstreken sinds haar laatste voeding was het ook denkelijk dat onze kleine ‘Fifi’ misschien wel gewoon toe was aan haar volgende voeding.
Op dat moment viel mijn oog op het pand recht tegenover het winkeltje met houtsnijwerken, waar we nog altijd voor op de straatverbreding liepen. Door enkele specifieke artikelen in het bijzonder werd toen mijn aandacht getrokken; boven elkaar stonden, in vitrine-opstelling, enkele koffiepercolators uitgestald. De Moka express, de welbekende achthoekig uitvinding uit 1933 van Alfonso Bialetti, stond er geëtaleerd in ongeveer alle kleuren van de regenboog. In ieder Italiaans huishouden tref je dit uit kunststof vervaardigde apparaatje of de originele aluminium variant tegenwoordig wel aan. En dankzij de opkomst van de kookwinkels zie je deze 1,5 bar espressomachine ook steeds vaker in andere landen opduiken.
Sinds onlangs heb ikzelf ook een exemplaar thuis en dan krijg je dat dit soort snuisterijen je vanzelf sneller opvallen. Uiteraard verkocht deze winkel veel meer kookwinkelartikelen dan de Moka express en dat is nu net waar ik vandaag mijn eerste vergissing beging. Ik zag de kookwinkel namelijk meteen voor een cafeetje aan, eentje die kennelijk ook huishoudelijke producten voor in en om de keuken verkocht, maar niettemin vooral een toevluchtsoord om even een kopje koffie te bestellen en Phínique van haar ongemakjes te ontdoen. Aan de naam van de winkel had ik het verschil ook niet echt kunnen afleiden; boven de entree pronkte aan de gevel de tekst ‘Dimensioni di casualità’. Had mijn Italiaans toen al op het niveau geweest als wat het nu is, dan had de naam van de winkel mijn veronderstelde beeld alleen maar versterkt. Maar de verwachtingen over wat ik binnen zou aantreffen kwam ik gauw van terug, toen we eenmaal binnen stonden en ik het interieur in mij opnam.
“Non può essere una coincidenza o fatumi,” klonk het ineens links van ons, “Sicuramente sei un turista? Stai sprecando il mio tempo o non che si compra davvero qualcosa? I prezzi di noleggio sono qui addominali, hai capito?”
Terwijl ik nog bezig was de kinderwagen te stabiliseren op de schuins aflopende vloer van de entree, keek ik verrast opzij. Vanachter een toonbank in de hoek, vlak bij de ingang, was een grof uitziende Italiaan van zijn stoel opgestaan en had zijn woorden aan ons gericht. Nog wat verdwaasd gaapte ik de man glazig aan. Onbewust verstevigde ik mijn grip op de kinderwagen.
“Excuse me? Sorry, I didn’t quite understand,” antwoordde ik de man uit impuls, maar vooral omdat ik geen woord begreep van wat hij had gezegd.
Phínique lag ondertussen geduldig in de wagen en gaf op dat ogenblik even geen kik. Zij keek ongetwijfeld even geschokt naar haar omgeving, waarvan het gewijzigde uitzicht voor haar een hele overgang moest zijn. En al helemaal toen een oudere vrouw, zeer goed mogelijk ook van Italiaanse komaf, geïnteresseerd over de wagen boog en mijn dochter met een innemende glimlach groette. Hoewel ik vanaf mijn positie Phínique’s gezicht niet kon zien, kon ik mij al wel indenken hoe ze deze vrouw betoverde met die met lange wimpers omlijste grote kijkers van haar.
“Scusi. That forgetfullness of me,” ging de man achter de toonbank in gebroken Engels knorrig verder, “are you to buy something here, or what do you, hm?”
Nou, dat klonk ook niet echt erg klantvriendelijk, bedacht ik mij toen. Maar ik vertrouwde er toen nog op dat de beste man het vast niet zo meende en zocht al even naar mijn portemonnaie, terwijl ik vriendelijk naar hem bleef lachen.
“Vaia compra qualcosa, o andare giù, che cosa?” sprak hij weer in het Italiaans. In het Engels probeerde hij zijn bedoelingen kracht bij te zetten: “Anything you buy?”
Oeh, dat klonk ondertussen al iets ongeduldiger. Dit had ik mij voor het binnentreden wel anders voorgesteld. Maar de manier waarop de beste man zich uitte, temperde ook meteen weer toen hij mijn portemonnaie zag. Een gretige blik maakte plaats voor zijn norse manier van kijken. Zo snel wist ik niet wat ik precies van hem moest denken.
“Is it possible to buy a coffee here?” vroeg ik hem daarom weifelend, zodra ik mijn knip had gevonden. Terwijl ik tegen hem sprak keek ik om mij heen, zoekend naar tafeltjes en vervolgens naar een bord achter de verkoper waar ik hoopte op een assortiment aan koffierecepten. Dat was meteen ook het moment dat ik mijn vergissing inzag en langzaam begon door te krijgen dat we kennelijk helemaal niet in een rustig cafeetje stonden, waar ik Phínique even de verdiende aandacht kon geven, maar dat we in een bedrijvig kookwinkeltje waren terechtgekomen waar met veel ellebogen naar koopjes werd gezocht. Wanneer ik mij later wat meer had verdiept in dit bedrijfje in culinaire artikelen, dan zou ik uit recensies gauw te weten komen dat veel winkelend publiek bij Dimensioni di casualità uiteindelijk juist afdroop door de veel te hoge prijzen waar de gierige eigenaar zijn producten mee had uitgestald.
Het duurde niet lang voordat de verkoper op mijn vraag reageerde en op de manier zoals hij dat deed klonk hij mij ietwat gebelgd.
“Cosa vuoi?! Andesso tu volete caffè? Che cosa? Quale machina o produtti? Ti sembro una macchina da caffè me stesso? Whatte you think I ame? A coffeemachine?”
Kennelijk had hij dat wel verstaan.
Uit de ogen en de paar Engelse woorden van de man leidde ik af dat hij inmiddels wat verhit en geïrriteerd was. Wat een barbaarse manier om op je klanten te reageren zeg, bedacht ik mij toen. Dat had hij best wat vriendelijker kunnen uitdrukken. Of had ik nu juist iets gezegd wat ongepast of misschien zelfs onbeschoft was? Nee, ik had volgens mij alleen om een vochtige versnapering gevraagd. Een vergissing is toch menselijk?
“Il mio tempo è denaro… Time isse money. Solo per guardare la mia roba indossa.”
“Sorry, sorry,” probeerde ik, “this must be a misunderstanding. I just wanted to buy coffee or at least find a place to sit so I can check my daughters daiper and feed her.”
Nu had ik het blijkbaar te bont gemaakt.
“Mamma mia!” reageerde de verkoper meteen en hief gefrustreerd een hand omhoog, zoals je alleen Italianen dat ziet doen. Het was alsof hij hulp zocht van hogere machten.
“Whatte do I looke? You wante whatte? Cerchi un albergo? Thisse no hotel. Tutti gli stranieri sono impazziti. All you foreigners arre crazy. Maia mai.”
Nu waren we in een Babylonische spraakverwarring verwikkeld. Ik begreep maar half wat de man mij vertelde en hij begreep ook niet wat ik echt wilde. Het Italiaans dat hij heetgebakerd voortbracht had voor mij voor hetzelfde geld een Warwinkelse variant van zijn moedertaal kunnen zijn. Niet dat het voor mij veel verschil zou maken. Of hij algemeen beschaafd Italiaans sprak of er juist een plaatselijk dialect op na hield, het verschil zou ik toen toch niet hebben opgemerkt.
“Well, I… erm….”
Ik probeerde nog wat, maar had al door dat onze pogingen om een serieuze conversatie voort te zetten gedoemd waren te mislukken, zodat ik mij al voornam om het gesprek af te breken en met de kinderwagen rechtsomkeert maakte. Maar toen gebeurde er iets wonderlijks. Het moment dat ik de wagen op de achterwielen 180 graden richting de entree draaide, verdween het chagrijn op het gezicht van de verkoper ineens als sneeuw voor de zon, alsof de veronderstelde verschillen zich niet eens hadden voorgedaan en iets alle voorgaande negatieve energie met één klap had geneutraliseerd.
Met aandachtig observerende oogjes keek Phínique verwonderd in het rond en volgde daarbij hoe het toneel om haar heen veranderde, totdat ze in die beweging recht tegenover de eigenaar van deze winkel kwam te zitten. Met open gevallen mondje staarde ze enorme man aan, die voor haar, voor hetzelfde geld, een boosaardige reus uit een sprookje had kunnen wezen. Wat er tussen haar papa en de verkoper was voorgevallen was geheel aan haar voorbij gegaan. En zelfs al had ze de woordenwisseling zojuist aanschouwd, dan nog had ze waarschijnlijk evenzo gereageerd als ze nu had gedaan. Schattig als ze was, gaapte ze de kolos voor haar met gespannen lijfje aan.
“Maio mai! Guarda quel bambino!” barstte de verkoper opgewekt in hoog spreektempo uit, “questo giorno in realtà ancora potrebbe portare qualcosa di buono! Quegli occhi! Che bellezza! Ho bisogno di vedere questo da vicino!”
Eenieder die in het directe bereik van de verkoper stond veerde verschrikt op, incluis mijzelf en uiteraard ook mijn gespannen dochtertje. Extatisch kwam hij vanaf zijn plek nabij de entree naar ons toe en boog zich zonder aarzeling over onze kinderwagen.
“Che tesoro sei tu. Sei qui da sola sulla strada con tuo padre? E tu vieni a Umberto Renti di saluto? Oh, il mio cuore! Mi sono innamorato!”
Terstond moest Phínique huilen. Tegenover deze grote boze man gedraaid worden, had ze al als erg spannend ervaren, maar het dichterbij komen en even sentimenteel een hart op haar uitgestort krijgen, was voor ons tere meisje echt even teveel. Panisch van angst schroefde ze daarom haar volumeknop nog wat omhoog en bracht Phínique een hartverscheurend keelgeluid voort waarop zelfs verkoper Umberto Renti perplex van naar achteren stoof.
“Are you out of your mind?” reageerde ik dadelijk hard naar deze man. Ik was zo dicht op hem gaan staan dat mijn speekselspetters hem haast om de oren vlogen. “Can’t you see you’re scaring the hell out of her?”
Ik trok de kinderwagen al dichter naar mij toe en stapte reeds door de entree. Wat had deze bullebak ineens in zijn hoofd gehaald? Zich zomaar ineens over mijn kleine meisje buigen en haar bang maken? Hij had het vast goed bedoeld, maar voor zo’n klein hummeltje was dit haast een traumatische ervaring. Haastig verliet ik de keukenwinkel en wilde nog iets tegen de verkoper zeggen om hem nog extra duidelijk te maken dat ik hem een stomkop vond, maar de woorden die ik had willen spreken schoten me even niet te binnen. In plaats daarvan maakte ik met mijn hand nog wel een gebaar naar mijn voorhoofd om te duiden dat er een gaatje bij hem los zat.

Met een wat verhit gevoel liep ik door, maar probeerde mijzelf er tegelijkertijd van te overtuigen dat ik het vakantiegevoel niet moest laten verpesten door een heethoofd als die Umberto Renti. Al gauw verviel ik weer in de behoefte om de straat op en neer te lopen, maar bedacht mij toen dat het misschien juist wel beter was om te controleren of Jenny en Joaquima misschien niet al klaar met hun projectje waren. In de kinderwagen lag Phínique door haar ongemakjes en het voorval van zojuist opnieuw te huilen, maar ze klonk al wel een heel stuk minder luid als zojuist toen de verkoper haar had laten schrikken. We draaiden in de richting van het zaakje met handgemaakte speelgoed en in het voorbij wandelen van het venster gluurde ik naar binnen om te zien of ik mijn meisjes kon ontdekken.
Geen Jenny. Geen Joaquima.
Daarom liepen we door naar een van de twee openingen die toegang boden tot het zaakje. Ik wilde toch eens kijken of ik op een of andere manier met de kinderwagen een veilige weg naar binnen kon vinden, maar slaagde daar andermaal niet in. Schade toebrengen aan het prachtige handwerk wilde ik echt niet op mijn geweten hebben. De kinderwagen was simpelweg te breed. Gelukkig ontdekte ik in dit onderzoeken wel waar Jenny en Joaquima waren. Ze stonden in het verlengde van waar ik naar binnen keek. Het zaakje bestond uit een bescheiden L-vormige ruimte, en ik vond ze bij de kassa aan het lange stuk. Het zag er uit alsof ze nog niet helemaal klaar waren en dat ze ook nog naar andere artikelen keken. Om mij ervan te vergewissen hoeveel tijd me nog geboden was liep ik daarom via de andere openingen op mijn dames toe. Ik keerde de kinderwagen van mij af naar de straatzijde en stond zelf half in het zaakje terwijl ik contact zocht met mijn vrouw.
“Schat, hoe lang zijn jullie hier nog bezig denk je?”
“Oh, niet zo heel lang meer. Geef mij nog vijf of tien minuten,” antwoordde ze, “kijk eens. Voor Jared, Quima en Fifi.”
Trots wees ze naar een tafeltje waar een jonge mevrouw bezig was met de voltooiing van waar Jenny haar oog op had laten vallen. Het waren drie houten naambordjes, voor ieder van onze drie dochters één. Ze stonden enkel bij de kassa, omdat hier nog werkruimte was om iemand de letters van de namen te laten aanbrengen. Jenny hielp bij de spelling van de namen.
“Ah, voor op hun kamerdeuren,” concludeerde ik. Nu begreep ik waarom ze deze winkel was binnengestapt. “Als souvenir? Heel slim.”
Ik lachte liefdevol naar Jenny en terwijl ik dat deed, was Joaquima aan mijn broek komen staat.
“Kijk papa,” sprak ze luidkeels en trots op was ze had gekregen. In haar hand hield ze fier een trekpopje vast, een typerend aandenken wat je veel in deze streek tegenkwam.
“Oh, mooi lieverd. Heeft mama die voor je gekocht?”
En ze antwoordde met een brede lach op haar gezicht dat dat natuurlijk zo was.
“Zeg, schat,” zei ik vervolgens tegen Jenny, “dan gebruik ik deze tijd even om Phínique een fles te geven. Ik denk ook dat ze gepoept heeft.”
“Oh, ja, ja, natuurlijk,” reageerde ze instemmend, “maar waar ga je dat hier doen?”
En ik wees meteen naar een bankje buiten dit winkeltje, dat ik met het op Jenny toelopen hier had ontdekt. Er was nog een plekje vrij. Dus ik moest ook haast maken. Jenny gebaarde opnieuw instemmend, zodat ik al naar buiten liep en direct het vrije plekje opeiste. Net zoals tijdens veel van onze herfstvakanties was het ook vandaag een stralende dag, dus ik hoefde me er niet druk om te maken dat Phínique er een koutje kon vatten omdat ik haar in de buitenlucht van schone billetjes zou voorzien. Ik plaatste de kinderwagen daarom voor mij, terwijl ik zelf vast op het bankje ging zitten. Ter voorbereiding trok ik wat spulletjes uit de wagen tevoorschijn en kort daarop nam ik ook de inmiddels was rustiger geworden Phínique op schoot. Tussen ons en de figuur naast ons was nog wat ruimte, zodat ik daar een en ander kon voorbereiden en haar er ook kon neerleggen om aan het verschonen te beginnen. De jongeman naast ons zou zich daar echt niet aan hebben gestoord. Evengoed bleef het behelpen, want het bankje was nu ook weer niet zo ruim. En zeker met dat gestuntel van mij af en toe, moest ik voorzichtig zijn met waar ik wat neerzette en dat Phínique ook veilig zou blijven liggen.
Ik legde haar naast mij op het bankje en begon eraan haar te verschonen. Dat dat best een gedoe is op een kort bankje, was voor eenieder die het had kunnen zien evident. Even later, zodra die klus zonder narigheid geklaard was, nam ik haar weer op schoot en wilde toen aan het geven van de fles beginnen. Toen begon de moeilijkheid pas echt. Links van mij op het bankje had ik nog spullen van het verschonen liggen en rechts van mij, op het uiterste eind van het bankje, waar ik haast met mijn billen tegenaan zat, stond het bakje met afgepaste hoeveelheden melk voor haar voeding. Voor de vieze poepluier naast mij had ik nog geen bestemming gevonden en omdat ze ook op haar rompertje gepoept had, lagen de kleertjes die ze zojuist had gedragen daar ook bij. Met mijn kont zat ik er half bovenop, de poep gelukkig wel op veilige afstand. Erg gemakkelijk zat het niet en omdat ik de fles ook nog niet klaar had zat ik enorm te stuntelen. In de kinderwagen voor mij had ik mijn jas neergelegd. Waarom ik die had meegenomen had ik mij kort na vertrek al over verwonderd. Het zorgde er in elk geval voor dat ik Phínique nu nergens anders kwijt kon dan bij mij op schoot. Haar half ondersteunend in de kuil van mijn linkerarm probeerde ik wat ik kon om toch de melk in het flesje met nog lauwwarm water te gieten. Dat lukte, maar om daarna het dopje met speen op de fles te schroeven werd de volgende uitdaging. Nu kwam ik echt een hand te kort. Ik vond het al knap dat het me was gelukt om zonder morsen de melk in de fles te krijgen, maar nu moest ik de melkcontainer, met daarin nog twee volgende voedingen, veilig terug op de rand van het bankje rechts van mij plaatsen.
Toen ook dat lukte en ik zonder de container om te stoten de melkfles op de juiste wijze in mijn hand vastpakte kon het echte voeden beginnen. Maar ik zou geen Tinus heten als ik, wanneer alle hindernissen genomen zijn, het toch nog zou presteren om juist op zo’n moment alles nog te verknallen. Hoe ik het deed deed ik het, maar precies toen ik de fles naar Phínique’s mondje bracht en zij al gretig haar mondje opende om de speen te pakken, liet ik de fles uit mijn handen glippen. De lichtweerkaatsing langs de bolling van de fles verblinde mij zowat, toen ik de fles door de lucht zag vliegen en ik probeerde te volgen waar hij ging. Links van mij raakte hij de grond ergens, zodat ik opsprong met Phínique in mijn arm geklemd en ik keek opzij om hem te vinden. Werkelijk meteen in diezelfde beweging moest ik weer met haar gaan zitten – boven op de volle luier en bevuilde kleertjes – toen een felle pijnscheut door mijn oogkas trok en mij weer naar beneden dwong. Met de hand, die ik nu vrij had nu ik daar geen fles in vasthield, greep ik uit impuls naar mijn oog. Wat een pijn had ik mij daar ineens. Wonder boven wonder had ik de melkcontainer met resterende voedingen niet op de grond gestoten. Maar geloof me, dat had mij ook nog kunnen gebeuren. Ik schreeuwde het uit van de pijn.
Phínique werd stil, in plaats van dat ze juist ging huilen, maar omstanders moesten lachen van leedvermaak. Eén van hen was echter zo vriendelijk om de gevallen fles meteen op te rapen en naast mij op de bank op een veilig plekje neer te zetten (ik zat immers met mijn gat vol in de stront). Ik bedankte de man die dit deed met een kort knikje, terwijl ik gekwetst door de tranen in mijn ogen naar hem keek. Maar, zonder er naar te hoeven omkijken, vervloekte ik mijzelf vooral waarom ik nu juist tegen dát object links van mij mijn oog moest stoten…

Een kort moment later kwamen Jenny en Joaquima op ons aflopen. Ze hadden buitenom via de andere opening het winkeltje verlaten. Ze moesten omlopen, omdat waar ik met de kinderwagen zojuist had gestaan, nu was geblokkeerd door een paar toeristen. Ik was inmiddels eindelijk met het voeden van onze jongste telg begonnen. Geschokt versnelde Jenny had tred toen ze ontdekte dat ik mij geblesseerd had.
“Schat! Wat is er gebeurd? Waarom heb je je hand op je oog?”
Ze zag hoe moeilijk en gepijnigd ik erbij zat en aanvankelijk was haar aandacht alleen daar op gericht. Maar toen ik met een erg zuur lachje en een knik naar links omhoog verzuchtend probeerde aan te geven door welk stom ongeluk ik getroffen was, barste ze al snel in lachen uit. Zo erg dat ze er haast van in haar broek pieste.
En met haar aangeboren gevoel voor ironie, hield Joaquima haar trekpopje vast, omdat ze daarin de gelijkenis zag met de levensgrote figuur naast mij op de bank. Van meet af aan wist ik al dat de jongeman, die aldoor naast ons had gezeten, zich echt niet aan de lucht van een babyluier zou storen. Daar was zijn neus nu niet bepaald gevoelig voor.
“Kijk mama! Die…” en om mij nog wat zout in mijn wond te wrijven hield zij, in al haar onschuld, haar versie van Gepetto’s creatie omhoog om deze demonstratief te vergelijken met de mascotte van het zaakje met houten speelgoed, waar boven aan de gevel het naambordje pronkte: ‘Pinocchietto’.

Fietspadgevaren is niet in de laatste plaats een reden waarom ik mij het jaar 2014 nog lang zal heugen. De gemeente waarin ik woonachtig ben had namelijk het idee opgevat om de fietsenstalling voor het station ondergronds te gaan willen onderbrengen. Op zichzelf was dat een beslissing waar ik al vroeg enthousiast over was en welke ik reeds vanaf het moment dat dit bekend werd meteen ben gaan toejuichen. Het feit dat dit onvermijdelijk enig verkeershinder zou opleveren en mij meer dan genoeg smoesjesinspiratie gaf om geoorloofd te laat mee op mijn werk te verschijnen nam ik dan ook graag voor lief. Het gebied rondom het stationsplein is dientengevolge zowat het gehele jaar een georganiseerd rommeltje geweest; de gemeente heeft voortdurend alles op alles gezet om de infrastructuur die daarmee overhoop kwam te liggen continu in goede banen te leiden. Ik kan het haast niet nalaten ze er de complimenten voor te geven dat ze dit toch behoorlijk netjes is gelukt. Kosten noch moeite zijn gespaard gebleven het dagelijkse verkeer tijdig op de plaats van bestemming te krijgen. Het aantal gevallen dat je echt serieus door de werkzaamheden gehinderd werd, kunnen worden verwaarloosd. Zelfs bakfietsen hebben ze zo breed de ruimte gegeven dat ook zij niet met mij in aanvaring konden komen. Want als ik toch ergens een gloeiende hekel aan heb, dan zijn het die bakbeesten! Goed, die ene keer dat we met z’n allen een hijskraan in de categorie ‘mamoet’ de straat moesten laten passeren, waardoor je de trein echt miste, nemen we dan zelf maar even op de koop toe. Er gebeurde in die maanden wel zoveel op dat plein dat je er vanuit kon gaan dat er wel iets fout moést gaan. Maar nee hoor, het hele jaar, behoudens een paar luttele vertragingen, is alles werkelijk voorbeeldig verlopen.
Achteraf bleek dit echter slechts een erg lange proloog op het onvermijdelijke. Hetgeen mij vanmorgen overkwam.

Wat beloofde eindelijk weer eens een gewone werkweek te worden waarin alles volgens het vertrouwde ritme zou lopen, begon al direct wat erg onhandig. Maandagochtend ben ik altijd, vanwege mijn late dienst, tot ongeveer kwart voor elf thuis met mijn dochter Joaquima. Een kwartier voor tijd maak ik onszelf dan klaar om haar naar de oppas te brengen en vertrek ik vervolgens naar mijn werk. Wanneer je zelf kleine kinderen hebt dan zal het je vast niet vreemd in de oren klinken dat 15 minuten voorbereiding treffen voordat je samen de deur uit stapt, nauwelijks royaal te noemen is. Hetgeen ook mijn ervaring deze morgen was. Het gebruikelijke jas-niet-aan-willen en pas-aangetrokken-schoenen-toch-weer-uit-schoppen ben ik al redelijk aan gewend. Ook het bedacht zijn op een tas met voldoende reservekleding, billendoekjes en luiers is voor mij reeds lang een routineklus. Toch had ik deze morgen net even niet die klodder yoghurtkots (pleonasme?) zien aankomen! Hè jakkes, dacht ik, kan ik mijn nette jas weer uit doen en moet ik op deze veel te zachte winterdag toch weer mijn dikke winterjas aan. Nou ja, die twee minuutjes vertraging, ach, die kon ik er nog wel bij hebben. Dus zo gezegd zo gedaan. Ik mijzelf even gauw in een andere jas hijsen en we konden toch nog redelijk bijtijds de deur uit, zodat ik Joaquima naar de gastouder kon brengen.
Bij het pakken van de fiets was het nog wel weer even stuntelen doordat mevrouw net even op een onhandig moment besloot toch haar sjaal niet om te willen. Dit ontaarde in een soort twisterspelletje waarbij ik met mijn linkervoet in de schuur stond, aan mijn rechterhand een kind vasthield, om mijn rechtervoet een tas hak gehaakt en met mijn linkerhand… afijn, je snapt wel ongeveer hoe ik erbij stond.
Een weinig later arriveerden we wonder boven wonder toch weer heelhuids bij de gastouder. We groetten elkaar nog even de beste wensen voor het nieuwe jaar en ook bij haar thuis haalden we nog even – erg cynisch zo bleek achteraf – aan hoe geheel volgens het boekje het nieuwe jaar weer zou zijn aangevangen. En zoals dat er nou eenmaal bij hoort passeerden de genoten kerst- en oudejaarsbelevenissen nog even de revue zodat ik, voordat je goed en wel weer buiten staat, toch gauw weer een minuut of tien verder was. Bijna angstig keek ik gedurende dit gesprek al met een schuin oog op mijn horloge om te zien of ik überhaupt mijn tweede trein nog wel ging redden.

Even later zat ik weer op de fiets en begaf ik mij ondertussen richting het station. Ik was inmiddels reeds een paar straten verder toen ik mij tot mijn grote schrik bedacht dat ik wat vergeten was: mijn telefoon. Ik had deze nog thuis laten liggen. Nou pech, zou ieder ander hier nu denken, doe je toch een dagje zonder? Alleen was daf in mijn geval geen optie. Het niet bij mij hebben van mijn telefoon betekende ook automatisch dat ik dan geen OV-chipkaart bij mij zou hebben. Deze heb ik namelijk in een daarvoor speciaal bestemd vakje in de hoes om mijn telefoon gestoken zitten. Geen mobiel mee betekende dus tegelijk dat ik niet voor de trein kon inchecken. Goed, ik dus terugfietsen naar huis (ik moest mij al gaan zorgen maken over het niet missen van een derde trein!).
Kom ik thuis, valt mijn fiets om, laat ik de sleutelbos uit mijn handen vallen…

…het was echt zo’n dag!

Nog wat later was ik nu eindelijk echt op weg naar het station. Er was inmiddels wel al bijna een uur verstreken na het moment dat Joaquima mij op een klodder yoghurtkots trakteerde.Vanille kan ik mij herinneren. Toen ik vervolgens uiteindelijk toch op het verkeersknooppunt voor het station aankwam, schoot mij ineens te binnen dat ik nog iets anders was vergeten: vandaag was de eerste dag dat de nieuwe ondergrondse stalling in gebruik werd genomen. Oh jee! Als dat nu ook maar weer niet voor al te grote vertragingen zorgde.

Ik reed op de oude bovengrondse en inmiddels deels verlaten fietsenstalling af en trof er een bord aan dat mij deed beseffen dat ik niet even gauw in oude stijl mijn fiets zomaar kon neerkwakken. Op het bord stond namelijk te lezen dat de nieuwe fietsenstalling per vandaag in gebruik werd genomen en dat het parkeren bovengronds niet meer werd toegestaan. En het stond er dusdanig vermeld dat je er wel uit kon opmaken dat wanneer je dit toch deed, je ofwel een prent kon verwachten of je jouw fiets gedurende de dag elders mocht komen ophalen. Vast ook niet zonder daar eerst een flink bedrag voor neer te moeten leggen, gokte ik. Slik. Dus ik nam alvast mijn verlies (dit werd een vierde trein) en begaf mij via de zo mooi hiertoe aangelegde entree naar de werkelijk prachtig opgetrokken fietsenstalling ondergronds. Jottum! Ik was als een kind zo blij dat ik mijn fiets eindelijk ergens in zo’n rek mocht neerzetten waar het beschermd leek tegen weer en wind, dieven, vandalen en noem maar op wat je nog meer in de open lucht met jouw fiets kan overkomen. Ik verheugde mij er meteen op om mijn fiets eindelijk eens met zo’n fietslift een etage hoger boven de andere fietsen te kunnen plaatsen.

Maar hemel, wat was dit nu? Mijn fiets paste helemaal niet. Waar ik mijn fiets ook wilde plaatsen, ik kreeg hem er nergens tussen geprakt. Ik snapte het systeem ook helemaal niet. Het was alsof je een deksel en een blik hebt waarvan je overtuigd bent dat het één op het ander moet passen, maar realiseert dat de twee helemaal niet bij elkaar horen. Er waren allerlei sleuven waar andere geluksvogels hun fietsen eenvoudig in weggezet leken te hebben, maar waar ik er zelf flink mee worstelde om mijn stalen ros überhaupt op te kunnen aanbieden. Ik bekeek mijn fiets eens goed en besefte dat ik het mezelf eerder moeilijk had gemaakt door er niet alleen twee kinderstoeltjes op te monteren, maar het was vooral het windscherm dat het hem deed.
Al goed, dus zonder mij echt druk te maken over die vierde trein, begaf ik mij met mijn topzware tweewieler richting een soort controlekamer waar er vijf man sterk speciaal op types zoals ik stonden te wachten. Er was een stel OV-figuren aanwezig dat speciaal in dienst was genomen om klunzen zoals ikzelf op zo’n eerste even-wennen-dag op weg te helpen.
“Ach, sorry meneer. Kunt u mij even helpen? Ik krijg mijn fiets niet geplaatst.”
(Oh en dan voel je je opgelaten!)
Dus liep één van die meneren met mij mee en kwam hij eens even kijken waarom het mij noet lukte mijn fiets kwijt te kunnen.

“Tja, die paste inderdaad niet,” concludeerde hij toen droog. Ja, daar was ik ook al achter. Dus wij proberen om toen samen mijn fiets alsnog een plek te geven, wat natuurlijk ook met zijn hulp niet lukte. Heel verbaasd was ik niet. Langzaamaan begon ik al te vermoeden waar dit heen ging. Ik kreeg zomaar het idee dat er voor mijn fiets zelfs geen oplossing was.
Wel, die oplossing was er wel degelijk! Te lange leste verzocht de beste man mij met hem mee te lopen en bracht hij mij naar een plek waar ik mijn fiets gelukkig wel kwijt kon: tussen de bakfietsen… het soort waar ik juist zo’n pesthekel aan heb.

Het zomerse weer zoals we dat onlangs hebben gehad is echt niet goed voor een mens. Je krijgt er een zonnesteek van, omdat we altijd wat te klagen moeten hebben is het nu ineens te warm en vrouwen raken al helemaal van slag; sommige van hen waren op deze dag zelfs gewoon vergeten hun kleren aan te doen naar het werk. Of althans zo leek het. De voorspellingen vooraf al waren tropisch. Van Peter Timofeeff tot en met Piet Paulusma, ze waren het er allen over eens: landelijke hitterecords stonden op het punt te sneuvelen doordat het in het oosten wel 37 graden zou gaan worden. Het zou om een prestatie gaan, hier in ons koude kikkerlandje nog nooit vertoond. Nou, in het Verre Oosten wellicht, maar niet hier. Zelfs in de Achterhoek waar de temperatuur op die dag het hoogst zou uitkomen, bleef het kwik toch net steken. Vroeg intredende bewolking kreeg er alle schuld van, zo bleek later. Maar als je het mij vraagt, zijn de Nederlandse thermometers gewoon niet gebouwd op zulke hoge waarden.
Hoe het ook zij, ik zou die loeiwarm bedoelde dag in ieder geval vooral willen typeren als ééntje die ìk niet snel zal vergeten. Rond het middaguur, toen die koperen plaat daarboven in het hemelruim op z’n felst moest zijn geweest, drong ook hier aan de kust de brandende hitte door en verwelkomde heel Haarlem dit met een allerzwoelst hart. Zomerse kleuren, blote torso’s, eindeloos lange damesbenen, ultra korte rokjes en dito strakke shorts, iedereen die je op straat tegen kwam had de zomer in z’n bol. En gaf ze eens ongelijk. Het was ook eigenlijk best lekker. Zelf trok ik er in mijn pauze daarom dus ook op uit om al dat wonderschoons maar eens van dichtbij te kunnen bekijken. Het strand is vanaf mijn werk te ver weg, maar op de winkelstraten van de hoofdstad van Noord-Holland was het evengoed druk bepakt met deze tropische typetjes. Gewapend met mijn beste looks, stapte ik uit het grachtenpand weg en ging ik op jacht. Goed geluimd had ik mijzelf zo goed mogelijk voorbereid op wat komen ging en aangezien het nou eenmaal niet wordt gewaardeerd dat ik met een korte broek op het werk verschijn, had ik mij eerder die dag zo luchtig mogelijk gekleed als ik voor mijn werk acceptabel achtte. Ik droeg een witte pantalon, op z’n plaats gehouden door een lichtbruine leren riem met daarboven een vrolijk doch net overhemd met korte mouwtjes. Fris en fruitig was ik de dag begonnen, gedoucht, geknipt en geschoren. Mijn voeten had ik in door velen als ‘pooierslippers’ versleten herenschoenen gestoken en bij me had ik een knappe zonnebril om het gehalte ‘cool’ nog wat extra mee op te vijzelen. Mij zou je niet kunnen betrappen op een slechte voorbereiding.
Vol goede moed stiefelde ik met ferme schreden op de gallerijen af en schoof ik bij het verlaten van de Nieuwe Gracht mijn zonnebril op de stand ‘onweerstaanbaar’. Ik keurde mezelf in het voorbijgaan vooraf nog eventjes in de glas-in-lood spiegeling van de eerste slagerij van de Kruisstraat en draaide mij vervolgens tevreden om naar al het moois dat op mij af kwam. Dikke rijen stonden er aan de vijf kassa’s die de Albert Heijn telde, toen ik er een blik naar binnen wierp en daarbij moest uitkijken dat het passeren van enkele meiden die daar vlak voor hun fietsen op slot zetten niet te intiem werd. Uitdagend drongen hun billen zich aan mij op toen zij voorover bogen om bij de sloten te kunnen, maar ik kon mij beheersen ze niet in de achterwerken te knijpen en trad verder in de richting van de Grote Markt. Na het doorsteken van de kruising met de Nassaustraat en de Nieuwe Kruisstraat duurt het dan meestal niet lang voordat ik de straat oversteek naar de andere zijde van de winkelstraat, omdat ik daar naar mijn gevoel wat rustiger loop, er meer te zien valt en ik zo rechter op de Barteljorisstraat af kan lopen. En dan juist voordat ik daar de voorzijde van de HEMA bereikte, overkwam mij iets wat voor mij nou niet bepaald dagelijkse kost is. Ik mag een grote mond hebben en graag opscheppen over hoe gemakkelijk ik het oogcontact met het andere geslacht weet te leggen, maar in feite ben ik gewoon een brave getrouwde huisvader die het met de zuinige ‘blikken waardig’ moet doen die vrouwen mij soms schenken. In mijn vrijgezellentijd gebeurde het veel vaker, maar sinds ik een ring draag en ik met gel het eerste piekende grijs moet maskeren, kost het mij simpelweg meer moeite om bij de dames nog op de radar te verschijnen. Nodig is het allemaal niet, maar voor je zelfvertrouwen kan het soms een aardige boost geven.
Het waren die met mascara aangezette krullende wimpers die de perfecte omlijsting vormden van de oogverblindende diepbruine kijkers waarmee de brunette mij strak aankeek. Onbeschroomd stapte ze in tegenovergestelde richting met vederlichte passen aan mij voorbij en ze zou mij niet eens zijn opgevallen als ze haar ogen niet als ontsluitende bloesems van waterlelies aan mij had gepresenteerd. Dit vluchtige ogenblik werd gevangen in een slow-motion die de regisseur van de tijd en ruimte voor de gelegenheid besloot in te zetten en gunde mij alle gelegenheid om deze wonderlijke verschijningen minutieus te kunnen bestuderen. Ik kon ook niet anders, want de integere opslag waarmee ze mij gevangen hield was meer dan waar menig proefhoudend man tegen bestand is. Donkerbruine lokken die reikten tot even onder haar schouders en daar vol kracht verend op dansten, een gemiddeld volle boezem die hoogst vrouwelijk in het jasje met bloemetjesmotief vooruit staken, een zandloperfiguurtje waar duidelijk in geïnvesteerd werd – al was het maar door zich er naar te kleden – en een innemende glimlach op een jong aangezicht dat nog mijlen ver lag van anti-verouderingsproducten, al met al verzorgde het dat mijn adem heel even in mijn keel stokte. In dat moment besloten zal het allemaal wel meer sprookjesachtig hebben aangedaan dan normaal het geval zal zijn gewest, maar zonder meer was deze jongedame er één die een man sneller zal zijn opgevallen dan ieder ander prachtige plaat. Afstandelijk zoals het een gehuwd vent als ik betaamd, toch hoogst geïnteresseerd, keek ik de jonge vrouw nadat ze voorbij gelopen was nog even na. De kans om haar ronde vormen nog aan een diepere studie te onderwerpen kreeg ik niet, want – voor mij geheel onverwacht – nog even beminnelijk als daarvoor staarde ook zij mij in het voorbijgaan nog aan. Met speels gemak trok ze al mijn aandacht weer terug van haar billen naar boven, waar die plezierige pretoogjes mij haast verliefd aankeken. En als dit al niet een reactie was die tegen mijn stoutste verwachtingen in ging, draaide ze nog even meisjesachtig en dartelend om haar as zodat ze blijk gaf dat ook zij van de aandacht genoot.
Op mijn netvlies bleef die laatste indruk nog lang hangen: een vrolijk lachende griet die, ik kan er niets anders van maken, overduidelijk met mij aan het flirten was. Om mezelf ervan te overtuigen dat dit echt was en het serieus om mij ging, keek ik zelfs nog even om mij heen om te zien of hier nog andere Brad Pitts rondliepen. Maar gelukkig, ze had echt naar mij gekeken.
Zo plotseling als dit openlijk geflikflooi zich voor mijn ogen voltrok zo ongemerkt vlug verdween de roze wolk ook weer, als was het een droombeeld dat eigenlijk te vluchtig en te bekoorlijk was om überhaupt te kunnen bestaan. Al met al had het op mij in elk geval een uiterst katalyserende werking voor mijn toch al uitgelaten humeur. En het zal ook vast geholpen hebben dat ikzelf voortdurend rondliep met een big-smile alsof ik de loterij gewonnen had. Zo trek je nou eenmaal sneller gezichten naar je toe. Na dit bijzondere oogcontact kon mijn dag gewoonweg niet meer stuk en had ik vleugels gekregen, joh, ik zou zo zonder één trap te hoeven te gebruiken de vieringtoren van de Sint Bavo-kerk kunnen bestijgen. Het geheel van alle hartverwarmende belevenissen die zich in die luttele paar seconden zo voor de HEMA afspeelden en de energie die het mij daarna gaf, vormden de perfecte ingrediënten voor de stompzinnige absurdheid die mij kort daarna nog treffen zou. De lieftallige jongedame, zoals ze zojuist in al haar frivoliteit aan mij voorbij trok, had er geen benul van wat ze me werkelijk had aangedaan. Mijn gehele wapenuitrusting op verdachte zaken, waar je je hier in Haarlem toch bewust van moet zijn, had ze vakkundig van mij losgetrokken. Haarlem, moet je weten, is namelijk een stad waar je, los van de duizend in een dozijn inwoners, werklui en dagjesmensen, voortdurend bedacht moet zijn op straatverkopers en dorpsgekken. Het zou hier niet voor het eerst zijn dat je je zakken moet checken of er geen gladde handen in zijn verdwenen om je van je beurs te beroven of het is die als onschuldige grijsaard verklede draaiorgeldraaier op de Grote Houtstraat wel die met z’n centenbakje je zuurverdiende daalders uit je platvink schudt (valt je op hoe stiekem het woord ‘geld’ in zijn functie is verstopt?). Ja, in deze stad valt altijd wel iets te beleven. En voor straatverkopers maakt het echt niet uit welke dag van de week het is. Ik kan iedere dag wel met een nieuw gratis dagblad naar huis, is overstappen op ogenschijnlijk nòg voordeligere energieaanbieders iedere dag een mogelijkheid en blijf je elke dag opnieuw geconfronteerd worden met hoe weinig eten de kinderen in Afrika hebben. Dat ene gesprek met die wulpse Oxxio-verkoopster (amper 18 jaar als je mij vraagt) van alweer een paar maanden geleden, heb ik zelfs nog helder voor geest. Het was die ene vraag die ik knipogend kreeg aangeboden die het ’em deed:
“Ha, jongeman, woon jij nog op jezelf?”
Ze was zelf godsamme net uit de luiers!
Vaak zijn het hele gemene vleiende woorden, bedoeld om je eventjes op een voetstuk te zetten, om je vervolgens met een verkooppraatje te overreden om hun producten te kopen. Al gaan er ook wel de geruchten de rondte dat enkelen van die jongelui tussen die verkopertjes er vooral staan om het excuus aan te grijpen de gehele dag openlijk met jan en alleman te zitten sjansen. Wat in elk geval bijna altijd klopt, is dat het altijd het andere geslacht is dat op je afstapt en de leukste de gevaarlijkste zijn. Opgelet dus!
Toch kom je er naast de zwierige handelaartjes ook loeiende sirenes van ambulances tegen en vind je politiemensen die op de been worden gebracht omdat er ergens een pand op instorten staat of omdat er eentje in een restaurant z’n poten niet thuis kon houden. Maar er zijn ook andere ludieke acties die je tijdens je wandeling verwonderen. In deze periode is het namelijk prima toeven voor de jongelui die aan hun examen-stunts zijn begonnen. En ook voor hun geldt: sex sells. Op dezelfde dag waarop ik hiermee uiteindelijk drie flirtmomenten beschrijf, stond er op de Grote Markt namelijk een groepje half ontblote studenten (het bleef verder allemaal erg netjes) die voorbijgangers vroegen of ze hun armen, buik, benen en billen wilden vingerverven. Ach, waarom ook niet? Niet dat ik eraan meedeed, maar het toverde toch wat glimlachen op ieders gezicht. Geweldig zoiets. Je kon duidelijk zien welke studenten er bij het langs schuivend publiek het meeste in de smaak vielen. Te oordelen aan de hoeveelheid in verf op de huid achtergelaten handafdrukken waren er weinig, zoals ik, die deze unieke kans lieten liggen. Een dag later zou ik hier midden op de Grote Markt zelfs een heuse condoom-kerstboom aantreffen. Dus wanneer je denkt het gekste te hebben gezien, het kan altijd nog erger.
En zo bleek het ook voor mij te gelden die dag. We gaan daarvoor nog even terug naar de dorpsgekken. Zoals ik eerder al een paar keer aangaf moet je hier in Haarlem voortdurend op je hoede zijn voor mensen die je van alles willen aansmeren. Zo had ik, terwijl ik zojuist mijn eerste boterham had weggeslikt, mij via de Barteljorisstraat en over de Grote Markt naar de Grote Houtstraat begeven. En wie daar wel eens komt, weet dat je na het passeren van de hakkenbar en een viskraam of sushibar op een brede t-splitsing uitkomt. In de Spekstraat links van je zie je dan de Haerlemsche Vlaamse liggen, een patatzaak, behoeft bijna geen uitleg. En ook hier (vooral hier) was het weer oppassen geblazen. Nou kom ik hier bijna dagelijks. Dus net als bij geoefende fietsers, die op de voor hun veel bereden parcours iedere straatsteen weten uit te tekenen, ben ik ook hier redelijk bedreven geraakt in hoe ik er mijn rondje moet lopen. Normaal laveer ik daarom met het uiterste gemak, langs al die jonge oplichtertjes en had ik een jongeman en een jongedame (het zijn net Jehova Getuigen) opnieuw weer vroeg in het vizier. Alleen waren er vandaag krachten aan het werk waar ook een volleerd voorbijwandelaar als ikzelf niet tegen was opgewassen. Vanuit de verte, toen ik de viskraam nog moest passeren, dacht ik al dat ik iets afwijkends had gezien en had daarbij mij blik gefixeerd gehouden op een bijzondere opstelling die ik bij die patatkraam in de buurt gewaar was geworden. Een stel professioneel geklede mannen had zich aan de linkerkant van de straat achter interessant ogend apparatuur opgesteld terwijl direct naast hen, meer naar het midden van de winkelstraat een één of ander vreemd geparkeerd autootje stond, met op de achterzijde een belachelijk groot wit reclamebord. Als een vlag op een modderschuit, of nee, juist andersom, stond er op dit bord een wat saaie jonge dame afgebeeld. Ze was niet lelijk, maar ze was ook niet de eerste vrouw waar ik op straat mijn nek voor zou verrekken. Radertjes in mijn bovenkamer begonnen nu op volle toeren te draaien en waarschuwde mij al spoedig dat er hier iets niet pluis was. Desondanks liep ik onversaagd de opstelling rechtsom voorbij en keek ik instinctief en vol nieuwsgierigheid naar de mensen die àchter dat reclamebord stonden.
Nee, dacht ik nog, het zal toch niet echt hèm wezen?
Maar het was hèm wel. En stom dat ik was keek ik ook nog even naar de achterkant van dat reclamebord om mij ervan te overtuigen dat er inderdaad een ‘afzichtelijk geklede moeder’ op was afgebeeld en begonnen mijn slapen van de zenuwen al te kloppen toen ik realiseerde dat ik vervolgens door hèm werd aangekeken. Aaaargh! Nee, ik wil niet. Snel doorlopen. Doe alsof je niets hebt gezien en kijk vooral niet meer naar achteren. Alleen, je raad het al, het was al te laat. In mijn ooghoek zag ik hèm op mij afstappen en brak het zweet mij aan alle kanten uit.
“Hé jongeman, mag ik jou wat vragen?”
Ik wist dat hij het tegen mij had en, omdat ik er zeker van was dat de camera’s al draaiden, keerde ik mij uit beleefdheid toch maar naar hem om.
“Hotter than my daughter!” klonk het uiterst gay en stak Gordon zijn hand naar mij uit. Zucht. Hier kon ik niet meer aan ontsnappen.
De gevreesde programmamaker had in mij het volgende slachtoffer gevonden om mij uitgebreid om een mening te vragen wat ik vond van de twee dames waar hij de foto’s van had meegezeuld. Ik kom ook een keer op tv zeg. Heb ik dit? Vrolijk stond ik daar met mijn boterhammetjes in mijn handen en ik probeerde me zelfs nog even te excuseren dat ik eigenlijk met mijn lunch bezig was.
“Ah, dan stop je die toch achter je holle kies, knul? Hoe vaak maak je het nou mee dat je met mij op de buis mag?”
Nou, als het echt nodig is, hopelijk maar één keer…
Nieuwe smoesjes verzinnen had echt geen zin meer. Die vent trekt je gewoon letterlijk voor je camera (ik besef mij dat dit een héle ongelukkige woordkeuze is). Nog met mijn bammetjes in mijn handen begeleide hij mij naar het reclamebord en gaf mij daarmee het laatste zetje dat ik nog nodig had om mijn eetlust compleet kwijt te raken. Alhoewel de vraag die hij mij kort daarna stelde wel helemaal verzorgde dat ik flabbergasted was. Hij sloeg zijn arm om mij schouder en vroeg me uiterst ongegeneerd:
“Jij hebt toch nog geen vriendje? Of wel?” (inclusief dikke knipoog)

Sprakeloos was ik.
Mensen! Nu vraag ik jullie…: is er iemand die mij serieus voor iemand van de herenliefde aanziet? Ik werd even licht in mijn hoofd en staarde wezenloos naar de camera die op mijn giecheltje gericht stond. Terstond besefte ik me dat mijn geshockeerde blik mijn eerste tv-optreden daar niet florissanter op maakte en keerde daarom mijn hoofd weer af.
“Ik ben al zes jaar gelukkig getrouwd met mijn vrouwtje, Gordon,” antwoordde ik zachter dan bedoeld.
Dat ik kort hiervoor nog sjans had bij de HEMA had ik nog even de opleving dat ik dacht dat ik nog goed in de markt lag. Maar na mijn ontmoeting met Gordon was ik ineens nergens meer zeker van. Nu weer ik best van mezelf dat ik soms een ietwat vrouwelijke uitstraling kan hebben. Ik heb een smal postuur, volgens sommigen een zachtaardige, onbevooroordeelde uitstraling, maar om mij daarom nou maar meteen voor een homo aan te zien? Niets mis met homo’s hoor, in het geheel niet, maar één ding weet ik wel: ik ben het niet!
Afijn, die uitstraling heb ik dus wel. Ik heb van mezelf lange wimpers, dus ik zal ongetwijfeld wel voor de vrouwelijke homo zijn doorgegaan. Maar om daar nou, NOTA BENE MET GORDON, op tv mee geconfronteerd te worden…? Mensen, ondertussen begin ik nu aardig aan mijn eigen geaardheid te twijfelen.
In het vragenvuur waarop Gordon mij over de dames aan onderwierp probeerde ik nog enigszins rap van tong te blijven (ook al geen charmante woordkeuze) en trachtte hem af te troeven met:
“Eerst Willem-Alexander en nu jij. Haarlem gaat er wel op vooruit”
Maar het was nauwelijks voldoende om die vernederende eerdere vraag van hem mee teniet te doen. En (hoe dom), vraag ik hem ook nog:
“Komt dit ook op TV?”

Later die dag, na een beetje van de schrik bekomen te zijn, ging ik met de trein huiswaarts. In die snikhete trein kreeg ik opnieuw nog weer sjans met twee grietjes. Erg leuk, maar gezien wat er eerder vandaag allemaal was voorgevallen, deed het mij eigenlijk niet zoveel meer. Al waar ik nu van overtuigd was, was dat ik voortaan door het leven ga als ‘de flirt van Gordon’ en klaarblijkelijk de uitstraling heb van een nicht…
…maar ik ben zeker niet hotter than my daughter.

Horrorverhalen worden hier natuurlijk wel vaker geschreven, maar zo één als deze is er nog niet eerder verschenen.

image by rianne_denise, edited by Gsorsnoi

Haarlem zuchtte en baadde in de royale ochtendzon. Het tempo van de voetgangers op het stationsplein was anders dan op een normale werkdag. Minder gehaast. Alsof het een zeer ontspannen vrijdag betrof terwijl het technisch gezien toch echt nog donderdag was. Een doordeweekse dag waarop een beetje sociale werkgever het je direct zou vergeven wanneer je de pantalon voor een driekwarts broek had verruild en jou bij binnenkomst goedgemutst en ruimhartig een goedemorgen wenste terwijl je de zonnebril nog niet had afgedaan. Nou de mijne niet hoor, maar ermee zitten ging ik niet. Ik genoot geen minuut minder van deze prachtige dag.
De atmosfeer was zelfs op dit ochtenduur al verzengend heet en de gemiddelde voorbijganger, met enig gezonde interesse in het andere (of hetzelfde) geslacht, koortsachtig geil. Met de oplopende temperatuur nam ook iedere waarschijnlijkheid toe dat er uiteenlopende avontuurtjes werden beleefd en de dag lepeltje-lepeltje werd afgesloten. Bronstige hengsten staarden naar elke wiegende derrière waar ook maar een beetje vorm in zat en de dames, jong en oud, schroomde niet voor het blootgeven van delen van hun lijf waar eerder alleen maar over kon worden gefantaseerd. De jacht was geopend. En er was niemand die zich ervoor schaamde. Openlijk werd de trouw verbroken en zag je de één naar de ander fluiten of lonken waar hier eerder nog toe zou worden geaarzeld.

Deze flirterige sfeer droeg zeker bij aan het contact dat ik met een lieftallige vreemdeling zou krijgen, maar voor een echtscheiding met mijn wederhelft was toch echt heel veel meer nodig. Ja, een kort rokje droeg ze en was beslist gezegend met een prima figuur. Maar nee, het was niet één van die de perfecte vrouwelijke tegenspelers waarmee Clive Cussler zijn hoofdrolspeler steevast in bed liet eindigen. Ik had dus wel wat aangenaams om naar te kijken, maar in andere gegeven omstandigheden misschien niet eens mijn voor zou hebben omgedraaid.
Er was een gerede kans dat we zojuist uit dezelfde trein waren gestapt of mogelijk zelfs in dezelfde coupé hadden gezeten. Voordat ik haar in het vizier kreeg was ik nog bezig met het bestuderen van de zandkorrels die over het pas gerenoveerde plein waren gestrooid. Ze dienden voor het opvullen van de naden die er onvermijdelijk tussen de straatstenen waren ontstaan en werden er automatisch in gelopen. Het stationsplein van Haarlem onderging een flinke metamorfose welke al was aangevangen ruim voordat ik bij deze baas op de loonlijst werd gezet, nu bijna een jaar geleden. Ook ik slofte er ditmaal overheen en had mij voorgenomen geen moment te vroeg op de zaak te willen arriveren. En al mocht het dan precies het weer zijn geweest om liever in je blote barst in een sloep in de gracht te liggen, toch had ik een colbertje bij me, omdat het tijdens een eerder afgelegde fietstocht toch net te fris bleek. Om het mezelf makkelijk te maken, had ik deze nu dan maar over mijn schoudertas gevouwen. Zo had ik mijn handen weer vrij en bungelde het overbodig geworden kledingstuk veilig aan mijn zijde. De griet die zo’n vijftien meter voor mij liep dacht daar net zo over en had hetzelfde met haar gehaakte bloesje gedaan. Een wit hoopje stof hing er daarom over haar babyblauwe schoudertasje en zo had ook zij de beweeglijkheid en niet de hinder van ‘een laagje te warm’.

Haar aanwezigheid begon mij uiteindelijk pas echt op te vallen toen ik een straatje dat voor het busverkeer was ingericht schuinlings moest oversteken en, aangekomen aan de overzijde, een stap opzij moest doen om niet over datzelfde witte bloesje te struikelen. Ai, ze had het blijkbaar verloren! Onbewust had ik toch al ergens geregistreerd dat het aan haar toebehoorde en keek er verbaasd bij op. Prompt hield ik halt en stond ik voor de beslissing of ik mij van mijn sociale kant zou laten zien. Aldus en haast instinctief, twijfelde ik geen moment en raapte ik het van de grond, kort daarop gevolgd door een uitroep dat slecht twee letters inneemt in een Zweedse puzzel:
Geen reactie.
Niet van haar tenminste. Enkele andere mensen keken wel op naar deze gentlemen in wording en bleken zowaar ietwat geamuseerd met het luttele tafereel. Zijzelf had haar oren voorzien van twee muzikale oorbellen en had nog geen moment in de gaten gehad dat ze haar nieuwe aankoop was verloren. Niet dat het prijskaartje er nog aan hing, maar de stof voelde nog zo nieuw en fris dat ik haast niet kon geloven dat ze het überhaupt had gedragen. Ik holde naar haar toe en raakte overtuigd van het tegendeel toen ik naast de spaghettibandjes van haar shirtje zag hoe het bloesje een patroontje in haar gebruinde schouders had gedrukt. Nu had ik natuurlijk van alles tegen haar kunnen zeggen, flink misbruik kunnen maken van deze situatie en deze bevallige verschijning compleet het hof kunnen maken. Maar in plaats van een dijk van een openingszin, rolde er eerder een ietwat clowneske vraag over mijn tong waarvan ik mij achteraf nog afvraag hoe ik dáár nou weer bij kwam:
“Let u bij het verlaten van het toestel op uw eigendommen?”
Zonder ze echt te hebben gelezen kan ik je verzekeren dat er geen boek zal bestaan waarin een dergelijke zin zal zijn opgenomen om echt een vrouw mee te kunnen versieren. Maar in zijn eigen absurditeit zorgde precies die uitspraak er bij mij wel voor dat deze griet spontaan voor mijn ogen smolt. Shit, dat heb ik weer. Onbedoeld toch een flirt uitgedeeld. En dat terwijl ik toch echt geen bijbedoelingen heb gehad met even een gevallen kledingstuk van straat te rapen en terug te bezorgen aan de rechtmatige eigenaar. Desondanks toverde die maffe uitspraak van mij bij haar een dergelijke guitige glimlach op haar gezicht dat ik hier onder andere omstandigheden toch echt zou hebben toegehapt. Na een woordje van dank en nog maar eens een knipoogje erbij wuifde ze mij gedag en liep ik in een iets versnelde wandelpas bij haar weg. Wauw, de dag was net begonnen en ik had er alweer een goede daad opzitten.
Vervuld van positieve energie en trots liep ik door naar mijn werk. Ik maakte direct de afspraak met mezelf dat ik niet meer naar haar om zou kijken. Een belofte die ik terstond verbrak. Meisjesachtig werd mijn blik beantwoord met twee donkerbruine kijkers waar ik zelf op dat moment week van werd. Dat was dus precies waarom ik niet meer achterom moest kijken. Zet er een punt achter en loop door, zei ik nog tegen mezelf. Met moeite wist ik mij van haar magnetisme los te weken, zodat ik uiteindelijk toch nog koers hield en op het rechte pad bleef. Anders had ik thuis toch zeker weer iets om uit te leggen. Gelukkig slaagde ik er tot en met de eerstvolgende voetgangersoversteekplaats in om voor me uit te blijven kijken, terwijl het meisje met het witte bloesje mij in mijn kielzog bleef volgen.

Aangekomen bij de stoplichten durfde ik haast niet meer om mij heen te kijken om mij ervan te vergewissen of ze nog ergens naast of achter mij liep. Mijn lichaamstemperatuur liep zodoende nog verder op en voelde mij welhaast bevrijd toen het ‘groene mannetje’ mij eindelijk permissie gaf om over te steken.
Plok! En daar ging mijn jasje. Alsof het zo heeft moeten zijn, was het ditmaal mijn paarsige colbertje dat op de grond viel. Ook in dit geval was het de zwaartekracht (of een andere kracht?) die mijn jasje tussen de hengsels van mijn tas vandaan trok. Het meisje was daar hoedanook beslist niet schuldig aan, want die was – zo bleek nu – voor de stoplichten links afgeslagen. Toch had zij één oerkracht onzichtbaar en actief gehouden; bij het oprapen van mijn jasje werden mijn ogen naar die van haar getrokken en deelden we een duivelse glimlach die ons bijna in de zeven hemel deed belanden…

Verstuurd vanaf mijn I-Navelpad

image by boloy, edited by Gsorsnoi

Als ik toch vandaag nog steeds vrijgezel had geweest – of dat ik überhaupt vrijgezel was – dan had de gebeurtenis van deze ochtend mijn vrijgezelle leven resoluut op een ander spoor gezet. Mijn trein had zojuist het tweede van de vier tussengelegen stationnetjes gepasseerd dat er een extra passagier onze coupé binnen kwam gestapt. Op de zes keer vier zitplaatsen die dit deel van het treinstel telde, zat op minimaal elke vierzitplek wel één passagier. Naast deze coupé was de eerste klas. De nieuwe passagier had enkel de keuze er bij iemand hier bij te gaan zitten of haar geluk te beproeven in een coupé lager. Doorlopen naar een ander treinstel doe je, zelfs in een overvolle trein, toch vaak niet.

Uiteraard besloot deze jongedame op onze vierzitplek plaats te nemen. Tegenover mij zat een grof gebouwde kerel tegen het raam geplakt. Zijn rol in deze anekdote is, afgezien van het bezet houden van zijn eigen plaats, van essentiële betekenis. Nog voor de niet onaantrekkelijke jonge vrouw van Indische afkomst haar bescheiden achterwerk naast hem neervlijde ging het al fout. Aangezien zowel hij als ik onze tassen naast ons wegtrokken had zij ineens de keuze uit twee zitplaatsen. Toen ze ervoor koos schuin tegenover mij te gaan zitten, haakte haar voet vast in de lus van mijn tas omdat ik die juist weer naast mij wilde plaatsen. Tot super gevaarlijke situaties leidde dat niet, maar het leverde wel een mierzoet oogcontact op dat het voorval moest voordoen als onbelangrijk. Haar ogen logen in elk geval. Want hoe onbelangrijk dat oogcontact voor haar was geweest, bleek uit de verschillende pogingen daarna om de mijne nog eens te mogen ontmoeten. Nu zat ik klem, want ik ben getrouwd en alhoewel ik niet vies ben van deze ongewone aandacht, is mijn huwelijk mij heilig. Ik las een fantasieboekwerk en besloot te gaan verzitten om mijn gedachten toch vooral op dat verhaal geconcentreerd te kunnen houden. Niets van dat alles, die concentratie was ik inmiddels compleet verloren. Nu lijken veel Indische vrouwen op elkaar, zoals dat ook voor een hoop andere nationaliteiten opgaat, maar een rol gelijk aan die van Freida Pinto in ‘Slumdog Miljonairs’ had deze schone niet misstaan.
Nog geen twee stations verder werd ik alweer getrakteerd op een glimlach. De bijna perfecte V-vorm aan die lach was zo overduidelijk dat de achterliggende betekenis mij er moeilijk van kon ontgaan.

De eerste gedachte bij het willen in stand houden van de kreet ‘tot de dood ons scheidt’ dwong me naar het idee nu zelfmoord te plegen of hard de trein uit de rennen bij het volgende station. Gelukkig was het volgende mijn plaats van bestemming en moest ik toch vluchten aan deze benaderde positie waarin de duivel mij had gedwongen. Het moment was daar; perron 2a was in zicht en de bestuurder van de trein kondigde juist over de intercom aan hoe de zaken ervoor stonden. Goedgemutst dat hij was, wist ook hij hoe hij me opnieuw in verlegenheid kon brengen. De amicale saus en het jolijt waarmee hij zijn standaardboodschap tot iets origineels probeerde te verbouwen deed eenieder in de coupé uit het ochtendhumeur ontdooien. Hierdoor zag Freida Pinto haar kans schoon en zocht bij mij die bevestiging of ik die boodschap ook zo ongewoon vond. Ik lachte het weg en stond op.

Nu was die actie natuurlijk onvermijdelijk als je de trein uit wilt stappen, maar een slechter moment had ik hier niet voor kunnen kiezen.

Onder het schelle piepende geluid waarbij metaal over metaal knarst gleed ons treinstel van het ene naar het andere spoor. Ik was half opgestaan en bewoog mij juist langs Freida dat de zijwaartse beweging van de trein mij tot andere acties dwong. Te weten het mezelf in evenwicht houden of accepteren dat ik bij Freida op schoot zou belanden. Nu was het voordeel deels aan mijn kant dat ik dat laatste kon voorkomen, maar wat ik niet meer in de hand had was de positie waarin ik wél werd gemanoeuvreerd. Met mijn rechterhand vond ik steun op haar kortgerokte dijbeen en kon nu niet langer afwenden dat ik haar op een afstand van een paar luttele centimeters recht in het gezicht moest aankijken.

Na mij geëxcuseerd te hebben keek ze me na met een rode kop en een glimlach die moeilijk nog groter kon zijn. Ik liep vlug de coupé uit en dwong mezelf niet achterom te kijken. Hoe leg ik dit zondag nog uit in de kerkbank? Laat ik me eerst maar voorbereiden op de biecht aan de eettafel vanavond.

image by Christopher Craig, edited by Gsorsnoi

Dat ik destijds in de artikelen Links of rechtsom? en Baduy grapte over mijn Peter Parker-onhandigheden was het natuurlijk wachten op het moment dat ik er weer eentje zou beleven. Dit weekend gebeurde dat … terwijl ik op een zonnige zaterdag besloot om in een naburig stadje het winkelcentrum eens te gaan verkennen.

In plaats van de fiets te pakken en in eigen stad die paar boodschapjes in te slaan, besloot ik voor de variatie eens de andere kant op te fietsen. De stad die vergroeid ligt aan de onze heeft een eigen winkelcentrum die qua grootte niet voor die van de onze onderdoet. Daarbij is dat winkelcentrum een lekkere compacte stervorm, zodat je zonder al te veel moeite van winkel A naar winkel B kunt lopen, maar tussendoor ook best de winkels M en Q eens kan aandoen.

Deze compacte vorm deed mij ertoe besluiten om mijn fiets op een willekeurige plek te parkeren in een fietsenstalling, zonder daar enig logistiek plan achter te hangen. Normaal wil ik mijn fiets nog wel eens op één specifiek doordacht punt stallen waarvan ik weet dat ik daar aan het einde van mijn boodschappen weer redelijk bij in de buurt zou eindigen. Wel zo handig!

Dat dit achteraf toch niet zo’n handig punt was om mijn fiets te stallen bleek al vrij rap.
Stel je een kort straatje voor met aan weerszijde wat winkels dat aan de ene kant uitkomt op een redelijk groot plein met nog meer winkels en aan de andere kant in een schattig bochtje afbuigt. De buitenkant van dit bochtje werd gekenmerkt door winkeltjes met huizen erboven. Niet heel verrassend zou je zo zeggen. Praktisch 80% van de winkels in Nederland zijn zo gesitueerd. Wat deze huizen erboven echter specifieker maakten, was het feit dat het seniorenwoningen bleken te zijn die waren voorzien van overhangende balkonnetjes die vrij riant van oppervlakte waren en zo de indruk van een tuintje boden.

Die zon ging beste vel – correctie – fel te keer, maar er stond genoeg wind om toch even een jas mee te nemen. Echt zo’n jasje-aan-jasje-uit-dag! Ik parkeerde mijn stalen ros en trok mijn jas over mijn schouder. Wel zo handig. Zo kon ik mijn sleutels en portemonaie eenvoudig in mijn jaszakken kwijt.
Even denken: ik moest twee dingen hebben, wat was het ook alweer? Oh ja, ik herinnerde het me en liep vervolgens bij mijn fiets weg. (Ja die stond wel op slot).

De soundtrack “Raindrops Keep Falling on My Head” mag nu wel aangezet worden!

Met een Tobey Maguire-pret-glimlach stapte ik demonstratief over de winkelpromenade en  … (dit is het moment voor een filmische slowmotion) … SPLASH!
Raindrops. Maar dan wel regendruppels die werden gevormd door zo’n vriendelijk oud mannetje dat met zijn duim op het uiteinde van een tuinslang wat slecht gericht zijn geraniums stond te bewateren. Weet je nog? Die riante balkonnetjes boven de winkels?

Afijn: mijn winkelmiddagje begon die zaterdag in een nat pak.
Mag ik nog blij zijn dat hij zich niet in de tuinslang had vergist.